• No results found

1. Universiteit en staat

5.2 De opkomende universiteit

5.2.1 De université voor 1968

5.2.1.1 De afhankelijke positie van de université

Frankrijk is verdeeld in onderwijsdistricten waarin de staat een deel van zijn onderwijstaken uitvoert. Een onderwijsdistrict wordt een académie genoemd. Aan het hoofd van een académie staat de recteur. Aan dat systeem is niets veran- derd.7 De université bestaat tot 1968 uit de verzameling van alle facultés in een

académie. Dat houdt in dat er in 1968 zeventien universités in evenzoveel acadé- mies zijn. De université bestaat niet alleen uit alle facultés, maar ook uit nationale

scholen voor geneeskunde, instituten en observatoria binnen een académie. De

université is een établissement public en bezit daarmee rechtspersoonlijkheid.8 Dat geldt ook voor de facultés, maar bijvoorbeeld niet voor instituten. In de rechts- persoonlijkheid van de université en de facultés worden de voorwaarden aanwe- zig geacht die een decentralisatie op twee niveau’s mogelijk maakt.9

De facultés vormen de basis van de Franse universitaire organisatie. De twee taken die zij sinds hun creatie bij een décret van 17 maart 1808 uitvoeren, betref- fen enerzijds het uitdiepen en onderwijzen van de wetenschap en anderzijds het toekennen van graden. Om die taken naar behoren uit te voeren is een or- ganisatie gemaakt waarin de bestuursorganen een grote autonomie is gegeven. De volgende organen vormen het bestuur van de faculté; de doyen, de assemblée en de conseil. De doyen wordt benoemd door de minister en staat aan het hoofd van de faculté. De minister neemt als regel de nummer één van de voordracht- lijst van de assemblée de la faculté over, zonder rekening te houden met de voor- dracht van de conseil de l’université. De doyen heeft twee functies. Namens de minister zorgt hij voor het interne bestuur. Namens de faculté treedt hij in en buiten rechte op en zit hij de assemblée en de conseil voor. De assemblée de la facul-

té omvat alle leden van het docentenkorps. Zij vergadert over de onderwijspro-

gramma’s en de verdeling van de onderwijstaken. Verder verkiest zij afgevaar- digden voor de conseil de l’université. De conseil de la faculté bestaat uit alle leer- stoelhouders en andere hoogleraren. Hij stelt de budgetten en de studieregle- menten vast. Verder draagt hij kandidaten voor om vacante leerstoelen te bezet- ten. Ook behandelt de raad alle zaken die over het onderwijs gaan.

De université heeft twee organen; de conseil de l’université en de président. De rec-

teur de l’académie is bij wet président van de université. De recteur wordt benoemd

door de Franse president.10 Als recteur is hij verantwoordelijk voor alles wat er,

6 Voor deze paragraaf is vooral gebruik gemaakt van Gaudemet, 1961.

7 CdE art. L 222-1. Daarentegen zijn er krachtens het décret n° 96-1141 verschenen in de B.O. n° 3

van 16 januari 1997, 30 académies.

8 De Laubadère, 1994, p. 249. 9 Gaudemet, 1961, p. 25. 10 Art. 13, Constitution de 1958.

namens de minister die belast is met de publieke dienst van het onderwijs in het onderwijsdistrict, gebeurt. Daaruit kan worden opgemaakt dat de recteur deel- neemt aan het bestuur van de université zonder door deze te zijn voorgesteld of verkozen. Volgens Gaudemet is de recteur een functionaris van de staat en door zijn voorzitterschap van de université wordt derhalve de autonomie van de uni-

versité aanzienlijk beperkt.11 Toch is dat ten dele theorie. De recteur is ook voor- zitter van de conseil de l’université en treedt dan op als voorzitter, niet als recteur. Verder is het gebruikelijk dat de recteur veelal wordt benoemd uit de groep van hoogleraren van de faculteités.

De conseil de l’université is het voornaamste bestuursorgaan van de université. De raad bestaat uit de doyens van de facultés en twee hoogleraren die door de as-

semblée de la faculté zijn afgevaardigd. Verder hebben leden van buitenaf zitting

en sinds 1945 ook vertegenwoordigers van de studenten. De taken van de con-

seil behelzen disciplinaire, administratieve en financiële aangelegenheden.

Vooral op disciplinair gebied kan de conseil bijna als een administratieve rechter optreden. Bestuurlijke bevoegdheden zijn klein en beperkt tot de vaststelling van de organisatie van de cursussen en de studiereglementen. Financiële be- voegdheden zijn theoretisch groot, maar de gewoonte is dat de begrotingsvoor- stellen van de facultés worden overgenomen en doorgestuurd aan de minister. De minister oefent het toezicht uit dat ondermeer tot uitdrukking komt in de goedkeuring van de universitaire begroting. Ook daar blijkt echter de praktijk dusdanig te zijn dat de minister de begroting in de regel overneemt. Volgens Gaudemet zijn er andere manieren om invloed te laten gelden. Hij concludeert dan ook:

L’autonomie que les Universités et les Facultés doivent à leur structures adminis- trative, à la composition des organes dirigeants et à l’étendue de leurs attributions est, en fait des plus limitée. La faiblesse des ressources financières propres de ces collectivités les empêche d’exercer dans leur plénitude les pouvoirs qui leur ont été dévolus.12

Juridisch gesproken beschikt de université over financiële autonomie. Zij heeft een budget, een betaalmeester en een boekhouder. Wat echter ontbreekt, zijn eigen inkomsten. De consequentie daarvan is dat de staat de voornaamste fi- nancier van de université is geworden. Gaudemet hierover:

Cette sujétion financière paralyse les effects de l’autonomie administrative que les Universités tenaient de leur structure juridique.13

11 Gaudemet, 1961, p. 27.

12 Gaudemet, 1961, p. 29. 13 Gaudemet, 1961, p. 32.

5.2.1.2 De onafhankelijke positie van het personeel

Wat echter geldt voor de universités, geldt niet voor haar universitaire mede- werkers, de hoogleraren in het bijzonder. Een vergelijking trekkend met de on- afhankelijkheid van de voor het leven benoemde rechter, merkt Gaudemet op dat overeenkomstige technieken de intellectuele vrijheid van de universitaire medewerkers verzekeren.14 Zij zijn vrij te onderzoeken wat zij willen; zij kunnen onderwijzen wat zij willen en het is aan hen om te beoordelen of iemand heeft voldaan aan de exameneisen. De onderwijsvrijheid kan worden beperkt door een programma. De hoogleraar echter wordt door het programma niet persoon- lijk aangesproken en gebonden en voorzover dat wel het geval is, geldt dat ze- ker niet inhoudelijk. Omwille van die onafhankelijkheid is er ook geen inspectie ingericht om de service public de l’enseignement universitaire te controleren. Niet alleen in de relatie tot de werkzaamheden van de universitaire medewer- kers maar ook in de benoemingen van die medewerkers zijn feitelijke waarbor- gen opgenomen. Hoewel professoren worden benoemd door het Franse staats- hoofd, gebeurt dat op voordracht van de zittende professoren. Daardoor is er een wervingssysteem ontstaan dat alle belangrijke aspecten van coöptatie in zich lijkt te hebben. Verder zijn er ook garanties in de vormgeving van de disci- plinaire sancties. De minister kan een professor alleen overplaatsen na een ge- lijkluidend advies van de section permanente du conseil supérieur de l’education

nationale. De samenstelling en de korpsgeest van de afdeling van deze raad lei-

den ertoe dat sancties alleen worden uitgesproken op grond van zeer zwaarwe- gende reden. Het merendeel van de andere sancties wordt uitgesproken door de conseil de l’université en in hoger beroep door de conseil supérieur de l’education

nationale. Gaudemet daarover:

Ces conseils statuent avec toute l’indépendence d’une jurisdiction et la comprehen- sion d’un organisme corporatif.15

Ook op een andere manier wordt de onafhankelijkheid van de professoren on- derstreept. Als enige ambtenaren zijn zij vrij om zich te laten verkiezen in het parlement. De hiërarchische verhoudingen tussen de regering als baas van de ambtenaren van staat en de hoogleraren bestaan dus niet.

De samenstelling van verschillende organen binnen de université helpt de onaf- hankelijke positie van de université. Op facultair niveau worden de belangrijke beslissingen genomen door de assemblée de la faculté en de conseil de la faculté. Deze corporatistische organen besturen zo de faculté. Het corporatistische gehalte van de conseil de l’université is zo mogelijk nog groter, gegeven dat hij wordt samengesteld uit de doyens en hoogleraren van de facultés alsmede de studenten. Verder geldt dat de conseil de l’université in eerste instantie recht

14 Gaudemet, 1961, pp. 32-33. 15 Gaudemet, 1961, p. 35.

spreekt over de leden van de université, docenten en studenten. Zoals al ver- meld is hoger beroep mogelijk bij de conseil supérieur de l’education nationale.

Deze raad bestaat uit enkele van rechtswege benoemde leden, maar voor- namelijk vertegenwoordigers uit facultaire disciplines. De raad adviseert de minister. Deze neemt in de regel de adviezen over. Op één punt is dat echter niet toegestaan. Tegen de uitspraken van de raad in beroep gegeven op beslissingen van de conseil de l’université is alleen cassatie mogelijk bij de Conseil

d’Etat.

De laatste en volgens Gaudemet meest corporatistische raad is de comité

consultatif des universités. Deze bestaat uit vijf afdelingen die corresponderen

met de vijf facultés. De afdelingen worden voorgezeten door de directeur van het hoger onderwijs en bestaan, per betrokken discipline, verder uit de doyen uit het onderwijsdistrict Parijs en één doyen namens de andere onderwijsdistricten, door de collegae verkozen leden en door de minister benoemde professoren. Deze raad moet door de minister worden geraadpleegd voor personeelszaken, zoals de benoeming van een leerstoelhouder, omzetting van leerstoelen, promo- tie naar de classe exceptionnele.16 De minister neemt de adviezen meestal over. Tot slot concludeert Gaudemet als volgt:

“Nous touchons là l’originalité essentielle de l’autonomie des Universités françai- ses. Cette autonomie est très limitée sur le plan administratif; les organes dirigeants des Universités et des Facultés n’ont que des pouvoirs restreints que diminuent en- core les nécessités financières. Bien plus qu’au régime administratif l’autonomie des Universités tient à l’indépendance dont jouissent les universitaires dans l’exercice de leurs fonctions. C’est par la dévolution de ses pouvoirs sur le person- nel que l’Etat a assuré l’indépendance des Universités. C’est une autonomie du per- sonnel plus qu’une autonomie de gestion. Obtenue grâce au statut juridique privi- légié accordé aux membres du corps enseignant, elle est renforcée par les traditions et par les usages qui font en France du respect des libertés universitaires un prin- cipe fondamental de l’Etat. Cette indépendance personelle est reconnue aux maîtres de l’enseignement supérieur comme étant nécessaire à l’accomplissement de leur mission. Elle est source d’une autonomie d’un genre nouveau pour les Facultés et les Universités. Pour les questions de personnel l’autorité est abandonnée en fait, sinon toujours en droit, par le Ministre au profit des organismes représentatifs. Ceux-ci, institués généralement pour être de simples assemblées consultatives, sont devenus en fait des organes dirigeants. C’est ainsi du corps professoral lui-même que jaillit la véritable autonomie universitaire.

Autonomie limitée sans doute dans son objet aux questions personnelles. Auto- nomie menacée peut-être aujourd’hui par les exigences financières de plus en plus impérieuses de l’équipement scientifique et les conditions actuelles d’octroi des crédits. Autonomie efficace pourtant car elle repose non seulement sur des textes mais sur des usages et des traditions très anciennes. C’est cette autonomie intellec-

16 Niet elke hoogleraar is gelijk. Ook binnen het corps zijn verschillen. Wie tot de classe exceptionne-

tuelle et scientifique bien plus qu’administrative que les Universités sont toujours prêtes à défendre en renforçant leur cohésion dès qu’apparaît une menace pour leurs libertés.17