• No results found

Algemene bevindingen over de gang van zaken

153 10.4 Karakterisering en doel

11.2 Algemene bevindingen over de gang van zaken

Het uitgevoerde onderzoek heeft een beeld opgeleverd van de gang van zaken in de twee betrokken discourse

communities: de redenen om een voor-, dank- of nawoord op te nemen in een scriptie, de keuze voor juist een

voorwoord, een dankwoord of een nawoord, de aanpak van het schrijven van zo’n tekst, de verwachtingen van het effect van de tekst enz.

De zoektocht naar geschikte scripties voor het uitgevoerde onderzoek, wijst uit dat aanmerkelijk meer ‘kunst & cultuur’-studenten besluiten tot opname van een voor-, dank- en/of nawoord in hun masterscriptie dan psychologiestudenten: 65% tegen 37%. Niets wijst erop dat juist mannen of juist vrouwen zo’n tekst vaker schrijven. De enquête onder oud-studenten wijst wel enigszins in de richting van iets oudere studenten als iets frequentere schrijvers van een voor- of dankwoord, maar met de kanttekening dat de respons op deze enquête beperkt was en de enquête daardoor een vertekend beeld kan geven.

Opname van een voor-, dank- of nawoord is optioneel. Alle bevraagde studenten, docenten en ‘kritische lezers’ zijn het daarover eens en 17 van de 26 onderzochte naslagwerken behandelen dit punt of stippen het aan (en geen enkel werk spreekt het tegen). Voor de oud-studenten geldt dat ze vonden dat ze iets te vertellen hadden en/of dat ze iets vertellen moesten en iets meer dan de helft van de respondenten van de enquête schreef het voor- en/of dankwoord met plezier. Interesse voor het genre is er onder de docenten en ‘kritische lezers’ ook: als ze de tekstjes te zien krijgen, lezen ze ze doorgaans met nieuwsgierigheid. Dat betekent niet dat ze niet kritisch zijn en een aantal ‘kritische lezers’ vraagt zich af bij teksten die ze minder geslaagd en slecht

geschreven vinden, waarom de schrijvers die teksten überhaupt in hun scriptie hebben opgenomen. Voor de hoofdtekst van een scriptie lijkt te gelden dat die net zo lang bijgeschaafd wordt tot hij een voldoende of een nog mooier cijfer waard is. Voor opname van een voor-, dank- of nawoord liggen de zaken anders: van een

158

toetsing van drempelkwaliteit is – doordat de teksten zich veelal onttrekken aan de kritische blik van begeleiders – nauwelijks sprake.

Het overgrote deel van de studenten die ervoor kiezen een voor-, dank- en/of nawoord op te nemen, kiest voor een tekst die ze ‘voorwoord’ of ‘dankwoord’ noemen; slechts een enkeling schrijft een tekst die de kop ‘na-woord’ draagt. Het bepaald niet populaire nawoord is in de beleving van de bevraagde studenten en docenten (voor zo ver ze hierover uitgekristalliseerde opvattingen hebben) en volgens de paar naslagwerken die er iets over melden, meer terugblikkend en inhoudelijk dan een voorwoord. De twee docenten die wel duidelijke opvattingen over het cluster van genres hebben, zijn niet enthousiast over het genre nawoord in een scriptie; ze zien veel liever een voor- of dankwoord. De inhoudelijke inslag die de auteurs van naslagwerken noemen, past volgens hen beter bij de hoofdtekst en eventuele informatie over de context is volgens hen behulpzamer voor de lezer als die voorafgaand aan de hoofdtekst wordt gegeven.

Opvattingen over de inhoudelijke inslag zijn er niet alleen met betrekking tot nawoorden, maar ook met betrekking tot voor- en dankwoorden. Zes naslagwerken behandelen de kwestie of in een voor- of dankwoord wel informatie thuishoort die direct in verband staat met de hoofdtekst en die zes werken zijn er eenduidig over: niet doen, die informatie hoort veelal in de inleiding thuis. Toch komen in enkele onderzochte voor- en dankwoorden passages voor die door hun inhoudelijk gehalte goed in de hoofdtekst zouden passen: de plaatsing van het onderwerp in het vakgebied of in de actualiteit, de vakinhoudelijke aanleiding tot het

onderzoek en het nut van het onderzoek. Ook de toelichting die één van de oud-studenten gaf, laat zien dat dit een kwestie is die daadwerkelijk onder studenten kan spelen: ze vindt dat de titel ‘voorwoord’ de suggestie wekt dat die tekst inhoudelijk bij de hoofdtekst aansluit.

De opvatting van de auteurs van de naslagwerken – een voorwoord moet de functie van de inleiding niet overnemen – wordt gedeeld door de ‘kritische lezers’ en de docenten. Eén ‘kritische lezer’ formuleert het heel helder: de inleiding leidt het onderzoek in, het voorwoord leidt de scriptie in. Relevantie en actualiteit van het onderwerp en de relatie van de scriptie met andere rapporten vinden negen van de tien docenten meer iets voor de hoofdtekst dan voor een voor- of dankwoord. Ook het noemen van de doelgroep, het geven van een leeswijzer en het uitspreken van de hoop dat er iets met de uitkomsten van het in de scriptie beschreven onderzoek wordt gedaan, vinden verschillende docenten meer iets voor ofwel de inleiding ofwel de discussie-sectie. Eén van de bevraagde docenten gaat nog verder en zegt dat je ook je persoonlijke motivatie voor het onderwerp goed in de inleiding kunt opnemen. Acht teksten in het corpus, allemaal in het ‘kunst & cultuur’-cluster, laten dat inderdaad zien en één van de oud-studenten gaf in de enquête aan dat dit precies de reden was waarom ze helemaal geen voorwoord opnam en zich beperkte tot een dankwoord achterin haar scriptie. Van de oud-studenten die de betreffende vraag in de enquête invulden, geven er acht aan een voor- of dank-woord in hun scriptie te hebben opgenomen omdat dit nu eenmaal zo hoort, een van de redenen die ook door een aantal ‘kritische lezers’ wordt genoemd. Van de bevraagde docenten vindt de helft het zelfs belangrijk dat een scriptie zo’n begeleidende tekst heeft; de andere vijf docenten zijn er niet tegen, maar hechten er ook niet aan. De inhoudelijke redenen om een voor- of dankwoord op te nemen die door zowel de oud-studenten, de ‘kritische lezers’, de docenten als de auteurs van de naslagwerken worden genoemd149, zijn de mogelijkheid om iets persoonlijks te laten zien en om dank uit te spreken. Deze twee redenen komen in de opgestelde move

structures terug op de centrale posities in respectievelijk de voorwoorden en de dankwoorden, hoewel de

oud-studenten, docenten, ‘kritische lezers’ en auteurs geen van allen het onderscheid tussen voorwoorden en dankwoorden verwoorden met gebruikmaking van ‘iets persoonlijks’ als typerend kenmerk van een voor-woord.

149 Of iets werd ingebracht als reden, doel, functie of component, wordt hier even in het midden gelaten; zoals in eerdere hoofdstukken uitgelegd, vonden veel respondenten het lastig om de functie van een voorwoord te verwoorden, maar bleek het voor hen makkelijker om gewenste componenten te noemen.

159

‘Iets persoonlijks laten zien’ is een veelvuldig genoemd doel. Sommige docenten en ‘kritische lezers’ zijn er zeer uitgesproken positief over: één zegt bijvoorbeeld expliciet dat hij verwacht dat de schrijver de dank die hij uitspreekt, persoonlijk inkleedt, één zegt expliciet dat hij verwacht door het voor- of dankwoord een beeld te krijgen van de schrijver en één vraagt zich af waarom je überhaupt een voor- of dankwoord zou schrijven als je er niet iets persoonlijks in vermeldt. Een iets minder positieve reden om in het voor- of dankwoord iets persoonlijks te vertellen, is het vermoeden van vier docenten dat veel studenten de behoefte voelen (en die hebben ze inderdaad, gezien de uitkomsten van de enquête) om iets persoonlijks aan hun scriptie toe te voegen, die informatie niet in de hoofdtekst kwijt kunnen en hiervoor vervolgens uitwijken naar het voor- of dankwoord.

Andere redenen om een voor- of dankwoord op te nemen die door de docenten, ‘kritische lezers’ en/of studenten worden genoemd, zijn de mogelijkheid om de hoofdtekst te presenteren, om een uitleg te geven over de achtergrond (aanleiding, herkomst, motivatie, kader), om iets te zeggen over de totstandkoming van de hoofdtekst en om de beoogde lezers van het hoofdwerk te benoemen. De auteurs van de naslagwerken stippen ook relatief veel andere redenen aan die de respondenten in het onderzoek niet noemen, zoals de mogelijkheid om verantwoordelijkheid voor de hoofdtekst te nemen. Bijzonder is dat enkel door de docenten het afronden van scriptie en/of studie als doel wordt genoemd, en wel als één van de drie vaakst genoemde doelen. Opvallend is ook dat zowel onder de ‘kritische lezers’ als onder de docenten de twee bevraagden met de meest stellige en ogenschijnlijk meest uitgekristalliseerde meningen, beide als doel het schetsen en bedanken van de context noemen. Het is een opvatting die niet genoemd wordt door de andere docenten, door de andere ‘kritische lezers’ en door de bevraagde studenten en ook in de onderzochte naslagwerken niet expliciet voorkomt.

Hoe pak je als student het schrijven van een voor-, dank- of nawoord vervolgens aan? Van degenen die de enquête invulden, zegt 68% pas over het voor- of dankwoord te zijn gaan nadenken toen de scriptie zijn voltooiing naderde. Ook 68% zegt ter oriëntatie de een of andere bron te hebben geraadpleegd. De naslag-werken, zowel de klassieke, gedrukte schrijfhandboeken als de opleidingsspecifieke richtlijnen, scoren hierbij laag; meest populair is het gebruik als voorbeeld van voor-, dank- en nawoorden die andere studenten in het verleden schreven en op de tweede plaats volgen uiteenlopende internetbronnen. Slechts één oud-student zegt navraag te hebben gedaan bij haar docent. Negen van de tien bevraagde docenten zeggen hun studenten geen informatie te geven over de manier waarop ze een geslaagd voor- of dankwoord zouden kunnen

schrijven; ze geven hooguit desgevraagd hun fiat voor het schrijven van zo’n tekstje. Die ene docent die in zijn onderwijs wél aandacht besteedt aan het belang en de do’s and don’ts van een voor- en dankwoord, is ervan overtuigd dat zijn bescheiden inspanning een positief effect heeft.

Een voorstelbare reden om een naslagwerk te raadplegen is de duidelijkheid en inspiratie die de voorbeeld-teksten en -zinnen in die werken kunnen bieden. Negen van de onderzochte naslagwerken bieden dergelijke teksten en zinnen. Of de drie oud-studenten die aangeven een naslagwerk gebruikt te hebben (de opleidings-specifieke richtlijnen geven geen voorbeelden), er wat aan hebben gehad, is nog maar de vraag. Een andere reden om een naslagwerk te raadplegen is bijvoorbeeld de plek van het voor-, dank- of nawoord in het paratekstueel systeem: waar in je scriptie neem je je voor-, dank- of nawoord op en vermeld je zo’n tekstje in de inhoudsopgave? Toch geven slechts 4 van de 28 oud-studenten die deze vraag van de enquête invulden, aan dit lastige kwesties te vinden en doen maar 9 van de 26 onderzochte naslagwerken er uitspraken over.

Bovendien zijn die uitspraken niet allemaal met elkaar in overeenstemming. Zo zijn er naslagwerken die stellig melden dat een voorwoord vóór de inhoudsopgave dient te staan en (doorgaans) niet in de inhoudsopgave wordt vermeld, maar is ook één die het tegenovergestelde zegt.

Uit het onderzochte corpus van voor-, dank- en nawoorden blijkt dat de voorkeur van de studenten uitgaat naar een voorin geplaatste tekst. Alle psychologiestudenten deden dat en van de studenten in het ‘kunst & cultuur’-cluster namen er slechts drie een tekstje voorin én een tekstje achterin op en twee alleen een tekstje

160

achterin. Eén studente lichtte haar keuze voor een dankwoord achterin toe: ze vond het bedanken van mensen niet belangrijk genoeg om mee te beginnen. Alle vijf de tekstjes die achterin scripties zijn opgenomen, staan in de inhoudsopgave vermeld; daarover lijkt geen onduidelijkheid te bestaan. Van de voorin geplaatste voor- en dankwoorden staan er 59 vóór de inhoudsopgave en 18 tussen de inhoudsopgave en de hoofdtekst in. De meeste teksten die opgenomen zijn tussen de inhoudsopgave en de hoofdtekst in, staan ook in die inhouds-opgave vermeld (15 van de 18) en dat is in lijn met de plausibele uitleg die handboekschrijfster Vroegindeweij (2005) geeft: “De opsomming in de inhoudsopgave begint meestal pas met die onderdelen, die na de inhouds-opgave komen” (p. 286).150 Het corpus laat echter geen duidelijke lijn zien waar het de opname in de inhouds-opgave betreft van de 59 voor- en dankwoorden die voorin een scriptie ergens vóór de inhoudsinhouds-opgave zijn geplaatst: 36 van deze tekstjes staan niet vermeld in de inhoudsopgave tegenover de andere 23 die er wel in staan.

Niet alleen een geraadpleegd papieren of digitaal naslagwerk kan invloed hebben op de voor-, dank- en nawoorden zoals de studenten die schreven, maar ook de mening of feedback van hun begeleiders. Van de oud-studenten die de enquête invulden, geven er elf (bijna 40%) aan dat ze hun tekst in concept aan hun begeleider hebben voorgelegd. Slechts vijf van hen zeggen daadwerkelijk feedback te hebben gekregen. Op één na zeggen de bevraagde docenten allemaal dat ze zo’n tekst niet in concept hoeven of willen zien. Krijgen ze een voor- of dankwoord voorgelegd, dan beperken ze zich meestal tot de opmerking dat iets in die tekst misschien beter in de inleiding past of tot een simpel ‘ja’ op de vraag of het een aardig idee is een voor- of dankwoord op te nemen. Toch geven zes docenten aan (inclusief degene die sowieso graag de kans krijgt een blik te werpen op een voor- of dankwoord in concept) dat ze wel eens hebben ingegrepen om een student te behoeden voor onhandigheden. Zoals eerder gezegd besteedt slechts één docent in zijn onderwijs aandacht aan het genre.

Van de oud-studenten die de enquête invulden, ten slotte, gaf 60% aan geen positieve effecten van hun voor- of dankwoord te verwachten en heeft 57% ook geen effecten ervaren. Twaalf oud-studenten (42%), waaronder zowel mensen die het niet verwachtten als mensen die het juist wel verwachtten, ervoeren wel positieve effecten. De verwachte en ervaren effecten betreffen voornamelijk positieve reacties uit de inner circle van mensen die bij de scriptie betrokken waren, zoals begeleiders, vrienden en familieleden. Geen van de respon-denten verwachtte of ondervond positieve effecten bij het vinden van een baan. Toch gebruikt de meerderheid van de respondenten (86%) hun scriptie als ‘visitekaartje’: ze noemen hem bij sollicitaties, op hun website, op sociale media en/of treden ermee naar buiten in artikelen en presentaties.

Samengevat is de belangrijkste reden om een voor-, dank- of nawoord in een scriptie op te nemen de behoefte om iets toe te voegen aan de scriptie, zoals een persoonlijke noot of uitgesproken dank, maar tegelijkertijd verwachten redelijk wat student-schrijvers er geen positieve effecten van. Toch zetten ze hun scripties als geheel wel degelijk in als ‘visitekaartje’. Als er een voor- of dankwoord in een scriptie is opgenomen, lezen de meeste docenten en ‘kritische lezers’ het met nieuwsgierigheid, maar de kwaliteit laat in hun ogen met enige regelmaat te wensen over. Toch geeft slechts één van de bevraagden structureel input die studenten kunnen gebruiken om tot geslaagde teksten te komen. Enige behoefte aan hulp, tips of richting is er wel degelijk: een deel van de studenten schrijft de tekst met gebruikmaking van informatie op internet of van voorbeelden van studenten die hen voorgingen, hoewel de klassieke, papieren naslagwerken sporadisch worden geraadpleegd. Of de hulp die voorhanden is helpt, is nog maar de vraag: de kwestie ‘Waar in mijn scriptie neem ik mijn voorwoord op?’ laat bijvoorbeeld zien dat de papieren naslagwerken geen eenduidige richtlijnen geven. Er rijst een beeld op van enigszins gebrekkige focus, onder zowel de studenten, de bevraagden die in het onderwijs werkzaam zijn als de auteurs van naslagwerken.

161