• No results found

De constitutieve regel van grondvormen van rechtspersoonlijkheid

1. Universiteit en staat

3.5 De constitutieve regel van grondvormen van rechtspersoonlijkheid

de expliciete uitgangspunten van de wetgevers en de wettelijke vormgevingen van de universiteiten kan niet volstaan worden met een beschrijvingsmodel. Om een antwoord te geven moet gebruik worden gemaakt van een beoorde- lingsmodel. De basis daarvan ligt ook in de institutionele rechtstheorie.

Rechtspersonen zijn rechtsinstituties die als rechtssubjecten kunnen optre- den. De rechtspersonen die in de diverse landen worden aangetroffen, zijn niet alleen subjecten voor het recht, maar bezitten tevens te onderscheiden onder- liggende grondvormen ingevolge de categorie van juridische instituties waartoe zij behoren. Universiteiten zijn bijvoorbeeld rechtssubjecten die in beginsel ver- schillende grondvormen zouden kunnen hebben. Een ander voorbeeld uit het Nederlandse recht wordt geboden door de bepalingen van de Grondwet (GW) en het BW ter zake van gemeenten. De constitutieve regel van de rechtsinstitu- tie wordt gevonden in artikel 123, lid 1, GW, dat luidt:

Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe inge- steld.

De regel die vervolgens rechtspersoonlijkheid toekent aan die rechtsinstitutie, is artikel 2:1, lid 1, BW dat luidt:

De Staat, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend, bezitten rechtspersoonlijkheid.

Uit het voorbeeld van de gemeente blijkt dat rechtspersoonlijkheid een rechts- institutie is met de vorm van een eigenschap van een onderliggende rechtsinsti- tutie. De vraag is, welke onderliggende instituties geschikt zijn om te worden omgezet tot rechtspersoon. De basisstructuren van mogelijke rechtsinstituties met rechtspersoonlijkheid kunnen worden afgeleid uit de eerder gegeven classi- ficatie van categorieën van juridische instituten uit de institutionele rechtstheo- rie.42 Om dit duidelijk te maken, wordt de classificatie van juridische instituties opnieuw gepresenteerd:

(1) rechtssubjecten, zoals rechtspersonen;

(2) rechtsobjecten, zoals verhandelbare subjectieve rechten;

(3) een kenmerk van rechtssubjecten, zoals de minderjarigheid van een persoon;

(4) een kenmerk van een rechtsobject, zoals de monumentenstatus van een ge- bouw;

(5) een rechtsbetrekking tussen twee rechtssubjecten, zoals een samenlevingscon- tract;

(6) een rechtsbetrekking van een rechtssubject tot een rechtsobject, zoals een per- soon de eigendom heeft over een fiets;

(7) een bepaalde rechtsbetrekking tussen twee rechtsobjecten, zoals de erfdienst- baarheid tussen een dienend en een heersend erf.

Rechtsinstituties worden omgezet in rechtssubjecten door een operatie van sub- jectivering, dat wil zeggen van toekenning van rechtspersoonlijkheid. Dat ge- beurt door het uitvoeren van een operatie op de juridische instituties waardoor deze rechtssubjecten worden. De categorie van rechtssubjecten zelf speelt van- zelfsprekend geen rol, omdat elementen van deze categorie juist de resultaten van de subjectiveringsoperatie vormen (institutie 1). De categorie van rechtsob- jecten speelt evenmin een rol, omdat personificatie van een rechtsobject een in- terne strijdigheid oplevert (institutie 2). Verder is het onvoorstelbaar dat aan een juridische hoedanigheid, een juridische status of een zakelijke rechtsbetrek- king rechtspersoonlijkheid wordt toegekend (instituties 3, 4 en 7). Eigenschap- pen als ‘minderjarigheid’, ‘beschermd monument’ of juridische configuraties als ‘erfdienstbaarheid’ kunnen nooit zelf als personen in het rechtsverkeer optre- den.

Personificatie is wel voorstelbaar, waar het om bepaalde persoonlijke of zakelijke rechtsbetrekkingen gaat (instituties 5 en 6).

In de eerste plaats is dit denkbaar ten aanzien van rechtsbetrekkingen tussen subjecten onderling (institutie 5). Personificatie van meerzijdige persoonlijke rechtsbetrekkingen die voortvloeien uit duurzame meerpartijen-overeenkom- sten is zeer wel mogelijk. Uit deze basiscategorie heeft zich de rechtspersoons- vorm kunnen ontwikkelen, die hier met de overkoepelende term ‘vereniging’ zal worden aangeduid.

Ten tweede is de personificatie denkbaar als het gaat om rechtsbetrekkin- gen van subjecten tot objecten (institutie 6). Dat kan in twee vormen. Allereerst bij rechtsbetrekkingen uit een gemeenschappelijke eigendom van een object of vermogen. Uit deze basiscategorie heeft zich de rechtspersoonsvorm kunnen ontwikkelen die hier met de overkoepelende term ‘vennootschap’ zal worden aangeduid.

De tweede mogelijke personificatie van een rechtsbetrekking tussen subjec- ten en objecten (institutie 6) is een oorspronkelijke rechtsbetrekking tussen een persoon (of meer personen) en een object of vermogen die wordt verzelfstan- digd waardoor dat object of vermogen ten behoeve van de verwezenlijking van een doel wordt ingezet. Uit deze basiscategorie heeft zich de rechtspersoons- vorm kunnen ontwikkelen die hier met de overkoepelende term ‘instelling’ zal worden aangeduid.

Het gaat in de laatste twee gevallen om een rechtsbetrekking tussen rechts- subjecten en rechtsobjecten (institutie 6). De personificatie heeft in beide geval-

len ook betrekking op een eigendom. Er is echter een belangrijk verschil in func- tie. De vennootschap is gericht op het vermogensrechtelijk voordeel van de aandeelhouders.43 De instelling is gericht op het verwezenlijken van een ideëel doel, en niet op de bevrediging van individuele behoeften van de deelnemers.

De eerste personificatie, de vereniging, kan wel beide functies in zich vere- nigen. Het maakt niet wezenlijk uit of er een ideëel doel of individuele doelen van de leden worden nagestreefd, omdat de onderlinge rechtsbetrekking tussen

rechtssubjecten elk doel kan betreffen.

In tabel zijn de verschillende personificaties als volgt weer te geven:

Tabel 1: De grondvormen van rechtspersoonlijkheid als resultaat van de personificatie van de rechtsbetrekking in combinatie tot het te dienen doel.

individueel doel ideëel doel

subject-subject relatie Vereniging Vereniging

subject-object relatie Vennootschap Instelling

Toekenning van rechtspersoonlijkheid is blijkbaar alleen mogelijk bij rechtsin- stituties van een beperkt aantal basiscategorieën. De tabel geeft bovendien aan dat niet elke vorm van rechtspersoonlijkheid zich leent voor elke inhoud. Zo is de keuze voor een vennootschap niet de goede als men een ideëel doel na- streeft. De instelling ligt dan meer voor de hand. In het Nederlandse recht wordt de mogelijkheid onderkend dat de gekozen rechtsvorm en de inhoud van de rechtspersoon niet met elkaar overeenkomen. In boek 2 BW heeft de wetgever daarom een voorziening opgenomen om rechtspersonen om te zet- ten.44 Volgens artikel 2:18 BW kan een rechtspersoon zich omzetten in een ande- re rechtsvorm. Daarover zegt Maeijer:

De figuur van de omzetting kan men als een juridisch hoogstandje beschouwen. Het is een merkwaardige voorziening, dat een rechtspersoon zijn oorspronkelijke rechtsvorm kan veranderen in een geheel andere rechtsvorm, die door andere rechtsregels wordt beheerst.45

Om te vervolgen:

Bij gedaanteverwisseling van niet nauw verwante rechtsvormen kunnen complica- ties ontstaan.46

Tevens blijkt uit de mogelijke gronden voor ontbinding van een rechtspersoon door een rechter uit artikel 2:21 BW, dat een rechtspersoon feitelijk kan verschil-

43 Zie voor Nederland Asser-Maeijer, 1994, p. 18. 44 Asser-Maeijer, 1997, pp. 161-169.

45 Asser-Maeijer, 1997, p. 163. 46 Asser-Maeijer, 1997, p. 163.

len van hoe hij juridisch is vormgegeven. De formule van artikel 2:21 BW is dat: Hij niet onder de wettelijke omschrijving van zijn rechtsvorm valt.

De rechter heeft daarbij de mogelijkheid, voordat hij zou overgaan tot ontbin- ding, een termijn te gunnen aan de rechtspersoon om het juiste juridische kleed aan te trekken.47

De categorie van rechtspersonen kent vele denkbare variaties, indien wordt uit- gegaan van de vele mogelijkheden die de wetgevers in de verschillende stelsels hebben gecreëerd.48 De categorie kent echter niet zoveel variaties, indien men vanuit een rechtstheoretisch perspectief de diverse processen van personifice- ren in het recht analyseert. Dan blijkt dat er drie grondvormen van rechtsperso- nen overblijven.