• No results found

“Als ze het gordijntje een beetje open doen, kijk ik natuurlijk naar binnen”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Als ze het gordijntje een beetje open doen, kijk ik natuurlijk naar binnen”"

Copied!
228
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Als ze het gordijntje een beetje open

doen, kijk ik natuurlijk naar binnen”

Een genreanalytisch onderzoek naar voorwoorden, dankwoorden en een enkel

nawoord in masterscripties

Masterscriptie Neerlandistiek

Avivah Becker

(2)
(3)

1

“Als ze het gordijntje een beetje open

doen, kijk ik natuurlijk naar binnen”

1

Een genreanalytisch onderzoek naar voorwoorden, dankwoorden en een enkel

nawoord in masterscripties

Avivah Becker

Masterscriptie Neerlandistiek, Rijksuniversiteit Groningen

juni 2016

Begeleider:

prof. dr. C. M. de Glopper

Tweede lezer:

dr. J.F. van Kruiningen

(4)
(5)

3

Voorwoord

Toen ik mij meldde als kandidaat om op een congres voor docenten communicatieve vaardigheden in het hoger onderwijs iets te komen vertellen over mijn scriptieonderwerp – voor- en dankwoorden – kreeg ik als eerste reactie van de organisatie dat er waarschijnlijk niet voldoende mensen op zo’n presentatie zouden afkomen, omdat men liever luistert naar voordrachten over onderwerpen die meer urgentie hebben. Ik mocht mijn verhaal desondanks komen vertellen, ik had een goed gevulde zaal met geïnteresseerd publiek, maar de reactie van het organiserend comité slaat de spijker wel op de kop: voorwoorden hebben geen urgentie. Zonder te beweren dat ze die urgentie in verhouding tot al het onderwijs waarmee de congresbezoekers het druk hebben, wel zouden moeten hebben, laat ik in deze scriptie zien dat een beetje meer zorg en aandacht voor deze tekstjes de moeite zeker waard is.

De reactie van de congresorganisatie laat, ongetwijfeld onbedoeld, ook zien waarom studeren zo leuk is. Ik heb mijn aandacht gedurende langere tijd kunnen richten op een niet-urgent onderwerp. Een werkgever zou er nooit tijd en geld voor hebben vrijgemaakt. Ik wel. Ik heb het als een buitenkans ervaren om me even helemaal te kunnen verdiepen in dit ondergeschoven kindje. Met enige pijn in het hart neem ik met het afronden van deze scriptie ook afscheid van mijn studietijd en meng ik mij weer in de wereld van de dingen die ertoe doen. Urgent of niet, aanstekelijk zijn voor- en dankwoorden wel. Veel mensen reageerden aanvankelijk met gefronste wenkbrauwen op mijn onderwerpskeuze, maar hun verwondering ging gauw over in enthousiasme en behulpzame alertheid. Zoon Stefan Mulder reikte al heel snel een aantal aardige Bijbelse voorwoorden aan, zijn beste vriend Homer Wagenaar wees me, vol trots op zijn vondst, op een dankwoord met een wat cynische ondertoon waarvan ik wel houd, en goede vriendin Margreet Mulder mailde mij bijvoorbeeld een foto van een zeer onconventioneel voorwoord2:

(6)

4

Ik heb genoten van mijn onderwerp, van het meedenken van de mensen om mij heen en van de gedachte dat best wel wat van die mensen nu ook op voorwoorden letten. De tekstjes zijn werkelijk aanstekelijk.

Margreet en Stefan reikten niet alleen voorbeelden aan. Margreet was er gedurende het hele traject als mentale sparring partner. Ze was er voor me als ‘inslingeraar’, stok achter de deur, spiegel, praatpaal, vragensteller en meedenker, wanneer ik daar ook maar behoefte aan had en wat het ook maar betrof: mijn scriptie, mijn studie in bredere zin, mijn zoektocht naar leuk werk, mijn liefdesleven, mijn ergernissen en mijn enthousiasme. En Stefan was er voor me zoals ik er ook altijd voor hem probeer te zijn: gezellig en lief,

behulpzaam en nuttig, en bovenal onvoorwaardelijk. Ik ben tante & neef beiden ontzettend dankbaar voor hun betrokkenheid en hulp.

Niet alleen in mijn privéomgeving ben ik mensen dankbaar, maar ook in mijn studieomgeving. Ik waardeer het enorm dat zo veel mensen op wie ik een beroep deed voor mijn onderzoek, tijd voor me vrij maakten en me behulpzaam inhoudelijke bouwstenen aanreikten. Behoorlijk wat oud-studenten die de teksten schreven waarop ik mijn onderzoek richtte en die ik met fascinatie las, vulden een enquête voor me in. De zeven ‘kritische lezers’ en tien docenten die ik interviewde, gaven me in stuk voor stuk geanimeerde gesprekken een schat aan informatie. ‘Kritische lezer’ Carel Jansen bedank ik bovendien voor de inspiratie die hij met zijn uitspraken leverde voor de titel van mijn scriptie. Jacqueline van Kruiningen, tweede beoordelaar van mijn scriptie, gaf van tijd tot tijd aan reikhalzend uit te kijken naar mijn werk en was er lovend over toen ze het uiteindelijk in handen kreeg.

Ten slotte, maar zeker niet als minste, was er mijn scriptiebegeleider Kees de Glopper. Ook hij moest heel even wennen aan het onderwerp, maar open minded als hij is, gaf hij mij snel groen licht om ‘los’ te gaan met dit urgentieloze onderwerp. Hij gaf mij inhoudelijke input voor mijn onderzoeksopzet en commentaar op de hoofdstukken die hem één voor één bereikten. Uit zijn constructieve feedback bleek groeiend enthousiasme voor het onderwerp en voor mijn bevindingen, waaruit ik op mijn beurt makkelijk enthousiasme putte. Door Kees heb ik indringend ervaren dat goede begeleiding bovenal respectvolle begeleiding is waarvan je energie krijgt.

Avivah Becker

(7)

5

Samenvatting

Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van het vermoeden dat voor-, dank- en nawoorden in scripties enigszins ondergewaardeerde genres zijn: in het schrijfonderwijs lijkt er zelden aandacht aan te worden besteed, schrijfhandboeken lijken zich te beperken tot een beknopte uitleg van mogelijkheden en de docenten die bij de scripties betrokken zijn, lijken de teksten lang niet altijd te lezen. Bovendien bestond het vermoeden dat de teksten er lang niet allemaal even sprankelend uit zien. Deze vermoedens worden door het onderzoek bevestigd en dat is jammer omdat deze teksten toch vaak de toon zetten voor de hele scriptie – ervan

uitgaande dat een lezer ze als eerste leest – en omdat deze teksten een relatief sterk en bestendig beeld van de schrijver kunnen oproepen. De genres vormen bovendien in het Nederlandse taalbeheersingsonderzoek een onontgonnen terrein en internationaal gezien hebben taalbeheersers zich tot dusverre slechts verdiept in dankwoorden.

Het onderzoek behelst voor- en dankwoorden (en een enkel nawoord) in masterscripties van studenten in ‘kunst & cultuur’-opleidingen en van studenten psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. De hoofdvraag hierbij luidt hoe het gesteld is met de kwaliteit van de teksten. Deelvragen behelzen de kwesties wat eigenlijk, genretechnisch gezien een voorwoord is en wat een dankwoord is, hoe het er in de twee gekozen discourse

communities aan toegaat, wat een voor- of dankwoord geslaagd maakt qua inhoud en stijl en wat de betekenis

van de teksten is in termen van self-presentation.

Het onderzoek is genre-analytisch van aard, waarin de begrippen communicative purpose, move analysis en

self-presentation centraal staan, en omvat een reeks deelonderzoeken. Om te beginnen zijn van tachtig

oud-studenten de voor-, dank- en nawoorden onder de loep genomen, veertig uit elk van de twee gekozen

discourse communities: wat staat er zoal in, welke opvallende stijlfiguren gebruiken de schrijvers en hoe zien de move structures van voorwoorden en van dankwoorden, gedestilleerd uit de tientallen teksten, eruit? De

schrijvers van de teksten zijn benaderd om een digitale enquête in te vullen over hun drijfveren, kennis en aanpak; dertig oud-studenten deden dat. Vervolgens is met interviews in kaart gebracht wat zeven mensen die bekend staan om hun kritische kijk op tekst, zoal van de teksten vinden. Ook zijn tien docenten die de

scriptieschrijvers indertijd begeleidden, geïnterviewd over hun opvattingen over de voor- en dankwoorden van hun studenten en over hun betrokkenheid bij die teksten. Deze interviews hebben antwoorden opgeleverd op de vraag wat, qua inhoud en stijl, een tekst bij uitstek geslaagd maakt en wat een tekst minder geslaagd maakt. Ten slotte is een selectie van zesentwintig schrijfhandboeken en andere naslagwerken die informatie over de genres bieden, onderzocht: wat geven die werken hun lezers mee?

Het antwoord op de hoofdvraag naar de kwaliteit van de teksten3, is dat, luisterend naar de geraadpleegde

‘kritische lezers’ en docenten, lang niet alle voor-, dank- en nawoorden van studenten zo geslaagd zijn als ze met wat extra inspanning wel zouden kunnen zijn, hoewel gezegd moet worden dat er in het onderzochte corpus ook teksten zitten die zonder meer fraai zijn. De kwaliteit van de minder geslaagde teksten schiet tekort op één of meer verschillende vlakken. Wat de inhoud betreft geeft een aantal teksten informatie die niet relevant wordt gevonden, die tamelijk voor de hand ligt of die beter in de hoofdtekst past. Sommige onderwerpen, zoals aandacht voor lange, moeizame trajecten, maken op lang niet iedere lezer een goede indruk. Verder dekken de kopjes niet altijd de lading en wordt niet altijd even secuur omgegaan met namen en titels van vermelde personen. Een zekere persoonlijke inslag wordt zeer gewaardeerd, zeker in een voorwoord, maar die inslag is in enkele teksten beperkt of ontbreekt zelfs. Wat betreft de stijl is het meest voorkomende manco een te informele toon hebben. Het persoonlijk karakter van de genres lijkt de schrijvers makkelijk op het

3 Voor de beantwoording van de deelvragen, die tenslotte gezamenlijk hebben geleid tot de beantwoording

(8)

6

been van te informeel taalgebruik en zelfs van spreektaal te zetten. Ook de gewenste zakelijkheid schiet vaak tekort, wat gerelateerd is aan de eerder genoemde opname van ongewenste passages, zoals die over worstelingen. Versierende elementen als uitgewerkte metaforen en citaten, worden over het algemeen gewaardeerd, maar moeten volgens de geraadpleegde lezers wel ‘kloppen’, passen en gedoseerd zijn, wat niet altijd het geval is. Ten slotte is de taalverzorging in het overgrote deel van de teksten niet helemaal in orde. Slechte taalverzorging roept bij de meeste geraadpleegde lezers een negatief beeld op van de schrijver en ontneemt sommige zelfs de lust om de hoofdtekst te willen lezen. Een minder geslaagd voor- of dankwoord – minder geslaagd qua inhoud, stijl en/of taalverzorging – is zo een slecht visitekaartje voor de schrijver en voor zijn scriptie.

De belangrijkste bijdrage van het onderzoek aan het genreanalytisch kennisbestand omvat twee blootgelegde

move structures. Die van dankwoorden is te beschouwen als een Nederlandse aanvulling op de move structures

van de Engelstalige dankwoorden van hoofdzakelijk Arabische, Chinese en Iraanse schrijvers die eerdere onderzoeken hebben opgeleverd. Het is een ‘ingepakte’ three-tier’-structuur, waarin de centrale en enige verplichte move – heel voorspelbaar – ‘Bedanken’ is. De gevonden move structure van voorwoorden is een geheel nieuwe bijdrage aan de literatuur. Het is een structuur die complexer is dan die van dankwoorden en waarin het totaal aantal moves kan oplopen tot negen. De centrale en enige verplichte move is ‘Iets van jezelf laten zien’. Op basis van de gevonden move structures van beide gerelateerde genres en op basis van met name de informatie die de bevraagde docenten en ‘kritische lezers’ aandroegen, is gekomen tot ‘jezelf laten zien als schrijver van de hoofdtekst die weet hoe het hoort’ als communicative purpose van een scriptie-voorwoord en tot ‘laten zien dat je weet hoe het hoort door dankbaarheid te tonen’ als communicative

purpose van een dankwoord in een scriptie. Beide karakteriseringen laten het element van self-presentation

duidelijk zien.

(9)

7

Summary

This study has been conducted in response to the assumption that prefaces, acknowledgments and afterwords in master’s theses are somewhat underestimated genres: in writing curricula they seem to get attention only rarely, manuals tend to limit themselves to very concise information, and supervisors not infrequently fail to read them. Moreover, the impression existed that many such texts do not look particularly sparkling. This research has confirmed these assumptions, which is all too unfortunate, since in many cases these texts set the tone for the entire thesis – presuming readers start their reading there – and because these texts can invoke a rather strong and lasting image of the writer. Besides, within the field of Dutch applied linguistics these genres still constitute unchartered territory and internationally speaking researchers have so far only dealt with acknowledgments.

The study concerns prefaces and acknowledgements (and a single afterword) in master’s theses of students in ‘Arts and Culture Studies’ and Psychology at the University of Groningen. The main question concerns the level of quality of these texts. Sub-questions ask what exactly, genre wise, a preface and an acknowledgement are; how things are done within the two studied discourse communities; what in terms of content and style determines the quality of a preface or an acknowledgement; and how these texts serve as means for self-presentation.

The nature of this study is genre-analytical, centering on the concepts communicative purpose, move analysis and self-presentation, and contains a range of sub-studies. Firstly, the prefaces, acknowledgments and afterwords of eighty graduates have been analyzed, forty students from each of the selected discourse communities: what do they mention, what striking tropes do the writers use, and how do the move structures of prefaces and acknowledgments look, as encountered in this corpus? The writers of the texts have been contacted and asked to fill in a digital survey about their motives, knowledge and approach; thirty graduates consented. Secondly, seven persons known for their acumen in analyzing texts have been asked in interviews to voice their opinion regarding the selected texts (‘critical readers’). Additionally, interviews have been conducted with ten lecturers who at the time supervised the thesis writers about their opinions on the texts written by their students and on their involvement in the texts. These interviews yielded answers to the question what in particular, in terms of content and style, determines whether a preface or acknowledgement is deemed successful or rather less so. Finally, a selection of twenty-six writing manuals and other reference works offering information about the genres, have been analyzed: what kind of information do they offer their readers?

The answer to the main question concerning the quality of the texts4 is that, according to the consulted ‘critical

readers’ and lecturers, more often than not the student’s texts could have been significantly improved, had some extra effort been made. Nonetheless the corpus contains some genuinely beautiful texts as well. The quality of the less successful texts falls short in one or more different aspects. With regard to the content, some texts provide information considered irrelevant, too obvious or that would be better placed in the main text of the thesis. Some topics, like the research’s arduousness, do not make a good impression on every reader. Furthermore, headings do not always cover the content and handling of names and titles of persons listed is not always done correctly and precisely. Some disclosure of the author’s private life is appreciated, especially in a preface, but is in some texts deficient or completely absent. Concerning the style the most common flaw is, contrariwise, a too informal tone. The personal character of the genres seems to tempt the writers to use too informal and even spoken language. Additionally, the style falls short of the required objectivity, which is

4 The answers to the sub-questions, which together led to the answering of the main question, can be found in

(10)

8

related to the abovementioned inclusion of unwanted passages such as those concerning the struggle for completion. Ornamental elements like elaborate metaphors and quotes are in general appreciated, but should, according to the consulted readers, be ‘right’, fitting and used with moderation, which is not always the case. Finally, language usage is in the majority of the texts not completely correct. Flawed language evokes in most readers a negative image of the writer and even deprives some of them of the appetite to read the main text of the thesis. In this way a less attractive preface or acknowledgement, less attractive in terms of content and style, is a form of bad advertising for the writer and his thesis.

The main contribution of this study to the field of genre analysis consists of two exposed move structures. The structure of acknowledgments can be considered a Dutch addition to the move structures exposed by previous research of acknowledgments written in English by mainly Arabic, Chinese and Iranian writers. It is a wrapped three-tier structure in which, quite predictably, the central and only compulsory move is ‘Thanking’. The exposed move structure of prefaces constitutes a wholly new contribution to the literature. This structure is more complex than that of acknowledgments and the total amount of moves can go up to nine. The central and only compulsory move is ‘Showing something about yourself’. Based on the exposed move structures of both related genres and based on, predominantly, the information provided by the consulted lecturers and ‘critical readers’, ‘to present yourself as the writer of the main text aware of the social conventions’ is defined as the communicative purpose of a master’s thesis preface and ‘to show awareness of social conventions by expressing gratitude’ as the communicative purpose of a master’s thesis acknowledgement. Both

characterizations very clearly demonstrate the element of self-presentation.

Practical recommendations arising from the investigation concern the educational system and the manuals and other reference works. By paying at least some attention in university curricula to prefaces and

(11)

9

Inhoudsopgave

1 Inleiding

1.1 Verkenning van het onderwerp ‘voor-, dank- en nawoorden’ 13

1.2 Het onderzoek 22

2 Kader

2.1 Inleiding 25

2.2 Genre, communicative purpose en genreanalyse 26

2.3 Onderzoek naar inhoud en structuur: move analysis 29

2.4 Self-presentation 36

3 Onderzoeksmethode

3.1 Inleiding 41

3.2 Het herkomst en samenstelling van het tekstcorpus 41

3.3 De analyse van het corpus 44

3.4 De vaststelling van de move structures 46

3.5 De bevraging van de ‘kritische lezers’ 49

3.6 De bevraging van de student-schrijvers 50

3.7 De bevraging van de docenten 51

3.8 De inventarisatie van naslagwerken 53

4 Resultaten: Hoe ziet het corpus eruit?

4.1 Inleiding 57

4.2 De titels van de voor-, dank- en nawoorden 57

4.3 De plaats van de voor-, dank- en nawoorden in de scripties 57 4.4 Opname van de voor-, dank- en nawoorden in de inhoudsopgaven van de

scripties

58

4.5 De paginanummering van de voor-, dank- en nawoorden 59

4.6 De lengte van de voor-, dank- en nawoorden 59

4.7 De schrijvers van de voor-, dank- en nawoorden 60

5 Resultaten: Wat laten de teksten zien?

5.1 Inleiding 63

5.2 Aanduiden van het teksttype: het kopje 63

5.3 Verwijzen naar het voorwoord zelf 64

5.4 Presenteren van de scriptie 65

5.5 Benoemen van de eindstatus 65

5.6 Introduceren van het onderwerp 67

5.7 Plaatsen in studiecontext 70

5.8 Aangeven van de relevantie van het onderwerp/onderzoek 70

5.9 Geven van enige persoonlijke informatie 72

5.10 Benoemen van de aanleiding voor het scriptieonderwerp 74

5.11 Aanstippen van de geografische en institutionele plek 76

5.12 Geven van tijdsaanduidingen 77

5.13 Melden van samenwerking met medestudenten 77

5.14 Bespreken van of verwijzen naar het onderzoekstraject 78

5.15 Benoemen van het schrijftraject 82

5.16 Blijk geven van reflectie, evaluatie en leereffect 83

5.17 Aankondigen van dank 85

5.18 Uitspreken van dank aan begeleiders/beoordelaars 86

5.19 Benoemen van begeleiders/beoordelaars 88

5.20 Uitspreken van dank aan anderen 89

5.21 Uitspreken van een wens gericht tot de lezer 91

(12)

10

5.23 Uitspreken van een wens gericht op de eigen toekomst 92

5.24 Verantwoordelijkheid nemen 93

5.25 Afsluiten 93

5.26 Verfraaiingen zoals metaforen, citaten en illustraties 94

5.27 Ik-stijl 98

5.28 Aanspreken van de lezer 99

5.29 Uitroeptekens 100

5.30 Onhandige redeneringen 101

5.31 Taalverzorging 102

5.32 Overlap tussen voorwoord en inleiding 103

6 Resultaten: Hoe zien de move structures eruit?

6.1 Inleiding 107

6.2 De structuur van de voorwoorden 108

6.3 De structuur van de dankwoorden 113

6.4 De uitzonderingen 117

7 Resultaten: Wat vinden ‘kritische lezers’ van de teksten?

7.1 Inleiding 119

7.2 Eigen ervaring 119

7.3 Het doel en de componenten van een voorwoord 119

7.4 Taalverzorging en tekstverzorging 122

7.5 Professionele stijl 123

7.6 Self-presentation 124

7.7 Indicator voor de hoofdtekst 124

7.8 Optioneel karakter 125

8 Resultaten: Wat bewoog de student-schrijvers?

8.1 Inleiding 127

8.2 Schrijfervaring 127

8.3 Opvattingen over voor- en nawoorden 128

8.4 Motivatie voor het opnemen van een voor-, dank- en/of nawoord 129

8.5 Schrijfproces en gebruik van naslagwerken 131

8.6 Verwachtingen en netwerkfunctie 134

9 Resultaten: Hoe luiden de opvattingen van de docenten?

9.1 Inleiding 137

9.2 Interesse voor voor- en dankwoorden 137

9.3 Opvattingen over nawoorden 138

9.4 Opvattingen over doelen en componenten van voor- en dankwoorden 138

9.5 Opvattingen over stijl 143

9.6 Feedback en uitleg 144

9.7 De kwaliteit van het werk van eigen studenten 144

9.8 De scripties en de voor- en dankwoorden als visitekaartjes 146

9.9 Een bevredigende bijkomstigheid van de gesprekken 147

10 Resultaten: Wat zeggen de naslagwerken?

10.1 Inleiding 149 10.2 Componenten 149 10.3 Optioneel karakter 152 10.4 Karakterisering en doel 153 10.5 Stijl 153 10.6 Voorbeeldzinnen 154 10.7 Fysieke plek 154

10.8 Voorwoord versus inleiding 155

10.9 Voorwoord versus nawoord 155

(13)

11

10.11 Structuur 156

11 Conclusies

11.1 Inleiding 157

11.2 Algemene bevindingen over de gang van zaken 157

11.3 Karakterisering van de genres ‘voorwoord’ en ‘dankwoord’ 161

11.4 De teksten: de onderdelen 164

11.5 De teksten: de stijl 172

11.6 Breed gedragen opvattingen over kwaliteit 174

11.7 Verschillen tussen de clusters 175

11.8 Self-presentation 177

11.9 Slotconclusie 181

12 Discussie

12.1 Inleiding 183

12.2 De bijdrage van het onderzoek aan de literatuur 183

12.3 Aanbevelingen 189

12.4 Methodologische kanttekeningen 191

12.5 Suggesties voor vervolgonderzoek 193

Bibliografie 195

Bijlagen

1 Corpus ‘kunst & cultuur’-scripties 199

2 Corpus psychologiescripties 201

3 Aspectenlijst 203

4 Voorbeeld-analyse: het voorwoord in het boek Wijsheid van Jezus Sirach 205

5 Geraadpleegde ‘kritische lezers’ 207

6 Vragenlijst voor student-schrijvers 209

7 Geraadpleegde docenten 217

8 Vragenlijst voor docenten 219

(14)
(15)

13

1 Inleiding

1.1 Verkenning van het onderwerp ‘voor-, dank- en nawoorden’

Voorwoorden zijn vreemde teksten. Ze zijn niet nodig: talloze boeken en rapporten stellen het probleemloos zonder voorwoord. Ze staan voorin het werk dat ze aankondigen, maar worden doorgaans later dan de hoofd-tekst geschreven. De schrijver die in de hoofdhoofd-tekst de al dan niet zichtbare deskundige is (in een roman de romancier, in een kookboek de culinarist, in een academisch werk de wetenschapper enzovoort), is hier slechts de schrijver. En het is bijvoorbeeld lastig uit te maken of voorwoorden wel of geen deel uitmaken van het werk dat ze begeleiden. IJsseling (1997) behandelt dergelijke kwesties uitgebreid en toegespitst op voorwoorden in de filosofische wereld.

Veel voorwoorden, in de eerste plaats met uitzondering van de voorwoorden van Hegel, Kierkegaard, Nietzsche en Derrida die IJsseling onderzocht, lijken ook een onopvallend leven te leiden. Maar soms roepen ze reacties op en zelfs sterke. Ze kunnen zo goed in de smaak vallen dat ze volgens een enkele lezer het werk waar ze bij horen, overtreffen. Zo zegt Agate, een Brits toneelcriticus en tijdgenoot van Shaw, over diens voorwoorden “Shaw’s plays are the price we pay for Shaw’s prefaces” (Knowles, 2004, p. 6). Komrij (2013), echter, spreekt zich tamelijk vernietigend uit over voorwoorden in zijn eigen voorwoord bij een moderne uitgave van Schasz’

Reize door het Aapenland:

Als ik ‘voorwoord’ zie staan denk ik meestal: hier moet een lijk worden opgewarmd. Iemand komt je vertellen hoe onmisbaar een boek is, hoe weergaloos een bundel, hoe verwaarloosd een vondeling – waar je als lezer dus nooit zelf op zou zijn gekomen. Schrijver van voorwoord helpt een handje. Het voorwoord als betweterij. (ongenummerde pagina)

Hiermee begeeft Komrij zich enigszins op het pad van Hegel die het voorwoord ongeschikt acht als filosofisch genre en dat uiteenzet in nota bene een voorwoord (IJsseling, 1997). IJsseling lezend, wordt duidelijk dat Hegel niet de enige filosoof is die er een gecompliceerde verhouding met (zijn eigen) voorwoorden op na hield. Zo hebben Nietzsche en Kiekegaard beiden voorwoorden geschreven bij boeken die ze helemaal niet schreven en opent Derrida één van zijn boeken met een tekst die de lezer direct aan het denken zet over het karakter van die tekst: is het nou een voorwoord of niet? De studie van IJsseling is waardevol, omdat het een zeldzame studie naar voorwoorden is, zeker in het Nederlandse taalgebied, en een aantal interessante kwesties aanroert die niet alleen voor het filosofisch vakgebied gelden.

Een heel ander terrein dan de filosofische geschriften van Hegel tot en met Derrida vormen

scriptie-voorwoorden. Over lezersreacties op scriptievoorwoorden5 à la Komrij is in de taalbeheersingsliteratuur niet

veel bekend, maar een vermoeden dat in deze scriptie wordt bevestigd, is dat het voorwoord onder-gewaardeerd is: in schrijfonderwijs wordt er zelden aandacht aan besteed, de meeste schrijfhandboeken beperken zich tot een beknopte uitleg van doel en mogelijkheden en de bij de scripties betrokken docenten lezen de voorwoorden lang niet altijd. Veel studenten nemen in hun werkstukken, portfolio’s en scripties echter wel een voorwoord op. Afgaande op oriënterend geïnventariseerde meningen en indrukken van met

5 In dit hoofdstuk wordt, behalve als er aanleiding is om specifieker te zijn, gemakshalve de term ‘voorwoord’

(16)

14

name studenten en docenten in de directe onderzoeksomgeving is de kwaliteit van die voorwoorden wisselend. Sommige voorwoorden zijn, volgens deze informanten, door de mooie formuleringen en rake anekdotes ware juweeltjes, terwijl andere er met clichématige formuleringen als ‘Voor u ligt …’ tot en met ‘Ik wens u veel leesplezier!’ en met niet altijd even relevant ogende uitweidingen over persoonlijke beslom-meringen, lang niet allemaal even sprankelend uit zien. Een zeldzame, schriftelijke lezersreactie van een taalbeheerser is te vinden bij Hyland (2004). Met betrekking tot een aantal van de dankwoorden in scripties en dissertaties uit een van zijn onderzoekscorpora spreekt hij van “the disarming naivety and openness” (p. 312) en een van de tekstpassages die hij er ter illustratie bijvoegt, is schokkend te noemen:

To be honest, I cannot describe myself as a good researcher. Throughout the process of conceiving this thesis, I have committed terribly lots of mistakes, I often underestimated the complexity of the problems and could not express my ideas in a clear and concise way. (p. 312)

Het is te hopen dat het beeld van de schrijver dat hier geschetst wordt, elders in het dankwoord wordt recht-gezet. Dat er ook minder geslaagde teksten voorkomen – de indruk van de informanten wordt in dit scriptie-onderzoek bevestigd – is jammer, want het voorwoord is het tekstgedeelte waarin de toon voor de hele tekst wordt gezet (ervan uitgaande dat de lezer het voorwoord niet simpelweg overslaat)6 en het is een

tekst-gedeelte met een bijzondere communicatieve potentie, doordat het doorgaans de enige plek in een werkstuk of scriptie is waar de studentschrijver zichzelf wat persoonlijker kan laten zien en zich kan richten tot de lezer. Kortom: de hoogste tijd voor onderzoek.

Een vraag die rijst bij het scriptievoorwoord is of het eigenlijk wel een academisch teksttype7 is. Onder

academische genres vallen in de eerste plaats de primaire genres geschreven voor en door wetenschappers die de constructie van wetenschappelijke kennis betreffen, en de secundaire genres als studieboeken die een didactisch doel dienen. Swales (1996) onderscheidt een derde groep, die van de occluded genres, waarin hij teksten plaatst die in de wetenschappelijke wereld circuleren ter ondersteuning van het onderzoeksproces en die niet bedoeld zijn voor een breder publiek dan hooguit een handjevol betrokkenen. Voorbeelden zijn brieven met informatieverzoeken, sollicitatie- en aanbevelingsbrieven en evaluaties. Voorwoorden behoren tot geen van de drie categorieën, zelfs niet tot de derde, en die constatering brengt Hyland (2003) ertoe het teksttype – hij spitst zijn conclusie toe op dankwoorden – te typeren als een Cinderella-genre: “Like the heroine in the children’s fairy tale, acknowledgements are a taken-for-granted part of the background, a practice of unrecognized and disregarded value deserving of greater attention” (p. 243). Ze verdienen volgens hem meer aandacht omdat ze een centrale rol spelen in de academische praktijk van het wederzijds tonen van

intellectueel respect.

Ja, is het antwoord op de vraag of een scriptievoorwoord wel een academisch teksttype is, omdat het voor-woord onderdeel is van een scriptie die als geheel onmiskenbaar academisch is: een ‘hoofdgenre-technisch ja’. In het brede scala van academische teksten staat het onderzoeksartikel centraal (Swales, 1990, pp. 177-178), maar hiertoe behoren bijvoorbeeld ook lezingen, essays, (studie)boeken, bundels en de afzonderlijke bijdragen hieraan, poster-presentaties, colleges, onderzoeksvoorstellen, reviews, dissertaties en – één flinke stap voor die dissertaties – scripties. Binnen deze teksttypen onderscheidt Bhatia (1997) weer een groep academic

6 Een enkele keer, maar niet in een scriptie, doet zich een zeer speciaal geval voor: Sterne laat zijn

hoofdpersoon in The life & opinions of Tristram Shandy zijn voorwoord pas opvoeren in hoofdstuk 20 van deel III. Dank aan IJsseling (1997, p. 99) die op dit voorbeeld wijst.

7 In deze scriptie wordt – in navolging van Schuurs & De Groot (in Schellens & Steehouder, 2010, p. 172) –

(17)

15

introductions die op zijn beurt bestaat uit onder andere inleidingen, voorwoorden8, dankwoorden en

nawoorden. Deze teksten hebben gemeen dat ze, net als bijvoorbeeld een inhoudsopgave of een register, iets zeggen over de hoofdtekst en/of de context: ze zijn meta- of paratekstueel (resp. Van Dijk en Alvarado in Tejada, 2006). In lekentaal zou je – naar analogie van de gevatte term ‘uithoud’, waarmee Van Kooten in zijn Boekenweekgeschenk ‘De verrekijker’ (2013, p. 22) de buitenzijde van een boek onderscheidt van de inhoud van dat boek – voorwoorden tot de onvermijdelijke ‘tussenhoud’ kunnen rekenen.

Nee, is het antwoord op de vraag of een scriptievoorwoord wel een academisch teksttype is, omdat het een tekst is die geen deel uitmaakt van de inhoudelijke romp van een scriptie en de tekst geen proposities met wetenschappelijke pretenties9 bevat.10 Het is een plek waar het niet gaat om de inhoudelijke motivatie voor en

aanpak van een onderzoek en om de bevindingen die uit het onderzoek voortvloeien zoals die in de inleiding, de methode-, resultaten- en discussiesectie worden behandeld, maar om de mensen rond het onderzoek, de studentauteur voorop: Waarom heeft deze schrijver juist gekozen voor dit onderwerp? Welke hobbels in de persoonlijke sfeer heeft hij gedurende zijn onderzoekstraject moeten nemen en welke herinneringen meent hij de rest van zijn leven te zullen koesteren? Wie hebben hem zo goed geholpen dat ze daarvoor een bedankje verdienen? En wat moet de lezer misschien weten alvorens hij zich op het ‘echte’ werk stort?

Tussen het hoofdgenre, de scriptie, van het ‘hoofdgenre-technisch ja’ en de individuele schrijver van het ‘mensgerichte nee’ in zit de academische gemeenschap: kennis komt immers niet uit de lucht vallen, maar wordt door deskundige mensen verzameld, gekoesterd, ontwikkeld en verspreid. Dit tussengebied is goed zichtbaar in de dankwoorden van dissertaties. De promovendi die ze schrijven, willen doorgaans graag een structurele plek veroveren in die gemeenschap. Daarbij misstaat enig netwerken niet en dat is in hun dank-woorden te zien ook, getuige het verkennend onderzoek waarover Buijs (2012) rapporteert in FoliaMagazine: promotoren, copromotoren, collega’s, coauteurs, kamergenoten, technische staf, paranimfen …, ze komen er allemaal – naast proefpersonen, vrienden, familie, gezinsleden, kennissen en incidenteel ook God, huisdieren en Apple – in voor. Het dankwoord of – binnen een voorwoord – de dankcomponent, lijkt grote strategische betekenis te hebben, op zijn minst in de beleving van de schrijver. “The voluntary nature of the practice is de facto evidence of its usefulness within this discourse community”, schrijven Cronin, McKenzie, Rubio & Weaver-Wozniak (1993, p. 411).11 En net als promovendi blijken veel studenten de behoefte te voelen om in

hun voor- of dankwoord – naast hun familie en vrienden – hun scriptiebegeleiders, opdrachtgevers en stage-bieders te bedanken en dat zou heel goed uit strategische overwegingen kunnen zijn.

Ook veel lezers van voorwoorden in de academische gemeenschap stellen prijs op deze teksten. Swales & Feak (2012) voeren een voorbeeld op, waarin velen zich – ondanks de relativering die de auteurs toevoegen – zullen herkennen:

8 In het Engels worden onder andere de termen preface en foreword gebruikt en ook Bhatia (1997) doet dat.

Over de definities ervan bestaat enige verwarring: vaak, maar niet altijd, is een foreword, in tegenstelling tot een preface, geschreven door iemand anders dan de auteur van het werk (o.a. Azar, 2012 en Bhatia, 1997).

9 Swales (1990) behandelt in zijn hoofdstuk over research-process genres bijvoorbeeld ook het reprint request,

een vorm van academische correspondentie waarin doorgaans ook geen proposities te vinden zijn met wetenschappelijke strekking.

10 Een opvatting die ook geventileerd werd ten tijde van de reuring die in 2014 ontstond rond het dankwoord in

een Wageningse dissertatie waarin de auteur God een prominente plek gaf. Volgens een lid van de

Universitaire Commissie voor de Wetenschapsbeoefening van de Universiteit Wageningen is een dankwoord “een apart onderdeel waarin traditioneel ruimte wordt geboden voor persoonlijke appreciatie. Dit heeft niets te maken met het wetenschappelijke karakter dat het eigenlijke proefschrift hoort te hebben” (Wiersma, 2014).

11 In het artikel wordt de discourse community van ‘promotion & tenure (P&T)’ bedoeld die vooral oog heeft

(18)

16

Indeed, one well-known professor of our acquaintance reported to us that he always reads the acknowledgments of an RP [research proposal] first. When we asked him why, he replied, “Oh, the first thing I want to know is who has been talking to whom.” While we do not think that this is the standard reading behavior, it does show that acknowledgments can be more than a display of necessary politeness. (p. 387)

Ben-Ari (1987), die zich weliswaar beperkt tot dankwoorden op het gebied van de antropologie, is er stelliger over: het dankwoord is een van de meest bekeken tekstdelen van een etnografie en dat heeft volgens hem te maken met de preoccupatie van antropologen met de samenstelling van en relaties binnen hun professionele gemeenschap. Ten tijde van het schrijven van zijn artikel, in 1987, zag Ben-Ari die preoccupatie gestaag toe-nemen en de verwachting is dat die zich in de jaren daarna verder heeft ontwikkeld. Zijn eigen preoccupatie met de waarneming en verklaring van deze preoccupatie is ook buiten de antropologie niet onopgemerkt gebleven: in de wereld van de taalbeheersing wordt hij regelmatig geciteerd (o.a. in Giannoni, 2002; Hyland, 2003; Hyland, 2004; Hyland & Tse, 2004; Al-Ali, 2006 en Hyland, 2011a).

Die academische gemeenschap maakt dat de wijzer uiteindelijk overtuigend doorslaat naar ‘ja, het is een academisch teksttype’. Voorwoorden zijn – ook al zijn ze facultatief – onlosmakelijk verbonden met het hoofdwerk waarbij ze horen; dat maakt dat deze vorm van ‘tussenhoud’ academisch is in het geval de inhoud van het rompgedeelte dat is en dat is die in het geval van scripties. Ook de persoonlijke inhoud ervan zit zo dicht op de kern van de hoofdtekst, dat het niet moeilijk is ook die als academisch te bestempelen: het gaat doorgaans over de persoonlijke motivatie voor het onderwerp van de hoofdtekst en over de dank aan mensen die het onderzoek waarover de hoofdtekst gaat, mede mogelijk hebben gemaakt. De netwerkcomponent laat bij uitstek zien dat de schrijvers hun plekje in de academische discourse community proberen in te nemen of zelfs al hebben ingenomen. Ook voor Hyland (2003) is dat – in ieder geval voor de dankwoorden waarnaar hij onderzoek deed – doorslaggevend: “Neither strictly academic nor entirely personal, acknowledgements stand outside the research record but have a considerable sociopragmatic relevance which makes them integral to it” (p. 243).

Uit het bovenstaande rijst een aantal doelen van het teksttype op: het geven van enige persoonlijke context bij de hoofdtekst, het bijdragen aan de goede relaties met betrokkenen en het bevorderen van een goede toekomst. Dat laatste is vaak niet alleen op de scriptieschrijver gericht (zijn carrièremogelijkheden), maar ook op de scriptie zelf (het nut van de inhoud voor derden). Doordat een voorwoord een toevoeging is aan een hoofdtekst, is de aard van die hoofdtekst mede bepalend voor hetgeen in het voorwoord gepast is: een voorwoord in een wetenschappelijke bundel of in een wetenschappelijk boek heeft doorgaans – mede door bemoeienis van de uitgever – iets andere doelen dan het voorwoord in een scriptie en een voorwoord in een studieboek heeft weer iets andere doelen. Een heel vroeg voorbeeld van een voorwoord in een ‘studieboek’ is dat in het Bijbelse boek Wijsheid van Jezus Sirach, dat in Griekse vertaling op ruim een eeuw voor Christus wordt gedateerd:

Woord vooraf

(19)

17

U wordt dus uitgenodigd dit geschrift met welwillende aandacht te lezen en er begrip voor te hebben als er passages zijn waarvan blijkt dat wij ze niet goed hebben weergegeven, ondanks de toewijding waarmee wij de vertaling hebben gemaakt. Want wanneer men uit het Hebreeuws vertaalt, kan de betekenis van het origineel niet volledig recht worden gedaan. Er is een niet gering verschil tussen de vertaling en het oorspronkelijke werk, niet alleen bij dit werk, maar ook bij de Wet zelf, de Profeten en de andere geschriften.

Toen ik mij in het achtendertigste regeringsjaar van koning Euergetes in Egypte vestigde, kwam ik daar in aanraking met voorbeelden van hoge geestelijke ontwikkeling. Ik vond het meer dan noodzakelijk dat ook ik daaraan iets zou bijdragen door dit boek ijverig en toegewijd te vertalen. Gedurende lange tijd heb ik dag en nacht gewerkt en al mijn kennis aangewend om het te voltooien en uit te geven, ook voor liefhebbers van studie in andere landen die bereid zijn zich in hun zedelijk handelen te richten op de wet. (Bijbel, 2005, p. 155 van Deuterocanonieke boeken)12

De auteur spreekt er onder andere13 de hoop in uit dat liefhebbers van studie veel aan zijn werk zullen hebben

en hij vraagt begrip van de lezer voor de kwaliteit ervan, op een manier die dicht aan zit tegen het moderne verzoek om opmerkingen en aanvullingen door te geven aan de uitgever, opdat die in een volgende druk kunnen worden meegenomen.14

Het serieuze karakter van de doelen en de historische status van het voorwoord alleen al legitimeren enig onderzoek naar het genre. Nog meer aanleiding geeft de eerder geschetste indruk dat scriptievoorwoorden niet altijd even geslaagd zijn en dat terwijl ze én optioneel zijn én veel ruimte bieden voor creativiteit. Je zou zeggen: als je ervoor kiest een voorwoord op te nemen, maak daar dan wat aardigs van. Bij ‘wat aardigs’ kun je bijvoorbeeld denken aan een tekst waarin met weinig woorden veel treffends wordt gezegd en een tekst die qua taalverzorging in orde is. ‘Wat aardigs’ is een begrip dat in de loop van deze scriptie meer invulling krijgt. Ding (2007) onderzocht sollicitatiebrieven waarmee studenten een plek proberen te bemachtigen aan een medische of tandheelkundige opleiding (afwisselend personal statements en application essays genoemd) en zij zegt van dit genre, dat in bepaalde opzichten op het voorwoord lijkt:

Compared with genres with more rigid structures such as job application letters and research abstracts for journal articles, the personal statement differs in its lack of prescriptive guidelines, its allowance for creativity and individuality, its space for narratives and stories, and its goal both to inform and to persuade. (p. 370)

Ook dit is dus een genre waar wat aardigs van te maken valt en Ding constateert dat dat, zeker waar het de verhalende elementen betreft, lang niet altijd het geval is. In haar citaat komt een aantal essentiële elementen voor die ook op voorwoorden kunnen worden betrokken: de structuur, de voorschriften, de ruimte voor creativiteit, individualiteit en narratieve elementen, en ten slotte het dubbele doel. Structuur en de mate waarin die rigide is, hangt onder andere af van hetgeen de voorschriften zeggen en van hetgeen de schrijver daarmee uiteindelijk doet. De meeste schrijfhandboeken en andere naslagwerken voor studenten bieden, zoals verderop in deze scriptie blijkt, niet heel veel meer informatie dan dat ze de eerder genoemde doelen, zoals bedanken, kort bespreken, als ze al aandacht besteden aan het voorwoord. Die beschreven doelen bieden dan

12 Dank aan Stefan Mulder die wees op dit Bijbelse voorwoord.

13 Ook het zware traject dat de auteur aflegde, aangestipt in de laatste alinea, valt op en is in lijn met hetgeen

in veel scriptievoorwoorden valt te lezen.

14 Het voorwoord is hier integraal overgenomen, omdat het in hoofdstuk 3 dient als voorbeeldobject van de

(20)

18

impliciet houvast voor de structuur, naast – incidenteel – aanwijzingen voor kop (‘voorwoord’, ‘woord vooraf’, ‘nawoord’ enz.) en ondertekening (naam, datum en plaats).

Het punt ‘creativiteit, individualiteit en narratieve elementen’ van Ding raakt zeker een aantal aspecten die een voorwoord van een scriptie zo anders maken dan de romptekst en die wellicht ook maken dat sommige studenten er moeite mee hebben een geslaagd voorwoord te schrijven. Het is een tekst die inhoudelijk sterk persoonlijk getint is, maar hoe persoonlijk mag je zijn en hoe presenteer je jezelf als een professionele academicus terwijl je toch maar net komt kijken? Hoe schrijf je een tekst die wel persoonlijk is, maar die niet vervalt in hinderlijke spreektaal of anderszins populair taalgebruik? Hoe voorkom je dat het bedanken van al die mensen met wie je soms heel warm persoonlijk contact hebt gehad, niet ontaardt in een saaie, cliché-matige opsomming die geen recht doet aan je oprechtheid? En hoe voorkom je dat je verhandeling over ‘hoe het allemaal zo gekomen en gegaan is tijdens dat lange, zware scriptietraject’ geen geestdodend chronologisch verhaal wordt of doorschiet in ontboezemingen waarbij de lezer die de schrijver niet persoonlijk kent, zich misschien wat ongemakkelijk voelt?

Een plichtmatig, opschepperig of onbeholpen scriptievoorwoord kan aversie oproepen, maar dit lot treft overigens niet alleen studentteksten. In The Economist (1996) stond ooit een genadeloos opiniërend stukje over dankwoorden in boeken, Gratitude that grates: acknowledgments, waarin de schrijver onder andere zei:

For many authors, however, they are an excuse for long, rambling essays, in which they flatter the powerful, gurgle over their families, and otherwise boast to the world what happily married, highly-educated, well-connected and generally right-on people they have the good fortune to be. (p. 83)15

Swales (1996) is milder met betrekking tot de manieren waarop de verschillende retorische componenten in begeleidende brieven bij wetenschappelijke artikelen die ter publicatie worden aangeboden: hij spreekt slechts, maar betekenisvol van “silly moments” (p. 54).

Het lijkt er haast op dat er tussen het modelbeeld van een voorwoord dat door sommige schrijfhandboeken wordt opgeroepen en de uiteindelijke individuele tekst een op zich aantrekkelijke ruimte zit waarvan sommige studenten mooi gebruik weten te maken, maar die andere studenten niet helemaal benutten. Vrijwel alle voorwoordschrijvende studenten zullen een redelijk duidelijk beeld hebben van een voorwoord, in ieder geval van ten minste een aantal inhoudelijke elementen dat erin thuishoort en van het persoonlijke karakter van de tekst, maar om er vervolgens iets echt geslaagds van te maken, moet je misschien – in hun beleving – over haast literaire kwaliteiten beschikken. De last die dit gevoel met zich meebrengt, kan zo groot zijn dat de schrijver daarom van een voorwoord afziet. Zo maakt Buijs (2012) melding van een geval waarin een

promovendus afzag van een dankwoord, onder andere uit vrees zich niet origineel te kunnen uitdrukken en in pathetische bewoordingen te vervallen. De meeste schrijfhandboeken bieden – zoals verderop in deze scriptie zal blijken – geen soelaas; ze noemen een aantal doelen en mogelijk te bespreken onderwerpen, ze spreken van een meer persoonlijk karakter dan de hoofdtekst heeft, en dat is het doorgaans dan. Een boek als Leren

communiceren (Steehouder, Jansen, Mulder, Van der Pool & Zeijl, 2011, p. 278)16 voegt nog een aantal

‘handige’ clichézinnen toe: “Met dit onderzoek rond ik mijn opleiding aan … af” en “Tijdens mijn stage kwam ik op het idee me verder te verdiepen in …”.

Swales (1990) juicht het gebruik van voorbeeldteksten en modellen toe, maar wel met nadruk tijdens het tijdelijke leerproces. Uiteindelijk, is zijn bedoeling, moeten studenten zelf initiatief nemen. Hij schrijft dat je er, als docent, eigenlijk naar toe wilt je studenten iets dergelijks te zeggen:

15 Dank aan Hyland (2004) die deze tekst uit The Economist aanhaalt in zijn eigen artikel.

16 De bibliografische gegevens van dit werk zijn niet opgenomen in de bibliografie, maar in bijlage 9 ‘De

(21)

19

Look, this appears to be the standard way of doing this in your area. Will you please practice doing it the standard way for me as an exercise. Once you can show me that you both understand and can operate the standard (and safe) way, you are free to carry on in another way if you like, especially if the other ways suit your individual intellectual character or your perceptions of your particular writing situation. (p. 12)

Kortom, je mag als student, als je eraan toe bent, best variëren en je hoofd boven het maaiveld van de clichés uitsteken. Er zijn gelukkig ook schrijfhandboeken die kanttekeningen plaatsen bij clichés. Nederhoed (2010)17 is

hier een scherp voorbeeld van en hij haalt bovendien twee pittige alternatieven aan (sterk gebaseerd op De Jong, 1996 die overigens meer aardige voorbeelden geeft):

Sommigen menen het slot van hun voorwoord te moeten aangrijpen om zich te verontschuldigen voor het leed dat ze hun naasten hebben aangedaan met hun egocentrische schrijfactiviteiten. Talloos zijn de partners ‘zonder wie dit alles niet mogelijk zou zijn geweest’ en de met naam en snoesnaam genoemde kinderen ‘die het bij zo veel gelegenheden zonder hun vader/moeder hebben moeten doen’. Als dat nog niet voldoende is, rest altijd nog een opdracht op de blanco pagina tegenover het voorwoord. Origineel, maar pijnlijk is: ‘Aan mijn vrouw met wie ik al jaren niet meer communiceer’ (in een boek over communicatietechnieken). Aardig is ook: ‘Aan onze dochters Hester, Jane en Laura zonder wie dit boek eerder gereed zou zijn gekomen’. (p. 213-214)

Uitstijgen boven de clichés is dus mogelijk, maar betekent ook grenzen opzoeken en risico’s nemen. Gerenom-meerde auteurs kunnen zich het een en ander permitteren. Het eerder genoemde artikel in The Economist (1996) maakt melding van zo’n onconventioneel geval. Historicus Edward Ingram schreef in het dankwoord van zijn boek The Beginning of the Great Game in Asia, 1828-1834:

Writers often thank their colleagues for their help. Mine have given none … Writers often thank their typists. I thank mine. Mrs George Cook is not a particularly good typist, but her spelling and grammar are good. The responsibility for any mistakes is mine, but the fault is hers. Finally, writers too often thank their wives. I have no wife.

De auteur van The Economist kon er wel waardering voor opbrengen, maar als student sla je een dergelijke toon niet zo gauw aan, nog afgezien van de oorzaak dat de meeste studenten geen collega’s op hun vakgebied hebben, niet over een typiste beschikken en niet getrouwd zijn.

Het is dus lastig. Swales (1990) doorspekt zijn boek Genre Analysis met verhelderende anekdotes en ervaringen die hij onder andere als docent in het academisch schrijfvaardigheidsonderwijs opdeed. Zo gaf hij ooit een cursus Dissertation, Thesis and Prospectus Writing for Non-Native Speakers en merkte hij dat zijn studenten niet erg vertrouwd waren met genres als memo’s en zakelijke brieven in de academische wereld. Hij schrijft: “In consequence, their level of confidence was lower in this area than in their more formal and official writing, and they revealed particular anxieties about organization and phraseology” (p. 77). Natuurlijk speelt hier mee dat het om, weliswaar ervaren, non-native speakers gaat, maar het voorbeeld laat wel zien dat bijkomende,

occluded genres bij de inhoudelijk-wetenschappelijke onderzoeksartikelen en dissertaties, moeite kunnen

kosten door gebrek aan ervaring en/of door de noodzaak een iets andere stijl te hanteren en ook dit legitimeert nader onderzoek.

Naar voorwoorden is tot dusver weinig onderzoek gedaan en in het Nederlandstalig gebied lijkt, op het eerdergenoemde verkennend onderzoek van Buijs (2012) en de op de filosofie gerichte studie van IJsseling

(22)

20

(1997) na, onderzoek geheel te ontbreken. Naar voorwoorden in Engelstalige studieboeken is enig onderzoek verricht, bijvoorbeeld door Tejada (2006) en Azar (2012). Tejada besteedt aandacht aan het leren lezen van deze voorwoorden door studenten en Azar keek met name naar manifestaties van self-promotion in deze teksten. Beiden concluderen dat het zinvol is in onderwijs aandacht te besteden aan de inhoud en retorische structuur van een voorwoord, omdat enige vaardigheid in het lezen van voorwoorden (en inleidingen) studenten kan helpen bij hun selectie van te lezen literatuur. De voorwoorden in studieboeken verschillen echter in opzet van voorwoorden in scripties: in een scriptievoorwoord hoeft bijvoorbeeld geen aandacht besteed te worden aan de plek van het werk in het lescurriculum of aan de verschillen met een eerdere druk. Bovendien zullen deze voorwoorden, in tegenstelling tot die van studenten, door een uitgever geredigeerd zijn, wat doorgaans de tekstkwaliteit ten goede zal komen.

Meer onderzoek richt zich op dankwoorden, maar ook hiervoor geldt dat het geen Nederlandstalige dank-woorden betreft.18 Het is vooral onderzoek waarin naar de retorische structuur, de zogenaamde move structure, van de teksten wordt gekeken, soms in combinatie met linguïstische kenmerken. Giannoni (2002),

bijvoorbeeld, vergeleek de dankwoorden in Engelse en Italiaanse onderzoeksartikelen. Hij stelde vast dat de dankwoorden met een introductory move en een main move een two-tier-structuur vertonen die een aantal verplichte en een aantal optionele stappen omvat, waarbij voorkomen en uitgebreidheid van sommige stappen verschillen per taal. Hyland (2003, 2004) en Hyland & Tse (2004) onderzochten de structuur en formulering van dankwoorden in Engelstalige dissertaties en masterscripties van Chinese studenten.19 Ze troffen verschillende

linguïstische manieren aan waarop de schrijvers zichzelf in hun tekst presenteren en hun dank uitspreken, ze vonden verschillen in de frequentie van voorkomen in dissertaties versus scripties en ze constateerden verschillen in ingeschat belang van een dankwoord door promovendi en masterstudenten. Bovendien legden ze in tegenstelling tot Giannoni juist een three-tier-structuur bloot, bestaande uit een reflecting move, een

thanking move en een announcing move. Al-Ali (2006) bestudeerde dankwoorden in Engelstalige dissertaties

van promovendi met een Arabischtalige achtergrond. Hij trof, net als Hyland en Tse, een three-tier-structuur aan en constateerde dat dank aan Allah een belangrijke rol speelt in de dankwoorden in zijn corpus en dat deze dankwoorden een opvallend vriendelijke en emotionele toon hebben. Later onderzocht hij in het Arabisch geschreven dankwoorden van Jordaanse promovendi (Al-Ali, 2010). Hierin nam hij een zeer sterke religieus-culturele inbreng waar en zag hij een structuur bestaande uit maar liefst acht retorische stappen. Kuhi & Rezaei (2014), ten slotte, deden een complex onderzoek en vergeleken Engelstalige dankwoorden in masterscripties, dissertaties, studieboeken en onderzoeksartikelen van enerzijds native speakers en anderzijds Iraanse

non-native speakers. Ze vonden – haast vanzelfsprekend – verschillen in de structuur van de dankwoorden

afhankelijk van de herkomst van de teksten, ze namen enige culturele verschillen waar, maar constateerden bijvoorbeeld ook een opvallend verhoogd voorkomen van de ik-stijl in de dankwoorden in scripties en dissertaties ten opzichte van die in boeken en artikelen.

Onderzoek naar dankwoorden dat zich niet in hoofdzaak op het blootleggen van de move structure richt, is bijvoorbeeld dat van Cheng (2012). Zij deed nader onderzoek naar de strategieën die Taiwanese non-native- en Noord-Amerikaanse native speaker-studenten gebruiken om dank uit te spreken in de Engelstalige dank-woorden van hun masterscripties: welke groepen mensen bedanken ze zoal, hoe uitgebreid zijn ze daarbij en in welke volgorde doen ze dat? Ook zij vond verschillen tussen de beide groepen schrijvers met verschillende culturele achtergronden. Onderzoek waarin niet zozeer naar de structuur en formulering van dankwoorden wordt gekeken, maar eerder naar disciplinespecifieke netwerken van bedankten, is dat van Cronin, Shaw & La Barre (2004). Hun onderzoek richt zich op het Journal of the American Chemical Society en ze constateren dat opname van een acknowledgment bij een artikel in dit gerenommeerde blad in de loop van de 20e eeuw

gemeengoed is geworden: van een derde deel van de artikelen in de eerste decennia tot 96% in de jaren ’90. Gemiddeld ligt het eeuwpercentage van de scheikundigen hiermee op 75% en dat is een stuk hoger dan dat

(23)

21

van psychologen (49%) en filosofen (25%) die de onderzoeksgroep al eerder onder de loep nam. De verklaring daarvoor ligt volgens hen in de veel bedrijfsmatiger en minder individuele manier van kennisontwikkeling en -uitwisseling in de scheikunde die meer (financieel-gerichte) dankzegging vereist.

Uit dit eerder onderzoek rijzen drie aandachtpunten op: taal, positie van de schrijver en discipline. Om met taal te beginnen: veel onderzoeken laten alleen al door hun corpuskeuze zien dat het legitiem is om de dank-component te bekijken in het licht van cultuur en taal van de schrijver. Swales & Feak onderschrijven dat: teksten als personal statements zijn volgens hen doorgaans sterker “(…) shaped by local cultural values and national academic traditions than is the case with more technical writing” (geciteerd in Ding, 2007, p. 370). Vanwege het persoonlijk karakter van voor-, dank- en nawoorden valt gerust aan te nemen dat dit ook voor deze teksten geldt. Het zware accent op vergelijking van native en non-native speakers doet echter onder andere Hyland & Tse (2004) pleiten voor meer onderzoek naar moedertaalschrijvers. Het lijkt inderdaad logisch in eerste instantie te onderzoeken hoe de voor-, dank- en nawoorden van moedertaalschrijvers eruit zien, waar ze tegenaan lopen en waar de verbeterpunten zitten, alvorens te kijken naar de manier waarop ze deze exercitie in een vreemde taal verrichten. Al-Ali (2010) is de enige die hier een stevig begin mee maakt, hoewel Giannoni (2002) naast Engelstalige teksten ook Italiaanse teksten van moedertaalschrijvers bekeek.

Dan de positie van de schrijver. Slechts een deel van het onderzoek tot dusver betreft dankwoorden in master-scripties. Bij Cronin e.a. (2004), bijvoorbeeld, blijven afstudeerders absoluut buiten beeld; hun onderzoek richt zich op de professionele onderzoekswereld. Hyland (2003, 2004), Hyland & Tse (2004) en Kuhi & Rezaei (2014) namen de teksten van masterstudenten mee in hun breder onderzoek. Alleen Cheng (2012) richt zich 100% op masterscripties. Een aantal onderzoekers signaleert wel dat de instructie die studenten krijgen voor het schrijven van dankwoorden, beperkt is en dat meer instructie zinvol zou zijn (o.a. Hyland en Tse), maar op het onderzoek van Cheng na heeft dat nog niet geleid tot onderzoek specifiek gericht op deze schrijversgroep. Deze groep is, zoals uit het voorgaande blijkt, juist zo aardig om nader te bekijken: het schrijven van een voor-, dank- of nawoord lijkt voor een aantal studenten een lastige klus te zijn, waarschijnlijk onder andere door de

beperkte aandacht voor deze teksten in het onderwijs en de iets andere eisen en mogelijkheden die aan dit paratekstueel genre verbonden zijn dan de eisen en mogelijkheden van de teksten die in het onderwijs doorgaans wel veel aandacht krijgen.

Ten slotte de disciplines. Het onderzoek tot dusver stipt ook verschillen tussen disciplines aan. Hyland (2004) en Hyland & Tse (2004) betrokken teksten uit zes verschillende disciplines in hun onderzoek: de bètarichtingen

Electronic engineering, Computer Science en Biology en de – zoals zij het noemen – ‘softe’ richtingen Business Studies, Public Administration en Applied Linguistics. Kuhi & Rezaei (2014) en Cheng (2012) concentreerden zich

op Applied Linguistics. Giannoni (2002) onderzocht teksten uit de Humanities (Economics, Sociology,

Linguistics) en Science (Mathematics, Biology, Medicine). Al-Ali, ten slotte, bestudeerde in zijn twee

onder-zoeken teksten uit één sterk gemixt corpus afkomstig uit de Humanities en Social Sciences: Linguistics,

Translation, Literature, Education, Psychology, Sociology, Political Sciences, Geography, Anthropology, Management and Marketing, Business Studies en Economics in zijn eerste onderzoek (2006) en Arabic Linguistics, Arabic Literature, Education, Psychology, Sociology, Political Sciences, Geography, Religion, Management and Marketing en Islamic Studies in zijn tweede onderzoek (2010). Hyland, Tse en Giannoni

(24)

22

1.2 Het onderzoek

Het moge duidelijk zijn: het genre ‘voorwoord’ – ruim opgevat zodat ook dankwoorden en nawoorden inbegrepen zijn – is de moeite van een onderzoek waard. In dit scriptieonderzoek is gekeken naar twee kleine

discourse communities die gegroepeerd zijn rond een tekstcorpus waarvan de ene helft geschreven is door

psychologiestudenten en de andere helft door studenten uit een cluster van kunst- en cultuurstudies. Verdere afbakening omvat de keuze voor Nederlandstalige masterscripties waarvan verwacht kan worden dat ze geschreven zijn door L1-schrijvers, zodat cultureel gezien met een homogeen corpus wordt gewerkt. De onderzoeksvragen betreffen de genretechnische typering, de gang van zaken in de gekozen discourse

communities, de kwaliteit van de teksten in het onderzoekscorpus en betekenis van de teksten in termen van self-presentation. De hoofdvraag hierbij is hoe het gesteld is met de kwaliteit van de teksten in de twee

gekozen discourse communities. Dat levert de volgende clusters van deelvragen op:

- Wat is eigenlijk – genretechnisch gezien en op basis van de teksten in het onderzochte corpus – een voorwoord en wat is een dankwoord? Waarin verschillen de twee, als er een verschil is?

- Hoe gaat het er aan toe in de gekozen discourse communities? Wat zijn bijvoorbeeld zoal de redenen om een voor-, dank- of nawoord in een scriptie op te nemen? Hoe pakken studenten het schrijven van zo’n tekst aan? Gebruiken ze naslagwerken en krijgen ze feedback? Welke verwachtingen hebben ze zoal van het effect van hun tekst? En welke wezenlijke verschillen vertonen de twee discourse

communities wat betreft de gang van zaken en wat betreft de inhoud en stijl van de teksten?

- Wat maakt dat sommige teksten – in de ogen van deskundigen – bij uitstek geslaagd zijn en andere juist minder geslaagd? En onderliggend: hoe zien de teksten eruit die in het corpus zijn opgenomen: wat vermelden de studenten zoal in hun teksten en welke opvallende stijlkenmerken laten de teksten zien. En hoe luiden de opvattingen van de deskundigen daarover?

- En waarom is het belangrijk – in het licht van de kwaliteit van de onderzochte teksten, de opvattingen van de geraadpleegde deskundigen en de bestaande literatuur over dankwoorden en over

self-presentation – zo’n tekst met zorg en aandacht te schrijven.

De antwoorden op deze vragen worden gegeven in hoofdstuk 11 en de beantwoording ervan leidt haast vanzelfsprekend tot aanbevelingen: door wie en hoe zou er meer aandacht moeten worden gegeven aan voorwoorden? Die aanbevelingen worden gegeven in het slothoofdstuk 12, samen met een kritische beschouwing van het onderzoek, een bespreking van de toevoeging die dit onderzoek aan de bestaande literatuur heeft opgeleverd en suggesties voor verder onderzoek.

Om tot beantwoording van de clusters van vragen te komen, is een reeks deelonderzoeken uitgevoerd, waarvan de geïntegreerde uitkomsten de basis voor de conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 11 en 12 vormen:

- (m.b.t. de teksten:) Wat laten de teksten in het te onderzoeken corpus inhoudelijk zien? Welke

componenten komen er standaard in voor en hoe zijn ze vormgegeven? Welke componenten en karakteristieken en vallen op?

- (m.b.t. de structuur van de teksten:) Welke moves en steps laten de teksten in het corpus zien? Welke

patronen en karakteristieke moves zijn daarin te onderscheiden en hoe zien de move structures die uit de voorwoorden en de dankwoorden in het corpus gedestilleerd worden, er dus uit?

- (m.b.t. een groep ‘kritische lezers’:) Hoe staan mensen met een scherpe kijk op tekstkwaliteit

(25)

23

- (m.b.t. de student-schrijvers:) Waarom en waardoor zien de voor-, dank- en nawoorden in scripties

eruit zoals ze eruit zien? Wat zijn de motieven van studenten om wel of niet zo’n tekst op te nemen en op basis waarvan schrijven ze de teksten zoals ze dat doen (conventies, kennis, ervaring, instructie, handboeken …)?

- (m.b.t. de docentlezers:) Hoe staan scriptiebeoordelende docenten tegenover de voor-, dank- en

nawoorden van hun studenten? Hoe schatten zij bijvoorbeeld het belang en effect van zo’n tekst in een scriptie in? Welke inhoudelijke en stilistische opvattingen hebben ze erover? Wat maakt volgens hen zo’n tekst bij uitstek geslaagd of ongeslaagd? Geven ze instructie of feedback?

- (m.b.t. naslagwerken:) Wat zeggen de schrijfhandboeken en syllabi die mogelijk in het onderwijs

binnen de onderzochte disciplines worden gebruikt en/of waarnaar de studenten en docenten als bron verwijzen, over voor-, dank- en nawoorden?

Elk van de deelonderzoeken heeft een eigen hoofdstuk gekregen: hoofdstuk 5 tot en met 10. Voorafgaand aan de deelonderzoeken is een hoofdstuk opgenomen dat een eerste indruk van het onderzochte corpus geeft met aandacht voor bijvoorbeeld de plek van de tekstjes in de scripties en de omvang ervan (hoofdstuk 4). Hoe de deelonderzoeken zijn opgezet en uitgevoerd – de analyse van de teksten tot en met de selectie van de naslag-werken – wordt in hoofdstuk 3 ‘Onderzoeksmethode’ uiteengezet. Daaraan voorafgaand wordt in hoofdstuk 2 het theoretisch kader geschetst met aandacht voor genreanalyse, move analysis en self-presentation. Met deze deelonderzoeken die niet alleen de tekstproducten betreffen, maar ook de omgeving waarin de teksten zijn geschreven en functioneren, is het onderzoek immers typisch genreanalytisch van aard; move analysis is, zoals in vorige paragraaf aangestipt, een veelvuldig toegepaste aanpak binnen de genreanalyse en self-presentation is relevant vanwege de aard van de teksten waarin de schrijvers zichzelf zo vaak zo duidelijk laten zien.

(26)
(27)

25

2 Kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens een uitleg gegeven van genreanalyse, move analysis en

self-presentation: dat zijn de drie prominente invalshoeken voor dit onderzoek naar voor-, dank- en nawoorden. De

relatie tussen de drie wordt helder uiteengezet door Flowerdew (2011). Hij is gefascineerd door de eerste stap in een schemaatje van Askehave & Swales (2001) (hieronder overgenomen als figuur 2.1), waarin zij weergeven hoe de procedure van genreanalytisch onderzoek eruit kan zien, lopend van stap 1, de bestudering van

structure, style, content en purpose tot en met stap 5, reviewing genre status.

Het schema poogt een deel van de oplossing te zijn voor een belangrijke kwestie in de genreanalyse. Zoals in de volgende paragraaf wordt beschreven, neemt communicative purpose in genreanalyse een belangrijke rol in en die rol was bij nader inzien van Askehave & Swales paradoxaal: communicative purpose zou gebruikt kunnen worden om teksten te classificeren in genres en als je wilt weten wat het communicative purpose van een genre is, kijk je naar de teksten die onderdeel zijn van dat genre op grond van hun communicative purpose … Maar wie en wat bepaalt nu eigenlijk hoe het communicative purpose van een tekst luidt? Soms kun je betrokkenen rond een teksttype vragen naar hun opvattingen over het doel ervan, maar krijg je maar een half antwoord. Askehave & Swales noemen het voorbeeld van wetenschappers die zouden kunnen antwoorden dat onderzoeksartikelen slechts “simple reports of experiments” zijn (p. 198), een tamelijk enge opvatting. Soms zijn er meerdere communicative purposes mogelijk. Nu geven ze het enigszins hilarische voorbeeld van een boodschappenlijstje dat niet alleen de functie van geheugensteuntje kan hebben (wat wél te kopen), maar net zo goed de tegenovergestelde functie: “if not on the list, don’t buy it” (p. 201). En soms staat het

communicative purpose letterlijk in een tekst, bijvoorbeeld ‘Deze folder is bedoeld om u te informeren over

ziekte X, de verschijnselen ervan en de behandelingsmogelijkheden’, maar zelfs dan moeten we dit met een korreltje zout nemen: misschien zit er een farmaceutisch concern achter dat beoogt de verkoop van een middel tegen X te stimuleren. Kortom: communicative purpose is een beperkt operationaliseerbaar begrip.

1 structure + style + content + ‘purpose’ ↓

2 ‘genre’ ↓ 3 context

4 repurposing the genre ↓

5 reviewing genre status

Figuur 2.1 “A text-driven procedure for genre analysis” met vijf stappen (Askehave & Swales, 2002, p. 207)

(28)

26

aan te kaarten. Ook op de trits termen in de eerste stap gaan ze niet in detail in, maar die trits van structure,

style, content en purpose heeft wel de aandacht van Flowerdew (2011) getrokken.

Flowerdew onderschrijft het belang van purpose, dat in de volgende paragraaf uitgebreid aan de orde komt, maar wil zich hierop, net als Askehave & Swales niet blindstaren. Content, met de nadruk op propositional

content, is belangrijk om mee te nemen in een analyse, zegt hij, omdat die veel inzicht kan geven in de

structurering van tekst, zeker die van wetenschappelijke teksten waarin content vaak belangrijker is dan doel.

Style vat hij in dit verband gemakshalve op als identity, zowel individual als professional identity, hoewel hij

toegeeft dat je ook kunt stellen dat identiteit gerealiseerd wordt door stijl. Structure, ten slotte, ligt volgens hem, over purpose, content en style heen en bepaalt hoe die drie aaneengesmeed worden. Zijn opvattingen over purpose, content en style zijn sterk geënt op Fairclough (2003) die spreekt van respectievelijk action,

representation en identification als de drie “types of text meaning” (p. 27): “Genres are realized in actional

meanings and forms of a text, discourses in representational meanings and forms, and styles in identificational meanings and forms” (p. 67). In onderzoek naar specifieke teksten breng je, aldus Fairclough, in kaart hoe die drie aspecten, die elkaar overigens over en weer beïnvloeden, zijn vormgegeven en probeer je een verband te leggen met de sociale context die allerlei gewoonten, afspraken en normen omvat die op hun beurt weer medebepalend zijn voor de verschijningsvorm van die teksten. Genreanalyse is een dialectisch gebeuren. De indeling, of je de elementen nu aanduidt met structure, style, content en purpose zoals Askehave & Swales (2001) dat doen of met individual and professional identity, propositional content en purpose zoals Flowerdew (2011) doet of met identification, representation en action van Fairclough (2003) (waarbij die laatste twee

structure als een verweven component zien), biedt een mooi aanknopingspunt voor een onderzoek naar voor-,

dank- en nawoorden met de vragen zoals die aan het eind van het vorige hoofdstuk zijn gesteld. Achtereen-volgens komen in dit hoofdstuk dan ook genre en communicative purpose, inhoud (en structuur) en

self-presentation aan bod.

2.2 Genre, communicative purpose en genreanalyse

Vrijwel al het in de inleiding aangestipte onderzoek naar dankwoorden is genreanalystisch van aard: het in het onderzoek bevestigde uitgangspunt is dat een dankwoord zodanige kenmerken en eigenschappen heeft dat het als genre te beschouwen is en in de onderzoeksbenadering staat centraal dat communicatieve doelen de drijvende kracht zijn achter de opties die een genre biedt voor inhoud, structuur en stijl.

Schuurs & De Groot (2010) geven als traditionele omschrijving van genre dat dit het geheel is van “teksten van dezelfde soort die zich kenmerken door een overeenkomstige conventionele functie, inhoud, structuur, stijl en (soms) grafische vormgeving” (p. 164). Deze statische omschrijving zal goed aansluiten bij hetgeen een enigszins ontwikkelde leek in gedachten heeft bij genres. Die genres zijn er in alle soorten en maten: gesproken, zoals een grafrede, een hoorcollege en een radiocommercial (om maar even drie voorbeelden te geven uit de privésfeer, de studiesfeer en commerciële sfeer); handgeschreven, zoals een liefdesbrief,

collegeaantekeningen en een boodschappenlijstje; gedrukt of geprint op papier, zoals een geboortekaartje, een studieboek en direct-mail; digitaal, zoals een weblog, een online-test en een pop-up-advertentie … Zoals in de inleiding al aangestipt, zijn de grenzen enigszins rekbaar. De grenzen opzoeken kan creativiteit, individualiteit of maatwerk laten zien; de grenzen overschrijden kan resulteren in onbegrip en afkeuring maar ook, in

bijzondere gevallen, in de bewuste of onbewuste introductie van een nieuw genre. En zoals er door structurele én aanvaarde grensoverschrijding en door technologische ontwikkelingen nieuwe teksttypes ontstaan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit leidt tot meer werk voor sociale diensten en eventueel meer vraag naar personeel wat binnen deze organisaties kan worden ingezet.. Echter als gevolg van deze economische

[r]

Bovendien kunnen niet altijd eenduidige conclusies getrokken worden uit de resultaten van het beschikbare onderzoek voor wat betreft de rol van relevante kenmerken zoals

Je kunt een beroep op ons doen voor een kosteloos gesprek als je daar behoefte aan hebt.. Mail

Meer dan de helft van de ondervraagde ambtenaren zijn tevreden te noemen over hun direct leidinggevende als het gaat om voorbeeldgedrag ten aanzien van integriteit,

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

De nieuwe studenten vinden zich- zelf ook niet voorbereid op het hoger onderwijs: meer dan 60% zegt niet te hebben geleerd om te noteren in het secundair onderwijs.. Toch kan je net

Zou aandacht voor argumentatieve vaardigheden niet een belangrijk aspect van onderwijs in een kritisch onderzoekende houding moeten