• No results found

BIBLIOTHEEK KITLV

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BIBLIOTHEEK KITLV"

Copied!
492
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

S S H § 5 ? * * £

i

• R B m n H H n i ^ ^ ^ H H H

BIBLIOTHEEK KITLV

0154 2586

(3)
(4)
(5)

Z I T T I N G I 8 5 O — Ï 8 5 I . (XLÏV.) Mededeelingen betreffende de Koloniën.

{Art. 60 der Grondwet.)

Exh. a4 Julij i85i, n \ 5.

VERSLAG DER COMMISSIE.

N \

-:ÏA?

VERSLAG DER COMMISSIE, benoemd bij besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den 23sten December i85o; welk verslag in de zitting der Kamer van den jasten Julij i85i is uitgebragt.

Bij besluit van a3 December II. heeft deze Kamer een bundel stukken, zijnde Mede- deelingen betreffende de overzeesche bezittingen van het Rijk, met daartoe behoorende bij- lagen , gesteld in handen van de Commissie, die de eer heeft thans daarover Verslag uit te brengen.

Zij acht het noodig aan te vangen met te herinneren wat ten opzigte dier mededeelingen aan de vorming dezer Commissie voorafging, vooral dewijl dat niet zonder invloed is geble- ven op de wijze, waarop zij dit stuk heeft gemeend te moeten beschouwen.

De Grondwet schrijft in art. 60 voor, dat de Koning jaarlijks aan de Staten-Generaal

» een omstandig verslag doet geven van het beheer der koloniën en bezittingen van het

» Rijk in andere werelddeelen, en van den staat waarin zij zich bevinden". Het jaar i84g verliep zonder dat een verslag werd ingediend.

Een onzer medeleden heeft hierin aanleiding gevonden, om in de zitting van i 5 Fe- bruarij i85o tot den Minister van Kolonien de vragen te rigten : 1". waarom tot op dat tijdstip nog niet aan het gebod der Grondwet was voldaan? en 20. wanneer het Ministerie daaraan zou voldoen ? {Bijblad van 1849 - ~ i 8 5 o , bladz. 285 — 290.)

De Minister van Kolonien antwoordde, » dat hij een volledig verslag zon aanbieden, zoodra hij daartoe in staat zou zijn gesteld; in Augustus i84g was reeds aan het Departement van Kolomen een schrijven ontvangen van den Gouverneur-generaal van Neêrlandsch Indie, waarbij deze kennis gaf van de ontvangst van den hem opgedragen last, om de noodige bouwstoffen te verzamelen voor de zamenstelling van het gevorderde jaarlijksch verslag, en voorts meldde dat hij zich bezig hield met het bijeenbrengen van de daartoe noodige bescheiden ; toen daarop in November de Minister aan het hoofd van dat departement werd geplaatst, heeft hij eene nieuwe aanschrijving aan dien landvoogd doen afzenden , waarbij op eene spoedige toezending der stukken werd aangedrongen ; welligt kon na twee of drie maanden reeds het antwoord ontvangen zijn ; de Minister betreurde h e t , dat de bij zijn departement voorhanden bescheiden niet voldoende zijn geweest, om reeds toen aan de wenschen der Vergadering te voldoen; met den besten wil echter was de Regering niet bij magte geweest uit niets te komen tot de zamenstelling van een volledig verslag, zoo als door de Kamer wordt verlangd ; wel waren bij zijn departement bouwstoffen ontvangen om het verslag op te maken voor zooveel de West-Indische koloniën en onze bezittingen op de Kust van Guinea aangaat; hij had het echter minder wenschelijk geacht over dat gedeelte onzer overzeesche bezittingen een afzonderlijk verslag in te leveren, omdat zoodanig stuk in betrekkelijken zin, als van minder belang zou kunnen worden beschouwd."

(6)

( o

Daar echter van onderscheiden kant bij den Minister werd aangedrongen , om van den toestand der Oost-Indische bezittingen, althans uit datgene wat bij het departement bekend was een voorloopig verslag op te maken en aan de Staten-Generaal mede te deelen , verklaarde hij eindelijk ,- dat hij , voor zooverre dit mogelijk ware , trachten zou met betrekking tot de onderscheiden onderwerpen, waarvan bij de woordenwisseling in die zitlinp- was gewaagd en met name van het gebeurde op Balie , een afzonderlijk opstel te maken en d i t , in afwachting van een volledig verslag, aan de Kamer zou mededeelen.

Fier maanden l a t e r , namelijk bij brief van den i8den Junrj i 8 5 o , werd door den Minister van Kolonien , » ter voldoening aan de toezeggingen, door hem bij gelegenheid n der zoo even gemelde interpellatie gedaan , bij de Kamer ingezonden een bundel Mede-

» deelingen beireffende de overzeesche bezittingen van het Rijk , met daartoe behoorende

» bijlagen , bevattende een en ander hetgeen bij zijn Departement bekend is omtrent het

» beheer en den staat van die bezittingen."

Deze stukken werden bij besluit der Kamer van den oosten Junij i85o gesteld in han- den eener Commissie van vijf leden, ten einde daarover een verslag op te maken en een besluit aan de Vergadering voor te stellen. Veel tijd verstreek , eer die stukken gedrukt waren en de zitting liep ten einde , voor dat de Commissie hare taak had volvoerd. De ontbinding der Kamer deed niet lang daarna de Commissie geheel vervallen. Dit heeft dezer Kamer aanleiding gegeven , om bij besluit van den 23sten December 11., deze stukken met hetzelfde doel in handen te stellen der Commissie die thans zich van de haar opge- legde taak kwijt.

De bundel Mededeetingen wordt gevormd , door opgaven over alle de bezittingen, die het Rijk in de verschillende werelddeelen heeft, in één stuk zamen te brengen. Oost-Indie,

JVest-lndie en de Nederlandsche bezittingen ter Kuste van Guinea zijn de opschriften , welke alleen eenige scheiding brengen in deze onafgebroken rij van op zich zelf staande berigten.

De Commissie is daardoor geleid tot de volgende opmerking.

De Grondwet schrijft voor , dat jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag zal worden gegeven omtrent het beheer en den staat der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. Ligt in dit voorschrift het gebod, telken jare slechts één stuk betreffende de koloniën en overzeesche bezittingen aan te bieden? Geenszins. De Grondwet wil niets anders, dan dat geen jaar zal verstrijken, zonder dat door de Regering van het beheer en den staat van elke onzer overzeesche gewesten aan de vertegenwoordigers des volks verslag worde gedaan. — De natuurlijke afscheiding der landen, van welker beheering en staat jaarlijks blootlegging geschieden moet , doet ook allen band missen, die zamen- hechting dier op zich zelf staande overzigten tot één enkel verslag zou vorderen. Onze Oost-Indische bezittingen zijn van geheel anderen aard , dan de slavenhoudende koloniën in West-Indien ; van heide zijn de nederzettingen op de Afrikaansche kust ten eenen male onderscheiden. Te eigenaardig zijn èn hetgeen wetenswaardig over deze versterkte kanto- ren kan worden medegedeeld, èn de zorgvolle blik dien Suriname inroept, èn de beschou- wingen waartoe het overzigt over ons Indisch rijk voeren m o e t , — dan dat afzonder- lijke behandeling niet moet worden verkozen.

De pligt der Regering om van elk jaarlijks kennis te geven, zoowel als de kennisneming daarvan door de Staten-Generaal, pleiten voor splitsing van het eenig s t u k , dat allesom- vatten zou. Worden geene afgescheiden verslagen, maar slechts één eenig verslag om- trent alle aangeboden , dan zal het driedeelig veld , dat telkens op eens zal worden blootgelegd , voor één blik onafzienbaar wezen ; worden elke der drie groepen van bezit- tingen , welke Nederland in drie deelen der wereld bezit, afzonderlijk onder het oog der Staten-Generaal gebragt, dan zal die meer besloten ruimtegoed overzigt mogelijk maken.

De overweging meer te bepalen , zal der waardering van zoo eigenaardige en aan elkander vreemde belangen bevorderlijk zijn.

Het zal tevens aan de Regering gelegenheid geven , om de Staten-Generaal meer op de hoogte te houden van den werkelijken toestand der overzeesche gewesten en om alzoo meer te voldoen aan de ontwijfelbare bedoeling van den grondwetgever.

Uit het voorafgaande blijkt, dat de Minister van Kolonien in Februarij i 8 5 o , wat de West-Indien en de Kust van Guinea betreft , reeds de verlangde bouwstoffen ont- vangen had , om daaruit het eerste der verslagen, bij art. 60 der Grondwet jaarlijks

(7)

( 3 )

gevorderd, op te maken. Ongetwijfeld is hij dus ook in February i 8 5 o , zoo niet reeds vroeger, in het bezit geweest van de bouwstoffen , voor een tweede jaarlijksch verslag.

Nogtans zijn de eerste mededeelingen over West-Indie en over de bezittingen op de Kust van Guinea aan de Kamer eerst aangeboden in Junij i85o.. Thans wordt nog steeds een nader verslag gemist. — De Commissie mag niet gelooven dat de mededeelingen betreffende de West-Indien achterbleven uit hoofde van kleine belangstelling in die koloniën , zoo als uit het gezegde van den Minister bij gelegenheid der bovenbedoelde interpellatie zou kunnen worden opgemaakt ; zij wil liever aannemen, dat de Minister m e e n d e , die mede- deelingen niet te kunnen geven , dan in een s t u k , dat van alle overzeesche bezittingen overzigt gaf. Uwe Commissie komt eenparig tegen deze meening op. Het gevolg dier meening zou zijn dat de Staten-Generaal van het grondwettig verslag over de naastbij-

zijnde bezittingen verstoken zouden zijn , tot dat berigten over de verst verwijderde zouden zijn ingekomen ; en dat aan den eisch der Grondwet — bekendheid van het be- heer en den werkelijken toestand der koloniën en bezittingen in andere werelddeelen bij de Vertegenwoordiging, — niet zal worden voldaan door de bekendmaking van eenen verouderden toestand en van een welligt reeds sinds lang veranderd beheer. De mindere afstand van de West-Indische koloniën en vooral de geringe uitgestrektheid van ons al- daar meer geconcentreerd gebied , maken het mogelijk, aan de Staten-Generaal reeds een verslag aan te bieden , wanneer nog slechts weinig maanden van elk jaar zullen verloopen zijn. — Die vroegere aanbieding zal, door meer verzekerd onderzoek van het verslag in de Kamer, meer voldoen aan de bedoeling des grondwetgevers, dan het aannemen eener, de behandeling bemoeijelijkende gewoonte, om de verslagen niet dan tegen het einde eener zitting in te dienen.

De Commissie acht het voor de verslagen, welke het gevolg van het grondwettelijk voor- schrift zijn zullen, een eerst vereischte, dat juiste bepaling van de tijdruimte, waarover zij loopen, daarin worde gevonden. Het volgende verslag behoort steeds aan het vorige goed aan te sluiten, opdat alle een doorloopend onafgebroken overzigt opleveren. Zij zou echter meenen, dat men , ook wat de Oost-Indien aangaat, den. verkeerden weg zou inslaan , wanneer aan de Kamer onthouden werd verslag van den toestand van eenig deel der Oost-Indien, over zeker tijdvak , enkel en alleen omdat over datzelfde tijdvak van alle, en dus ook van de meest verwijderde punten, de berigten nog niet zijn ingekomen. Wanneer de tijd, waarover de berigten gaan, slechts met naauwkeurigheid wordt aangegeven, schijnt er geen bezwaar te zijn o m , op grond van buitengewone omstandigheden, in één stuk verslag te doen van de verschillende eilanden gedurende verschillende tijdperken.

De Commissie gaat thans over tot het afzonderlijk overzien van elk hoofddeel dezer ver- zameling berigten, dat zij, op grond der voorgaande beschouwingen , naar mate der ligging van de bezittingen in Azië, Amerika of Afrika, als op zich zelf staande stukken meent te moeten aanmerken. Zij vangt aan met de mededeelingen betreffende

O O S T - I N D I E .

Alvorens tot den inhoud zelve dier mededeelingen over te gaan, kan de Commissie hare bevreemding niet verbergen, dat de Staten-Generaal op dit oogenblik nog niets meer bezit- ten dan de opgaven , welke het onderwerp van dit verslag uitmaken, en welke de Minister

»elf reeds vooraf als ten eenen male onvoldoende had voorgesteld.

Volgens art. 60 der Grondwet, moet het omstandig verslag over het beheer en den staat der koloniën en overzeesche bezittingen jaarlijks worden gegeven. Sedert het bestaan van dat wettelijk gebod zijn reeds meer dan twee en een half jaren verloopen. Nog zijn deze onvoldoende mededeelingen het eenige wat de Staten-Generaal bezitten. Het om- standig verslag blijft nog altijd achterwege, en aan den eisch der Grondwet niet voldaan.

De reden kon daarin gelegen zijn, dat bij het Departement van Kolonien nog niet zijn ontvangen de bouwstoffen , welke, volgens des Ministers verklaring van 15 February 185o, toen binnen twee of drie maanden gerekend werden van den Gouverneur-generaal te zullen worden erlangd. Zulk eene vertraging in de opzending van gevraagde stukken en staten zou echter aan den verantwoordelijken Minister geen grond geven voor de niet- naleving van een grondwettig voorschrift. Anders kon de nalatigheid van anderen het schild worden, waarmede een Minister zich zou kunnen dekken voor het niet tijdig in- dienen of het achterwege houden van datgene, wat door de Grondwet jaarlijks gebiedend

(8)

U)

wordt gevorderd. Te minder wenscht men dusdanige vertraagde verzending van inlich- tingen als genoegzamen grond voor de Regering te doen gelden , als verwijderde ligging dier bezittingen te eeniger tijd een beroep op het nog niet ontvangen van opgaven aan de hand zou kunnen doen.

De Commissie houdt zich echter verzekerd, dat alleen gemis van voldoende opgaven de Regering heeft genoopt, om in het vorig jaar geen verslag over Oost-Indie , maar alleen dezen bundel mededeelingen aan de Kamer aan te bieden. Nogtans meent zij te weten, dat sinds j a r e n , onder andere bevolen rapporten, met name op de residenten de verplig- ting r u s t , om jaarlijks aan het hoofdbestuur in Indie omstandige verslagen in te dienen over den toestand hunner residentien. Indien men krachtig de hand heeft gehouden aan de naleving van dit voorschrift, welks nakoming voor de onmisbare kennis van het In- disch hoofdbestuur met de landen die het geroepen is te beheeren volstrekt behoefte i s , dan moet het evenwel niet moeijelijk geweest zijn om de vereischte opgaven herwaarts over te zenden. Dit te minder, naarmate de Gouverneur-generaal over meer middelen kan beschikken om het gevraagde met den noodigen spoed te doen opmaken. Heeft men echter dat noodzakelijk voorschrift tot eene doode letter doen vervallen , dan wordt het begrijpelijk , dat men op Java zooveel tijd behoeft om bijeen te brengen wat men zelf nog niet heeft en toch onmisbaar schijnt om den toestand dier bezittingen eenigermate met helderheid te kunnen overzien. Echter noch in deze, noch in gene omstandig- heid is voldoende reden gelegen , om een stellig voorschrift der Grondwet zoo lang buiten werking te laten. Waren op Java de middelen niet aanwezig, om binnen den bepaal- den tijd het gevorderde in behoorlijken staat o p t e leveren, dan had men daarvoor, des noods, nieuwe middelen moeten scheppen. De ministeriele verantwoordelijkheid strekt zich uit ook tot het niet uitvoeren van bepalingen der Grondwet.

De voorafgaande bedenkingen moeten te meer wegen, omdat deze voorloopige mede- deelingen wegens de Oost-Indische bezittingen zoo weinig geschikt zijn om voor het tijdperk , waarover zij loopen , het grondwettelijk jaarlijksch verslag te vervangen. Vooral geldt dit wanneer men bedenkt dat hier sprake is van het eerste verslag van dien aard dat der Kamer moet worden aangeboden. Uit den aard der zaak wordt daarin een breeder overzigt gevorderd en dat over grooter tijdruimte loopt dan van één enkel jaar. Immers het moet de reeks openen waaraan de latere verslagen zich zullen aansluiten. Hierin moet dus bij voorbeeld het geheel beheer worden geschetst, terwijl de latere, ten opzigte van v e e l , tot de opgave van voorgevallen veranderingen schijnen zich te zullen kunnen bepalen.

De bron waaruit voor de tegenwoordige mededeelingen is geput, zijn , blijkens des Ministers begeleidenden brief van 18 Junij i 8 5 o , >< de hier te lande aanwezige stukken en bescheiden". De Minister geeft, in overeenstemming met de door hem bij de meer- gemelde interpellatie afgelegde belofte, » hetgeen bij zijn departement omtrent het beheer en den slaat dier bezittingen bekend is." Wanneer zij nu nagaat wat gegeven werd en van hoeveel alle opgave wordt gemist, dan kan uwe Commissie zich niet onthouden hare uiterste bevreemding te kennen te geven, dat bij het departement, hetwelk aan het hoofd staat van het bestuur over dat overzeesch gedeelte van het Rijk, daarover zoo groote schaarschte van kennis schijnt te bestaan , zoovele onmisbare bescheiden schijnen niet te worden gevonden.

De Commissie heeft , bij het doorloopen van deze mededeelingen, dit aanhoudend ondervonden ; zij herinnerde zich daarbij met leedwezen de waarlijk bedroevende woorden des Ministers , met het oog op den voorraad van kennis aan zijn departement , op den i5den Februarij i85o uitgesproken » dat de Regering, met den besten wil, die haar

» bezielt, niet bij m a g t e i s geweest uit niets te komen tot de zamenstelling van een

» volledig verslag." (Bijblad 18^9 — i 8 5 o , bladz. 287.)

De Commissie heeft hier bovenal op het o o g , wat het beheer dier bezittingen betreft.

De Grondwet vordert verslag van haar beheer , én van haren staat. Men had dus mogen ver- wachten dat de mededeelingen aanvingen met een overzigt van de algemeene inrigting van het ' bestuur van geheel Neerlandsch Indie. Het stuk begint echter met eenige beschouwingen over de Indische finantien, maar bewaart over het gansche zamenstel van bestuur een diep stilzwijgen.

Met opzigt tot de administratieve verdeeling en de stelling van het Nederlandsche gezag in de bezittingen ^buiten Java worden eenige meerdere opgavpi medegedeeld. Doch ten

/

(9)

( 5)

aanzien van de meest belangrijke, van Java en Madura , wordt bepaaldelijk alle inlichting gemist. Blijkens een gezegde op bladz. i 5 , schijnt dit te zijn nagelaten omdat met opzigt tot die hoofdbezittingen algemeene bekendheid verondersteld wordt. De Commissie meent evenwel dat in een stuk als d i t , ten aanzien van zoodanig punt van dergelijke veronder- stellingen niel m o e t , met het oog op de Grondwet niet mag worden uitgegaan.

Daar dit het eerste stuk w a s , waarbij de Staten-Generaal , van de zijde der Regering, met het beheer der koloniën moesten worden bekend gemaakt , was hier ruime mededeeling een eerste vereischte. De Kamer ziet zich hier echter in hare regtmalige verwachtingen bijna ten eenen male te leur gesteld.

De aard dezer voorloopig aan de Staten-Generaal gedane mededeelingen belet de Com- missie te doen , wat naar haar oordeel hare taak zijn zou , wanneer het onderzoek hier gold het door de Grondwet vereischte stuk : namelijk den geheelen toestand van Neêr- landsch Indie, zoo als die uit een volledig uitgewerkt verslag behoort te zijn gebleken , in hoofdlijnen te schetsen, daarbij de gunstige kanten, zoowel als die van achteruitgang ge- tuigen of stilstand van ontwikkeling doen zien, in even helder licht te stellen , om vervol- gens èn in verband daarmede èn op zich zelve , inrigting en werking van het Indisch Bestuur te toetsen , om haar oordeel over de alzoo verkregen uitkomsten aan de overweging dezer Vergadering aan te bieden. Zij meent dat aldus art. 60 der Grondwet voor het Rijk in Europa en voor zijne overzeesche gewesten, werkelijk die vruchten zal dragen , welke de grondwetgever bij het vaststellen dier bepaling geacht moet worden op het oog te hebben gehad.

De Commissie meent ten opzigte der tegenwoordige mededeelingen zich te moeten be- palen tot de opgave van de punten welke zij betreffen , om daarna bij enkele eenige op- merkingen aan te teekenen.

Deze bundel berigten , welke Oost-Indie ten opschrift draagt,, roert de volgende onder- werpen aan :

Finantien . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 1.

Cultures, landbouw , veeteelt » 3—Q.

Cultuur-staten 1848 —1849 » 3 ; Voorname maatregelen ten aanzien der cultures in den jongsten tijd

genomen » 3 ;

Rijstbouw » 5 ; Staat der cultuur-inrigtingen voor rekening van , of op contract

met het Gouvernement, sub ultimo 1847 » 6 ; Staat der particuliere landerijen en der landverhuringen in de

Vorstenlanden, sub ultimo 1847 • • " 7»

Bevolking in betrekking tot den landbouw . . . » 8 ;

Veestapel » 8.

Overzigt van de voornaamste administrative maatregelen van alge-

meenen aard, in den jongsten tijd genomen » 9—15.' Eeredienst » g j Onderwijs » g ; Regterlijke magt » 11 ; Kustvaart M 12 ; Boschwezen , . » 14 ; Burgerlijke geneeskundige dienst en. vaccine » 14.;

Maritime etablissementen ; inrigting ten behoeve van het stoom-

wezen ; constructie-winkel » 14.

B E Z I T T I N G E N B U I T E N » A V 4 .

Sumatra. . 7 r 7 '". » l5—20 : Gouvernement van Sumatra's westkust en onderhoorigheden. . » 16 ; Adsistent-residentie Benkoelen. . . . . . V . . . » 1 8 ; Lampongsche districten . » *8 •

Residentie Palembang. » ' 9 *

(10)

( 6 )

Sanka en onderhoorigheden . . • ' ' ' . ' ' b l a d z ild e

Riouw en onderhoorigheden Borneo en onderhoorigheden

De Wester-afdeeling '

De Zuider- en Ooster-afdeeling . . • • • ; • a4 '

„ , , M 26—28.' Celebes

Residentie Menado , * " „ , * , % ' Het gebied van den Sultan vanTernate op de Oostkust van Celebes . » 2 6 ;

Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden . . . . a b . Moluksche eilanden en onderhoorigheden » 2 8 -

Gouvernement van de Moluksche eilanden. . • • • • Residentie Amboina.

Banda " ^ ''

» Ternate

„ Menado . ' . . , . . 3' -

Timor en onderhoorigheden

„ 33 3 5 . Bali en Lombok

ü i t bet opschrift: Bezittingen buiten Java moet niet worden afgeleid dat al wat daar- onder niet is gebragt, alleen op Java en Madura betrekking beeft Wat onder Finantien voorkomt is algemeen. Op de drie bladzijden, die bier aan de finant.en z..,n gew.jd, wordt afgehandeld wat uit de bescheiden van bet Departement van Kolomen over de finantien van geheel Neê.landsch Indie aan de Staten-Generaal wordt medegedeeld.

Het behoeft niet te worden opgemerkt, dat dit niet het eenige Is, waar schraalheid van berigt wordt aangetroffen. Doorbladering van bet stuk doet terstond in het oog vallen, hoe aan" belangrijke onderwerpen slechts enkele regels werden gegund. Evenzeer treft de aandacht, hoe de gewigtigste onderwerpen zelfs met geen woord werden vermeld : verde- digingsmiddelen, krijgsmagt, handel, scheepvaart, scheepsbouw, verband van Java met de" buitenbezittingen , geldsomloop, en zoo vele a n d e r e , worden te vergeefs onder de aan- geroerde punten gezocht.

Het punt, daar de Commissie voornamelijk bij moet stilstaan, is het medegedeelde over de finantien. , . .. , . , ,. _

Daarbij wordt hoofdzakelijk verwezen naar het eerste zestal bij de mededeelmgen ge- voegde bijlagen; zijnde STATEN van Ontvangsten en Uitgaven der Indische administratie m Indie en in U ù o v e r . 8 47 (bijlagen Aen B) en RAMINGEN van Ontvangstenen Uitgaven der Indische administratie in Indie en in Nederland over ,848 en . 8 4 p ("'j agen C , D , L , F).

Hoe die ontvangsten worden verkregen wordt echter niet verkaard. Met geen enkel woord wordt over den aard en de wijze van heffing der belastingen m Neerlandsch Indie gerept.

Toch is daaromtrent uit het Indisch Staatsblad geen voldoend licht te putten. Al ware dit echter, hoe kan daaruit van de werking van een en ander blijken? Ruime inlichting, is bier volstrekte behoefte. Dit is met name het geval met de wijze waarop d,e baten >n de Indische schatkist komen. Onderscheidene en daaronder belangrijke bronnen van in- komsten worden bijv. verpacht. Immers blijkens den staat van ontvangsten over 1847 bedragen de daar genoemde verpachtingen eene som van f i2,o45,865.o8>/, , en komen daaronder voor: de amphioen-pacht en de verkoop van amphioen tot een bedrag van on- geveer 7 ' l3 millioen g u l d e n ; de verpachting der wayangs , bazaars, warongs groente kramen en winkels tot een bedrag van bijna 3 millioen; die van de k lerne tombard tot dat van drie tonnen gouds , enz. Als de Commissie niet dwaalt, wordende voorwaarden

(11)

( 7)

waarop verpachting plaats heeft, niet in het Indisch Staatsblad openbaar gemaakt. De Staten-Generaal zijn geregtigd, ten minste in hoofdtrekken , van die pachtvoorwaarden kennis te erlangen.

In die staten en ramingen wordt elk der verschillende bronnen van inkomsten slechts met korte bewoordingen aangeduid. Zonder verklaring, zijn verre de meeste voor den oningewijde onverstaanbaar. Volledige opheldering mögt hier dus niet ontbreken.

Wat bijv. is het consumtie-regl ? Wat 's heeren geregtigdheid ? Welke is de heffing die voorkomt onder den naam van belasting op het goud ? Welke de territoriale belasting op de koffij, die op de ramingen over i848 en i 8 4 g , niet op den staat over 1847 Se"

vonden wordt?

De duisterheid dezer staten en ramingen wordt nog op tweederlei wijze vermeerderd.

Vooreerst, doordien gelijkheid van volgorde bij de talrijke posten wordt gemist, en hunne rangschikking onder de hoofdstukken van inkomst het eene jaar met het andere verschilt;

De algemeene aard zelfs der opbrengst wordt daardoor ten eenen male onzeker. Zoo zijn de vijftien posten van inkomst, die op den staat over 1847 o n ae r het hoofdstuk Verpach- tingen voorkomen, op de ramingen over 1848 en 1849 vermeerderd: 1°. met den post niepa-lwut en kreupelbosschen, die op den staat over 1847 Se s teld is onder het hoofdstuk:

Landelijke inkomsten en andere grondlasten, en 2°. met dien van licenten op de pho- en topho-spelen, welke op dien staat onder de Belastingen en inkomsten van onderscheiden aard gevonden w o r d t ; zoo staan de Betasting op het jattie-houl en de Verponding in 1847 onder da Landelijke inkomsten en cultures, en op de raming over 1848 en 1849 onder de Belas- tingen en inkomsten van onderscheiden aard.

Ten a n d e r e , dat uit die staten of ramingen niet blijkt, of zij alleen betreffen Java en M a d u r a , of ook de ontvangsten en uitgaven van de buitenbezittingen. Geen enkel woord geeft daarover eenige inlichting. Nogtans doen, met uitzondering van den post : consulaat in China, alle andere posten van U i t g a a f eerder aan Java alleen, dan ook aan de buiten- bezittingen denken. Men wordt daarin versterkt, doordat op den staat over 1847 voor- komt een bedrag van f 1,631,625.85, als eenige post, getiteld: Inkomsten van Sumatra , waartegenover een post staat van f 2 , 4 0 0 , 2 4 9 - 9 0 , ah Uitgaven voor Sumatra. Van geen der andere eilanden komt één woord voor. Op «Je raming vuor 1848 en 1849 is ook Sumatra weder spoorloos verdwenen. Zal Sumatra in die jaren vermoedelijk niet»

kosten en niets opbrengen , of is er eene afzonderlijke begrootmg voor haar vastgesteld ? Hoe is het in alle die jaren met de finantiele behoeften en inkomsten der buitenbezittingen gelegen? Welk is hun finantieel verband met de Indische schatkist?

Bij de O n t v a n g s t e n komt in 1847 > * ^48 en 1849 voor, onder de Verpachtingen een bedrag van ongeveer eene ton gouds, wegens den post inlandsche tabak, en verder onder de Belastingen en inkomsten van onderscheiden aard eene vaste som van f i3,ooo voor verkoop van inlandschen tabak. Is dit eene bron van inkomst die in hetzelfde gewest uit een zelfde voorwerp vloeit; of eene gelijksoortige belasting, die in verschillend district èn op Java èn ook elders wordt geheven ? Onder de Landelijke inkomsten en cul- tures is eene som vermeld voor vertiening van landerijen. Treft dit Java, of bedriegt men

« e h , zoo men aanneemt dat dit alleen van de landen in den omtrek van Macassar ge- legen voortvloeit ? Dit de O n t v a n g s t e n blijkt het dus evenzeer, hoe veel hier opheldering en uiteenzetting vereischt.

Mag m e n , naar luid van den begeleidenden brief des Ministers van 18 Junij i 8 5 o , en met het oog op hetgeen daaromtrent door hem op 16 Februarij "i85o gezegd i s , aanne- men , dat hier gegeven wordt al wat ten dien aanzien aan het Departement van Kolonien bekendis, dan moet men tot de pijnlijke erkentenis k o m e n , dat bij dat departement eene zeker niet vermoedde en bijna ondenkbare onbekendheid heerscht met den toestand van de Indische bezittingen. Ware het anders, had dan dit hooge staatsligchaam , waar- aan de Regering verpligt is verslag te d o e n , niet met volle regt mogen verwachten dat men zich zou hebben weerhouden van zoo weinig verstaanbare stukken, zonder voldoende toelichting aan te bieden?

De aandacht der Commissie is bij deze Staten en Ramingen nog door- een belangrijk punt getrokken. Onder de ontvangsten treft men aan handel op Japan; onder de uit- gaven worden kosten der factorij op den handel met Japan vermeld. Die cijfers doen i a

(12)

( 8 )

hét eene jaar verlies, in het andere jaar winsten veronderstellen , die waarschijnlijk zoo niet bestaan hebben. Die enkele raadselachtige cijfers zijn echter a l , wat den Staten-Generaal wordt medegedeeld over het benijdde p u n t , waar Nederland alleen kan handelen en in de duisterste dagen f die bet Vaderland beeft beleefd , steeds zijne vlag is omboog gebleven.

Aan bet eind dezer afdeeling, wordt als slotsom der finantiele mededeelingen opge- geven » dat gedurende de drie behandelde jaren 18^7, 1848 en 1 8 ^ 9 , in alle behoeften

o van bet Indisch Bestuur , wat bet finantiele betreft, is voorzien kunnen worden ; dat n over dat driejarig tijdvak eene som van f 42,000,000 in de schatkist van het moeder«

n land werd overgebragt en dat in Indie een voldoend administratief kapitaal aanwezig is

» gebleven tot het gaande houden van de dienst."

De Commissie wil de ministeriele verzekering niet in twijfel trekken. Zij merkt echter o p , dat de overgelegde stukken haar geene overtuiging van de gegrondheid dier mede- deeling hebben gegeven. Immers over 1848 zijn » wat de administratie in Indie betreft ,

• nog geene resultaten bekend", » bepaalt men zich derhalve met over te leggen de raming

» van ontvangsten en uitgaven"; » en kan men slechts bij wijze van gevolgtrekking n eenigermate deswege een oordeel vestigen" (hladz. 2). Zekerheid bestaat derhalve niet over de dienst van 1848. Opzigtens 1849 bestaat zij evenmin. Ook over dat jaar wordt slechts eene raming van ontvangsten en uitgaven overgelegd, en vergenoegt men zich met op niet zeer overtuigende gronden aan te n e m e n , » dat in de bestaan hebbende behoefte

» voldoende is voorzien kunnen worden en dat de geruchten wegens eene aanzienlijke

» vermindering van bet administratief kapitaal als geheel ongegrond kunnen worden aan- 0 gemerkt" (bladz. 3). Het is dus wenschelijk dat de Staten-Generaal wierden ingelicht, welke de toestand is van het administratief kapitaal en hoe het met de geldelijke uit- komsten dier beide jaren eigenlijk gelegen is.

Maar ook al waren die uitkomsten goed , ook dan nog kan de ministeriele verzekering niet worden beoordeeld. De onvolledigheid der ontvangen mededeeling doet in alle opzig- ten de elementen ontbreken om de juistheid dier stelling na te gaan. Dit zou dan kunnen geschieden, wanneer omstandig ware uiteengezet, welke de behoeften zijn van Neêrlandsch I n d i e , hoe daaraan is voldaan, en in welken toestand die bezittingen zich bevinden. Noch omtrent de eischen der Indische dienst, noch omtrent doeltreffende besteding, noch zelfs over werkelijk bedrag van uitgaven kan iets worden opgemaakt uit de bloote mededeeling eener raming van uitgaven , welke , zonder verdere verklaring, posten doet zien, als :

Provinciaal bestuur f i,8o5,ooo

Algemeene politie 876,443 Districts-politie 597,188 Djaijangsecars (inlandsche maréchaussées) 90,000

Barissans of pradjoerits (plaatselijke corpsen) 180,000 Voor het Nederlandsch-Indisch leger . . , . . 8,385,287

Voor buitengewone fortificatie-werken 1,164,978 Voorschotten voor landbouwkundige ondernemingen- i65,ooo

Onkosten aan de factorij der Nederlandsche Handel-maatschappij. 810,000

Provisie-penningen aan die factorij i57,5oo Ten aanzien dezer en andere posten, komt het der Commissie noodzakelijk voor, dat

volledige opheldering aan de Staten-Generaal worde verleend. Zij heeft bier geenszins op het oog de verantwoording der gelden, daar de wijze, waarop die geschieden m o e t , volgens het 2de lid van art. 60 der Grondwet, bij de wet moet worden geregeld. Maar zij bedoelt die volstrekte openlegging van zaken , welke klare kennis geeft van het ge- heel beheer en den werkelijken staat dier overzeesche landen.

Bij de mededeelingen over de Cultures, Landbouw en Veeteelt behooren negen staten, (bijlagen G , H , I , K , L , M , N) , waarop de uitkomsten der verschillende cultures op Java in i848 en de vermoedelijke oogsten over 1849 worden aangewezen. Gedeeltelijk waren die uit de periodieke opgaven, welke in de Staats-courant worden geplaatst, bekend.

Die staten doen zien hoe de cultures over de verschillende residentien van Java zijn verspreid.

De toestand der koffij-cultures schijnt daaruit geenszins gunstig te blijken. Van de

(13)

( 9 )

18 residenten worden slechts % goed genoemd, 1 voordeetig , 3 redelijk, 1 vrij gunstig, de overige alle min of meer ongunstig en slecht. Te vergeefs zoekt men naar eenige in- lichting over dezen onvoordeeligen toestand ; vooral wenschelijk uit hoofde in de Mededee- lingen (bladz. 3) gezegd wordt d a t : n de uitzigten voor den koffijoogst van i85o niet ongunstig zijn" ; eene hoop door de uitkomst volkomen geregtvaardigd. Immers blijkt uit de Opgave van de verschillende op Java uit den oogst van i85o reeds opgeleverde en vermoedelijk nog te leveren gouvernements-producten onder ultimo December i 8 5 o , voor- komende in de Staats-courant van 28 Maart i 8 5 i , dat over i85o reeds ontvangen waren pik. 9 2 4 , 3 5 5 , nog gerekend werd te zullen worden ontvangen pik. 62,244 > en dat dus de oogst over i85o zal hebben opgeleverd pik. 986,599 koffij.

Bij deze zelfde afdeeling behoort de bijlage P, zijnde de bij besluit van den Gouverneur- Generaal van 4 Junij 1847 vastgestelde model-voorwaarden, waarop voortaan wegens suiker- ondernemingen zal worden overeengekomen. De Staten-Generaal mogen verwachten, d a t , ook ter betere beoordeeling van dit stuk, haar zullen worden medegedeeld de voorwaarden, waarop vroeger suiker-ondernemingen zijn tot stand gebragt, met opgave van den tijd waarvoor en der personen met wie zij zijn gesloten , en tevens hoedanig ten aanzien van de gegeven voorschotten de stand is der verschillende rekeningen met de Indische schatkist.

Ook het inzigt der Regering, hoe zij bij beëindiging der loopende overeenkomsten zal h a n d e l e n , behoort, naar het oordeel uwer Commissie, tot die inlichtingen, die worden vereischt om tot de gewenschte bekendheid met de Indische zaken te geraken.

De overige mededeelingen hebben nog medegebragt de bijlagen: Q. circulaire van de hoofd-commissie van onderwijs in Neêrlandsch Indie, van 11 September 1 8 4 9 , waarin eene loffelijke poging wordt aangewend, om door de oprigting van bewaarscholen de opvoeding der Indisch-Neêrlandsche jeugd te verbeteren; R. een exemplaar der in der tijd voor rekening der Regering uitgegeven kaart van Neêrlandsch Indie , vervaardigd door den baron von Derfelden van Hinderstein ; S. een vergelijkend overzigt van den Padangschen handel;

T . een overzigt van omgezette handelskapilalcn over de jaren 1842 tot en met 1 8 4 6 , binnen al de voor den grooten handel opengestelde havens der westkust van Sumatra, van Padang tot Singkel; U. een zeer uitvoerig overzigt van den handel en de scheepvaart Ie Macassar over de jaren I8/L6 , 1847 en l848>" en eindelijk V. afschrift der overeenkomst van wege en in naam van het Gouvernement van Neêrlandsch India yesloten door den luitenant-kolonel J. van Swieten en Z. H. Dewa Agong Poetra, Keizer van de eilanden Balie en Lombok, Forst van Klonkong, voor zich en zijne opvolgers.

Onder het opschrift Regterlijke magt komt bijna niets anders v o o r , dan de bloote ver- melding dat eene nieuwe wetgeving in Neêrlandsch Indie is ingevoerd, — eene optelling van

eene reeks van besluiten tot die nieuwe wetgeving betrekkelijk, met verwijzing naar het nummer, waarop zij in het Indisch Staatsblad werden geplaatst, — en eindelijk de mededee- ling dat de vermeerderde werkzaamheden hadden gevorderd, dat het hoog-geregtshof

met twee leden en het openbaar ministerie met een advocaat-generaal is versterkt.

Hoe kan uit deze mededeeling de Kamer eeni'g denkbeeld erlangen der gewigtige ver- andering, welke te dezen opzigte in Neêrlandsch Indie heeft plaats gevonden? Noch van de beginselen welke bij het vaststellen der nieuwe wetboeken zijn in het oog gehouden, noch van het verband waarin zij met het Nederlandsch regt zullen staan, noch van het gebied waarover zij van toepassing zijn, noch van de grenzen waar zij de voortdurend werkend gebleven inlandsche regten raken, noch van wat zij vervingen, noch van het zaraenstel der regterlijke magt enz. komt iets voor. Verwijzing naar het Indisch Staatsblad kan hier te minder baten, daar bij de besluiten bepalingen worden afgekondigd, die zelve niet in het besluit opgenomen en dus ook niet in het Staatsblad te vinden zijn. De Kamer zal gewis den wensch der Commissie deelen, dat haar bij het Indisch Staatsblad alle zoodanige openbaar gemaakte stukken , zoowel als die voortaan afgekondigd zullen worden , door de Regering zullen worden aangeboden. De Vertegenwoordiging behoort ten minste in staat te zijn , om van de wetgeving van alle deelen des Rijks te kunnen kennis nemen.

B'j de mededeelingen over den toestand van het regtswezen en de werking der inge- voerde nieuwe wetsbepalingen kunnen statistieke opgaven, ook van vroegere jaren , niet anders dan de juistheid van overzigt bevorderen.

•s ten slotte harer beschouwingen over de mededeelingen welke Oost

(14)

( 10 )

Indie raken , van oordeel, dat deze voor kennisgeving behooren te worden aangenomen, en tevens, onder verwijzing ten opzigte dezer mededeelingen naar de hiervoren gedane wenschen en aangewezen punten waarop inlichting wordt verlangd , aan te dringen op de inzending van de totrnog t o e , strijdig met art. 60 der G r o n d w e t , achterwege gebleven jaarlijksche verslagen van i84g en i 8 5 o .

De Commissie gaat thans over tot de beschouwing van het verslag over

W E S T - I K D I E .

Voor de zam en stellin g van hetgeen hierover aan de Kamer werd aangeboden, stond niet alleen ten dienste, wat aan het Departement van Kolonien bekend is, maar ook een Verslag, daartoe opzettelijk uit de West-Indien overgezonden ( z i e d e n begeleidenden brief van 18 Junij i85o). De redenen , die onvolledigheid bij de mededeelingen over Oost-Indie zouden kunnen verschoonbaar maken, bestaan derhalve niet voor dit gedeelte, dat als een werkelijk verslag beschouwd en aan de eischen der Grondwet getoetst mag worden.

Daaraan voldoet bet echter, naar bet oordeel der Commissie, niet.

Juiste orde van behandeling en volledigheid van berigten worden hier evenzeer gemist als in den bundel der over Oost-Indie medegedeelde berigten. De Commissie is daar- door ook buiten staat om een zoodanig verslag te geven , als anders naar hare meening hare taak zou vorderen. Zij zal zich nu moeten bepalen tot het aanteekenen van eenige opmerkingen , en het aangeven van punten waarop zij meent dat door de Kamer nadere inlichting zal behooren te worden gevraagd.

Uit liet volgend overzigt van den inhoud zal in het oog vallen hoe menig punt hier onaangeroerd is gelaten , hoe met weinige regels over de belangrijkste onderwerpen ii heengesneld.

; Suriname. . . - . • • • • • bladzijde 35—45.

Bevolking

Landbouw en nijverheid Handel en scheepvaart Binnenlandsche zaken

Uitgifte van landen • Eegtszaken

Gewapende dienst Ëeredienst en onderwijs

Ëuropesche kolonisatie . . . .', . Finantien.

Curacao en onderhoorigheden.

Bevolking

Landbouw en nijverheid. . Handel en scheepvaart. . Binnenlandsche zaken .

Ëeredienst en onderwijs . Bank en circulerend medium Justitie-wezen. .

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

n

»

n

»

35;

3

7

; 3g;

39-44.

3g ;

4o; 4°»

4 u 43;

44.

45—54.

4 5 ; 47;

5o;

5 2 ;

5

2

; 53;

54.

54 en 55.

St. Eustatius, Saba, St. Martin (Ned. gedeelte) Bevolking ;

Landbouw en nijverheid ; Handel en scheepvaart;

Binnenlandsche zaken.

Finantien van Curaçao en onderhoorigheden. . . » 5 5 .

Bijzonderheden van algemeenen aard. . . . 56.

Een der twee hoofddeelen, welke de Grondwet in een verslag eischt, is verslag over

(15)

( 1» )

het beheer der kolonie. Dit ontbreekt hier even als in de mededeelingen over Oost«

Indie.

Het peheele zamenstel der bestuurs van Suriname en der eilanden , hun verband on- derling en met het moederland, het meer plaatselijk beheer van verschillende deelen, het blijft alles als vergeten. Zoo weinig zelfs schijnt er aan gedacht, dat eerst op bladz. 4-i>

als van de »gewapende burgermagt" gesproken wordt, men als bij toeval verneemt dat er in Suriname zijn acht builen-districten, welke heemraadschappen uitmaken, verdeeld onder de zes honorifieke leden van den kolonialen raad, d i e , in betrekking van heemraden, belast zijn met de handhaving van rust en orde ten platten lande ; d a t , behalve die acht districten, welke op verschillende medegedeelde staten divisien worden geheeten (bijlagen W, X), nog zijn de twee districten, Opper- en Neder - Nickerie , waar de functien van heemraad en kommandant der gewapende burgermagt vereenigd zijn in den persoon van de land- drosten, die mede met de registers van den burgerlijken stand zijn belast.

Hoedanig die koloniale raad , welke den vroegeren raad van politie heeft vervangen , zaamgesteld is en wat zijn werkkring is blijft geheel onvermeld. Toch ware e r , ook zon- der bestaan van den grondwettigen eisch, te meer aanleiding om de tegenwoordige inrig- ling van het Surinaamsche bestuur en de daarin gedurende de laatste jaren plaats gehad hebbende veranderingen te beschrijven , omdat daardoor zou kunnen zijn opgehelderd wat bij de Kamer ter sprake is geweest in i845 bij gelegenheid der behandeling van het bekende Surinaamsche adres.

Uit het vermelde op bladz. 36 over Bevolking blijkt het verheugende feit, dat de ver- houding tusschen geboorte en sterfte bij de slaven-bevolking in Suriname, gedurende

18/17 en 1 8 4 8 , gunstiger is geweest dan in vele der voorafgaande jaren is opgemerkt.

De oorzaak der vroegere verliezen is voornamelijk toegeschreven aan gebrekkige voe- ding en behandeling der slaven. Door het Departement van Kolonien i s , op grond van het daarover ingesteld onderzoek, bij de belanghebbende eigenaars aangedrongen op verbetering van voeding en van behandeling in 't algemeen. » M e t loffelijken ijver", 7,egt de Minister, » is daaraan gevolg gegeven".; de aanvankelijke verbetering van den staat der slaven-bevolking wordt daaraan toegeschreven. — De medegedeelde stukken komen der Commissie evenwel voor, weinig geschikt om deze opvatting onvoorwaardelijk als gegrond te doen aannemen. Volgens het geschrift van den hoogleeraar Mulder , waarop in het verslag wordt gedoeld, schijnt de neger, om behoorlijk gevoed te wor- d e n , wekelijks minstens anderhalf Nederl. pond visch te behoeven. Volgens het be- lang rijk Overügt van den handel en de scheepvaart der kolonie Suriname gedurende 1848 (bijlage ¥ ) , zijn in dat jaar in de kolonie ingevoerd 2,221,848 ponden bakkeljaauw, de vischsoort bijna uitsluitend voor de voeding der negers bestemd. Welke ponden dit zijn, blijkt niet; waarschijnlijk verstond men hiermede Amsterdamsche ponden. Verdeelt men die over de ruim 40,000 slaven, waaruit op het eind van 1848 de slaven-bevolking gerekend

wordt te hebben bestaan (bladz. 36 der Mededeelingen) , dan is de uitkomst dat ieder hunner gedurende dat jaar niet veel meer van dit, grootendeels hun eenig dierlijk voedsel heeft kunnen erlangen, dan ruim 1 Amsterdamsen pond per week; dat is dus nog niet de helft van hetgeen als minimum van het lienoodigde werd opgegeven. Dit is te meer opmerkelijk, daar o n d e r d e afdeeling Finantien (bladz. 44) wordt medegedeeld, juist met betrekking tot 1 8 4 8 , dat er » eenige schaarschte aan bananas, hoofdvoedsel der negers,

» is ondervonden ; ten gevolge waarvan andere voedingsmiddelen van elders hebben moe-

» ten aangevoerd worden".

Men rekent het mitsdien allezins wenschelijk om over geheel dit belangrijk punt nadere inlichtingen te mogen ontvangen.

De toestand der slaven-bevolking heeft de onverdeelde aandacht uwer Commissie ge- trokken. Onderscheiden punten moet zij dien ten gevolge aanwijzen , waarop vooral, naar hare meening, uitgestrekte mededeelingen en inlichting behoort te worden gevraagd.

». Op bladz. 36 wordt vermeld dat in i848 in de koloniën van Suriname a38 slaven zijn gemanumitteerd. Men herinnerde zich hierbij dat bij publicatie van den Gouverneur - generaal van Neêrlands West-Indische bezittingen van 3 October 1844 (Gouvernements-blad van i 8 4 4 , n ° . 5), onder de benaming v a n : voorzieningen tegen lediggang en vagabondage, gewigtige voorschriften voor de manumissie zijn gegeven. Zij houden voornamelijk in , dat geene brieven van manumissie zullen worden verleend, dan

(16)

( i a )

onder voorwaarde, dat de vrijgegevene een bepaald beroep of bedrijf binnen de kolonie vao Suriname zal uitoefenen ; alsmede dat hij , op wiens aanzoek een vrijbrief wordt uitgereikt, geacht zal worden zich te hebben verbonden , om over den vrijgemaakte pe- durende tien jaren te voeren het patronaat, ten einde hem met raad en daad bij te staan in de vervulling der voorwaarde, waarop hij de vrijheid heeft erlangd (artt. 3 en 4 der publicatie).

De bedoeling dezer voorschriften is aldus, de ongelegenheden en gevaren voor te komen, die, blijkens de ondervinding in de Britsch West-Indische bezittingen, aan eene onvoorl waardelijke vrijverklaring van negerslaven verknocht zijn. Maar daarom juist is het van te meer belang te weten , of aan deze wettelijke voorschriften bij elke manumissie naauwgezet de hand wordt gehouden, en welken invloed zij op het lot der vrijverklaarde negers uit- oefenen.

a. Het heeft de Commissie bevreemd, dat de Regering in het medegedeelde verslag het groote vraagstuk omtrent de emancipatie der slaven geheel ter zijde heeft gelaten. Zij heeft gewenscht, dat de Regering haar stelsel op dit punt hadde doen kennen ; — met een terug- blik naar de deswege in Suriname bestaande bepalingen , waarvan zoo even een der gewig- tigste is aangehaald, hadde ontvouwd wat tot voorbereiding der emancipatie gedaan i s , — en dus ook bare uitzigten en plannen voor de toekomst hadde geopenbaard.

3 . Het Gouvernement bezit ten gevolge van de suppressie der Surinaamsche bank (bladz. 38) twee plantagien in bet district Saramacca , waarop een aantal slaven werkzaam zijn.

Meermalen is beweerd dat die plantagien , vooral ook wat de behandeling der slaven be- treft, als voorbeeld voor al de overige bezitters van slaven moesten strekken; dat men daarom op die plantagien, in tegenstelling van hetgeen elders geschiedt, waar men de slaven alleen weet te straffen , een stelsel van belooning voor vlijt en goed gedrag heeft ingevoerd. In verband met het gewigtig punt der vrijmaking is het noodig te weten , hoe dit stelsel werkt en of de bedoelde twee plantagien werkelijk aan hare bestemming van model-plantagien beantwoorden. De Commissie acht het van veel belang , dat deswege volledige inlichtingen gegeven worden.

4- Het overbrengen der slavenmagt van de eene plantagie naar de andere is in som- mige gevallen volstrekt noodig, in meerdere is het voordeelig. Door voortdurende ver- liezen , die bij gestaakten aanvoer van slaven niet konden worden vergoed , slonk de werkbare magt op de plantagien zoo zeer dat sommige geheel zijn verlaten , bij andere ter naauwernood uit de baten de kosten van onderhoud kunnen worden bestreden. Alleen door overbrenging is het dan mogelijk van de kwijnende plantagien behoorlijke opbrengst te hebben. Niet minder maakt de uitputting van den grond op sommige plantagien het wenschelijk, dat men de daar nog voorhanden slaven naar een minder uitgeputten grond overbrengt. De slaven echter zijn gehecht aan den grond hunner geboorte of opwoning;

en meestal tegen'zoodanige overplaatsing weerbarstig gestemd. Hier is dus de vraag :' of overbrenging van slavenmagten nog wel plaats vindt ; met welk gevolg ; en welke vôor-

»chrifien daarover gegeven zijn , zoowel in het belang der slaven als der eigenaars zelven.

Onder de afdeeling Handel en Scheepvaart, welke hoofdzakelijk slechts eene verwijzing inhoudt naar den reeds vermelden belangrijken staat Y , wordt men als in 't voorbijgaan verwittigd, dat onlangs het muntstelsel eene gewenschte regeling ontving; dat het Gou- vernement aan de moeijelijkheden , waarin het door vroegere uitgifte van ongewaarborgd papieren-geld gewikkeld w a s , door de oprigting der Surinaamsche bank in 1829 een einde had willen maken ; dat deze instelling alras bleek niet aan het doel te beantwoor- d e n , daar zij op eenen verkeerden grondslag was aangevangen; dat na veelvuldige klagten over de operatien der b a n k , het Gouvernement genoopt is geweest die instelling weder in te trekken ; dat het Nederlandsche muntstelsel thans te Suriname is ingevoerd.

Hoezeer deze mededeelingen over het muntstelsel voor de afdeeling van handel en scheepvaart, waar zij, op 't zachtst genomen , onverwacht mogen genoemd worden , uit- voerig genoeg zijn, moet echter de Commissie verklaren, dat het haar bevreemd heeft, dat eene zaak van zooveel belang, die zoovele geldelijke offers gekost heeft, zoo hoogst beknopt en als ter loops wordt afgedaan. Ook in verband met de deswege vroeger aan de Staten-Generaal gedane mededeelingan, acht zij het wenschelijk, dat de geschie-

(17)

( i3 )

dénis van dit muntstelsel gedurende de laatste j a r e n , —van de suppressie der b a n k , — van de afdoening harer zaken, — en van den tegenwoordigen toestand der circulatie . volkomen wierd in hel licht gesteld.

Landbouw en Nijverheid. De achterlijkheid van Suriname, ook met opzigt tot de toe- passing van de nieuwere uitvindingen der wetenschap op de suikerbereiding, wordt (bladz. 38) daaraan toegeschreven, dat de plantagien meestal aan afwezige personen toebehooren.

De kwaal waaraan Suriname lijdt, schijnt hier minder juist te zijn voorgesteld ; zij is hoofdzakelijk daarin gelegen, dat de onverdeelde eigendom van plantagien over vele elkander vaak onbekende eigenaars uitgebreid is. De plantagien in Suriname behooren niet alleeu aan afwezigen, maar de meeste kunnen niet gezegd worden, in den waren zin des woords een eigenaar te hebben. Vele plantagien zijn aan aandeelhouders verkocht, die voor een spotprijs een klein gedeelte in dezen eigendom hebben erlangd. In de plaats van het land is een stuk papier geschoven; de grondbezitter is vervormd in een actiehouder. De belangstelling van den opwonenden eigenaar, die zich ter verbetering van zijn goed opofferingen getroost, is vervangen door eene administratie, die slechts verantwoordelijk is aan eenen door zijne verdeeldheid magteloozen eigenaar, wiens af- wezigheid het toezigt zelfs verhindert.

Men is hier teruggekomen op de beide gouvernements-plantagien in het district Sara- macca. Van de wijze waarop het Gouvernement in het bezit daarvan is geraakt, wordt niets meer gezegd, dan dat de suppressie der Surinaamsche bank daartoe aanleiding heeft gegeven. Men verlangt omstandig den oorsprong van dit eigendom te kennen en de som waarvoor het is verkregen ; tevens de vermoedelijke oorzaak, waarom de daarheen gezondene stoomwerktuigen niet behoorlijk in werking hebben kunnen word en gebragt ; en de finantiele resultaten , die de exploitatie der plantagien heeft opgeleverd. Het er- langen van nadere inlichtingen omtrent deze punten wordt te eerder gevraagd, omdat daaruit zou kunnen blijken , welke vruchten verkregen kunnen worden , als het Gouver- nement zelf eene onderneming van nijverheid en landbouw exploiteert.

Het valt niet te ontkennen, dat de opgaven voorkomende onder de afdeeling Regtszaken, zeer weinig geschikt zijn , om de kennis der Staten-Generaal aan het regtswezen in Suriname te vergrooten. Wat men geeft, laat zich zonder nadere toelichting moeijelijk begrijpen. De daar heerschende regts-praktijk is hier, als sinds meer dan 4 ° jaren door eene geheele andere vervangen, bijkans geheel vergeten. De gedane opgave over het aantal zaken op prae- en concurrentie (?) of op andere rollen zal de kennis der Staten-Generaal niet veel vermeerderen, zoolang niet tevens het reglement, dat de praktijk regelt, wordt medegedeeld. Had men werkelijk iets willen leveren, wat naar eene geregtelijke statis- tiek geleek, dan zou bijv. het aantal en de staat der veroordeelden , de misdaad waarvoor en de straf waartoe veroordeeld is, opgegeven hebben moeten worden ; dan h a d , wat do burgerlijke gedingen betreft, eene opgave niet moeten worden gemist omtrent hunnen aard, hunnen duur, hunnen uitslag, benevens van hoevele is gekomen in hooger beroep , van hoevele dit is geprosequeerd , wat den duur en de eindelijke uitkomst der zaken in hooger beroep geweest is ; enz.

Dat het burgerlijk en ander regt in West-Indie regeling behoort te ondergaan en her- vorming , zoodat het meer in overeenstemming komt met het regt in het moederland, zal door de Regering zeker niet betwijfeld worden. Uit de onbekendheid met de geregte- lijke statistiek der kolonie, zoo als die uit dit verslag blijkt, schijnt evenwel, dat bij het Departement van Kolonien nog geene voorbereidende werkzaamheid te dien opzigte heeft plaats gehad. De Commissie m e e n t , dat vooral op dit punt van de Regering inlichting moet worden gevraagd: i ° . over het burgerlijk, handels- en strafregt, de regts- en straf- vordering , thans in de kolonie van kracht ; en 2°. over de voornemens der Regering om in dien toestand gewenschte verbetering aan te brengen?

Zij bedoelt met die vragen niet uitsluitend Suriname , maar ook de andere West-Indische koloniën, over alle welker regtstoestand het verslag bijkans een geheel stilzwijgen bewaart.

Als voorbeeld van gemis aan orde van behandeling is de afdeeling Gewapende burger- dienst aangehaald. Van schutterij en gewapende burgermagt wordt gemeld, dat tot de gewapende dienst alle bij de plaatselijke reglementen aangewezen manspersonen behoo- ren ; dat het personeel van het brandweren tot de stedelijke schutterij behoort ; dat de

(18)

('«4 )

officieren van de schutterij belast zijn met het houden der registers van den burger- lijken stand, enz.

Van de inrigting van het burgerlijk bestuur verneemt men evenwel niets. Wat dus verstaat men door plaatselijke reglementen? Hoe is de inrigting van den burgerlijken stand ?

Op de schutterij ligt de taak van handhaving van rust en orde. Maar welke magt is er voor de verdediging der kolonie ?

Hier noch elders wordt met een enkel woord van militaire magt of verdedigings- middelen gewag gemaakt. Indien niet in den staat der Inkomsten en Uitgaven over 1848 (bijlage B1) omstreeks 3'/» tonnen gouds, voor militaire kosten en defensie waren uitge- trokken , zou men in de dwaling kunnen vervallen, dat alleen gewapende burgers voor de veiligheid der kolonie waakten.

Is zoodanige onvolledigheid niet eene volslagen miskenning van de eischen van art. 60 der Grondwet? — Die klagt is niet alleen over al hetgeen ten aanzien van Suriname wordt gemist, maar geldt evenzeer alle de West-Indische eilanden, en in erger mate.

Ook de afdeeling Eeredienst en onderwijs laat, wat de volledigheid betreft, veel te wenschen over. Men vindt daarin de Nedarduitsch-hervorrr.de en Evangelisch-Luthersche kerkgenootschappen afzonderlijk vermeld, doch met weglating der opmerkelijke bijzon- derheid, dat deze gemeenten, onder zekere bepalingen, tot een algemeen proiestantsch kerkgenootschap zijn vereenigd.

Wat de roomsch-katholijke gemeente betreft, stuit men op het zonderling gezegde, dat het geestelijk personeel dier gemeente bestaat uit — een ONBEPAALD GETAL hulppredikers (bladz. 42).

Den bisschop Grooff en den hem ter zijde staande geestelijken wordt hier welverdiende hulde gebragt voor ijver en volharding, trots gevaren van besmetting en moeijelijkhetlen , verhonden aan de zorgen op het voor melaatsche zieken bestemde etablissement Batavia.

De Commissie had gewenscht hier iets meer te vernemen omtrent de verhouding der verschillende kerkgenootschappen tot de Regering en dus omtrent de mate van zelfstandigheid die zij bezitten.

Evenzoo beklaagt zij zich, omtrent den staat van het onderwijs in Suriname niets meer te vinden dan hetgeen op de schrale tabel (bijlage Z) voorkomt. Te dien aanzien ware zeker veel meer te zeggen geweest., Ook in Suriname zijn de betrekking tusschen kerk en school, en de vrijheid van onderwijs, geene onbekend gebleven vraagstukken; vol ledige irdichtingen worden derhalve omtrent deze onderwerpen verlangd.

Europesche kolonisatie. Ofschoon de bijlage Ai (Staat betreffende de inrigtingen van Europesche kolonisatie te Groningen, aan de rivier Saramacca, onder ultimo December 18A8) eene vrij gunstige schets van den toestand der kolonie aan de Saramacca geeft , erkent de Regering in den tekst der mededeeling, dat deze proeve van Europesche kolonisatie niet aan het doel heeft beantwoord en dus als mislukt te beschouwen zij. De Commissie meent d a t , daar het bier eene zaak geldt, die te regt de algemeene belangstelling in hooge mate heeft opgewekt, de vermoedelijke oorzaken van het niet gelukken dier proefneming van regeringswege hehooren te worden ontvouwd. Zij acht het zelfs wenschelijk, dat het verlangde antwoord spoedig moge worden medegedeeld. Inzonderheid vraagt zij : In hoe- verre de onderstand , dien de kolonisten, van den aanvang af en voortdurend , van het Gouvernement hebben ontvangen, nadeeligen invloed heeft gehad op hunne eigen zorg voor eigen onderhoud? Of het terrein, waar de kolonie is gevestigd, gelukkig gekozen is geweest? En of de op het etablissement Groningen verkregene ondervinding bewezen heeft, dat Europeanen in staat zijn, onder het West-Indische klimaat genoegzamen banden- arbeid te verrigten, om in hun levensonderhoud te voorzien , en zekere mate van welstand te verkrijgen ? Men voegt er niet b i j , of Europesche kolonisten onder dat klimaat op den duur gezond kunnen zijn. Die vraag toch schijnt geheel bevestigend beantwoord te worden door de verkregene ondervinding; deze werd in 1848 weder versterkt door de bijzonder- heid, dat in dat j a a r , onder de op het etablissement Groningen gevestigde huisgezinnen, tegen i 5 geboorten slechts 8 sterfgevallen hebben plaats gehad.

Hoedanig echter het antwoord op deze vragen ook zijn m o g e , de Commissie meent, dat door de Kamer bij de Regering moet worden aangedrongen op het nemen van maat- regelen , waardoor de kolonisten aan de Saramacca allengs geheel onafhankelijk zouden

(19)

( i5 )

worden van allen onderstand van staatswege. Zoolang die ontmoedigende afhankelijkheid blijft voortduren, kan de toestand der kolonisten niet anders dan ongelukkig zijn. Suri- name behoeft eene tierige en nijvere bevolking, geene slappe armen en moedelooze harten.

Heeft de proef niet aan de verwachting voldaan, een zamenloop van onvoorziene omstandigheden kan hier eene uitkomst hebben te weeg gebragt, die nietbij alle kolonisatie in Suriname mogen worden verwacht. Eenige vergoeding voor de aan die proef bestede kosten werd in allen gevalle verkregen door het verzwakken van het in de kolonie g e - heerscht hebbend vooroordeel, dat arbeid de vrijen vernedert en alleen de taak der

slaven is. • • . De Commissie acht het overigens geenszins wenschelijk, dat men de verdere uitvoering

van het denkbeeld van Europesche kolonisatie in Suriname late varen. Integendeel komt bet haar voor , dat de Regering ernstig in overweging behoort te nemen , of niet eene nieuwe proeve van dien aard, waarbij men zich de lessen der thans verkregene ondervin- ding ten nutte maakt, mogelijk zou zijn.

Gedurende 1848 zijn (volgens het verslag bladz.39), na voorafgaande autorisatie des Konings, in allodialen eigendom en tegen betaling eener matige grondbelasting , aan particuliere per- sonen afgestaan'5 perceelen, groot te zamen i5oo akkers of ruim 750 bunders land. De Commissie heeft hierbij gemist eenige opgave aangaande den vorm , waarin zoodanige af- stand verleend en gevraagd wordt en of zij ook worde gedaan aan vreemdelingen , wan- neer deze zich in de West-Indische koloniën willen nederzetten. Is die verkrijging van grond gemakkelijk en bestaan er geene bedenkingen tegen het toelaten van vreemdelingen, dan zou naar middelen behooren te worden omgezien om den stroom der landverhuizing eeni- germate naar Suriname af te leiden. Daardoor zouden uitzigten op nieuw leven en grootere welvaart in de toekomst kunnen worden geopend aan eene kolonie, die thans zoo zeer kwijnt

«n waarvan door de Regering op bladz. 38 wordt getuigd , », dat zich dààr voor den landbouw

» een ruim veld aanbiedt ; dat eene oppervlakte van ruim 3ooo vierkante geographische

» mijlen, rijk aan natuurlijke voortbrengselen en eenen zeer vruchtbaren bodem aanbiedende,

« slechts op handen w a c h t , die zich die voordeden ten nutte maken."

Dat zoodanige 'bedenkingen niet bestaan , moet de Commissie opmaken uit het daarop- volgende. Namelijk dat ,, met opzigt tot landbouw en nijverheid , de instellingen van Suriname

» zoo vrijgevig mogelijk zijn ; dat allen , die zich daartoe aanmelden , met aanwijzing der n middelen om er een goed gebruik van te kunnen maken , gronden ter bebouwing worden

» afgestaan ; en het ieder onverlet is op zijn grond te poten en te planten en met zijne

» producten te doen , wat hij goedvindt. "

Aan deze voordeelen , die Suriname aanbiedt, kan meerdere bekendheid worden ge- geven dan tot nu toe is geschied. Al zoo kan eene gelegenheid worden geopend tot kolo- nisatie en een weg gebaand, die dadelijk of later ook door onze landgenooten zal kunnen worden ingeslagen.

Ten aanzien der Finantien van Suriname mist men de gelegenheid om zich daarvan een helder denkbeeld te kunnen vormen. De beide staten (bijlagen Bi en C') loopende over de dienst van 1848, doen dit niet erlangen. De Regering waarschuwt zelfs tegen vergissing, door de opmerking d a t , bij het opmaken der zeer weinig specifieke rekening als Bijlage B overgelegd, ,, te Suriname sommige betalingen , voor die kolonie in Nederland gedaan, bij

» de koloniale administratie niet bekend waren en dus in die rekening niet zijn opgenomen."

Die waarschuwing klinkt, zonder verdere opheldering vergezeld, voorzeker vreemd, in een verslag gedaan 1'/, jaar na het eindigen der dienst van i848 en gedaan, hier in het moe- derland , waar dus de hier voor Suriname betaalde posten wel bekend waren. Even als bij de mededeelingen betrekkelijk Oost-Indie, wordt hier alle inlichting omtrent den aard

en de wijze van heffing der in de West-Indien geheven wordende belastingen gemist. Men is beperkt tot het kennen van den naam dier belastingen. Te minder doet die kennis af, daar deze Vergadering noch het gouvernernents-blad van West-Indie noch de Surinaamsche courant bezit. De Kamer is dus zelfs van de mogelijkheid verstoken van te zoeken of daarin ook inlichting is te erlangen.

De Commissie gelooft dat de Kamer mag verwachten , dat het genoeg is geweest om op deze leemte, die niet had behooren te bestaan, opmerkzaam te maken , om haar door de Regering spoedig te zien weggenomen.

(20)

( i 6 )

Het gedeelte van het verslag dat over Curacao en onderhoorigheden handelt beant woordt over t algemeen meer aan het denkbeeld van een omstandig verslag. Hier echter wordt nog veel gemist, zoo als : ? 6

i . een overzigt van de inrigting en den aard des bestuurs ;

2. verslag wegens de militaire magt, waarvan geheel gezwegen w o r d t ;

3 . antwoord op gelijksoortige vragen, als boven reeds ten aanzien der slaven-bevol- kmg van Suriname znn gedaan; _ een antwoord dat èn meer omvattend èn nog meer noodzakehjk i s ; wat gekend is opzigtens de slaven-bevolking op Suriname, zij» maat- regelen van locale werking; ^de wettelijke bepalingen, rakende de slavernij op onze West-Ind.sche elanden te leeren kennen , is mitsdien volstrekt vereischte

De Commissie merkte met genoegen o p , dat de »zedelijke en stoffelijke resteldheid

„ der slaven ztch voortdurend boven die van andere slavenhoudende koloniën S

» o n d e r s c h e i d e n " (bladz. 4 ?) ; - ook dat de geboorten de sterfgevallen aanmerkel k overtreffen en m grooter verhouding dan bij de vrijen het geval was. Het bevreemdt d a t , daar behande mg en voeding der slaven in Suriname zoo zeer de aandacht trekken mer geenerlei mhchting omtrent dat voordeelig verschil van toestand is gegeven.

4- eene opgave wegens de verhouding van het bestuur tot de kerkgenootschappen e n

het met opzigt tot de vrijheid van onderwijs gevolgd stelsel. ' Eindelijk heeft het bevreemding gewekt , hier niets te vinden omtrent de politieke moeiie

lijkheden, waarin men op Curaçao met het naburige Venezuela gewikkeld is geweest.

Deze vragen omtrent de inrigting van het bestuur , omtrent verdediging re?tstoestand enz. , zun ook op St. Eustatius en St. Martin evenzeer van toepassing.

Onder de afdeeling, die het zonderling opschrift: Bijzonderheden van algemeenen aard voert wordt gewag gemaakt van een voorschot van f , 0,000, aan de slaven-eigenaren op St. Marun gedaan Men weoscht in het volgend versla« meer omtrent deze zaak en de teruggave dier gelden te vernemen.

De Commissie genaderd aan het eind van haar met eenpangheid opgemaakt verslag

heeft de eer de Kamer voor te stellen : r' '

I ' . alle deze Mededingen betreffende de overzeesche bezittingen van het Rijk voor kennis-

geving aan te nemen; y J

1'. te besluiten:

a d a t , daar zij noch wat de Oost-Indien noch wat de West-Indien betreft, kunnen worden aangemerkt als het bij art. 60 der Grondwet gevorderde jaarlijksch verslag door de Kamer b,j de Regenng ernstig zal worden aangedrongen op voldoening aan het bij voor- noemd art. 60 gegeven grondwettig gebod ;

6. dat met name op de onderscheiden in het verslag gewezen punten , van de Rererin-

inlichting en opheldering zal worden gevraagd; «eger.ng c. dat, ter uitvoering van beide laatste beslu.ten , afschrift van dit verslag zal worden

gezonden aan den heer Minister van Kolonien ;

d. eindelijk dat dit Verslag zal worden gedrukt en rondgedeeld.

Aldus vastgesteld den 2isten Julij i 8 5 r .

VAN DER LINDEN.

BAUD.

VAN HOÉVELL.

SLOET TOT OLDHUIS.

SÏOLTE.

(21)

ZITTING I85O — I 8 5 I (XXVIII.)

^erslag van het beheer en den staat der koloniën over 1849-

INHOUD VAN HET VERSLAG.

IOOST-IHDIE).

N°. ia.

INHOUD.

EERSTE HOOFDSTUK. Grondgebied en bevolking waarover beheer gevoerd wordt. Blz. i A. Grondgebied . » i

§ i . Bestanddeelen „ t

§ 2. Oppervlakte » 3 B. Bevolking » 3

TWEEDE HOOFDSTUK. Middelen van beheer . „ ?

EERSTE AFDEELiNG. Organisatie en staat waarin zij zich bevinden » n A. Opperbeheer , » j

§ i . Gouverneur-generaal » n

§ 2. Raad van Indie » n

§ 3 . Algemeene secretarie. » g B. Gewestelijk beheer » g C. Militair beheer ^ » j o

I. Landmagt » i o

§ i . Kommandement > io

§ 2. Algemeen beheer » io

§ 3 . Gewestelijk beheer » n

§ 4- Zamenstelling en voltallighouding van het leger . . . » ra

§ 5. Inrigtingen tot het leger betrekkelijk » i 3 a. Voor stoffelijke behoeften » i 3 6. Voor zedelijke en wetenschappelijke behoeften . . . » i 6

§ 6. Gewapende corpsen , niet regtstreeks tot het leger behoorende » i8 a. Schutterijen " 18 b. Papangers te Batavia » 19 c. Djaijang-sekars " 19 d. Pradjoerits " 20 e. Lijfwachten dragonders aan de hosren van Soerakarta en

Djokjokarta » 2u

(22)

I N H O U D .

. ƒ. Legioen van den pangeran adipatti Ario Mangkoe Negoro

te Soerakarta B l z' 2 0

g. Legioen van den pangeran adipatti Pakoe Alam te Djokjo-

karta ' 2 I

h. Barissans op Madura " 2 *

„ » 2 1

11. Zeemagt

§ i . Kommandement •

§ 2. Nederlandsen eskader _ • • •

§ 3. Gouvernements-schoeners en kruisbooten » 28

§ 4 . Administratie

§ 5 . Inrigtingen tot de zeemagt betrekkelijk. . - a. Commissie voor de zeekaarten

6. Haven-departementen, werven, pakhuizen . . . . 29 l i t . Stelsel van verdediging

.... . . . » 35

Regtswezen en politie

„ 35 I. Bestanddeelen der wetgeving

» 35

§ 1. Algemeene aanduiding

„ 35

§ 2. Burgerlijk en handelsregt ' *

§ 3. Strafregt

^ i • . . . » 36

§ 4. Begtsvordering

a. Burgerlijk en handelsregt 6. Strafregt

» 37

§ 5. Militaire wetten

I I . Algemeene onderscheiding van personen voor de wet . . . • • TIL Regterlijke magt

§ 1. Militaire regtbanken

§ 2. Civile regtbanken

a. Java (met uitzondering van Soerakarta en Djokjokarta. . » 3g b. Soerakarta en Djokjokarta » 4 °

c. Buitenbezittingen ^ d. Faktorij van den Nederlandschen handel op Japan en

Nederlandseh consulaat in China " 42

e. Voor geheel Nederlandseh Indie en onderhoorigheden . . » 42

§ 3 . Openbaar ministerie " ^2

§ 4 . Advocaten en procureurs ^ °

§ 5. Deurwaarders * IV. Algemeene magt van het hooggeregtshof 44

V. Politie • " 4 4

§ 1. Algemeen beheer " 44

§ 2. Plaatselijk beheer • • " 45

§ 3 . Verordeningen ^

a. Algemeene, in zoover die bestaan 45

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

! ) Deze ordonnantie behelst bepalingen voor de opium-regie in Tapanoel. Artiikel 6 bedreigt tegen zekere overtredingen de straffen genoemd in artikel 3, zijnde voor Europeanen en

voorts, omdat de Entente den oorlog voert in bondgenootschap met Japan, dat door de overgroote meerderheid der Chineezen beschouwd wordt als de natuurlijke vijand en rivaal van

•voor de verdere toekomst. Wanneer men de kolonie bezoekt en de uitgestrekte goed bebouwde melden voor zich ziet, waar het frissche groen van alfalfa afwisselt met

kalveren met de Balineesche merkteekenen uit roode ouders geboren worden, of als op Madoera zonder bedenking zwarte stieren, in zooverre deze met het gewenschte type overeenkomen,

1 *.. 8 Bepalingen omirent de invoering van, enz. justitie op Java, en de residenten op Java en Madura, mits- gaders de residenten en andere hoogste gezaghebbers, in de

wordt uitgedrukt, de grondwet alleen geschreven is voor het Rijk in Europa evenals dat met de andere, de ge- wone wetten het geval is. Dit artikel 118 ontneemt aan het eerste

rechtsonzekerheid. Zelfs acht die gewestelijke bestuurder het onge- wenscht, dat bij de zelfbesturen het vermoeden zou rijzen, dat zij eenige bemoeienis met de Christelijke adat

domein nooit; dat was uit een oogpunt van praktijk ondenkbaar. Men zou steeds zijn recht moeten hebben kunnen bewijzen, en'de laatste Radja van Lombok, die zelf zijn rijk had