• No results found

F raming van maatschappelijke problemen

Z

onder te vervallen in een filosofische discussie over het primaat van een materia-listische of een ideamateria-listische zienswijze of ontologie -is het bewustzijn een afgeleide van de werkelijkheid of komt de werkelijkheid uit het bewustzijn voort: ‘het zijn

der dingen is hun waargenomen worden’ (Van Peursen, 1971, p. 32; zie ook Vroon,

1973), zal om pragmatische redenen, in aansluiting bij de drie werelden theorie van Popper (1977) een onderscheid gemaakt worden in een feitelijke, een waargenomen en een gewenste toestand; de drie hoedanigheden waarin een maatschappelijk pro-bleem zich kan manifesteren. Het onderscheid in een feitelijke en een waargenomen toestand zien we terug in de manier waarop Walter Lippmann (1922) de orientatie van de publieke opinie op de wereld om ons heen typeerde: ‘the world outside and

the pictures in our head’. Lippmann maakt een onderscheid in twee

werkelijkhe-den: de mentale wereld van een persoon en de werkelijkheid die hem omringt: ‘For

the real environment is altogether too big, too complex, and too fleeting for direct acquaintance. We are not equipped to deal with so much subtlety, so much variety, so many permutations and combinations. And although we have to act in that envi-ronment, we have to reconstruct it on a simpler model before we manage with it. To traverse the world men must have maps of the world’ (Lippmann, 1991/1922, p.

12). Mensen ‘framen’ de werkelijkheid (Tversky & Kahneman, 1971). Zajonc geeft hier een treffend voorbeeld van: ‘the political situation in Sudan in 1993 was

brought into dramatic focus by the Pulitzer Prize-winning photograph of a starving girl. The picture had probably much more influence on U.S. foreign policy deci-sions and the general political response than any information or intelligence re-ports about the etnic strife or political conflict in Sudan, and today more people remember the picture even though they know little about the specific political issues in that African country’ (Zajonc, 1998, p. 593).

De visie van Lippmann, waarbij hij de werkelijkheid en de waarneming van die werkelijkheid als twee op zichzelf staande dingen ziet, komen we ook tegen bij Popper en Eccles (1977; zie ook Friedmann, 1978). Zij maken een onderscheid in drie werelden, namelijk de fysieke wereld, waarvan fysieke, tastbare objecten, de natuur en historische gebeurtenissen deel van uitmaken (wereld 1), de mentale we-reld of het bewustzijn, dat aan onze motieven, predisposities, kennis, opvattingen, houdingen, intenties, waarden en verwachtingen onderdak verschaft (wereld 2) en tenslotte de cultuur, de -symbolische- wereld die de producten van de menselijke geest heeft voortgebracht, waarin wetenschappelijke kennis en technologisch ken-nen en kunken-nen een promiken-nente plaats innemen (wereld 3). Habermas (1984) neemt in zijn boek ‘Die Theorie des Kommunativen Handelns’ Poppers theorie over de drie werelden over. Het onderscheid in drie werelden vinden we ook terug in het

symbolisch interactionisme. Lindesmith et al.(1977, p. 87) maken een onderscheid in: ‘the real world of things and events; a subjective, private world; and a symbolic

or cultural world of shared beliefs, accepted ideas and objective knowledge’. In

wereld 1 vinden gebeurtenissen plaats. Dit is ‘the world outside’ zoals Lippmann (1922) dat betitelde. Wereld 2 is de wereld van het menselijk bewustzijn en de cog-nitie. In deze wereld worden de gebeurtenissen uit wereld 1 en wereld 3 waargeno-men en cognitief gerepresenteerd en geëvalueerd. ‘The pictures in our head’ maken deel uit van wereld 2.

In de waarneming van de feitelijke toestand spelen de media een -nog te vaak over-schatte- rol. Media proberen in hun berichtgeving een brug te slaan vanuit de feite-lijke toestand naar de ontvangers, door de feitefeite-lijke toestand vanuit hun perspectief en referentiekader (framing) weer te geven en in berichtgeving om te zetten. Wat een probleem tot een maatschappelijk probleem maakt, hangt af van de manier waarop een maatschappelijk probleem vanuit de heersende belangen, waarden en verwachtingen van zowel burgers als de media en de politiek gepercipieerd, gedefi-nieerd en geframed wordt. Vanuit een bepaald perspectief naar iets kijken wordt in de literatuur framing genoemd. Het framing effect treedt op wanneer het op ver-schillende manieren presenteren van de zelfde informatie tot uiteenlopende gedach-ten en gevoelens kan leiden (Kahneman, 2011, p. 95). Framing betekent een kader aanreiken. Een kader biedt een context en geeft grenzen aan wat wel en niet van belang is, wie zich wel of niet als probleemeigenaar kan opwerpen. Tversky en Kahneman (1981) omschrijven framing als de wijze waarop informatie of een boodschap al of niet intentioneel en/of bewust ingekaderd wordt op basis van de definitie van een probleem, de maatschappelijke context van een probleem, de nor-men, intenties, gewoonten, eigenschappen en belangen van de zender. Bij framing draagt niet alleen de inhoud, maar ook de vorm, zoals de opbouw van een bood-schap, de emotionele lading en de volgorde van zinnen bij aan de interpretatie van de inhoud. Framing is waardegeladen en belanggebonden en een expliciete keuze voor een frame wordt volgens Hilgartner (1988) ingegeven door de waarden en belangen van probleemeigenaren. Frames gaan op een gegeven moment fungeren als verwachtingen. Dat zou betekenen dat onze waarneming van een maatschappe-lijke toestand in functie staat van waarden en verwachtingen. Kasperson et al. (2000) geven daar een voorbeeld van. Zij zijn van mening dat gebeurtenissen en incidenten, met name als zij zich als risico’s manifesteren door de media steeds vaker worden uitvergroot (Kasperson et al., 2000). De media fungeren in hun ogen als ‘social amplifiers’ die signalen uit de samenleving versterken. Dat beïnvloedt vervolgens de waarneming van burgers. Zij hebben, als gevolg van het uitvergroten van risico’s door de media, de neiging om de kans tot optreden van sommige ge-beurtenissen te overschatten en andere te onderschatten (Kasperson et al., 2000).

Onderschatting van kansen zou het onverwachte karakter van bepaalde gebeurtenis-sen kunnen versterken18.

Framing past binnen de constructionistische zienswijze op maatschappelijke pro-blemen, zoals door Peper (1998) en Loseke (2003) wordt voorgesteld (zie ook Kitsuse en Spector (1973, p. 415; Schneider, 1985, p. 211). De diversiteit aan acto-ren die vanuit verschillende refeacto-rentiekaders (frames) -via de media- signalen afge-ven over de “feitelijke” toestand, kan zijn sporen nalaten in de wijze waarop de ontvangers van de mediaberichtgeving die informatie vervolgens verwerken, ‘om-zetten’ in opinies, opvattingen, gevoelens en probleembesef en verbinden met reeds aanwezige opinies, opvattingen gevoelens en attitudes om tot een hernieuwd pro-bleembesef te geraken. Het kennisnemen van de mediaberichtgeving vanuit het perspectief van de burgers kan een bepaalde waarneming van de feitelijke toestand tot gevolg hebben, maar kan ook tot een synthese leiden met reeds bestaande cogni-ties.

De berichtgeving van de media is meestal negatief van aard, gaat weinig over vro-lijke gebeurtenissen en heeft vanwege de kritische geaardheid van journalisten vaak een negatieve toonzetting, terwijl de dissonantie die het gevolg is van een kloof tussen een gewenste en een waargenomen toestand, nagenoeg altijd als negatief ervaren wordt en dan ook negatieve gevoelens oproept. De negatieve berichtgeving en het negatieve nieuws van de media tezamen met de negatief getoonzette gevoe-lens van dissonantie bij de ontvangers van het nieuws versterken elkaar (zie ook Kasperson et al., 2000). Negatieve informatie heeft ook meer impact op mensen dan positieve informatie. Mensen zijn geneigd om negatief gekleurde informatie cen-traal te verwerken en positief gekleurde informatie perifeer te verwerken (Smith & Petty, 1988). Daarnaast nodigt de negatieve variant van een boodschap individuen eerder uit tot het nemen van risico’s dan de positieve variant, die eerder risicomij-dend gedrag uitlokt (Tversky & Kahneman, 1981). Risicomijrisicomij-dend gedrag is geba-seerd op zekerheden en gewoontes, terwijl risicodragend gedrag juist getriggerd wordt door bedreigende informatie, die met onzekerheid omgeven is en individuen noopt tot nadenken, waardoor eerder centrale verwerking van informatie zal optre-den (Chen & Chaiken, 1999; Petty & Briñol, 2002). Het Affect-information model (AIM) van Forgas voorspelt dat positieve gevoelens top-down (vanuit cognitieve schema’s) worden verwerkt en een heuristische verwerking van informatie op basis van vuistregels stimuleert, terwijl negatieve gevoelens bottom-up worden verwerkt en een systematische en stapsgewijze verwerking van informatie bevordert (Forgas,

18

Volgens Pearce & Hall (1980) neemt de waarschijnlijkheid dat een stimulus of gebeurtenis cognitief verwerkt zal worden, toe naarmate zij minder goede voorspel- lers van hun consequenties zijn.

2000, p. 257). Daarnaast voorspelt het model van Forgas (2000, p. 275) tegen de intuïtie in, dat gevoelens een grotere rol spelen wanneer individuen gedwongen worden diepgaander informatie te verwerken ten behoeve van hun oordeelsvor-ming: ‘affect infusion in social cognition and judgements may be greatest when

perceivers need to think most substantively and constructively about social judge-ments’ (Forgas, 2000, p. 261). Verondersteld zou kunnen worden dat naarmate de

dissonantie als gevolg van een kloof tussen een waargenomen en een gewenste toestand toeneemt, gevoelens dominanter kunnen worden in het probleembesef, anders gezegd, het probleembesef emotioneler geladen zal zijn. Zajonc (1998) is van mening dat in de afgelopen decennia de boodschappen die de media zenden steeds vaker in plaats van beargumenteerd en weloverwogen, in een emotionele context zijn geplaatst. Ook dat is een voorbeeld van framing: ‘the public discourse

in various domains –art, law politics, business, science, journalism, literature, mu-sic, education- has moved from an emphasis on intellectual qualities -on reason- to an emphasis on emotional reactions. This is particularly obvious in the news media which signal the importance of an item by leads and headlines that shock and agi-tate. And in many instances, what appears to be an offering of information has a powerful emotional component that may in many instances obscure the information being offered’ (Zajonc, 1998, p. 593). Volgens Pan en Kosicki (1993) beïnvloedt

framing van communicatieve boodschappen naar vorm en inhoud de cognitieve verwerking van informatie.

Een aspect van framing waaraan in dit onderzoek niet aan voorbij gegaan mag wor-den, is hoe politici en beleidsmakers maatschappelijke problemen definiëren en framen en hoe die problemen institutioneel zijn uitgekristalliseerd. Twee voorbeel-den daarvan op het gebied van de buitenlandse politiek van Nederland zijn de poli-tionele acties die tussen 1947 en 1950 door het Nederlandse leger zijn uitgevoerd om de opstand van de bevolking van het voormalige Nederlands Oost-Indië tegen het koloniale gezag van Nederland met gewapend geweld neer te slaan, ook wel de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945 – 1950) genoemd. Een recenter voor-beeld (2011) zijn de trainingsmissies om Afghaanse politieagenten op te leiden, met de -politieke- intentie om oorlogshandelingen in een oorlogsgebied te vermijden. In de Nederlandse buitenlandse politiek bestaat een voorliefde om oorlogshandelingen te framen als politionele, ordehandhavende acties. Door de definitie die instituties hanteren, plaatsen zij een maatschappelijk probleem binnen het kader (frame) van hun waarden, belangen en keuzes (zie ook Schneider, 1985; Peper, 1998; Tversky & Kahneman, 1971). De kaders waarin diverse partijen een probleem plaatsen, verschillen van elkaar en krijgen daardoor ook een verschillende betekenis en emo-tionele lading. Wat buiten het kader valt, behoort niet tot het probleem, wordt gene-geerd, is politiek en beleidsmatig irrelevant en in sommige gevallen zelfs politiek

incorrect. Agendering van een probleem is dan niet aan de orde. Narigheid kan ontstaan als de institutionele probleemdefinities niet overeenkomen met de pro-bleemdefinities van burgers die onder een maatschappelijk probleem te lijden heb-ben en hun gevoelens daarover uiten: bijvoorbeeld hoe door ‘Den Haag’ tegen de multiculturele samenleving wordt aangekeken en hoe mensen in wijken waar veel allochtonen wonen die problemen ervaren en hoe burgers en banken tegen de schuldencrisis aankijken. Of hoe omwonenden en bestuurders tegen de gevolgen van de Q-koorts (met naar schatting 100.000 besmettingsgevallen, zo’n duizend ziektegevallen en enkele tientallen doden19), megastallen, de CO2 opslag en de Moerdijkbrand, begin januari 2011 aankijken en de langetermijn effecten uiteenlo-pend inschatten. Nelissen (1991) spreekt over differentiële probleemdefiniëring. Naar zijn opvatting kan er bij maatschappelijke problemen sprake zijn van differen-tiële en vaak zelfs antagonistische probleemdefiniëringen, gegeven de belangen die op het spel staan (Nelissen, 1991, p. 482). Waar abortus voor sommigen een pro-bleem is omdat het toegepast mag worden, is het voor anderen weer een propro-bleem omdat het juist niet toegepast kan worden. Minderheden vormen voor sommigen een probleem, omdat de dominante cultuur teloor dreigt te gaan, terwijl het voor anderen juist een probleem is omdat de eigen culturele identiteit onvoldoende tot uiting kan komen. Naast de differentiële probleemdefiniëring komt het ook regel-matig voor dat partijen die elkaar qua gedachtengoed volledig lijken uit te sluiten, toch een identieke probleemdefiniëring uit de hoge hoed toveren als in een mon-sterverbond. De Miss World verkiezingen die op 28 september 2013 in Jakarta georganiseerd worden, is daar een voorbeeld van. Ze roepen niet alleen verzet op van de imams ter plekke, maar ook van feministen, wereldwijd.

Een ander voorbeeld is de discussie over vermeende massavernietigingswapens in Irak die een aardig beeld geeft hoe framing in de politieke arena werkt. ‘Nucleaire

wapens zijn onvergelijkbaar veel bedreigender voor onschuldige levens en de we-reldorde dan chemische wapens. Het onder één noemer brengen van verschillende soorten bedreigingen in een enkelvoudige term massavernietigingswapens verslui-ert onze beoordeling van de dreiging die van verschillende soorten wapens uitgaat en daarmee onze besluitvorming welke risico’s wij moeten trotseren en met welke kosten dat gepaard gaat’, aldus George Perkovich (2004). Vergelijkbaar daarmee is

hoe ‘schurkenstaten’ en ‘de as van het kwaad’ geframed worden: ‘Vloeien niet

gro-tere bedreigingen voort uit activiteiten van commerciële verspreiders van nucleaire kennis in het bevriende Pakistan en uit de onbeveiligde nucleaire opslag in de voormalige Sovjet Unie?’ (Perkovich, 2004; zie ook J. Tromp in de Volkskrant van

4 februari 2004).

Het milieuprobleem vormt een ander voorbeeld hoe een maatschappelijk probleem geframed wordt en wat voor soort oplossingen gekozen kunnen worden naar aanlei-ding van de framing van het betreffende maatschappelijk probleem. Het milieupro-bleem kan tenminste op een drietal manieren geframed worden, op grond van con-flicterende veronderstellingen omtrent de aard, de oorzaken en de gevolgen van milieuvervuiling (zie Dunn, 1994, p. 143).

1. Milieuvervuiling is een logisch gevolg van het kapitalisme, een economisch systeem waarin ondernemers streven naar winstmaximalisatie. Aantasting van het milieu is een noodzakelijke prijs die betaald moet worden om een gezonde economie in stand te houden. Het beleidsmatig antwoord werd gezocht in de internalisatie van de kosten van milieuvervuiling in de prijs van het product, zonder dat de concurrentieverhoudingen, zowel nationaal, als internationaal verstoord zouden worden. Internalisatie van externe effecten in de prijs van het product is een benadering die aansluit bij de logica van het ondernemingsge-wijze productiesysteem, het neo-klassieke denken in de economische weten-schap en het economisch handelen van rationeel opererende ondernemers. 2. Milieuvervuiling is het gevolg van de ambities van managers van industriële

ondernemingen die streven naar groei van hun onderneming, waaraan zij sta-tus, macht en prestige ontlenen. Dit frame volgt de redenering dat milieuver-vuiling even ernstig in socialistische economieën is, waar winstbejag niet be-staat, als in kapitalistische economieën waarin winstmaximalisatie centraal staat. Om de verontreiniging van het milieu tegen te gaan, moeten managers gedwongen worden om zich te conformeren aan wet- en regelgeving ter be-strijding van de milieuverontreiniging.

3. Milieuvervuiling is een gevolg van het consumptiepatroon in een samenleving en de preferenties van consumenten. Om als onderneming te kunnen voortbe-staan, moet tegemoet gekomen worden aan de verlangens en voorkeuren van consumenten, hoe milieuonvriendelijk die ook mogen zijn. Deze benadering van het milieuprobleem vinden we terug in de formule die de Amerikaanse ecoloog Barry Commoner in de jaren zeventig heeft ontwikkeld om de kwali-teit van het milieu tot uitdrukking te brengen (Commoner, 1971, p. 175 en 176). In deze formule wordt de vervuiling van het milieu geïndiceerd door het gedrag en gereduceerd tot de activiteiten van individuele burgers en consu-menten. Commoner definieert de kwaliteit van het milieu als volgt:

T x bevolkingsgrootte x activiteit per hoofd van de bevolking x vervuiling per activiteit.

Vanuit deze definiëring van het milieuvraagstuk geredeneerd, ligt de oplossing van milieuvraagstukken bij consumenten en burgers. Zij moeten om de mili-euvervuiling terug te dringen hun consumptiegedrag veranderen en hun

leef-stijl wijzigen. Om het zover te laten komen, moeten zij echter eerst voldoende probleembesef ontwikkeld hebben. Probleembesef ontstaat pas als de waarne-ming niet meer overeenstemt met een wenselijk geachte kwaliteit van de leef-omgeving.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN