• No results found

De Ueber-held en de macht van de schoonheid

1) ‘De rest komt vanzelf…’

C. De verlosser en de held

4) De Ueber-held en de macht van de schoonheid

Hoe heldhaftig, gewelddadig, heftig en hard deze titanische krachtmeting in al haar trekken ook is, wanneer de overmoed van de held een nog hogere graad van overmoed bereikt, zal hij deze strijd lachend en dansend aangaan. Als hij de genoemde verfijning en gratie weet te verwerven, zal de strijd zelf als een dans zijn.

De gratie van het lachen en dansen – de ‘lichtheid’ – kan zo het resultaat van wreedheid (de lust in de strijd) en zelf ook als een vorm van wreedheid zijn. Precies dat, waardoor de supervillain zich nog in de schaduw van zijn vijand plaatst, het na-ijverige en wraaklustige element in de reactionaire positie wordt hier overwonnen: het lachen verheft de lachende boven het belachelijke. Toch blijft het wezenlijk reactief. Het lachen blijkt zo bij uitstek geschikt om de geest der zwaarte te bestrijden: de vijand die, wanneer hij in alle ernst wordt bestreden, de strijdende nog altijd in zijn macht houdt – niet zozeer in het reactionaire maar vooral in het ‘gewichtige’ van die ernst.

Ik zou alleen aan een god geloven, die te dansen verstond.

En toen ik mijn duivel zag, vond ik hem ernstig, degelijk, diep, plechtig: het was de geest der zwaarte, – door hem vallen alle dingen.

Niet door toorn, maar door lachen doodt men. Op, laat ons de geest der zwaarte doden!

[…] Nu ben ik licht, nu zie ik mijzelf onder mij, nu danst een god door mij heen.130

Lachen is dodelijk: dodelijker dan de toorn. In deze lichtheid verliest het geweld juist het karakter dat we doorgaans het gewelddadige zouden noemen, de woestheid, hardheid – het verliest aan ernst en ‘gewicht’. En toch vergt het precies wreedheid, onverbiddelijkheid en een ‘koud hart’, zo op het hoogtepunt van het geweld nog te kunnen lachen en dansen. Het al-te- verhitte geweld moet tot rust zien te komen – maar niet tot algehele stilstand en afsterven. Het moet worden vergeestelijkt, zou men kunnen zeggen. Het moet, zoals alles wat leeft, krachtiger worden door een zelfoverwinning, door zichzelf te boven te komen: “nu zie ik mijzelf onder mij”. In de gratie overwint het geweld zichzelf: en als het overwinnende blijft die gratie een vorm van geweld en overweldiging – zij het een ‘hogere vorm’.

Als zelfoverwinning betekent dit dus méer dan een vergeestelijkte voortzetting van dezelfde strijd tegen dezelfde tegenstander: de strijdende moet leren ook om zichzelf en om de strijd in het geheel te kunnen lachen. Zo spreekt Zarathustra ook van het ‘over jezelf weglachen’ en ‘over jezelf wegdansen’ dat de hogere mens nog moet leren.131 Hierdoor zou deze iets hogers dan een ‘hoger mens’ kunnen worden. Zo moet ook de tragische held iets hogers dan een held worden. “Want dit is het geheim der ziel: eerst dan wanneer de held haar heeft verlaten, nadert haar, in de droom, – de Ueber-held.”132

130 ASZ, I, ‘Van lezen en schrijven’. 131 ASZ, IV, ‘Van de hogere mens’, 20. 132 ASZ, II, ‘Van de verhevenen’.

83

En pas dan, wanneer de held zichzelf te boven is gekomen, kunnen we hem als de verlosser van de wil en als een waardige anti-Christus zien:

Ook zijn helden-wil moet hij nog afleren: een gehevene wil ik dat hij zij en niet slechts een verhevene: – de aether zelf moest hem heffen, de willoze!

Hij heeft ondieren bedwongen, raadsels opgelost: doch te verlossen diende hij ook nog zijn ondieren en raadsel, in hemelse kinderen diende hij ze nog te veranderen.

Nog heeft zijn inzicht niet leren glimlachen en zonder na-ijver zijn; nog is zijn stromende hartstocht niet stil geworden in schoonheid.133

De verwerving van deze lichtheid is juist voor de held een uiterst zware taak. Want precies wat hem een held maakt, moet hij overwinnen: zijn hardheid, zijn heldhaftige wil. Als een willoze moet hij worden – na al het willen dat hem tot de volheid van zijn ‘stromende hartstocht’ had gebracht. Als een hogere vorm van het willen moet hij tot deze gelatenheid komen, in tegenstelling tot de idioot die zich niet eens meer aan het willen waagt. Maar hoe kan de helden-wil deze zelfoverwinning van tevoren anders zien dan als een verlies – hoe kan een ‘verhevene’ dit anders zien dan als een val?

Edoch, juist de held valt het schone het zwaarst van alles. Onverwerfbaar voor heftige wil is het schone.

Een weinig meer, een weinig minder: juist dat is hier veel, dat is hier het meeste.

Met ontspande spieren staan en met afgetuigde wil: dat valt u allen het zwaarst, o verhevenen!

Wanneer de macht zich verwaardigt neer te komen en tot zichtbaar wordens toe: schoonheid noem ik zulk een nederkomen.

En van niemand wil ik zo zeer als juist van u schoonheid, gij geweldige: uw goedheid zij uw laatste zelf-overweldiging.

[…] De deugd der zuil moet gij nastreven: steeds schoner wordt zij en steeds tederder, – maar inwendig harder en draagkrachtiger, hoe hoger zij oprijst.134

Zoals zijn ondergang voor de tragische held juist zijn hoogtepunt betekent, is dit ‘neerkomen’ pas het bewijs van verhevenheid. Het klinkt niet eens zo tegenstrijdig, wanneer Zarathustra als volgt erover spreekt:

Ik beleef met u niet meer: deze wolk, die ik onder mij zie, deze zwartheid en zwaarte, waarom ik lach, – juist deze is uw onweerswolk.

Gij ziet naar boven, wanneer gij naar verheffing verlangt. En ik kijk naar beneden, omdat ik verheven ben.

Wie van u kan tegelijk lachen en verheven zijn?

Wie de hoogste bergen beklimt, lacht over alle treur-spel en treur-ernst. Moedig, onbekommerd, spottend, gewelddadig – zo wil de wijsheid ons: zij is een vrouw en bemint enkel een krijgsman.135

133 Ibid.

134 ASZ, II, ‘Van de verhevenen’. 135 ASZ, I, ‘Van lezen en schrijven’.

84

We denken hiermee dus voorbij de held en de helden-wil – maar niet voorbij de krijgsman en het gewelddadige. De schoonheid is een tederheid, een stilte, een vrede – maar de vrede van de overwinning, niet die van de neutraliteit: voorbij het willen, maar nog altijd een macht, een nog altijd overweldigende overmacht.

Voorbij de held en ‘lachend over alle treur-spel en treur-ernst’ – is dat voorbij het tragische? Voorbij het Griekse? Misschien. Maar bij de opvoering van een tragische trilogie hoorde als vierde deel het saterspel, waarin voorbij de tragische treur-ernst werd gedanst en gelachen – juist als kroon op het tragisch geheel.136