• No results found

Gelatenheid bij Heidegger: willen niet-te-willen

B ‘Hoe de ware wereld tot een fabel werd’

Hoofdstuk 4. Gelatenheid bij Heidegger: willen niet-te-willen

Maar wat is dan geen nihilisme volgens Heidegger?59 Is ‘een ander denken’ – nog denkbaar voor ons?

We kunnen niet terug. Niet alleen omdat we te ver terug zouden moeten gaan en de hele geschiedenis vanaf Plato zouden moeten terugdraaien: maar ook omdat dan hoogstwaarschijnlijk hetzelfde nogmaals zou gebeuren. We kunnen de filosofen niet de schuld geven van het zich-terugtrekken van het Zijn. Daarnaast zouden we van de pre-socratische tijd misschien wel iets kunnen leren over een gezonde Zijnsverhouding, maar we zouden dat moeten aanpassen en toepassen op onze eigen technologische wereld: over dit vraagstuk kan de geschiedenis ons niets leren. De Zijnsvergetelheid is ons noodlot en het enige dat we vermogen, is daaraan een nieuwe wending proberen te geven. Dus ook hier geldt, zoals bij Nietzsche: om het nihilisme te overwinnen zullen we ons nog dieper erin moeten wagen, maar op zo’n manier dat we het oog houden op een uitweg – in die zin dus niet dieper de vergetelheid in, maar wel dieper in het denken van de wil-tot-wil en het wezen van de techniek: want dat is de plek van de afwezigheid van het Zijn.

We moeten de telefoons niet uit onze handen laten vallen, maar juist grip erop zien te krijgen, want vooralsnog hebben die dingen ons in de greep – wat dan wel betekent, dat we die op het juiste ogenblik terzijde moeten leren leggen. In confrontatie met de techniek moeten we haar zien te overwinnen – beter gezegd, in confrontatie met het wezen ervan, dat ons overheerst: niet de techniek zelf maar de techno-logie, het technische denken dat aan de grondslag van de techniek ligt, het denken van het Zijn als de bestendiging van het bestand.

Het wezen van dat denken is het denken van de metafysica, waarin het wezen van het denken werd bepaald als wil. Ook het wezen van de mens, het denkende dier, werd bepaald als wil. Moeten we dan stoppen met denken? Nee. Maar we moeten op een wezenlijk andere manier leren denken. Moeten we dan stoppen met willen? Ja en nee. Aanvankelijk zou dat betekenen te stoppen met mens-zijn en stoppen met leven. We moeten het wezen van de mens op een andere manier leren denken. We moeten dus ook het wezen van het denken op een andere manier leren denken.

In plaats van het rekenende en representatieve denken stelt Heidegger een ‘bezinnend denken’ voor. In deze context doet hij de op het eerste gezicht nogal opmerkelijke uitspraak, dat het wezen van het denken iets anders is dan denken. Ook het wezen van de mens is iets anders dan de mens. Zo kan hij zeggen dat het nihilisme wordt gekenmerkt door een groeiende gedachteloosheid en een vlucht voor het nadenken – een uitspraak die op het eerste gezicht makkelijk lijkt thuis te brengen, gezien de manier waarop we allerlei informatie ‘het ene oor erin, het andere eruit’ laten gaan – maar die bij nader inzien niet helemaal lijkt te kloppen; het denken werd immers bepaald als wil, het nihilisme is nu de onbegrensde wil-tot- wil – en het blijft daarin dus zeer consequent ‘denken’? Maar het wezen van het denken is iets anders dan denken. Het wezen van het nieuwe, bezinnende denken is geen willen – maar, ‘gewoon’, ‘wezen’: Zijn dus.

Ook het wezen van het metafysische, willende denken was in diepere zin het Zijn – wat we hebben kunnen zien aan zinssneden als ‘het Zijn geeft zich als…’, ‘het Zijn verschijnt als…’ – waarom de metafysica, al dacht ze de Zijnsvergetelheid, toch ‘wezenlijk denken’ kon worden

59 De volgende uiteenzetting gaat terug op twee teksten van Heidegger: ‘Gelassenheit’ (een toespraak uit 1955)

en ‘Zur Erörterung der Gelassenheit. Aus einem Feldweggespräch über das Denken’ (verschenen in Aus der

55

genoemd. Ook het wezen van de mens moet worden gedacht als het Zijn; de mens is immers het denkende zijnde. Om vanuit onze metafysische positie op deze manier te kunnen leren denken – en leven – om vanuit onze willende positie dit niet-willende ‘te zijn’ – en te denken – moeten we leren ‘willen niet-te-willen’. Dit is wat Heidegger ‘gelatenheid’ noemt.

Wat betekent dat? Als het tegengestelde van iets-willen, of als iets dat buiten de sfeer van de wil valt, wordt hier het ‘laten’ genoemd, in de zin van iets laten zijn, laten gaan of laten komen. Dit is geen pure passiviteit, maar een ‘hoger handelen’. ‘Op iets wachten’ vergt gelatenheid – en is daarom voor ons willenden zo moeilijk. ‘Ontwaken’ is ook iets dat we lijken te doen, maar dat ons overkomt – we schrikken wakker. Met gelatenheid ligt het iets ingewikkelder: het gaat om het ‘ontwaken van de gelatenheid’. Dat kan niet worden gewild, bewerkt of afgedwongen, en toch is het niet iets dat zomaar gebeurt zoals het wakkerschrikken. Een volharding en een moed van het denken zijn vereist – en vervolgens is het afwachten of de gelatenheid ontwaakt. Men schrikt wakker uit de passiviteit van de slaap – maar voor de gelatenheid moet men wakker-blijven en waakzaam zijn. Het gaat in zekere zin dus om een laten-laten. Wat moet er worden gelaten? Eerst moet men – willend – het willen loslaten. Vervolgens moet men zichzelf in de gelatenheid binnenlaten.

Met de waakzaamheid, volharding en moed gaat het om wat Heidegger vorlaufende

Entschlossenheit noemt: dat wil zeggen, een beslissing, maar niet een al gevallen besluit; een

beslissingsbereidheid, een vastbesloten bedacht zijn op een besluit dat nog moet vallen; een anticiperende concentratie; een zich naar voren laten roepen, zijn bestemming tegemoet.

Men spreekt wel eens over de Kehre die Heideggers filosofie na Zijn en tijd genomen zou hebben, alsof hij radicaal andere richting zou zijn ingeslagen, maar de vorlaufende

Entschlossenheit is een van die punten waarbij het duidelijk wordt dat hij al die tijd aan

hetzelfde project had gewerkt. In Zijn en tijd leidt die Entschlossenheit tot de mogelijkheid van het geschikte ogenblik waarin een mens zijn toekomst kan laten aanbreken en zijn verleden een wending kan geven, zodat hij een ‘eigenlijk heden’ kan hebben in plaats van een vervliegend nu-moment dat het verleden alleen maar een beetje voortsleept, waardoor hij een noodlot kan hebben en waardoor op grotere schaal een volk een geschiedenis kan hebben. De Zijnsbeschikkingen kunnen in diezelfde trant worden gezien als de ‘beslissende ogenblikken’ van de Zijnsgeschiedenis.

De binnengelaten gelatenheid heeft twee gezichten: ‘gelatenheid naar de dingen’ en ‘openheid voor het mysterie’. De gelatenheid naar de dingen zagen we in de bespreking van de aletheia: de dingen laten zijn wat ze zijn – maar juist niet ‘wat ze nu eenmaal zijn’: die houding laat ze niet zijn. De gelaten houding moeten we nadrukkelijk cultiveren naar de technologische apparaten. Dat betekent niet: die gebruiken zoals ze nu eenmaal bedoeld zijn. Dat doen we, zonder ons erop te bezinnen, en daardoor overheersen ze ons. We gebruiken die dingen willend en daarmee verdwalen we steeds verder in de wil-tot-wil. De gelatenheid moet dit gevaar inzien en de apparaten altijd kunnen loslaten. De gelatenheid moet die apparaten niet toestaan ons te overheersen, willen dit niet-te-willen, zonder daarbij weer in de wil verstrikt te raken.

De openheid voor het mysterie is de andere kant van hetzelfde verhaal. Het mysterie is natuurlijk het Zijn – op die manier gezien, dat het alle vanzelfsprekendheid heeft verloren. Een mysterie is iets dat zich laat zien maar zich tegelijkertijd verbergt. Het is de nabijheid van een afstand. Deze nabije afstand noemt Heidegger die Gegnet – een verouderde en bevreemdende vorm van Gegend, dat in alledaagse taal ‘de streek’ of ‘het gebied’ wil zeggen, maar in het bijzonder ‘het tegenoverliggende’ (gegen) betekent (verwant aan het Nederlandse ‘jegens’). Heidegger maakt dan een werkwoord hiervan – gegnen – het gaat immers om het

56

Zijn – waarmee we komen te spreken over iets dat maakt dat een streek zich uitstrekt, iets dat plaats geeft of plaats maakt terwijl het plaatsheeft en plaatsvindt – misschien kunnen we hier ook een woordspel uitproberen met ‘gebieden’, met ‘bejegenen’ of met ‘bestrijken’ en ‘neerstrijken’. Hoe het ook zij, het zich openstellen voor het mysterie betekent zich beschikbaar stellen aan de Gegnet: en dit komt neer op toebehoren aan het Zijn en ernaar (leren) luisteren.

57