• No results found

D ivergentie tussen waargenomen en toestand

E

en belangrijke reden om de theorievorming rond het verschijnsel revoluties uit-drukkelijk te betrekken bij de vraag hoe maatschappelijke problemen en issues ontstaan, is dat maatschappelijke problemen en issues altijd het risico in zich dragen dat politici er weinig of geen aandacht aan besteden, politieke agendering uitblijft, waardoor de kans op een politieke crisis reëel kan worden. Om een gewenste toe-stand op een gegeven moment weer zo veel mogelijk in de pas te laten lopen met de waargenomen (feitelijke) toestand, zouden issues uiteindelijk moeten resulteren in politieke agendering (zie ook Lane & Ersson, 1999). Anders gezegd, de functie van agendering is de divergentie tussen een waargenomen en een gewenste toestand -op een legitieme en aanvaardbare wijze- binnen een politiek systeem op te heffen, om

21‘As presented by Festinger in 1957, dissonance theory began by postulating that pairs of cognitions (elements of knowledge) can be relevant or irrelevant to another. If two cognitions are relevant to one another, they are either consonant or dissonant. Two cognitions are consonant if one follows from another, and they are dissonant if the opposite of one cognition follows from the other’ (Harmon-Jones & Mills, 1999,

het even of het gaat om veranderingen in de gewenste, de waargenomen of de feite-lijke toestand, dan wel in alle drie tegefeite-lijkertijd: populair gezegd, het opheffen van maatschappelijke onvrede en sociale spanningen door het verminderen van diver-genties tussen de waargenomen en de maatschappelijk gewenste toestand en het uitdoven van gevoelens van dissonantie bij individuele burgers. Als issues daaren-tegen niet leiden tot agendering, kunnen ze overgaan in een veenbrand, een smeu-lend maatschappelijke probleem dat bij tijd en wijle opvlamt, of in een kortdurende mediahype of in een non-issue. Dit is de ene kant van het spectrum. De andere kant wordt gevormd door politieke crises, staatsgrepen en revoluties. Ook dat kan het voorland van een issue zijn als agendering van een maatschappelijk probleem ach-terwege blijft.

Issues nemen een middenpositie in, wat in theorie zou kunnen betekenen, dat indien agendasetting achterwege blijft, issues ofwel naar de ene kant ofwel naar de andere kant van het spectrum kunnen evolueren, hoewel de kansen op een politieke crisis, een staatsgreep of een revolutie aanzienlijk kleiner zijn dan een verval in een non-issue, een mediahype of een sluimerend maatschappelijk probleem. Desalniettemin bestaat er altijd een kans dat een issue kan ontaarden in een politieke crisis en wel-licht kan evolueren in een revolutie, die op hun beurt aanleiding kunnen zijn voor politieke en sociale veranderingen in een samenleving. Geddes (1999, blz. 115) heeft vastgesteld dat tussen 1974 en 1998 wereldwijd 85 autoritaire regimes zijn verdwenen. Deze transformaties hebben geleid tot dertig duurzame en relatief sta-biele democratieën, negen democratieën legden al snel het lootje na de omverwer-ping van een autoritair regime, acht autoritaire regimes zijn na democratische ver-kiezingen verdwenen maar hebben zich niet tot een stabiele democratie weten te ontwikkelen, vier autoritaire regimes zijn ontaard in een burgeroorlog en vierender-tig nieuwe autoritaire regimes zijn ontstaan in de onderzochte periode. Frappant is dat die landen, Griekenland, Portugal en Spanje tot de jaren tachtig een dictatuur waren en via revoluties in een democratie zijn getransformeerd. De geschiedenis kan zich herhalen, zij het nu in een omgekeerde richting, als problemen rond de financiering van staatsschulden in een aantal Europese landen kunnen overgaan in een politieke crisis als donorlanden of kapitaalmarkten niet langer leningen willen verstrekken vanwege de grote financiële risico’s die daarmee gemoeid zijn: ‘The

basic issue in Greek politics has for a long time been the political system it self. The conflict over how the country is to be governed was inherited from the period fore the Second World War (the Metaxas regime) and resulted in a civil war be-tween 1946 and 1949. Besides the issue of a constitutional monarchy there was the systematic problem of how to handle groups at the far end of the left-right spec-trum’ (Lane & Ersson, 1999, blz. 274). Een omkering van de geschiedenis is zeker

omwen-telingen in Europa aan de orde van de dag waren en in relatief korte tijd tot institu-tionele transformaties hebben geleid. De revoluties die toen plaatsvonden, worden ook wel ‘fluwelen revoluties’ genoemd, vanwege hun geweldloze karakter en de rol die sociale bewegingen daarin hebben gespeeld. Dat zou een reden kunnen zijn om het begrip revolutie te beperken tot gewelddadige omwentelingen, zoals in Egypte, Libië en Syrië het geval is (geweest) en het begrip ‘switch’ voor geweldloze om-wentelingen te introduceren, waar Tunesië een voorbeeld van is (zie Schraeder & Redissi, 2011). Een dergelijk onderscheid lijkt gerechtvaardigd mede gezien de bevindingen van Geddes (1999).

Op het moment dat een switch plaatsvindt, was er meestal al langere tijd sprake van een opeenstapeling van maatschappelijke problemen, die niet geagendeerd werden binnen een politiek systeem en niet tot een maatschappelijk aanvaardbare en duur-zame politieke oplossing hebben geleid. Zwakke staten zonder solide legitimering, zoals Afghanistan, Pakistan, Mexico en Guatemala, maar ook het voormalige Oost-Europa zijn volgens Fukuyama (2005) voorbeelden van politieke systemen die niet in staat zijn (geweest) om maatschappelijke problemen adequaat op te lossen. Fu-kuyama (2005, blz. 16) legt zelfs een verband tussen zwakke staten en onverwachte gebeurtenissen: ‘het probleem van zwakke staten en de behoefte aan staatsvorming

bestaan dus al vele jaren, maar de aanslagen van 11 september hebben deze zaken duidelijker aan het licht gebracht’. Onopgeloste maatschappelijke problemen

kun-nen veel spanning in samenlevingen opleveren, die neerslaan bij de leden van die samenleving in de vorm van gevoelens van dissonantie en relatieve deprivatie. Der-gelijke sentimenten kunnen, als agendering uitblijft een voorbode zijn van maat-schappelijke ontwikkelingen die de ernst van een maatschappelijk probleem vele malen overtreffen, te beginnen bij een politieke crisis, die kan uitmonden in een revolutie.

Relatieve deprivatie wordt door Davies (1982) gezien als een belangrijke oorzaak van revoluties. Relatieve deprivatie kan als volgt geduid worden: als een persoon en/of een collectief wensbeelden heeft over iets waarover zij niet kunnen beschik-ken, maar er wel recht op menen te hebben, in vergelijking met relevante anderen, zullen zij uitgaande van hun inschatting omtrent de haalbaarheid van hun wensbeel-den, en gegeven hun opvatting dat zij zichzelf niet verantwoordelijk achten voor het niet in vervulling gaan van hun wensen, een bepaalde mate van relatieve deprivatie ervaren (Cook, Crosby & Hennigan, 1977, blz. 310 – 312). Hoe gedepriveerd per-sonen of collectieven zich voelen is in de eerste plaats afhankelijk van het belang dat zij hechten aan hun wensbeelden en in de tweede plaats van hun verwachtingen omtrent de haalbaarheid van hun wensbeelden (zie Walder, 2009; Klandermans, 1987, 2003; Coleman, 1994). Relatieve deprivatie is dus niet alleen een kwestie van ervaren achterstelling, maar ook van waarden en verwachtingen.

Gurr (1970, blz. 23; zie ook Cook et al., 1977, blz. 309) beschouwt relatieve depri-vatie als een spanning die zich ontwikkelt door een discrepantie tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ die resulteert in gevoelens van dissonantie: ‘the tension that develops

from a discrepancy between the “ought” and the “is”’. Het kan betekenen dat een

steeds groter wordende kloof tussen de verwachtingen die zich vertalen in een ge-wenste toestand en de waargenomen toestand, relatieve deprivatie oproept, pro-bleembesef in de hand werkt en veranderingsgezindheid bevordert: ‘In plain

English, the painful gap between wishes and fact, between “ought” and “is”, im-pels violent strife’ (Aya, 1979, blz. 57). Aya verlaat zich hierbij op de

frustratie-agressietheorie: als mensen niet krijgen wat ze willen, raken ze gefrustreerd en kan hun agressie zich collectief ontladen in politiek geweld (Westen, 1996). Een ambts-bericht van de Amerikaanse ambassadeur Godec in Tunis werpt een interessant licht op de onlusten in Tunesië in begin 2011. Dit ambtsbericht is op 23 juni 2008 vanuit Tunis verzonden en werd op 7 december 2010 door Wikileaks wereldkundig ge-maakt. Ambassadeur Godec schrijft het volgende in zijn ambtsbericht: ‘Although

the petty corruption rankles, it is the excesses of President Ben Ali's family that inspire outrage among Tunisians. With Tunisians facing rising inflation and high unemployment, the conspicuous displays of wealth and persistent rumors of corrup-tion have added fuel to the fire. The recent protests in the mining region of Gafsa provide a potent reminder of the discontent that remains largely beneath the sur-face’ (Wikileaks, 7 december 2010; zie ook Schraeder & Redissi, 2011). Dankzij

Wikileaks konden de geruchten die al veel langer de ronde deden in Tunesië over het nepotisme, de corruptie en de zelfverrijking van de familie en het regime van Ben Ali, door het volk van Tunesië geverifieerd worden (Schraeder & Redissi, 2011, p. 14).

Grootschalige onlusten breken vaak uit naar aanleiding van soms tragische, maar op het eerste oog qua schaal bescheiden voorvallen, gezien de (geo-politieke) gevol-gen, in een periode van onder de oppervlakte levend maatschappelijke onvrede en sociale spanningen. De protesten in Tunesië braken half december 2010 uit na de dood van de 26-jarige Mohamad Bouazizi. Na afronding van zijn universitaire stu-die kon Mohammed geen werk vinden. Dat gold op dat moment voor 45% van de mensen die een studie in het hoger onderwijs hadden afgerond. Meer dan 30% van de jongeren tussen 14 en 24 jaar was werkloos. Om een inkomen te verwerven, gaat Bouazizi op straat groente en fruit verkopen. Bij een controle nam de politie zijn spullen in beslag, omdat hij geen vergunning had. Dat dreef hem tot wanhoop. Op 17 december stak Bouazizi zichzelf in brand en kwam op de intensive care terecht, waar hij op 4 januari is overleden22. ‘There is seemingly universal agreement on a

series of propositions: the self-immolation of provincial fruit vendor Mohamad Bouazizi in December 2010 in protest of his treatment by the state sparked a chain reaction of demomstrations in Tunesia’(Hale, 2013, p. 337; zie ook Schraeder &

Redissi, 2011, p. 10). In die kettingreactie hebben sociale media een belangrijke rol gespeeld. Uit een survey dat Schraeder (Schraeder & Redissi, 2011, p. 11) in maart 2011 in Tunis uitvoerde, bleek dat 91% van de universitaire studenten tenminste een keer per dag Facebook raadpleegde en daar gemiddeld 105 minuten per dag aan besteedde. Bijna twee derde van de studenten (64%) zei dat Facebook hun primaire informatiebron was geweest wat betreft de demonstraties die tussen 17 december 2010 en 14 januari 2011 in Tunesië plaatsvonden. Tenslotte gaf een derde (32%) van de studenten aan dat zij via Facebook te weten waren gekomen dat Mohamad Bouazizi zichzelf in brand had gestoken. Op 14 januari 2011 ontvluchtte de presi-dent van Tunesië zijn land en vroeg asiel aan in Saoedi-Arabië, waar hij sindsdien verblijft: ‘To say that Ben Ali’s sudden fall caught specialists by surprise would be

an understatement’ (Schraeder & Redissi, 2011, p.5).

Wat de Arabische lente uiteindelijk in termen van democratie, vrijheid, een hogere levensstandaard en economische voorspoed, kortom een beter leven zal opleveren, moet de toekomst leren en zal de geschiedenis uitwijzen. Vooralsnog is de ontkete-ning van een politieke crisis of een revolutie, laat staan een burgeroorlog zowel in sociaal al financieel oogpunt voor deze toch al niet in weelde badende landen een kostbare aangelegenheid De HBSC bank heeft onlangs becijferd (AFN/RTR, 2013) dat de economieën van een aantal landen in het Midden-Oosten die sinds het begin van de Arabische lente in december 2010 te kampen hebben (gehad) met een poli-tieke crisis, een revolutie of een burgeroorlog ongeveer 592 miljard euro aan in-komsten hebben gederfd door verloren productie tot en met het einde van 2014. Volgens HSBC kan het bruto binnenlands product (bbp) van de landen die het hardst zijn geraakt door politieke crises, burgeroorlog of revoluties, Egypte, Tunesië, Libië, Syrië, Libanon en Bahrein, aan het einde van 2014 ruim een derde lager uit-vallen dan het geval was geweest als er geen politieke crises, revolutie of burger-oorlog had plaatsgevonden.

Feitelijke toestand: structurele problemen en revoluties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN