Samenlevingen zonder staat, zwakke staten en falende staten kenmerken zich door ernstige problemen.128 Samenlevingen waarin geen centraal en effectief overheidsgezag aanwezig is, kenmerken zich veelal door massaal geweld en willekeur. Behalve realiteitszin spreekt de kracht van de literaire verbeelding hier boekdelen met Paul Austers meesterlijke Hobbesiaanse roman In the Country of Last Things, een verhaal over een aan destructie overgeleverde stad en land waar geen rechtsorde meer is en geen politieke instellingen meer zijn om haar te handhaven. Het dagelijkse leven van de burgers is er overgeleverd aan de permanente dreiging van geweld van de medeburgers. Alles brokkelt en sterft af, om te verdwijnen in de vergetelheid. In een staat met een effectief overheidsgezag en een geweldsmonopolie hebben mensen aanzienlijk minder van elkaar te vrezen. De samenleving is er gepacificeerd. Ook een staat is echter geen garantie voor geweldloosheid. Ironisch genoeg maakt hij zelfs bij uitstek massaal geweld mogelijk, vooral ook buiten de reguliere oorlogsvoering jegens ongewapende mensen.129 De staat wordt daarom zelfs wel aangeduid als ‘de grootste mensendoder in deze wereld’ waarbij (menselijke) woede en razernij slechts afsteken als ‘primitieve en inefficiënte massavernietigingmethoden.’130 Gevaar voor aantasting van het leven en de persoonlijke vrijheid gaat hier niet meer primair uit van de medeburger, maar van de staat. Het meest indringend is dit het geval bij totalitaire staten en dictaturen; staten waarin het civilisatieproces een radicale wending heeft genomen en die geen
128 Vgl. onder vele andere Francis Fukuyama, State Building. Governance and World Order in the Twenty First Century, Cornell University Press 2004; Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), Advies nr. 35 ‘Falende staten: een wereldwijde verantwoordelijkheid’, 2004 en kabinetsreactie daarop, Kamerstukken II, 24 832, nr. 86; AIV-Advies nr. 49 ‘Terrorismebestrijding in Europees in internationaal perspectief’ en kabinetsreactie daarop, Kamerstukken II 2006/07, 30 800 V, nr. 67.
129 De Sovjet-Unie tussen 1917 en 1987, communistisch China van 1949 tot 1987, Nazi-Duitsland en Nationalistisch China tussen 1928 en 1949.
130 A. de Swaan, Bakens in niemandsland. Opstellen over massaal geweld, Amsterdam 2007, p. 105; Zygmunt Bauman, De moderne tijd en de Holocaust, Amsterdam 1989, p. 118; Conservatief Kinneging ziet specifiek het Verlichtingsdenken als oorzaak voor de massamoordende barbarij: A. Kinneging, Geografie van goed en kwaad, Utrecht 2006, in het bijzonder p. 483. Anderen wijzen voornamelijk op de kernrol van trots, woede en ressentiment als bron van conflict en geweld, zoals C.J.M. Schuyt, Democratische deugden, Cleveringa oratie, Amsterdam 2006, p. 42-45; P. Sloterdijk, Woede en Tijd, Amsterdam 2007; H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van postmoderne individualiteit, Amsterdam 1998, p.34-35.
democratische rechtsstaten (meer) zijn. Of het in deze gevallen nu gaat om de ineenstorting van de beschaving of juist (ook) om het ultieme wezenskenmerk van de moderniteit,131 indringend is het besef dat juist de volmaakt ordelijke, moderne, rationele, technologische en bureaucratische staat of samenleving de potentie blijkt te hebben katalyserend te werken in de productie van psychologische en sociale afstand tot de Ander. Daaruit kunnen ontmenselijking en het eroderen / de erosie van verantwoordelijkheid als bouwsteen van moreel gedrag voortvloeien.132 Amartya Sen heeft in dit verband scherp bloot gelegd hoe de ontkenning van de menselijke waardigheid en pluriforme identiteit leidt tot de illusie van een enkelvoudige identiteit die als kernbron kan gelden voor het wij-zij- en het clash-denken, conflict en (massaal) geweld.133 Het geweldsmonopolie van de staat blijft weliswaar nog behouden, maar binnen de samenleving ontstaan enclaves, gated communities.134 Minimale emotionele en functionele identificatie, ook nodig voor het bijeenhouden van de natie als drager van de natiestaat, wordt daardoor vrijwel onmogelijk. In zijn latere werk wijst Bauman er op dat deze processen zich juist ook voordoen in de huidige ‘vloeibare’ samenleving van – om met Kunneman te spreken - strategisch handelende walkman-ego’s, voor de inrichting waarvan globalisering en individualisering de belangrijkste processen zijn135 en waarin een sterke behoefte bestaat aan ‘kristalvorming’ en ijkpunten. Boutellier argumenteert overtuigend dat die, mede als gevolg van de dramademocratie, worden gevonden in de gestolde moraal van het strafrecht.136 Sinds de aanslagen van 9/11 en de Fortuynrevolte zijn er nog twee andere ijkpunten: de lokale gemeenschappen – of in extremo Kunnemans ‘theemutscultuur’ – van het communautaristische denken en in toenemende mate de Grondwet en de – onder andere in de grondrechten gestolde – kernwaarden van de democratische rechtsstaat.137
De onderkenning dat massaal geweld een wezenskenmerk kan zijn van de moderniteit maakt het ondenkbare voorstelbaar. Zij kan daarmee bijdragen aan het voorkomen van zelfgenoegzaamheid, superieure beschavingsgedachten en de illusie van de Volmaakte Samenleving of veiligheidsutopieën. Bevorderlijk is zij voor de ontwikkeling van democratische deugden of competenties zoals empathie, bescheidenheid en
131 Zie Bauman, a.w. (1989), i.h.b. 94-100 en 110-147, alsook De Swaan, a.w. (2007), p. 12 en 87-103. Vgl. eerder al J.J. Rousseau, Vertoog over de ongelijkheid, Amsterdam 2003 (1755).
132 Bauman a.w. (1989), p. 222- 236, die daarin o.a. uitgebreid verwijst naar de beroemde experimenten van Milgram (opvoering elektroshockvoltages door proefpersonen) en Zimbardo (rollenspel cipiers en gevangenen); E. Levinas en de betekenis van de Ander, o.a. in Vrijheid en Gebod (1971). Vgl. voorts M. Heidegger, ‘Die Frage nach der Technik’, pp. 29-30, in: Heidegger. Die Technik und die Kehre. Talheim 2002, H. Arendt, Over geweld, in het bijzonder hoofdstukken 2 en 3, en E. Fromm, Angst voor de vrijheid, Utrecht 1971 (1941); tijdsdocumenten die niettemin nog van normerende betekenis (kunnen) zijn.
133 A. Sen, Identity and Violence. The illusion of Destiny, London 2006. Vgl. ook de WRR, Identificatie met Nederland, Amsterdam 2007.
134 De Swaan (2007) a.w., p. 99-100; Bauman (1989), p. 126 e.v.
135 Vgl. G. Engbersen, Het woord moet niet langer aan de burger zijn, maar moet terug naar de politiek, NRC/Handelsblad 16 & 17 juni 2007; Kunneman (1998), a.w. (i.h.b. hoofdstuk 1); P. Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering, Amsterdam, 2006.
136 H. Boutellier, ‘Kristallen in vloeistof. Veiligheid in het werk van Zygmunt Bauman’, in: T. Daems, en L. Robert, (red.), Zygmunt Bauman. De schaduwzijde van de vloeibare moderniteit, Den Haag 2007.
137 Vgl. o.a. de AIVD-nota Van Dawa tot Jihad, bijlage bij Kamerstukken II 2004/05, 29 754, nr. 4, de Nota grondrechten in een pluriforme samenleving, Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, de Commissie uitdragen kernwaarden, en De Swaan a.w. (2007), p. 17 en 130-140; over collectieve identiteiten: H. Boutellier, Nodale orde; veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Oratie VU 19 september 2007.
verbeelding,138 maar ook voor draagvlak voor instituties en de zeggingskracht van grondrechten die zorgen voor de noodzakelijke ‘afzwakking, beteugeling of tegenwerking’ van de staatsmacht.139 Juist mede om die reden hebben staten hun liberaal democratisch gezicht gekregen. De missie van het staatsrecht en in het bijzonder van de grondrechten is daarom nog steeds (ook) de bescherming van de individuele burger tegenover de overheid. Daaraan doet niet af dat de laatste jaren ook positieve verplichtingen voortvloeiend uit vrijheidsrechten hun ingang hebben gevonden, meer recent de burgerplichten jegens de overheid in het midden van de politieke belangstelling zijn komen te staan140 en de nationale staat als zodanig wellicht een minder centrale positie inneemt bij het verwezenlijken van de democratie dan traditioneel aangenomen en deze als soevereine politieke eenheid meer en meer onder druk komt te staan.141 Grondrechten hebben nog steeds hun klassieke functie onverminderd te vervullen. Te meer, nu de staat nieuwe uitdagingen kent die mede bijdragen aan een toenemende beheerscultuur vanuit hemzelf, al dan niet in samenwerking met of via ‘responsabilisering’ van derden:142 14% van de beroepsbevolking zou inmiddels in een toezichthoudende functie werken.143 Een liberale democratie is geen absolutistisch vorstendom of dictatuur, maar evenmin een falende of lege staat. Geïnstitutionaliseerde afremming is haar wezenskenmerk, voortmodderen zonder centrum haar legitimerende kracht.144 Het behoort tot de kerntaken van de regering hiervoor zorg te dragen. Wetgeving en grondrechten nemen daarbij een centrale plaats in. Daar ga ik nu nader op in.
138 Over de bijdrage van het voorstellingsvermogen aan inperking van fanatisme als bron voor geweld, zie o.v.a. Swaan, p. 105 en Sen (2006). Zie in dit verband over het narratieve weten: R. Foqué, en A.C. ’t Hart, A.C., Instrumentaliteit en rechtsbescherming, Arnhem 1990 en R. Rorty, Contingentie, Ironie en Solidariteit, Kampen 1992. Over democratische deugden: G. Van den Brink, Schets van een beschavingsoffensief, Amsterdam 2004, De Winters ‘Democratisch pedagogisch offensief’ en Schuyt a.w. (2006).
139 Vgl. De Swaan a.w. (2007) p. 99/100 en Bauman a.w. (1989) p. 121 en 145.
140 Vgl. de boeiende afscheidsrede van J.B.J.M. ten Berge, Burgerplichten jegens de overheid. Tussen normaal en abnormaal, Alphen aan den Rijn 2007.
141 E.R. Engelen en M. Sie Dhian Ho (red.), De staat van de democratie. Democratie voor bij de staat. WRR-Verkenningen, Amsterdam 2004 (o.a. p. 10-12 en 95-109). S.W. Couwenberg, Staat en soevereiniteit, een gepasseerd constitutioneel station?, in C.J. Bax en M.C. de Voogd (red.), Van constitutionalisme en anarchisme, Rotterdam 2003, i.h.b. p. 55 en 64-67. S. Sassen, Territory, Authority, Rights. From Medieval to Global Assemblages, Princeton 2007.
142 Vgl. bijvoorbeeld het pleidooi voor de grotere inzet van ‘slimme’ camera’s, virtuele slotgracht, de vorming van elektronische kinderdossiers, het gebruik van risicoprofielen en dreigingsbeelden e.d. Theorievorming omtrent beheerscultuur en normalisering: in lijn met de criminoloog David Garland, R. van Swaaningen, Veiligheid in Nederland en Europa, alsmede M. Hörnqvist, Veiligheid en overheidsgeweld, beide in: Justitiële Verkenningen De nieuwe veiligheidscultuur, 2004 (nr. 7); L. Robert, Poreuze muren. Normalisering van de gevangenis in de vloeibare moderniteit, in Daems en Robert (2007) o.c.; Frank Furedi, Cultuur van angst, Amsterdam, 2007.
143 H.G. van de Bunt, Muren van stilzwijgen. Verscherping van toezicht houdt criminele misstanden niet tegen, oratie Erasmus Universiteit Rotterdam, 7 september 2007. Zie voor een kritische benadering van toezicht door marktautoriteiten in relatie tot het (Europees) constitutioneel bestel: L.F.M. Verhey/N. Verheij, De macht van de marktmeesters, preadvies Nederlandse Juristen Vereniging, Deventer 2005.
144 Vgl. P.H.A. Frissen, De staat van verschil, een kritiek van de gelijkheid, Amsterdam, 2007, p. 99-107 en 283-290 en Claude Lefort, Het democratisch tekort. Over de noodzakelijke onbepaaldheid van de democratie, Meppel/Amsterdam 1992.