• No results found

B ‘Hoe de ware wereld tot een fabel werd’

Hoofdstuk 5. Dionysische gelatenheid

C. De god van de oer-tegenspraak

1) Het mysterie van de seksualiteit

Van ‘muziek, dans en toneel’ via de ‘kunst-roes van de volheid’ naar ‘het eeuwige ja tegen alle dingen’ wordt Dionysus een steeds groter begrip. Het kan nog groter. Het affirmerende pathos is zeldzaam: maar als ‘hoogste soort van al het zijnde’ is het niets anders dan de meest uitgelezen vorm van wat alles (tenminste in potentie) is. Het leven is dat wat zichzelf voortdurend moet scheppen – al is het maar op de wijze van de voortplanting. We kunnen ook deze schepping als een vorm van kunst proberen te begrijpen – waarmee het behoudsbegrip op een nog fundamenteler niveau in twijfel zou worden getrokken.

In een notitie uit De wil tot macht heet de liefde het “bewijs van hoe ver de transfigurerende kracht van de roes kan gaan”.86 Hierbij gaat het niet erom hoe iemand hoe de persoon voor wie de liefde opvlamt, als volmaakt wordt gezien, maar hoe de verliefde persoon eerst zelf volmaakter, voller, rijker en krachtiger wordt. We kunnen bij dieren in de bronsttijd veranderingen waarnemen in gedrag, geur en gedaante; de liefde ontwikkelt daar

85 Ibid. Nietzsche citeert ASZ, III, ‘Van oude en nieuwe tafelen’, 19. 86 WP, 808.

67

nieuwe krachten en schoonheden. Bloemen zijn de geslachtsorganen van planten. Verliefde mensen ‘stralen’ en ‘gloeien’. “Hier ontdekken we de kunst als organische functie: […] als de grootste stimulans van het leven”.

Over de omgekeerde werking van dezelfde relatie lezen we in Afgodenschemering: “dat alle schoonheid tot voortplanting aanspoort, – dat dit nu juist het proprium van haar werking is, van het allerzinnelijkste tot en met het allergeestelijkste…”87 We kunnen de liefde dus begrijpen als primaire, organische kunst; kunst als vergeestelijkte seksualiteit. Seksualiteit is natuurlijk een aardige invulling van het begrip ‘oer-tegenspraak’.88

Dionysus werd vereerd als een vruchtbaarheidsgod (het fallus-symbool werd typisch met zijn cultus in verband gebracht). Met de wijnoogst werd ook het algehele herleven en opbloeien van de natuur in de lente gevierd (in het kader van de aan Dionysus gewijde Atheense wijnoogst-festivals ontwikkelde zich de tragedie). De wijn zelf symboliseert een tweede leven van de druif na dood en rotting. Zarathustra spreekt, in een geëxalteerde, extatische toestand, zijn ziel toe – na zijn grote ‘genezing’: hij noemt zijn ziel dan een wijnstok, die hij verbouwd en verzorgd heeft. Hij beveelt zijn ziel te zingen, omdat die anders zou moeten huilen, vanwege een “purperen zwaarmoedigheid”, een zwaarmoedigheid “over uw volheid en over heel de zwellende drang van de wijnstok naar de wijngaardenier en zijn mes”… “de wijngaardenier, die wacht met diamanten mes, – – uw grote losser, o mijn ziel, de nameloze – – voor wie eerst toekomstige gezangen de naam zullen vinden! En waarlijk, reeds geurt uw adem naar toekomstige gezangen”.89

Dionysus werd met vele bijnamen aangeroepen: onder andere Lyaios, wat ‘losmaker’, ‘losser’ of ‘verlosser’ betekent. – Een ander epitheton was Enorches, ‘met ballen’ (of ‘in de ballen’); een ander was Pseudanor, ‘nep-man’ – waarmee werd gewezen op zijn vrouwelijke kwaliteiten (het grensoverschrijdend gedrag van de Maenaden en Bacchantes werd in dezelfde zin gezien als ‘onvrouwelijk’).

Het is, al met al niet zo vergezocht dat hij “het element waaruit de dionysische kunst voorkomt” meent te vinden in wat hij het ‘orgiastische’ noemt.90 Een ‘orgiasme’ is niet een orgie met veel orgasmen, maar een geheime cultushandeling; ‘orgiastisch’ betekent ‘dweepachtig opgewonden’ vanwege het bijzondere karakter van sommige van zulke geheime feesten, en vandaar heeft het woord ‘orgie’ zijn hedendaagse betekenis gekregen91 – de

87 AS, ‘Verkenningen van een oneigentijds mens’, 22; zie ook 19, 20, 21, 23 (over Plato), 24 (“kunst is de grote

stimulans van het leven”). Plato wordt hier door Nietzsche geprezen, niet alleen vanwege zijn inzicht in die relatie, maar ook voor zijn betekenis als stimulans van het Griekse leven: “Filosofie op de manier van Plato zou men eerder moeten definiëren als een erotische krachtmeting, als een verdere ontwikkeling en verinnerlijking van de oude gymnastische wedstrijden en de vooronderstellingen daarvan…”

88 Nietzsches interesse voor het sekseverschil is beroemd en berucht, en al zijn anti-feministische opmerkingen

lijken bij nader inzien toch meer te zijn dan humoristisch bedoelde observaties of vrouwonvriendelijke uitingen van frustratie, wanneer men die in het licht ziet van enkele ‘mysterieuzere’ opmerkingen (of ‘metafysische uitspraken’): de waarheid is een vrouw (en vooralsnog hadden de filosofen geen verstand van vrouwen); Zarathustra’s ‘wilde wijsheid’ is een vrouw; het leven is een vrouw. Zie VGK, ‘Woord vooraf’ en VW,

‘Voorwoord’, 4 (de waarheid); VW, 339 (het leven); ASZ, II, ‘Het danslied’ en ASZ, III, ‘Het andere danslied’ (het leven en Zarathustra’s wilde wijsheid – en de suggestie van een driehoeksrelatie waarbij Zarathustra tussen twee jaloerse vrouwen heen en weer beweegt).

89 ASZ, ‘Van het grote verlangen’; zie ook ‘Het andere danslied’. 90 AS, ‘Wat ik aan de Ouden te danken heb’, 4.

91 Het Griekse orgia betekent ‘rite’, ‘offer’, ‘godsdienstige handeling’ of ‘eredienst’; het gaat waarschijnlijk

terug op dezelfde stam als ergon, ‘werk’ (vgl. ‘orgaan’, ‘werktuig’). ‘Orgasme’ komt van orgao, ‘rijpen’, ‘zwellen’, ‘opgewonden of verhit zijn’, ‘gretig of bereidwillig zijn’; dit van orgè, ‘drift’, ‘woede’, ‘passie’ ‘temperament’, ‘natuur’ of ‘aard’; dit waarschijnlijk van erdo, ‘doen’, ‘handelen’, wat weer teruggaat op dezelfde stam als orgia en ergon.

68

orgiasmen die Nietzsche noemt waren echter wel specifiek gericht op de verering van seksualiteit en vruchtbaarheid.92 Over deze zogenaamde ‘mysteriën’ schrijft Nietzsche:

…alleen in de dionysische mysteriën, in de psychologie van de dionysische toestand komt het fundamentele gegeven van het Helleense instinct tot uitdrukking – zijn ‘wil tot leven’. Wat wilde de Helleen door middel van die mysteriën voor zichzelf garanderen? Het eeuwige leven, de eeuwige terugkeer van het leven; de toekomst, voorgezegd en geheiligd in het verleden; het triomfantelijke ja tegen het leven ondanks dood en verandering; het ware leven als een alomvattend voortleven door middel van de voortplanting, door middel van de mysteriën van de seksualiteit.93

Nu roept dit natuurlijk de vraag op: is de voortplanting, op deze manier beschreven, dan geen middel tot machtsbehoud, tot ‘eeuwig voortleven’?

Het ‘behoud van de soort’ is voor Nietzsche slechts een bijkomstigheid. “Een volk is een omweg van de natuur om bij zes of zeven grote mannen uit te komen. – Ja: en om vervolgens om hen heen te komen.”94 Dit betekent dat zo’n groot individu de groei en daarin ook het behoud van de soort vertegenwoordigt: dat de meeste krachten in hem zijn bewaard en voor hem het langst zijn opgespaard. Echter, de grootheid van dat individu bestaat juist erin, dat hij het eindpunt van die ontwikkeling is; dat hij de ‘groei’, het opeenhopen van de krachten, niet voortzet; dat hij de krachten, die voor hem zijn vergaard, vergooit; dat hij, zoals Zarathustra, zoals elke tragische held, zijn ondergang tegemoet gaat.

De psychologie van het orgiasme als een overstromend gevoel van leven en van kracht, waarbinnen zelfs pijn nog als stimulans werkt, gaf me de sleutel tot het begrip van het tragische gevoel […]. Het ja-zeggen tegen het leven, zelfs in de vreemdste en moeilijkste situaties; de wil tot leven die zich verheugt in zijn eigen onuitputtelijkheid, terwijl hij zijn hoogste typen offert – dat noemde ik dionysisch, dat meende ik te moeten zien als de brug naar de psychologie van de tragische dichter. Niet om van de verschrikking en het medelijden los te komen, […] maar om ongeacht de verschrikking en het medelijden de eeuwige lust van het worden zelf te zijn – lust waarbij ook de lust van het vernietigen is inbegrepen…95

Gaat het daarbij om bestendigheid? Het gaat om ‘de lust van het worden’ – en grote nadruk ligt daarbij (toch weer) op de rol van de ‘oer-pijnen’; ‘dood en verandering’, ‘de verschrikking en het medelijden’.96 Waarom deze nadruk?

92 Deze erediensten waren, in tegenstelling tot de openbare religieuze feesten, slechts toegankelijk na rituele

inwijding in de geheime mysterie-leer (daarbij, vermoedt men, geholpen door psychedelische roesmiddelen); er waren veel verschillende van zulke mysteriën-culten bekend, waaronder de nadrukkelijk aan Dionysus gewijde; daarnaast werden ook de Orphische en die van Demeter en Persephone te Eleusis met verering van Dionysus geassocieerd.

93 AS, ‘Wat ik aan de Ouden te danken heb’, 4. 94 VGK, 126.

95 AS, ‘ouden’, 5

96 Vgl. AS, ‘ouden’, 4: “In de leer van de mysteriën wordt de pijn heilig verklaard: de ‘weeën van de

kraamvrouw’ heiligen de pijn als zodanig, – al het worden en groeien, alles wat een toekomst garandeert, veronderstelt pijn…”

69

De vernietiging, het ‘vergaan’ is tegengesteld aan het ‘ontstaan’, en tegelijkertijd ten innigste ermee verknoopt: als een wezenlijk onderdeel, een vooronderstelling van het ‘worden’. Aan de groei als bestendigheid is vernietiging slechts tegengesteld en niets meer. Het is niet de duurzaamheid, maar juist de grilligheid van het bestaan die hierin bevestigd wordt, het heen-en-weer, de ‘kringloop van het leven’.

Wat hierbij op het spel staat, is de vruchtbaarheid van de mens: verliest hij zijn hardheid, zijn lust in de vernietiging, dan verliest hij ook zijn lust in het scheppen – en dat wil zeggen zijn volheid, zijn capaciteit, zijn wil daartoe. Betekent dit dan niet (zou men kunnen tegenwerpen) dat die scheppingslust zelf, al bevestigt die slechts het komen en gaan, bewaard moet blijven, dat de duurzaamheid van het lustgevoel gered moet worden in het gezicht van die grilligheid? – want “alle lust wil eeuwigheid”? De kunstenaar, die zich vergooit, stelt zijn krachten uiteindelijk toch in dienst van een nieuwe levens-stimulans?

Misschien. Maar men bereikt die ‘duurzaamheid’ van het gevoel, die ‘eeuwige zekerheid’ van het ‘eeuwige ja’ alleen door niet langer het ‘blijven’ als grond van zijn denken te nemen en in plaats daarvan in het reine te komen met de ‘oergrond’ (of afgrond) van het ontstaan en vergaan. Het enige dat blijft, blijft nooit bestendig aanwezig, maar bestaat in het komen en gaan. Als dat een denken van de bestendigheid mag heten, zouden we dat ook kunnen zeggen van Heideggers gelatenheid, van de openheid naar het mysterie en van de kunstwerken die de aletheia ‘bewaren’ door die telkens opnieuw in werking te kunnen stellen.

2) De gestorven en herboren god

‘Leven en dood’ – dat is natuurlijk eveneens geen onaardige interpretatie van de ‘oer- tegenspraak’. “Dionysus en Hades zijn dezelfde,” zei Heraclitus.97

Er is een mooi verhaal bekend waarin deze tegenspraak en die van het sekseverschil met elkaar verenigd worden. Dionysus wilde zijn moeder uit de onderwereld redden. In Lerna lag een meer, een bodemloos meer dat toegang gaf tot de onderwereld. Dionysus vond daar een herder, die wel bereid was de god naar het midden van het meer te roeien, op voorwaarde echter dat hij als beloning daarna met hem de liefde zou mogen bedrijven. Toen Dionysus langs een andere weg naar de bovenwereld terugkeerde, ontdekte hij dat de herder inmiddels was overleden. Om zijn belofte alsnog gestand te doen, zou hij een fallus uit een tak hebben gesneden, deze op het graf van de man hebben geplant en erop zijn gaan zitten.

Bekender zijn de verhalen waarin het zijn eigen vernietiging is, die de god moet doorstaan, waardoor hij, zoals de druif, zijn tweede leven tegemoet gaat. Volgens de bekendste werd Semele, de prinses, nachtelijk en in het geheim door Zeus bemind; hij had haar een geschenk beloofd, en zij mocht zelf zeggen, wat ze het liefste wenste te krijgen. Zij vroeg of zij haar minnaar in de volle glorie van zijn ware gestalte mocht waarnemen en liefhebben. Toen Zeus in de gedaante van een bliksemflits tot haar kwam, verbrandde zij ter plekke; het paleis van haar vader ging in vlammen op; en uit de as redde Zeus het kind dat zij van hem droeg; hij naaide het in zijn dijbeen en voltooide zo de zwangerschap.98

97 Fragments, 127

98 De naam Enorches, begrepen als ‘in de ballen (gedragen)’, kan verwijzen naar de vrouwelijke rol die Zeus hier

70

Volgens een andere overlevering was Dionysus een kind van de godin Persephone of anders haar moeder Demeter.99 Zeus was zo trots op dit kind, dat hij van plan was de heerschappij over de kosmos aan hem over te dragen. Het kind kwam in conflict met de Titanen (de oudere generatie goden, op wie de Olympiërs de wereldheerschappij hadden veroverd). Door verschillende gedaantewisselingen wist hij aanvankelijk uit hun handen te blijven, maar uiteindelijk werd hij, in stierengestalte, gegrepen, aan stukken gereten en geconsumeerd. Zijn hart echter bleef achter en werd door Pallas Athena of door Apollo gered en gebracht naar Zeus, die daaruit zijn zoon deed herrijzen.100

3) De vernietiging van waarden

Terug naar de filosofie: deze ‘biologische’ kaders zijn niet de enige om het hele leven als schepping en kunst te vatten. In onderstaande zal ik uitgebreid terugkomen op de kwestie van de vrijheid – hoe zichzelf tot een zelfstandig individu te scheppen: “tot één geheel verdichten en samendragen, wat brokstuk is en raadsel en naargeestig toeval”.101 Dan is er natuurlijk de kwestie, die we al uitgebreid hebben behandeld, van het waarden-scheppen. Naar aanleiding van de hierboven genoemde Dionysische affirmatie van de vernietiging wil ik hierover nog enkele woorden kwijt.

Het is niet moeilijk, de vernietiging te verzoenen met het begrip van het machtsbehoud door te zeggen: de wil-tot-macht verovert en moet andere machten vernietigen om zijn eigen macht te kunnen vestigen. Dat is natuurlijk een nogal halfslachtige, zichzelf-ontziende manier om in het reine te komen met vernietiging – die zich van de Dionysische mythologie weinig aantrekt.

Waar Heidegger van ‘perspectief-verruiming’ en ‘-verlegging’ spreekt, noemde ik, bij wijze van afwisseling, ook de ‘doorbraak’ van het perspectief. We kunnen deze doorbraak als vernietiging beschouwen: dat zou betekenen dat de macht telkens zichzelf moet vernietigen om zich te kunnen vernieuwen – waarbij het perspectief, de macht en het behoud worden gedefinieerd door de grenzen daarvan, de horizon, het vasthoudende, niet door wat daarbinnen wordt vastgehouden.

We hebben nu verschillende manieren gezien waarop Dionysus fungeert als de god van de wording, van de verandering, van de tegenstelling, van de kunstzinnige transformatie en van de eigen gedaantewisseling.102 Zarathustra spreekt (metaforisch) over drie gedaantewisselingen die de geest moet ondergaan om waarden-scheppend te kunnen

99 De oorsprong van deze variant werd aan de Orphische en Eleusische mysteriën toegeschreven. Twee figuren,

Zagreus en Iacchus genoemd, werden met elkaar en met Dionysus geïdentificeerd.

100 Hoewel het niet geheel strookt met bovenstaande, is het deze verscheurde Zagreus over wie Nietzsche in De

geboorte van de tragedie schrijft: “Uit het lachen van deze Dionysus zijn de olympische goden ontstaan en uit

zijn tranen de mensen.” (GT, 10).

101 ASZ, II, ‘Van de verlossing’.

102 Vgl. AS, ‘Verkenningen van een oneigentijds mens’, 10: “In de dionysische toestand […] wordt het emotieve

systeem als geheel gestimuleerd en opgevoerd, zodat het al zijn expressiemiddelen in één keer ontlaadt en in één beweging de krachten van het uitbeelden, reproduceren, transfigureren, transformeren, en alle vormen van mimiek en toneelspel uit zich perst. Wat wezenlijk blijft, is het gemak van de metamorfose, het

onvermogen niet te reageren (– net zoals bij bepaalde hysterici, die op elk teken in elke rol vervallen). Het is voor de dionysische mens onmogelijk een bepaalde suggestie niet te begrijpen, hij ziet geen enkel emotioneel signaal over het hoofd, hij bezit in hoogste mate het begrijpende en gissende instinct, zoals hij ook in de hoogste mate de kunst van het meedelen beheerst. Hij kruipt in elke huid, in elke emotie: hij transformeert zichzelf voortdurend.”

71

worden. Eerst moet de geest een kameel worden: vrijwillig lastdier, een draagkrachtige geest, die zoveel mogelijk wil hebben en behouden en de zwaarste bestaande waarden wil dragen. Steeds krachtiger groeiend moet de kameel dan een leeuw worden, die zijn krachten aanwendt om al die lasten van zich af te werpen, ‘nee’ te leren zeggen en al die vreemde waarden te vernietigen. “Nieuwe waarden scheppen – dat vermag de leeuw nog niet: maar zich vrijheid scheppen tot nieuw scheppingswerk – dat vermag de leeuwenmacht.” Om te kunnen scheppen moet de leeuw eerst een kind worden, want: “Onschuld is het kind en een vergeten, een nieuw begin, een spel, een uit zichzelf rollend rad, een eerste beweging, een heilig Ja-zeggen.”103

De leeuw vernietigt vreemde waarden en schept de ruimte voor het kind. En zoals de draagkracht van de kameel tot grond werd voor de leeuwenmacht, zo blijft die vernietigende macht ook werkzaam in het kind: dat hoeft echter niets vreemds meer te vernietigen, maar alleen de eigen waarden die hij schept, spelenderwijs – als zandkastelen die hij opbouwt en stukslaat. De eigen oude waarden, die hij ontgroeit, zijn hem ‘vreemd’, want hij ‘moet worden, wie hij is’ – daartoe moet hij dus vernietigen, wie hij was. – Het kind heet natuurlijk Dionysus.

III.

Ongewilde inspiratie

Het kan misschien wel worden gezegd dat Nietzsche de maakbaarheid denkt. Maar maakbaarheid betekent bij hem geen gemaaktheid en zeker iets anders dan het wezen van de techniek. Het betekent schepping in de artistieke zin van het woord. Het begrip schepping beslaat, zo zagen we, niet alleen het strikt artistieke, maar in brede zin het hele leven. Het leven is echter specifiek artistiek; specifiek artistiek scheppend zijn we het volst ‘in bloei’ en meest met het leven ‘in overeenstemming’ als het ‘eeuwige ja en amen’ daarop. Zo, als ‘het hoogste van al het zijnde’ kunnen we pas volledig met het leven in het reine komen – als ‘dat wat zichzelf schept’. Het is een hoge eis: bijna alsof men een god moet worden om van dat nihilisme te kunnen genezen…

Die artistieke schepping is afhankelijk van inspiratie. Daarmee bedoel ik die Dionysische roes van de volheid: maar onder deze bepaling van ‘inspiratie’ kunnen we een aantal aspecten daarvan ontdekken waarbij het iets duidelijker wordt dat hiermee een vorm van gelatenheid wordt vertegenwoordigd. In het volgende zal ik, na een uitweiding over de rol van het kunstzinnige scheppen in de confrontatie met het nihilisme, uiteindelijk aantonen dat de ‘werking’ van de schoonheid (zowel voor de kunstenaar als voor de ‘genieter’) volgens Nietzsche buiten de macht van de wil ligt, en zo dus een vorm van niet-willen en ‘laten-zijn’ vereist: en dat Nietzsche, wanneer hij het denken tot kunst verheft, een ‘bezinnend denken’ voorbereidt.