• No results found

Départements, laboratoires en centres de recherche

1. Universiteit en staat

5.6 Départements, laboratoires en centres de recherche

5.6.1 Instituties binnen instituties binnen instituties

5.6.1.1 Constitutieve regels, instellings-, beëindigings- en vernietigingsregels

Departementen, laboratoria en onderzoekscentra worden ingesteld door een besluit van een meerderheid van twee-derde van de conseil d’administration op advies van de wetenschapsraad.169 Daarmee zijn tegelijkertijd de constitutieve regels en de instellingsregels gegeven en volgen automatisch de beëindigings- regels. De rechter kan mogelijkerwijze de vernietiging van deze instituties uit- spreken.

5.6.1.2 Inhouds- en gevolgenregels

Volgens de Assemblée nationale geldt het volgende voor deze categorie:

Les départements de formation, laboratoires et centres de recherche constitueront au sein de la structure des nouvelles universités des composantes isolées, ne bené- ficiant d’aucune autonomie administrative ou financière particulière par rapport à l’université elle-même, et notamment pas de budget propre.170

Deze instituties beschikken over het recht om zelf hun statuten en interne struc- tuur vast te stellen. Deze statuten moeten worden goedgekeurd door de conseil

d’administration van de université.171

5.6.2 Vertegenwoordiging

Dit kan alleen uit de statuten blijken. De wet regelt niets anders dan dat de dé-

partements de formation, laboratoires et centres de recherche hun eigen statuten en

interne structuur hebben.172

5.6.3 Intern optreden

Ook het interne optreden blijkt uit de statuten.

169 CdE art. L 713-1.

170 Assemblée nationale, septième législature, rapport n°1509, tome 1, p. 113. 171 CdE art. L 713-1.

5.6.4 Extern optreden

Uit het citaat van de Assemblée nationale bij de inhouds- en gevolgenregels blijkt dat deze structuren alleen een intern-organisatorisch doel dienen en niet naar buiten gericht zijn. Er zijn dus geen regels voor een extern optreden.

5.6.4.1 Rechtsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid

Deze instituties hebben geen rechtsbevoegdheid.

5.6.4.2 Externe bevoegdheid

Deze instituties hebben geen externe bevoegdheid.

5.6.4.3 Aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid en toezicht

De behandelde instituties worden gecontroleerd door de conseil d’administration.

5.7 Samenvatting en conclusies

Het Franse stelsel voor onderwijs is geregeld in de CdE. Het hoger onderwijs en onderzoek is daarmee ook geregeld. Inhoudelijk is de Loi Savary overgenomen. Deze wet is ten eerste aangenomen om de opleidingen in het hoger onderwijs te harmoniseren, ten tweede de Université met de Nation te verzoenen en ten derde de Université te professionaliseren. Om het hoger onderwijs te harmoniseren is de grand service public de l´enseignement supérieur gecreëerd. De doelstellingen van deze service public zijn het verzorgen van de overdracht van kennis en cul- tuur, het bedrijven van fundamentele en toegepaste wetenschap alsmede het verzorgen van permanente educatie. De verzoening van de Université met de

Nation wordt bereikt door de democratisering van de instellingen en het verle-

nen van toegang aan velen. De professionalisering van de Université kan mede plaatsvinden door het toelaten van buitenleden in de besturen van de instellin- gen.

Uit de Franse wetgeving en rechtspraak is afgeleid dat de service public inhoudt dat beginselen van continuïteit, neutraliteit, gelijkheid en specialiteit gelden. De

service public is culturel waaruit weer andere principes zijn af te leiden. Er is vrij-

heid van meningsuiting, vrijheid van informatieverkrijging, het recht op bestu- ren, onafzetbaarheid van de hoogleraren en universitaire privileges zoals hand- having van de openbare orde. De publieke dienst betreft het onderwijs. Daarop heeft de staat een monopolie gelegd voor de erkenning van titels. De dienst geldt voor het hele hoger onderwijs. Daarin kunnen ook bestuurders van buiten de instellingen worden benoemd. Het onderwijs moet godsdienstvrij zijn en er is academische vrijheid.

De grand service public de l’enseignement supérieur wordt opgebouwd door het personeel. Het personeel bestaat uit drie categorieën wetenschappelijk perso- neel: de enseignants-chercheurs, de enseignants associés en de chargés d’enseigne-

ment. De niet-wetenschappelijke personeelsleden vormen het ondersteunend

personeel. Daarvan zijn personeelsleden van de bibliotheken en musea uitge- zonderd die een wetenschappelijke functie bekleden. Verder zijn er de gebrui- kers die bestaan uit de studenten of toehoorders.

De grand service public de l’enseignement supérieur wordt uitgevoerd door de éta-

blissement public scientifique, culturel et professionnel, speciaal opgericht voor dat

doel. Het personeel wordt toegewezen en de gebruikers ingeschreven aan een

établissement public scientifique, culturel et professionnel. Deze établissement public

bezit rechtspersoonlijkheid. De personeelsleden en gebruikers participeren in het bestuur van deze multidisciplinaire, autonome instelling. De autonomie is pedagogisch, wetenschappelijk, bestuurlijk en financieel.

De université is te onderscheiden van andere categorieën établissement public

scientifique, culturel et professionnel. De instelling bestaat uit twee lagen, de uni- versité en de unité de formation et de recherche. De université heeft een bestuur be-

staande uit de conseil d´administration en een président, bijgestaan door twee ad- viesraden. De UFR heeft een bestuur bestaande uit de directeur en de conseil de

l´UFR.

De université wordt ingesteld door een regeringsbesluit. De invloed van de

centrale overheid is ook op andere punten aanwezig. Het onderwijzend perso- neel wordt in rangen benoemd door de minister. De toetreding tot een rang is de enige manier om een vaste aanstelling te verkrijgen. Toch wil dat niet zeggen dat de minister veel inhoudelijke invloed heeft. Wel is zijn invloed in het alge- meen toegenomen. Vedel heeft zelfs betoogd dat de université van voor 1968 de laatste organisatie was die zichzelf volledig bestuurde. Sinds de Loi Faure kon het dus alleen maar minder worden met de autonomie. Uit de uitspraak van de

Conseil constitutionnel over de Loi Savary moet echter wel worden afgeleid dat

het gaat om een institutionele autonomie. De hoogleraren zijn volgens de Con-

seil constitutionnel volledig vrij in hun onderzoek en slechts organisatorisch ge-

bonden voor het onderwijs. Het geheel overziend kan worden geconcludeerd dat er in Frankrijk twee soorten universités zijn. De eerste hangt samen met de mensen die op verschillende manieren invulling geven aan de service public de

l’enseignement supérieur. De andere soort is de institutioneel vormgegeven

rechtspersoon. Er geldt dat - in aflopende hiërarchie - ofwel een regeringsbe- sluit, ofwel een ministerieel besluit ofwel een universitair besluit nodig zijn om de organisatie van de université vorm te geven. Door middel van de recteur-

chancelier kan de minister het grootste deel van de besluiten achteraf laten toet-

sen door de rechter. Van slechts enkele besluiten van financiële aard is toe- stemming vooraf nodig.

Die gesetzlichen Neuerungen schaffen darüber hinaus die Voraussetzungen für eine deutliche Pro- filbildung der Hochschulen und eine Stärkung ihrer Leistungskraft durch vermehrte Kooperation in Lehre und Forschung.1

6

De Universität in Nordrhein-Westfalen

6.1 Inleiding

Tot de jaren zestig van de twintigste eeuw bestond het recht betreffende het hoger onderwijs in Nordrhein-Westfalen2 en ook in de rest van de Bondsrepu- bliek Duitsland vooral uit gewoonterecht en statuten.3 Er waren geen wetten die de status van Universitäten regelden, waardoor deze veel ruimte hadden om hun eigen statuten aan te nemen. Deze moesten weliswaar door de verant- woordelijke minister worden goedgekeurd, maar een vooraf en van bovenaf opgelegde wettelijke regeling bestond niet. Dat is tussen 1968 en 1973 veran- derd doordat de deelstaten wetten aannamen om het hoger onderwijs en de positie van Universitäten te regelen.4 Tevens maakte een grondwetswijziging het voor de federale wetgever mogelijk om allgemeinen Grundsätze des Hochschulwe-

sens af te kondigen.5 Die mogelijkheid is benut door de aanname van een federale kaderwet voor het hoger onderwijs en onderzoek, das

Hochschulrahmengesetz (het HRG).6 De (federale) wetgeving was onvermijdelijk geworden. De toenemende studentenaantallen dwongen tot een Länderpolitiek voor het hoger onderwijs. Daarenboven zorgde de mobiliteit van studenten voor een constitutioneel-rech-telijk afgedwongen federale politiek. De wetgever van Nordrhein-Westfalen moest dan ook wetgeving gaan aannemen in over- eenstemming met het HRG. Het HRG heeft één aspect van het hoger onderwijs nooit geregeld. Het gaat om de daadwerkelijke vestiging van instellingen van hoger onderwijs. Dat wordt van meet af aan overgelaten aan de Länder.7

1 Nordrhein-Westfalen, Drucksache 12/4243, p. 145. 2 Löwer, 1997, p. 249.

3 Thieme, 1976, p. 193; Thieme, 1986, p. 44; Luthje, in Denninger, 1984, Rdnrs. 12-13, pp. 771-772. 4 Thieme, 1986, p. 47. Zie bijv. Baden-Württemberg met het Hochschulgesetz van 19.03.1968, GBl. S.

81; Bayern met het Bayerischen Hochschulgesetz (BayHSchG) van 21.12.1973, GVBl. 1973 S. 679 en Nordrhein-Westfalen met het Hochschulgesetz van 7.04.1970, GV.NW S. 254 met als voorloper Hes- sen met het Hessische Hochschulgesetz van 16.05.1966, GVBl. S. 121.

5 22. Gesetz zur Änderung des GG van 12.05.1969, BGBl. I S. 363.

6 Hochschulrahmengesetz van 26.01.1976, BGBl. I, 29.01.1976, BGBl. I, S. 185.

wordt van meet af aan overgelaten aan de Länder.7 Daardoor is er in de Bonds- republiek sprake van evenveel typen Hochschulen als er deelstaten zijn. Wel re- gelde het HRG tot de vierde wijziging dat Hochschule “Körperschaften des öffentli-

chen Rechts und zugleich staatliche Einrichtungen” zijn. Vanaf de vierde wijziging

is dat wel de voorkeursregel geworden, maar de Länderwetgever kan daarvan afwijken.

Door het gegeven dat de Universität, zoals later volledig wordt beargumen- teerd, per deelstaat wordt geregeld, is besloten tot de bespreking van één deel- staat. Dit onderzoek is beperkt tot Nordrhein-Westfalen. Een bespreking van andere deelstaten zoals Baden-Württemberg, Bayern of Hessen, was ook moge- lijk geweest.8 Deze zijn echter niet verkozen vanwege praktische redenen, zoals bereikbaarheid en toegankelijkheid van het bronnenmateriaal. De keuze voor Nordrhein-Westfalen maakt het mogelijk om een goede indruk te krijgen van het federale recht. Het HRG geldt voor alle Länder (deelstaten) en biedt een - voor de gehele Bondsrepubliek geldende - kaderregeling voor Hochschulen, waaronder ook Universitäten vallen.9 Om een goed beeld van het juridisch stel- sel van hoger onderwijs in Nordrhein-Westfalen te geven is het essentieel om ook het HRG te bespreken. Daarom zal worden ingegaan op de kaders voor het stelsel van hoger onderwijs zoals deze zijn neergelegd in het HRG. Op basis van het HRG is het vervolgens aan de landen van de Bondsrepubliek Duitsland om nadere regelingen te maken.