• No results found

M aatschappelijke problemen vanuit subjectief perspectief: Als gesproken wordt over een feitelijke toestand, mag aangenomen worden dat

meestal bedoeld wordt de waarneming van een toestand, ongeacht of die waarne-ming op feiten berust, wetenschappelijk legitiem is, indirect via media tot stand is gekomen of het gevolg is van directe waarneming van maatschappelijke problemen door individuen. Of en hoe individuen een feitelijke toestand waarnemen wordt primair beïnvloed door hun verwachtingen en de waarden die in het geding zijn en kan variëren afhankelijk van de mate van concreetheid van een maatschappelijk probleem, van de kennis over een maatschappelijk probleem, van de wijze waarop een maatschappelijk probleem geframed wordt, van de vraag of een individu direct of indirect met een maatschappelijk probleem geconfronteerd is geweest en tenslot-te van de berichtgeving door de media. Indirectenslot-te waarneming wordt gemediëerd door tussenkomst van de media en van directe waarneming is sprake als mensen een maatschappelijk probleem direct aan den lijve (hebben) ervaren of door onderlinge informatie-uitwisseling aan de weet zijn gekomen.

Hoe een maatschappelijk probleem gedefinieerd wordt, vanuit een objectief of een subjectief perspectief, respectievelijk als een feitelijke toestand (objectief) of als de waarneming van een feitelijke toestand (subjectief), heeft consequenties voor de wijze waarop met issues omgegaan wordt en hoe probleemeigendom gedefinieerd

13

Van een maatschappelijk probleem is sprake wanneer er een kloof ontstaat tussen een waargenomen en een maatschappelijk gewenste toestand, die bij individuele perso- nen waarden activeert, waardoor gevoelens van dissonantie oproepen worden, die zich in een bepaalde mate van probleembesef kunnen vertalen.

wordt. Is de publieke opinie probleemeigenaar, die haar eigen probleemdefinities er op na kan houden of blijven relevante actoren, zoals bestuurders, politici of mana-gers vanuit hun eigen vooraf gedefinieerde kaders tegen maatschappelijke proble-men en issues aankijken? Een maatschappelijk probleem gezien vanuit een objectief en feitelijk perspectief, roept de volgende definitie op: ‘A social problem is a

col-lective object of concern, a condition felt to pertain to society as a whole or to im-portant parts of it, and believed to be both undesirable and changeable’ (Henshel,

1990, p. 3). Een voorbeeld van een definitie vanuit een subjectief perspectief, luidt als volgt: ‘A social problem exists if a sizable group of individuals share the view

that a given event or process is problematic’ (Henshel, 1990, p. 8). Kitsuse en

Spector (1973, p. 415; zie ook Schneider, 1985, p. 211; zie ook Best, 1995) beschouwen maatschappelijke problemen vanuit een constructionistische visie als

‘activities of groups making assertions of grievances and claims with respect to some putative conditions’. Ook Peper (1998) en Loseke (2003) benaderen

maat-schappelijke problemen vanuit een constructionistische invalshoek. Daarbij veron-derstelt Peper dat er sprake van een maatschappelijke probleem is als mensen op een ongewenste situatie reageren. Peper (1998, p. 4) baseert zijn definitie van maat-schappelijke problemen op de omschrijving van Berting (1992): ‘Er is sprake van

een maatschappelijk probleem wanneer de leden van een samenleving bepaalde verschijnselen die zij in veel gevallen sociaal van aard achten, als strijdig ervaren met de normen en waarden die zij aanhangen; belangrijk is dat zij de ongewenste verschijnselen in principe als veranderbaar door menselijk ingrijpen beschouwen, uiteraard in een door hen gewenste richting’. Drie elementen uit deze omschrijving

springen er uit: 1) bepaalde maatschappelijke verschijnselen zijn strijdig met nor-men en waarden van bepaalde groepen, 2) ze zijn ongewenst en 3) ze zijn tenslotte veranderbaar. Indien bepaalde ongewenste verschijnselen veranderbaar zijn, moet er ook een perspectief op een gewenste toestand bestaan en moeten mensen een zekere mate van veranderingsgezindheid aan de dag leggen. Waarden, de gewenste toestand en veranderingsgezindheid vormen belangrijke elementen in de definitie van maatschappelijke problemen die in dit onderzoek ontwikkeld zal worden. Volgens Blumer (1971, p. 300) kan er afhankelijk van de manier waarop het sociaal wordt gedefinieerd, pas sprake zijn van een maatschappelijk probleem: ‘a social

problem exists primarily in terms of how it is defined and conceived in society’.

Hilgartner en Bosk (1988, p. 53) trekken de lijn van Blumer door met hun opvatting dat :’social problems are projections of collective sentiments rather than simple

mirrors of objective conditions in society. After all, there are many situations in society that could be perceived as social problems but are not so defined. A theory that views social problems as mere reflections of objective conditions cannot ex-plain why some conditions are defined as problems, commanding a great deal of

social attention, whereas others, equally harmful or dangerous, are not’. Volgens

Henshel (1990, p. 14) kan een maatschappelijk probleem jarenlang latent aanwezig zijn, zonder dat het gedurende die periode als een probleem herkend en erkend is geworden (zie ook Peper, 1998).

Herbert Blumer (1971) probeert aan de hand van een paar historische voorbeelden duidelijk te maken dat de ernst van maatschappelijke problemen niet zonder meer afgeleid kan worden uit alleen de feitelijke omstandigheden waarin mensen verke-ren. Regelmatig blijkt dat objectief beroerde omstandigheden lang niet altijd tot een maatschappelijk probleem of tot een issue hoeven te leiden. Soms berusten mensen in hun lot. De andere kant van deze medaille is dat toenemende welvaart mensen, bijvoorbeeld degenen die behoren tot de opkomende middenklasse in derde wereld-landen en in Europa, verwachtingsvol maakt, met als mogelijk gevolg dat verwach-tingen zich loszingen van de realiteit en er een divergentie kan ontstaan tussen de feitelijke en de maatschappelijk gewenste toestand, met als gevolg relatieve depri-vatie en gevoelens van dissonantie die een voorbode kunnen zijn van maatschappe-lijke onvrede en sociale spanningen14. De ongeregeldheden in 70 steden in Turkije in het voorjaar van 2013 vormen daar een voorbeeld van. Zonder gevoelens van dissonantie en relatieve deprivatie, bij een groter of kleiner segment in de samenle-ving, bijvoorbeeld bij wetenschappers en deskundigen ‘bestaan’ er geen maat-schappelijke problemen. Als voorbeeld haalt Blumer (1971) de armoede in de twin-tiger jaren van de vorige eeuw in Amerika aan. Armoede was toen een maatschap-pelijk probleem dat veel publieke aandacht trok, verdween vervolgens in de jaren veertig en vijftig uit de aandacht en werd weer prominent in de zestiger jaren, ter-wijl juist toen feitelijk aantoonbaar de armoede dankzij de toegenomen welvaart aanzienlijk verminderd was. De groeiende welvaart zorgde ondertussen wel voor optimistische verwachtingen (rising expectations), die steeds meer gingen diverge-ren met de feitelijke omstandigheden, wat bij individuele personen tot gevoelens van dissonantie en relatieve deprivatie heeft kunnen leiden.

Iets soortgelijks gold voor de ongelijkheid tussen mensen met een verschillende etnische afkomst. Die was in de twintiger jaren in de Verenigde Staten veel groter dan in de zestiger jaren. Een verrassende uitspraak van het Hooggerechtshof over de integratie van de verschillende etnische groeperingen in het onderwijs bracht daar verandering in, zette een kettingreactie van ogenschijnlijk op zichzelf staande ge-beurtenissen in werking en triggerde vervolgens een issue. Het Hooggerechtshof

14

Naar aanleiding van de oliecrisis zei de toenmalige minister–president Joop den Uijl in december 1973 in een radio- en televisietoespraak het volgende: "Zo bezien, keert

de wereld van voor de oliecrisis niet terug." Met deze woorden heeft hij geprobeerd

de bevolking te confronteren met de feitelijke situatie en hooggespannen verwachtin- gen die onder de bevolking leefden te matigen.

sprak in 1954 uit dat rassenscheiding op scholen in strijd was met de Amerikaanse Grondwet. Op 1 december 1955 staat Rosa Parks niet op voor een blanke man in de bus en wordt gearresteerd. Dit leidde tot een busboycot geleid door Martin Luther King. In 1957 probeerden negen zwarte leerlingen in Little Rock, Arkansas, naar een blanke school te gaan. Ze werden eerst tegengehouden totdat het federale leger de leerlingen beschermde en toegang verschafte tot de school. Tijdens de zomers tussen 1963 en 1968 waren er vele manifestaties georganiseerd door de zwarte be-volking, die regelmatig ontspoorden in gewelddadige rellen. Op 28 augustus 1963 vond er in Washington een nationale demonstratie voor de rechten van de zwarten onder leiding van Martin Luther King plaats. Tijdens deze demonstratie hield hij zijn beroemde toespraak: ‘I have a dream’. In 1964 wordt een wet aangenomen die volledige burgerrechten garandeert aan alle inwoners van de Verenigde Staten, zowel blank als zwart, genaamd: Civil Rights Act. In 1964 kondigt President John-son (1963-1968) een ‘oorlog tegen de armoede’ aan, die vooral de zwarte bevolking moest helpen om onder het juk van de armoede uit te komen. De opeenvolging van (onverwachte) gebeurtenissen eindigt op 4 april 1968 als Martin Luther King op het balkon van zijn motel wordt doodgeschoten. Deze hele episode heeft veertien jaar in beslag genomen15.

Blumer (1971) wil met deze voorbeelden aangeven dat de ernst van een maatschap-pelijk probleem niet per se hoeft te betekenen dat het probleem ook als zodanig herkend en erkend wordt door de samenleving. Meestal is daar meer voor nodig, bijvoorbeeld een maatschappelijk gewenste toestand die gevoed door hooggespan-nen verwachtingen, te veel divergeert van de waargenomen (feitelijke) toestand. Niet gerealiseerde verwachtingen met betrekking tot de haalbaarheid van een maat-schappelijk gewenste toestand kunnen dissonante gevoelens oproepen en aanleiding zijn voor maatschappelijke onvrede en sociale spanningen. Onvrede en spanningen kunnen lange tijd sluimeren, totdat er iets gebeurt, waardoor ze een uitlaatklep krij-gen, ontluiken en manifest kunnen worden. Alexis de Tocqueville 16 (1856) verwees daar naar aanleiding van de Franse revolutie, die woedde in 1789, al naar: ‘As the

prosperity, which I have just described, developed in France, the minds of men seemed to become more unsettled and unquiet; public discontent grew bitter; the hatred of all ancient institutions went on increasing. The nation marched towards a revolution. Further, the parts of France, which were to be the principal centres of

15 Deze periode komt ongeveer overeen met de duur van een volledige cyclus van de issue-activation cycle, zoals uit dit onderzoek naar voren is gekomen (MDI, 1982 – 1998).

16Citaat afkomstig uit De Tocqueville’s boek L’Ancien Regime et la Révolution (1856) en in 1949 vertaald door M.W. Patterson, met permissie van de uitgevers Basil, Blackwell, Oford.

this revolution, were precisely those where progress was most visible’ (De

Tocque-ville, 1982, 1949).

Davies (1982, p. 573) wijt maatschappelijke onvrede en de frustraties aan de kloof die bestaat tussen de feitelijke omstandigheden en de verwachtingen die mensen koesteren en formuleert een interessante aanbeveling voor onderzoek: ‘Because

tensions and frustrations are present at all times in every society, what is most seri-ously needed are data that cover an extended period in a particular society, so that one can say there is evidence that tension is greater or less than it was N years or months previously. We need also to know how long is a long cycle of rising expecta-tions and how long is a brief cycle of frustration’.

Een maatschappelijk probleem, in het bijzonder de kloof tussen een waargenomen en een gewenste toestand, wordt pas als problematisch gedefinieerd, als gevoelens van dissonantie opgeroepen worden (Harmon-Jones, Amodio & Harmon-Jones, 2010; Cooper & Hogg, 2007). Dissonantie en consonantie verwijzen naar relaties tussen een of meer paren elementen. Onder elementen wordt verstaan cognities, dat wil zeggen kennis, opinies, opvattingen, overtuigingen of gevoelens over je zelf of je omgeving (Shaw & Constanzo, 1982, p. 218). De theorie over cognitieve disso-nantie17 voorspelt het volgende: ‘when an individual holds two or more elements

that are relevant to each other but inconsistent with one another, a state of discom-fort is created. This unpleasant state is referred to as “dissonance”. According to the original theory, the unpleasant state of dissonance motivates individuals to engage in psychological work in an effort to reduce the inconsistency between cog-nitions’ (Harmon-Jones, Amodio & Harmon-Jones, 2009, p. 121; zie ook Cooper &

Hogg, 2007; Shaw & Constanzo, 1982). Als blijkt dat de kloof tussen een maat-schappelijk gewenste en een (waargenomen) feitelijke toestand groot genoeg is, kunnen gevoelens van dissonantie zich gaan vertalen in probleembesef. Probleem-besef ligt volgens Hallahan (2001, p. 36 en 37) aan de basis van het ontstaan van issues (‘issue activation’): ‘Problem recognition occurs when individuals compare

their everyday personal experiences with their expectations and find an incon-sistency related to the fairness or risks inherent in a situation. Problems can arise when the performance of an organization, product, service, candidate, or cause appears to be incompatible with generally accepted cultural values and norms’.

17

‘The existence of dissonance, being psychologically uncomfortable, will motivate

the person to try to reduce the dissonance and achieve consonance’ .

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN