• No results found

BIBLIOTHEEK KITLV . _

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BIBLIOTHEEK KITLV . _"

Copied!
414
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

BIBLIOTHEEKmKITLV

0154 2735

(3)
(4)
(5)

ExJi. 7 December 1 8 5 7 , n°. 4.

Verslag van het beheer en den staat der koloniën over 1855.

GELEIDENDE BRIEF.

N°. 1.

's G R A v E N H A G E , den Men December 1857.

Bij deze heb ik de eer aan U. Hoog Edel gestrenge te doen toekomen het bij artikel 60 der Grondwet bedoeld Verslag van het beheer en den staat der kolomen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen over 1855, voor zooveel Nederlandsch Oost- en West-Indie betreft.

Het gedeelte, handelende over den staat van de Nederlandsche bezittingen aan de Kust van Guinea , is over dat jaar bij mij nog niet ontvangen, waar- schijnlijk uit hoofde van de stremming, welke in den laatsten tijd, ten gevolge van ziekte onder de ambtenaren, in de dienst aldaar heeft plaats gehad.

De Minister van Koloniën , P. M U E R .

A,x

^ den Heer Voorzitter

Tweede Kamer der Staten-Generaal.

(6)

• • • • i

(7)

Verslag van het beheer 'en den staat der Koloniën over 1855.

V E R S L A G . (Qost-Indie.)

N°. 2.

A. G r o n d g e b i e d .

De wijzigingen in de administrative indeeling der verschillende tot het gebied van Nederland in Oost-Indie behoorende gewesten, die men in vroegere verslagen onder dit hoofd mededeelde, zijn te vinden onder hoofdstuk C : MEDEDEELINGEN VAN ALGEMEENEN AAED, afdeeling I I I : Betreffende de verschillende gewesten.

De berigten omtrent hetgeen gedaan is tot vermeerdering der kennis van land en volk, vroeger onder het hoofd Oppervlakte in het hoofdstuk : GRONDGEBIED voorkomende, heeft men in het hoofdstuk K : KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN onder de afdeeling Vermeerdering der kennis van land en volk, van dit Verslag opgenomen.

B . b e v o l k i n g . «

De hierachter volgende staten wijzen de sterkte der bevolking a a n , zoo als die opgegeven is in de jaarverslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur. Op nieuw moet worden herinnerd, dat vooral ten aanzien van de buitenbezittingen aan die cijfers niet veel vertrouwen kan worden geschonken.

S T A A T

(8)

KESIDfiNTIEN

en

AFDEELINGEN.

Bantam . . . . Batavia . . . . Buitenzorg . . . K r a w a n g . . . • Preanger regentsch.

Cheribon . . . . Tegal . . .

Pekalongan . . . Samarang . . . Japara

Rembang. . . . Soera- r J a v a . . baja \ Madura . Pasoeroean . . . Bezoeki . . . . Probolinggo. . . Banjoewangi . ,.

Banjoemaas . . . Bagelen . . . . Kadoe

Djokjokarta. . . Soerakarta . . . Madioen . . . . Patjitan . . . . Kediri . . . .

Totaal. . Bevolking in 1855

idem » 1854 Meer in 1855 Minder » 1855

Europeanen en daarmede

gelijk- gestelden.

175 4,145 367 190 226 595 304

415 3,263 414 543 3,072 406 783 233 425 102 329 343 222 664 1,222 201 26 193 18,858 18,858 18,471 387 )!

Chinezen.

1,395 41,137 9,671 2,310 325 10,980 3,228

3,355 9,601 7,181 10,342 5,683 7,290 2,898 482 1,200 187 2,334 1,581 3,284 1,479 3,214 1,459 155 2,884 133,655 133,655 129,262 4,393

»

Andere vreemde Oos- terlingen.

534 943 93 115 584 805 1,548

619 2,572 1,042 975 3,415 6,571 1,206 1,507 771 1,775 98 48 56 175 534 97 16 )) 26,099 26,099 29,209

» 3,110

Inlanders.

Vrijen.

496,308 348,504 308,066 143,647 805,533 691,823 301,528

240,996 797,958 406,205 573,188 1,051,635 337,928 407,682 267,563 278,855 32,963 416,498 627,101 433,622 329,333 681,438 339,640 98,749 312,070 10,728,833 10,728,833 10,395,510 333,323

»

Lijf- eigenen.

7 6,834 88 46.

4 16 27

107 342 24 112 813 31

156

43 8 .9 1

» 11 18 2 7 7 8,713 8,713 9,438

)) 725

Totaal.

498,419 401,563 318,285 146,308 806,672 704,219 306,635

245,492 813,736 414,866 585,160 1,064,618 352,226 412 725 269,785 281,294 35,035 419,268 629,074 437,184 331,662 686,426 341,399 98,953 315,154 10,916,158 10,916,158 10,581,890 334,268

»

Bevolking op ultimo

1854.

502,975 383,281 309,314 143,174 794,993 637,198 i 291,036

239,739 771,620 398,130 ! 573,959 1,051,588 328,726 393,584

266,371 270,734 j

34,291 ; 414,662 \ 619,234 432,627 323,382 669,424 332,860 97,041 301,947 10,581,890

(9)

55, Vergeleken met die op ultimo 1854.

ng .

no

75 81

14 7-1 93 9S 136

39

»20 30

59 )88 '26

>84 Î71

'34

!91

>62

!34 .27 .82

=24 560 )41

•47

590

Minder in 1855.

4,556

!)

I)

) }

))

» ))

»

»

»

0

).

»

!)

» )>

»

»

» ))

IT

}}

»

n

»

Meer in 1855.

»

18,282

8,971 3,134 11,679 67,021 15,599

5,753 42,116 16,736

11,201 13,030 23,500 19,141 3,414 10,560 744 4,60C 9,840 4,557 8,280 17,002 8,539 1,912 13,207

AANMERKINGEN.

De groote sterfte, wegens de in 1855 geheerscht hebbende droogte, als oor- zaak opgegeven.

De vele van elders aangekomen Europeanen en eene naauwkeurige telling der Chinezen draagt veel tot deze vermeerdering bij.

De algemeene welvaart zou veel hiertoe hebben bijgedragen.

Geene reden voor dit verschil opgegeven.

Eene betere volkstelling in het regentschap Soekapoera wordt als oorzaak dezer vermeerdering opgegeven.

Deze vermeerdering wordt toegeschreven aan de veel juistere telling.

De vroeger wegens epidemie, misgewas enz., naar elders vertrokken en thans teruggekeerde personen, als ook de vele geboorten worden als oorzaak der vermeerdering opgegeven.

Geene reden voor dit verschil opgegegen.

Idem.

Wordt inzonderheid toegeschreven aan terugkeer en overkomst van elders, en aan meer geboorte- dan sterfgevallen.

Geene reden voor dit verschil opgegeven.

Wordt toegeschreven aan minder naauwkeurige telling.

Idem.

Idem.

Sedert op zich zelve staande residentien. Wanneer men echter de gozamen- 1 lijke opgaven neemt en vergelijkt met 1854, dan krijgt men eene vermeer-

> dering voor 1855 van 13,974 zielen, welke vermeerdering wordt toegeschreven J aan het aanzienlijk getal van Madura overgekomen en zich te Probolinggo

gevestigd hebbende inlanders.

Geene reden voor dit verschil opgegeven.

Idem.

Idem.

Idem.

Idem-.

Idem.

Idem.

Idem.

De voordeelige ligging dezer residentie voor den handel, de suiker- en tabak- ondernemingen doen verscheiden inlanders in deze residentie een bestaan zoeken, waaraan dan ook de vermeerdering wordt toegeschreven.

(10)

De bevolking van J a v a en Madura was zamengesteld als volgt:

Europeanen en daarmede gelijkge- stelden

Chinezen

Andere vreemde Oosterlingen . •

Inlanders I1) ' • • •

Totaal.

Mannen.

6,115

40,245

7,747

756,409

Vrouwen.

2,810,516

4,577

37,690

7,432

3,126,288

Kinderen. Totaal.

8,166

55,720

10,920

4,854,849

18,858

133,655

26,099

10,737,546

3,175,987 4,929,655 10,916,158

(1) Daar de Kegeiïng geene opgave ontvangen heeft van de verhouding tusschen man- nen, vrouwen en kinderen van het aantal slaven in de residentie Batavia, dat 6834 bedraagt, heeft men hier de inlanders in het algemeen genomen.

(11)

Europeanen in Nederlandsen Indie geboren :

R E S I D E N T I E N .

Bantam ; . . . Batavia.

Buitenzorg

Krawang . Preanger regentschappen. . .

Cheribon . . . Tegal

Pekalongan Samarang Japara Rembang

i

Java M a d u r a . . . . Pasoeroean

Bezoeki

Probolinggo , Banjoewangi

Banjoemaas Bagelen Kadoe

Djokjokarta . . . Soerakarta

Madioen Patjitan Kediri

Totaal.

Mannen.

33 862 41 49 45 128 73 83 577 05 131 - 742

83 183 65 86 27 68 72 48

• 167

310 51 9 39

4,067

Vrouwen.

36 897 31 28 42 121 60 120 584 77 138 649 122 199 06 92 25 78 71 43 128 272 38 3 31

3,951

Kinderen.

74 1,546

195 75 72 273 120 169 1,519

182 194 1,202

180 326 62 174 42 136 145 117 290 534 80 10 94

7,811

2

(12)

R E S I D E N T I E N.

Bantu Batavia

Buitenzorg. . . . Kr.awang

Preanger regentschappen . Cheribon

Tegal

Pekalongan . -. • • Samarang

Japara Bemba

Jarvi Soerabaja.

Pasoeroean Bezoeki.

Probolinggo Banjoewangi Banjoemaas B a g e t a u . Kudoe . Djokjokarta Hoerakarta.

Madioen . Pai j *tan Kediri . .

M a d u r a .

Mannen. Vrouwen.

24 410 44 15 40 44 31 23 192 25 52 231 13 55 20 27 4 2 G

7 43 54 19 4 13

Kinderen.

7 153 23 7 9 7 9 C 61

10 13 G7 1 7 4 10

19 13 8

Totaal.

8 12 4 1 6

Y)

1 127 10

2 14

31 571 79 2 C.

50 57 40 S0 38»

45 70 355 17 f. 2 - 2 G

51 4 37 38 10

&2 70 27 4 28

Totaal 1,454 458 258 2,170

(13)

H E S I D E N T 1 E N.

Bantam Batavia Buitenzorg Krawang

Preanger regentschappen.

Cheribon Tegal

Pekalongan . . . . Sainarang

Japara Rembang

i J a v a . . Soerabuja.

Madura.

Pasoeroean. . Bezoeki.

Probolinggo . Banjoewangi . Banjoemaas .

Bagelen. . . Kadoe . . . Djokjokarta . Soerakarta. . Madioen . • Pa tj it an . • Kediri • • •

Mannen. Vrouwen. Kinderen. Totaal

1 188 15 9 8 18 G 11 124 i a 7 80 4 0 9 13 4 8 17 4 16 33 4

72 5 3 6 3 3 2 12

3 36

1)

4 4

67 2

1 269 21 12 17 16 11 13 203 15 10 124 4 13 14 22 4 10 17 4 17 36 5

Totaal 594 168 97 859

(14)

GEWESTEN.

Gouvernement van Suma- tra's Westkust . .

Benkoelen.

Lampongs

Palembang

Banka . .

Blitong.

Riouw .

Wester-afdeeling van Bor- neo . . .

Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo .

Celebes en onderhoorig- heden . . . .

Amboina

" S g l Banda

g k2 I Ternate.

s o

o

Menado.

Timor

(6)

E U R O P E A N E N . CHINEZEN.

Man- nen.

331 55 3 43 38 6 25

»

62

311 Vrou-

wen.

204 33 3 10 16 1 21

»

34

308 Kin- deren.

303

117

164

160

63 301

114

201

159

41

492 94

50 33

33

Totaal.

82

432

356

264

273

257 1027

182 15 103 87

79

24

178 Man-

899 136 li 906 9472

960

495

638

576

77 181

Vrou-

345 151 11 701 1705

661 16

13242

436

1051 791

69 59

205 256

959

399

359 Kin- deren.

57 75 63

217 273

723 169

977 3214

17 1159

741 Totaal.

1967

456 27 2584

14391

694 15360

26702

1576

ARABIEREN

EN ANDERE OOSTEKSCHE VREEMDEN.

Man-

785

38

142

433

140

263

108 Vrou-

wen.

20

770 1920 54

97 86 252

47 192 354 191

163 330 776 720

196

215

10

1

2 324

32 53

641

76

269 28

Kin- deren.

15

138 26

496

22

57

673

120

261

25

Totaal

1605

92

252

1747

336

793

161

48

22 91 17 15 1 3

76 425 258 25 2 6

(15)

I N L A N D E R S .

Man-

222311

30229

15816

92416

8659

3197

2090

144803

71969

34891

752

428

23756

2188 Vrou-

261634

35489

20958

107301

9338 3256

2335 Kin- deren.

307231

44328

45907

135503

12654

3995

1196

Totaal.

Totaal- generaal

145522

72182

34969

814

613

25964

1423

162608

84163

55295

1042

491

38605

1617

(1)991176

110046

82681

(2)446220

30651

10448

5621

218925

452933

5)268314

(7)185055

(8)101608

(9) 89532 (10) 119325 (il 1845978

Bevol- king

op ultimo

1854.

995775

110776

82975

450654

45465

11943

(3) 21221

(4)245651

454735

271361

185632

102524

90525

120679

1846885

Meer

1855.

Minder in 1855.

1024041

113416

82967

380074

45089

11S10

23334

245651

448897

264166

130429

6323

99125

236895 (n) 1846874

8 70580

376

133

5858

7195

(7) 56263

(8) 96201

AANMERKINGEN.

28266

2640

2113

8600 (10) 116216

(1) Hieronder zijn begrepen 200,000 , waarop de bevolking van Nias en de Mantawi-eilanden geschat wordt.

(2) Hieronder zijn'begrepen 111,000, waarop de bevolking van het rijk van Djambi en de gewesten Redjang, Passuma, Semendo, K i s s a m e n M a k - kakau geschat wordt.

(3) Alleen voor Tandjong-Pinangen de Riouw-groep.

(4) Daar er nog geene opgaven van dit gewest ontvangen zijn, zoo heeft men de cijfers van 1854 overgenomen.

(5) Hieronder zijn 40,000, waarop de bevolking van de berg-regentschappen in de noorder-districten geschat wordt.

(6) De bevolking van Amboïna is met ongeveer 3000 zielen verminderd door de aldaar geheerscht hebbende pokziekte.

(7) Hieronder 60,000, waarop de bevolking van Boeroe e n C e r a m , die in 1854 niet medegerekend was , ge- schat wordt.

(8) Hieronder zijn 99,000, waarop de bevolking van de Aroekeij- , Temim- ber- en Zuidwester-eilanden (in 1854 niet opgegeven) geschat wordt.

(9) Hieronder zijn 88,000, waarop de bevolking van het gebied van de Sul- thans van Ternate , Tidore en Batjan geschat wordt.

(10) Hieronder zijn 31,000, waarop de bevolking van Gorontalo wordt ge- schat. Van de Noordkust van Celebes en de Sangir- en Talaut-eilanden waren nog geene opgaven ontvangen.

Naar aanleiding van de moeijelijk- heden in deze residentie in de toepas- sing van het stelsel van hoofdelijke belasting, ontstaan door de weinige bekendheid met de ware hoegrootheid der bevolking, heeft de resident van Menado in dit j a a r aan de betrokken radja's of rijksbestierders gedrukte staten ter invalling en bijhouding ge- zonden , om zoo allengs eene betere statistiek te verkrijgen.

(11) Hieronder zijn 1,840,000, waarop de niet-bekende bevolking van Rotti, Douw, Savoe en Roij-Djoewa , Solor, A.ndenare, Lomblen , Pantar, Allor, Sumbo, Semaauw en Timor (Neder- landsch gedeelte) geschat wordt.

(16)

Verdeeling vau de kolom Europeanen en hunne afstammelingen.

• G E W E S T E N .

Gouvernement van : Sumatra's Westkust. . . .

Wester-afdeeling van Borneo.

Zuid- en Ooster-afdeeling van

Celebes en onderhoorigheden.

/ Ambohia. . Gouvernement \ Banda. . . der Molukken ) Ternate . .

\ Menado . .

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCH

INDIE GEBOREN.

CU a c

217 42 2 24 23 2 17

J>

28 252 280 98 147 136 54

1322 à

CU

O

189 33 3 8 12 n 21

»

23 289 300 111 199 149 40

1377 â

eu eu

464 94 9 50 31 1 33

»

82 428 356 263 273 257 77

2418 'o C3

O

H

870 169 14 82 66

O

71

»

133 969 936 472 619 542 171

5117

.EUROPEANEN IN

à

CU

R S c3 PS

92 10 1 18 11 4 7

»

18 42 18 15 12 16 5

269

NEDERLAND GEBOREN.

c

cy

ft o

12

»

>?

2 2 1

M

J)

2 16 1 2 2 9 1

50

s

eu u

CU

'O

3

31

»

Î )

» 2

»

Î)

»

)) 4

»

))

»

>>

Ol

"a

OS O

H

135 10 1 20 15 5 7

»

20 62 19 17 14 25 6

356

EUROPESCHE

VREEMDELINGEN.

eu

a

C3

22 3

» 1 4

1

»

16 17 5 4 5 8 4

90 d

eu

S*

O

»

»

»

n

2

)?

»

»

i) S

» 1

» 1

»

1C

'O

-S M

»

l )

))

V

r

» ))

»

» )>

)) 1

H

î )

»

1

"03 cS O

H

22 3

n

1 6

H

1

)7

25 20 5 6 5

Ö

4

107 .

03 si

F *

eu eu

so

1—1 a a

0

H

1027 182 15 103 87 8 79 24

178 1051 960 495 638 576 181

5604

Do acten van verblijf, in vroegere verslagen te dezer plaatse vermeld, worden thans behandeld in het hoofdstuk D : EEGTSWEZEN EN POLITIE.

C M c d c d e c ü i t g c n v a n a l g e m e e n e n a a r d .

I . BETREFFENDE NEDEELANDSCTI INDIE IN HET ALGEMEEN.

§ 1. Invoering van het Règlement op het beleid der regering.

Bij Koninklijk besluit van 15 October 1854, n°. 56, was bepaald, dat het reglement, vastgesteld bij de wet van 2 September 1854 (Nederlandsch Staatsblad n°. 129), den lsten Mei 1855 in werking zou treden. Ten gevolge daarvan werd het bij publicatie van den Gouverneur-Generaal van 4 Januarij 1855 afgekondigd, en opgenomen in het Staats- blad van Nederlandsch Lzdie (n°. 2) en in de Javasche Couranten van 10 en 13 Januarij.

Bij Koninklijk besluit van 28 Januarij 1855, n \ 8 7 , werden de Gouverneur-Generaal, de vice-president en de leden van den Raad van Indie in hunne waardigheden bckrach-

(17)

tigd en hun tevens gelast den eed af te leggen, overeenkomstig de artt. 5 en 11 van het nieuwe reglement.

Op Zondag den 29sten April werd volgens 's Konïngs verlangen door de leeraren der onderscheidene Christelijke gezindheden in het openbaar de zegen des Allerhoogsten af- gesmeekt op de werking van het nieuwe reglement.

Den lsten Mei daaraanvolgende legde de Gouverneur-Generaal den eed, voorgeschre- ven in art. 5 van het reglement, af in eene vergadering, zamengesteld overeenkomstig de bepaling van art. 15 van het reglement.

Denzelfden dag werden ook de vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsen Indie overeenkomstig art. 11 beëedigd.

Keeds bij Koninklijk besluit van 5 Maart 1855 werd een Reglement van Orde voor den Raad van Nederlandsch Indie, en later bij Koninklijk besluit van 5 Junij 1855, n°. 6 5 , eene nieuwe instructie voor den Gouverneur-Generaal vastgesteld.

Over de werking van het nieuwe reglement kan men nog geene mededeelingen doen, daar de tijd te kort was om den invloed daarvan reeds te gevoelen.

§ 2. Zamenstelling van den Baad van Nederlandsch Indie.

De plaats van den Staatsraad in buitengewone dienst J. P. C. Buloffs, die (zoo als in het vorig Verslag vermeld is), door den Koning tot vice-president van den Raad van Neder- landsch Indie was benoemd, is vervuld door den heer A. H. W. baron de Koch, resident van Batavia, zoodat de Raad, na het in April 1855 plaats gehad hebbende vertrek uit Nederlandsch Indie van het lid den heer mr. P. Mijer, op ultimo 1855 was zamengesteld uit de heeren: J. P. C. Buloffs, vice-president, mr. C. Visscher, P. J. B. de Perez en A. H. W- baron de Koch als leden, terwijl de betrekking van secretaris was toevertrouwd aan den heer mr. A. Loudon.

§ 3. Algemeene Secretarie.

De algemeene secretaris mr. A. Prins werd in January van dit j a a r op nieuw naar

<ïe Wester-afdeeling van Borneo (zie hieronder afdeeling I I I : betreffende de verschillende gewesten, § 3 buitenbezittingen) gezonden. I n Junij 1855 aanvaardde hij weder zijne betrekking.

I I . BETREFFENDE DE BETREKKINGEN TOT H E T BUITENLAND.

§ 1. Consuls.

De goede verstandhouding tusschen de Regering van Nederlandsch Indie en het buiten- land bleef dit jaar ongestoord. Wel gebood de staat van oorlog tusschen de Europesche mogendheden groote ornzigtigheid, maar door de toepassing van den aangenomen alge- meenen regel dat de in Europa uitgebroken oorlog geene verandering heeft gebragt in de verhouding, waarin Nederland zich tot elk der oorlogvoerende mogendheden vóór den oorlog bevond, heeft men de onzijdigheid zonder botsingen kunnen handhaven.

Tot meerdere verlevendiging van de handelsbetrekkingen met het buitenland zijn met onderscheiden rijken overeenkomsten tot toelating van consuls van vreemde mogend- heden in 's Rijks overzeesche bezittingen gesloten.

I n dit j a a r kwamen soortgelijke overeenkomsten tot stand met België {Nederlandsch Staatsblad n°. 39, Indisch Staatsblad n°. 54), met Frankrijk (Nederlandsch Staatsblad n°. 44, Indisch Staatsblad n". 66), met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika (Nederlandsch Staatsblad n°. 6 3 , Indisch Staatsblad n°. 65), en met Zweden en Noorwegen (Neder- landsch Staatsblad n°. 211, Indisch Staatsblad 1856 n°, 71). De benoeming der consuls had eerst in het volgende jaar plaats.

De voornaamste voorwaarden, waarop ds Regering consuls in Indie heeft toegelaten, zijn dat dezen geen diplomatiek karakter zullen mogen hebben, maar slechts handels- agenten zijn, onderworpen aan de burgerlijke en strafwetten des lands; ook is het jus asyli niet aan hunne woningen toegekend, zoodat zij geen der zoogenaamde exterritoria-

liteitsregten genieten. De benoeming van eenen consulairen agent wordt niet erkend vóór de verleening van het exequatur.

(18)

§ 2. Vrijhavens op de Phüippijnsche eilanden.

Van Let gouvernement der Phüippijnsche eilanden is . achtereenvolgens rnededeeling ontvangen van onderscheiden bepalingen nopens de openstelling voor den handel van de havens Sual in de provincie Pangasïnan, en Zamboango en Hoilo in de provinciën van gelijken naam, alsmede betreffende de oprigting van tolkantoren in die plaatsen. Over- eenkomstig het verlangen der Spaansehe overheid zijn die mededeelingen openbaar ge- maakt door plaatsing in de Javasche Courant van 18 Julij en 22 Augustus 1855 (Nederland- sche Staats-courant 3 October 1855).

§ 3. Tractaat met Portugal.

Ter gelegenheid dat aan de Indische Regering rnededeeling werd gedaan van de ver- werping op 21 Junij 1855 van het ter bekrachtiging aan de-Tweede Kamer der Staten- Generaal aangeboden tractaat met Portugal, regelende de grensscheiding op Timor, werd de Gouverneur-Generaal verzocht daarvan rnededeeling te doen aan den resident van dat gewest, onder aanschrijving van de uiterste zorg te dragen, dat geen nieuwe verwikke- lingen ontstaan door handelingen van de onder het Nederlandsch gezag gekomen bewoners.

§ 4. Tractaat met de Sandwichs-eilanden.

I n overleg met het opperbestuur zijn in dit jaar onderhandelingen aangevangen met den heer A. A. Meed te Batavia, die namens de regering der Sandwichs-eilanden aanbiedingen deed voor een tractaat van vriendschap, handel en scheepvaart met de Nederlandsche Regering. Van onze zijde werd aangedrongen op de opheffing van het differentieel regt op de suiker en koffij uit Nederlandsch Indie.

I I I . BETREFFENDE DE VERSCHILLENDE GEWESTEN.

§ 1. Java en Madura.

Bantam. Gedurende dit j a a r is de rust in deze residentie niet verstoord; maar de politie heeft voortdurend groote omzigtigheid moeten in acht nemen. I n de maand Au- gustus toch werd zij er van verwittigd, dat eenige personen, die zich in de Lampongs schuil hielden, voornemens waren naar Bantam over te steken, om den 24sten Augustus, den dag waarop het inlandsch feest Hari lebaran Hadji inviel, met te Bantam wonende deelgenooten onrust te stoken. Als medepiigtigen aan deze zamenzwering werden genaamd zekere Hadji Wachia, reeds in 1850 in de Bantamsche onlusten betrokken, en de inlander Kalieb, bijgenaamd Panghoeloe Dampool, die wegens uitgifte van valsche recepissen en moord vervolgd werd. Te gelijker tijd werd nabij Boedang-Batoe, het hoofdtooneel der onlusten in 1850, eene hoeveelheid kruid bij een inlander aangehouden, welke voorgaf die van een Lampongschen praauwenvoerder in ruil van gevogelte te hebben ontvangen. Zoo werd in het regentschap Pandeglang, in het district Tjimanok, het gerucht verspreid, dat de wel nabij de dessa Kadoe-Kowengilier eene buitengewone geneeskracht had en dat er voorwerpen van waarde in gezien waren. Hierdoor kwam eene menigte nieuws- gierigen bijeen, zoodat het aantal bezoekers weldra tot een getal van 4000 daags klom.

Toen de pogingen, om de bevolking door overreding van die bezoeken terug te houden, geen gewenschten uitslag hadden en zich werkelijk reeds verdachte personen uit de Lampongs in het nabijgelegen district Tjamas vertoonden, heeft men aan de zaak een einde gemaakt door het water eener daargelegen leiding vroeger dan andere jaren op de velden te brengen en de bibiet (jonge rijstplanten) daarop uit te planten, waardoor het spoor van het alvermogende water verdween en de zamenloop van inlanders ophield.

In hoeverre deze bijzonderheid aan kwaadwilligen te wijten i s , is niet gebleken, maar het vermoeden, dat zij met booze oogmerken in verband stond, wordt genoegzaam ge- wettigd, wanneer men let op de middelen, die bij vroegere opstanden zijn aangewend.

Preanger regentschappen. In dit j a a r is de hoofdplaats Soemadang, die in 1848, even als de afdeeling van dien naam , vereenigd was met het district Tandjong-Sari, toegevoegd aan het district Tjikadoe, en wel omdat de vroegere indeeling vele bezwaren opleverd J , vooral ten aanzien van het toezigt der politie.

Soerabaja. Met wijziging van het in 1845 daaromtrent vastgestelde werd het distriet

(19)

Lingkir afgescheiden van het regentschap Soerabaja en gevoegd bij het regentschap Lamongan onder het beheer van den adsistent-resident van Grissee.

Bezoeki. Na verkregen magtiging des Konings werd de afdeeling Probolinggo geschei- den van de residentie Bezoeki en tot eene afzonderlijke residentie verheven.

Ook werden zeven dessa's, vroeger behoorende bij het district Binor, ingedeeld bij het district Bezoeki en v/el omdat de meerdere nabijheid van dit laatste den dessa-hoofden gemakkelijker was.

Ten aanzien der Chinezen, die in de nieuw gevormde residentie Probolinggo verspreid woonden, werd de resident gemagtigd dezen te vereenigen in een nieuw aan te leggen Chineesch k a m p , onder leiding van een kapitein der Chinezen.

Banjoemaas. Het eiland Noesa-Kambangan, behoorende tot de afdeeling Tjilatjap en liggende tegenover deze hoofdplaats, was vroeger ingedeeld bij het district Pegadingan.

Om den noodeloozen omweg naar Sindek, hoofdplaats van voornoemd district Pegadingan, te vermijden, werd het eiland Noesa-Kambangan dit jaar gevoegd bij het district Tjilatjap, afdeeling Tjilatjap.

Bagelen. Te Wonosobo is eene bevolking van circa 450 Chinezen. Reeds vóór dat Bagelen van de Vorsten van Solo en Djokjokarta was overgenomen, hadden zich Chine- zen in het Ledoksche nedergezet. Hunne voornaamste vestigingen waren te Kretek en Goenoongtawang in het district Wonosobo, en te Djawan en Serang in het district Kali- alano-. Tijdens den Javaschen oorlog en bepaaldelijk nadat te Wonosobo eene benting was opgerigt, begonnen zij zich aldaar te vestigen. Volgens den resident van Bagelen zou de tabakscultuur in het Ledoksche, die zoo vele voordeelen voor de bevolking af- werpt, zonder deze Chinezen te gronde gaan , daar de handel in tabak alleen door hen wordt gedreven, even als die in lijnwaden, aardewerk, ijzerwaren enz. Uit aanmerking van deze omstandigheden heeft men deze vestiging (hoewel in de binnenlanden) ongestoord o-elaten en aldaar een Chineesch hoofd aangesteld.

Djokjokarta. Den 4den Junij 1855 overleed de Sulthan Hamangkoe Boewano V, m den ouderdom van 35 jaren. Volgens oud gebruik nam de resident onmiddellijk intrek in den kraton en het bestuur in handen, tot dat in de troonsopvolging zou zijn voorzien.

Eenin-e dagen na den dood des sulthans beviel zijne echtgenoot van een zoon, die echter volgens de landsinstellingen geen regt had op den troon. De pangeran Adipati Mangkoe Boemi, wettige broeder des overleden sulthans, volgde dezen op en werd, na verkregen magtiging van de Begering , door den resident tot sulthan van Djokjokarta verheven met den naam van Hamangkoe Boewono Senopati Hingngalogo Ngabdoer Backman Sajidhin Pa- notogomo Kalifatoellah VI. Bij die gelegenheid werd door den nieuwbenoemden dezelfde acte van verband bezworen, die in 1836 door zijnen broeder bij de troonsbestijging was verleden en bezworen. Eene der eerste daden van den nieuwen sulthan wa3 het uit- vaardigen van eene ' publicatie , waarbij alle niet door den adat gewettigde heffingen wor- den verboden en wenken worden gegeven ten aanzien der gedwongen diensten en m het belang der politie.

§ 2. Buitenbezittingen.

Onafhankelijk noordelijk gedeelte van Sumatra. De gewone jaarlyksche kruistogt ter vertooning van de vlag in de zoogenaamde peperhavens (onder Atjeh) werd dit j a a r ge- daan door Zr. Ms. brik de Haai, die in acht van de negen havens goed ontvangen werd. Alleen de Vorst van Atjeh zelf ontving de 'Nederlandsche officieren niet op eene heusche wijze, zoodat besloten werd om zijn rijk nader door een oorlogsschip van groot charter te doen bezoeken, en den kommandant van dien bodem alsdan van zoodanige ïnstructien te voorzien als in het belang van 's lands eer werd noodig geacht.

4

(20)

Volgens berigten van den resident van Tapanoli werd achteruitgang der bevolking van Atjeli en Troemon ten opzigte van welvaart en beschaving meer en meer zigtbaar. Die toestand strekt genoegzaam tot waarborg, dat van die zijde geen pogingen tot herneming van Singkel zullen worden aangewend.

Sumatra's Westkust. {Gouvernement van) Over het algemeen was de gezondheidstoestand minder gunstig ; kwaadaardige koortsen en buikziekten werkten de toeneming der bevol- king tegen, die voorzeker het gevolg der meerdere welvaart had moeten zijn. Volgens mededeelingen van den resident van Tapanoli waven de over de grenzen van Baros gevestigde Battak's nog altijd zeer roofzuchtig. In de maand Julij hebben eenigen uit het district Dandamman een nachtelijken inval op het gouvernementsgebied in de afdeeling Baros gedaan en zes menschen geroofd. Na vergeefsche opeischingen heeft men de wegen naar voormeld district afgesloten, ten gevolge waarvan weldra gebrek aan zout ontstond , dat alleen uit Baros wordt aangevoerd. Dit had den gewenschten uitslag : de geroofden werden uitgeleverd en de communicatie weer geopend. Door de bevolking van het dis- trict Beroemon (behoorende tot het in 1843 door de Nederlandsche Regering ontruimde landschap Padang-Lawas) werd de bescherming van ons Gouvernement ingeroepen tegen de bevolking van Sosak. Reeds vroeger hadden die van Beroemon hun voor- nemen te kennen gegeven om naar Mandheling (residentie Tapanoli) te verhuizen. De adsistent-resident van G-root Mandheling zond een vertrouwd persoon naar de hoofden van Sosak met eenen brief om hen te verzoeken, de bevolking van Beroemon niet te belemmeren. Toen deze zending slechts beleedigingen ten gevolge h a d , besloot de gouver- neur van Sumatra's Westkust met krachtige hand tusschen beiden te treden. Tot dezen moeijelijken togt werd te Pad'ang-Sidempoeang de noodige magt bijeengebragt, bestaande uit ée'n officier, 57 onderofficieren en manschappen, 350 geweer- en 700 lansdragende Mandhelingers. Het militair bevel werd opgedragen aan den majoor 22*. Schwenk, terwijl de leiding der politieke aangelegenheden was toevertrouwd aan den adsistent-resident van Groot Mandheling A. P. Godon. Te Oetan-Nopan, de hoofdkampong van het , district Beroemon, vond men de bevolking reeds weggevoerd, zoodat men voortrukte tot Sosak. Hier kwamen de hoofden zich onderwerpen en vergiffenis vragen ; de krijgsgevangenen en reeds verkochten, ten getale van 700, werden teruggegeven. Dezen hebben zich allen te Mandheling gevestigd en^ zijn weldra gevolgd door nog 2223, die ingedeeld zijn in 17 kampongs van verschillende districten in Groot Mandheling en eene Ankolasche kampong. Deze vrijwillige verhuizing werd alleen uitgelokt door het verlangen naar rust en veiligheid voor personen en goederen, die de be- volking overtuigd was op ons gouvernements-gebïed te vinden. Van den gunstigen afloop van voormelden togt heeft men tevens gebruik gemaakt om eene betere orde van zaken in de Padang-Lawas te verzekeren. Te dien einde zijn met de hoofden van die streken overeenkomsten gesloten, waarbij dezen beloofden geene oorlogen te zullen voeren zon- der toestemming van den adsistent-resident van Groot Mandheling en zonder alvorens zijne bemiddeling in de bestaande geschillen te hebben ingeroepen.

In de Padangsche Bovenlanden is de rust slechts enkele malen eenigermate gestoord door de zucht van sommigen om zich aan het gezag der laras-hoofden te onttrekken.

Gelukkig hadden deze kleine woelingen geene ernstige gevolgen.

Door kwaadwilligen uit de Passumah, de Ampat-Lawang en de Moesi-landen werden herhaaldelijk rooftogten gedaan, waarvan vooral de afdeeling Laïs veel te lijden had. De beruchte radja Tiang-Alam, onder wiens leiding die togten plaats vonden, had tot voor- bereiding dier aanvallen vroeger eenigen tijd doorgebragt in het landschap Lebong. De goede ontvangst, hem daar te beurt gevallen, was in strijd met de in 1841 gesloten over- eenkomst, volgens welke de Lebongsche hoofden zich verbonden hadden, alle verdachte en gevaarlijke personen op te vatten en aan het Gouvernement uit te leveren. Daar er zich nog meer gevallen van schending dier overeenkomst voordeden, werd de adsistent- resident van Benkoelen gemagtigd om op de uitvoering dier overeenkomst bij voormelde

(21)

hoofden aan te dringen en, bij ongunstigen uitslag daarvan, tot strenge tuchtiging over te gaan, waartoe hem militaire versterking gezonden is op het einde van dit jaar.

Lampongs. Veel valt er te klagen over den smokkelhandel met Singapoer, die in deze districten bestaat. In de laatste dagen van dit j a a r vernam de gezaghebber onder an- dere dat er te Tjanti twee vaartuigen, van Singapoer of Lingga komende, 468 geweren en 39 pikols kruid hadden aangebragt. Ook werd veel opium van Singapoer aange- voerd. Behalve de voorzorgen, naar aanleiding dezer onrustwekkende berigten, gaf de gezaghebber in overweging om de middelen van kustbewaking te vermeerderen.

Palembang. Deze residentie is tegenwoordig ingedeeld in vijf afdeelingen:

I. Hoofdplaats Palembang, Hieran-Banjoeassin, Komoring-Ilier, Ogan-Ilier, Moesi- Iiier, Lematang-Ilier (onder bestuur van Europesche ambtenaren);

I I . Tebing-Tinggi, Ampat-Lawang, Lematang-Oeloe, Moesi-Oeloe, Kikim (onder bestuur van Europesche ambtenaren), Redjang, Passoemah (binnenlandsche grensgewesten, in naam aan het Nederlandsch gezag onderworpen);

I I I . Ogan-Oeloe, Komoring-Oeloe, Enim (onder Europesche ambtenaren), Sememdo, Kessam, Makakau (binnenlandsche grensgewesten);

I V . Ra was (onder Europesche ambtenaren);

V. Het rijk van Djambi (staande onder het oppergezag van de Nederlandsche Rege- r i n g , doch waarvan het bestuur blijft overgelaten aan den inlandschen vorst, met uit- zondering van Moeara-Kompeh, waar een Nederlandsch ambtenaar is gevestigd).

Reeds in het vorige jaar werden door den resident van Palembang met de hoofden van het Palembangsche gedeelte der Makakau overeenkomsten gesloten tot invoering der 'zoogenaamde atoeran sindang mardilca of vrije grensbewaking. Bij deze overeen-

komsten is de bevolking belast met het handhaven van de grenspolitie en daarentegen vrijgesteld van heerendiensten, verpligte cultuurdiensten en het opbrengen van land- renten. Tevens worden daarbij bepalingen aangetroffen nopens de regtsbedeeling in

de betrokken grensgewesten.

Ook dit jaar is de vroeger vermelde reorganisatie van het binnenlandsch bestuur in deze residentie niet tot uitvoering gebragt.

Noordelijk gedeelte van Borneo. Volgens berigten door den adsistent-resident van Sambas ontvangen, zouden Franschen beproeven zich in het Broenaïsche te vestigen en wel op het eilandje Poelo-Moeara-Damit, gelegen in de baai vanBroenaï, ten oosten van Tandjong- Hadi. Hun voornemen zou zijn om aldaar steenkolen te ontginnen. Twee Fransche schepen, waarvan het eene een oorlogsschip, waren in het voorjaar voor de Laboean-eilanden ten anker gekomen, en zeilden eenige dagen later naar Moeara-Damit. Na eenige be- leefdheden gewisseld te hebben met de te Tandjong-Hadi gevestigde Engelschen, werden zij door dezen naar den Sulthan van Broenaï begeleid. Aan dezen boden zij eenjaargeld van 4000 dollars, zoo hij hun vergunde zich op het eiland Moeara-Damit te vestigen.

De sulthan verzocht zeven maanden uitstel, hetwelk hem werd toegestaan, waarna zij zich verwijderden.

Dezelfde sulthan zond in den aanvang van den oost-mousson twee zijner lieden met een brief aan' den resident van Samarang, om te dier plaatse handelsbetrekkingen aan te knoopen, terwijl hij zijn verlangen te kennen gaf, dat ook handelaren uit Nederlandsch Indie zijn rijk zouden bezoeken. N a bekomen magtiging van den Gouverneur-Generaal, bevorderde de resident den verkoop van met dat schip aangevoerde handelsartikelen, en antwoordde den sulthan dat men dezerzijds zeer bereid was om in handelsbetrekkingen met hem te treden. Overeenkomstig den hem verstrekten last onthield de resident zich van alles wat eenige staatkundige strekking kon hebben.

(22)

»

Wester-afdeeling van Borneo. De in het vorig verslag medegedeelde organisatie der Chinesehe districten werd in dit jaar bekrachtigd. De nieuwe adsistent-residentie, Mon- trado genaamd, is ondergeschikt aan den resident van de Wester-afdeeling, maar ressor- teert voorloopig voor het finantiele gedeelte onder Sambas. Behalve een aantal nog te benoemen controleurs, werden den adsistent-resident van Montrado toegevoegd een gecom- mitteerde van den sulthan van Sambas, om diens belangen bij de inheemsche bevolking te blijven voorstaan, en twee hoofden der Chinezen, waarvan een den titel van kapthaij, de ander dien van kapitan heeft.

De geheime genootschappen onder de Chinezen dezer gewesten zijn nog niet geheel uitgeroeid. In Junij dezes jaars gelukte het den waarnemenden adsistent-resident van Montrado het eedgenootschap Sam-tjam-foei ter gelegenheid eener nachtelijke vergadering in het gebergte bij Tandjong te overvallen. Twee der zamenspanners werden gedood en zeven en twintig gevangen genomen, terwijl slechts weinigen ontsnapten. Behalve vele wapens en teekenèn werden nog twee boeken, waarin de namen der leden en begunsti- gers van het genootschap vermeld stonden,-buit gemaakt.

Uit de mededeelingen van den in het vorig jaar weder naar Borneo's Wester-afdeeling gezonden gouvernements-commissaris mr. A. Prins is gebleken, dat de geringe opbrengst van de amfioen-pacht en de aan de bevolking onevenredige consumtie van zout in de Boven-Kapoeas alleen te wijten is aan den sluikhandel, door onderdanen van den radja van Serawak, sir James Brooke, gedreven. Ter wering daarvan stelde voornoemde gouver- nements-commissaris voor om zoutverkoop-pakhuizen te Sintang, Salimbouw en Boenoet op te rïgten en de prijzen van het zout te verlagen, waardoor men het aanloksel tot aanvoer uit de aan de grenzen gelegen zoutverkoop-pakhuizen van Brooke zou verminderen. Ook wer- den strengere maatregelen tegen den sluikhandel van tabak, en het verbod van invoer van vuurwapenen en buskruid wenschelijk geoordeeld. Daarentegen beval de heer mr. A. Prins de bevordering aan van den wettigen handel (zoo als in lijnwaden), ook door afschaffing van tollen en betere gemeenschap. Ten gevolge hiervan werd genoemde gou- vernements-commissaris in Januarij dezes jaars weder naar Borneo gezonden. Deze ambtenaar is de Kapoeas-rivier met twee stoomschepen opgevaren, en heeft in verschillende plaatsen, waaronder vooral Sintang (waar tevens een zoutverkoop-pakhuis werd opgerigt), bezettingen achtergelaten. De Batang-Loepar-Daijaks, die zich van uit Broenaï op ons o-ebied zijn komen vestigen, en de hoog aan de Kapoeas wonende Taman- en Kaijan- Daijaks werden op hun verzoek als gouvernements-onderdanen aangenomen, na alvorens verklaard te hebben, de hun door den gouvernements-commissaris gestelde voorwaarden stiptelijk te zullen in acht nemen. Die voorwaarden waren:

1«. zich te onthouden van koppensnellen, onder bedreiging dat allen, die zich later daaraan mogten schuldig maken en in handen van het Nederlandsch bestuur vallen, zullen worden te regt gesteld en volgens onze (Nederlandsch-Indische?) wetten gevonnisd;

2°. allen smokkelhandel na te laten;

3°. alle veeten als afgedaan te beschouwen, en beleedigingen, die hun in den vervolge mogten worden aangedaan, niet eigenmagtig te wreken, maar die te brengen ter kennis van de Nederlandsche autoriteit;

40. eene woning te bouwen voor een eventueel aan te stellen gouvernements-gezaghebber aan de Moeara-Poessajak, om tevens te dienen als roema-Utjara, waar de aangelegen- heden van dit distriet zullen worden behandeld.

Op zijnen togt heeft de heer Prins (overeenkomstig verkregen magtiging) met de staten Boenot, Selimbou, Soewahid, Silat, Sintang, Sekadau, Singgau, Meliau en Taj an over- eenkomsten gesloten.

(23)

De hoofdpunten, in deze overeenkomsten bedongen, zijn : de erkenning der souvereiniteit van den Koning en van Zijner Majesteits vertegenwoordiger, den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie; de erkenning, dat de vorsten hunne landen houden als erfelijke leenen van het Gouvernement; de regeling der jurisdictie en der regterlijke bevoegdheid van de vorsten en van de van gouvernementswege aangestelde autoriteit — zijnde bij de bepaling der straffen, welke de vorsten bevoegd zijn op te leggen, uitgesloten geldboeten, welke tot dusver de rijkste bron waren van het pandelingschap — ; het beding van de meest onbelemmerde handel en vaart op de Kapoeas-rivier en al hare zijtakken, behoudens 's Gouvernements zout- en opium-monopolie , en het consumtieregt op den tabak — zijnde tot dusver de met 's Gouvernements goedkeuring door den Panemhanan van Singgau gehe- ven tol, tegen zekere schadeloosstelling, aan dien vorst afgeschaft — ; de beperking van het regt der vorsten tot heffing van Hassil van de Daijaksche bevolking tot het grondgebied, waarop zij gevestigd zijn, waardoor de op de Daijaks tot nog toe ondragelijk drukkende last vervalt, van niet alleen schatpligtig te zijn aan den vorst wiens grond zij bewonen, maar ook aan hem wiens grond zij vroeger bewoond hebben, terwijl het belang der vorsten thans vordert, hunne Daijaks goed te behandelen , daar dezen anders naar elders verhuizen , waar men hen beter bejegent, en dus ophouden schatpligtig te zijn aan hem , wiens grondgebied zij verlaten ; eindelijk de gebruikelijke bedingen omtrent de toe- lating van vreemdelingen, de bevordering van nuttige en wettige ondernemingen, spe- ciaal van landbouw en mijnontginning,, de medewerking tot afschaffing der slavernij en den handel in slaven enz.

Op zijne reis heefc de gouvernements-commissaris last gegeven tot oprigting van zout- verkoop-pakhuizen op eenige punten aan de Kapoeas, waar het zout tegen denzelfden prijs als te Pontianak en in de kleinste onderdeelen van de pikolmaat zal verkrijg- baar zijn.

Meerdere bijzonderheden omtrent dezen togt van den gouvernements-commissaris mr. A. Prins zijn medegedeeld in zijn rapport van 24 April 1855, overgenomen in het

bijvoegsel tot de Nederlandsche Staats-coumnt van 3 Julij 1855, n°. 155.

Z ü I D - EN OoSTER-AFDEELING VAK BOKNEO.

De verdeeling dezer afdeeiing is tegenwoordig als volgt : a. Z u i d e 1 ij k d e e l . 1°. het rijkje Kotta-Waringin ;

2°. de Zuider-afdeeling van Borneo (onder het bestuur van een gezaghebber), be- staande uit de districten: Pemboeang, Medosoe, Sampit, Katùigan-Oeloe- en Hier en Semboeloe ;

3°. de afdeeiing Groote en Kleine Daijak (onder het bestuur van een rondreizenden civilen gezaghebber), bestaande uit de districten : Kahaijan-Oeloe- en Hier, Kleine Daijak of Poeloepetak, en Kapoeas-Oeloe- en Hier ;

4°. de afdeeiing Bekompaij en Doessoen (onder het bestuur van een civilen gezag- hebber) ;

5°. de afdeeiing Bandjermasin (onder het onmiddellijk beheer van den resident, be- fitaande uit het rivier-eiland T a t a s , de postschans van Tuijll en den post Kween) ;

6°. de afdeeiing Tanah-Laut (onder het bestuur van een opziener der rijstcultuur);

7°. het rijk van de vorsten van Bandjermasin aan de afdeelingen Doesoon, Bandjer- masin en Tanah-Laut grenzende.

b. O o s t e 1 ij k d e e l . De Tanah-Boemboe, bestaande uit:

1". het rijk van P a g a t t a n , Koessan, Batoe-Litjin, Laut-Poeloe, Bangkalaän, Tjingal, Blenoeggoel, Tjantong, Sampanahau, Poentar-Laut en Sabamhan;

5

(24)

2°. het rijk van Passir;

3°. » » » Koetei ; 4°. v » » Sambalioeng ; 5°. » ii 'i Goenong-Teboer ; en 6°. n » « Boeloengan.

Deze drie laatste rijken zijn ook bekend onder den naam van het landschap Berow.

Celebes en onderhoorigheden. De gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, A. van der Hart, werd in den nacht van 25 op 26 Mei 1855 verraderlijk met eene kris om het leven gebragt door een zijner huisbedienden, die zich over eene ernstige berisping wilde wreken.

In het fort Rotterdam te Makassar overleed den 8sten January dezes jaars de 74- jarige staatsgevangene Dhipo Negoro.

De woelingen van een zekeren prins van Mario, Daeng Kalaboe, zijn ten einde ge- bragt door eene gevoelige nederlaag, die hij in dit j a a r in eene ontmoeting toet eene kolonne Makassaarsche militairen moest ondergaan.

Ten aanzien van den slavenhandel kan men mededeelen, dat deze afneemt.^ Evenwel zijn er nog ongeveer 25,000 slaven en pandelingen op gouvernements-grondgebied, waar- onder 14,000 alleen tot de noorder districten behooren. Daar de grondeigenaren hunne landen meestal door slaven laten bewerken, heeft de vrije bevolking veelal moeite om aan den kost te komen. Dit euvel bestaat in nog hoogere mate in de bondgenootschap- pelijke landen. De slavenhandel staat in het naauwste verband met de zeerooverij, daar de roovers hunne winsten zoeken in den verkoop van menschen.

Gouvernement der Moluksche eilanden. Den lsten September dezes jaars begaf zich de Gouverneur-Generaal naar de Molukken, na bekomen magtiging des Konings. Van den l a d e n September tot den 17den October doorreisde hij dat gouvernement in alle rigtin- gen. T e Menado, Tondano, T e r n a t e , Amboina en Banda hield hij bijeenkomsten met de plaatselijke overheden, waarin velerlei voorstellen ter sprake werden gebragt. De voornaamste onderwerpen aldaar behandeld (behalve de meer locale aangelegenheden) waren: de plaatselijke verkoop der voortbrengselen, met het oog op de bevordering van handelsverkeer; de contante betaling der nagelen bij de levering in de pakhuizen, vooral om de inlanders niet in de noodzakelijkheid te brengen, uit geldgebrek hunne producten aan opkoopers te leveren, die hun een veel geringeren prijs betalen dan zij later van het Gouvernement kunnen ontvangen. Ten gevolge dezer beraadslagingen zijn ook verschei- dene voorstellen aan het opperbestuur gedaan, die echter eerst in het volgende jaar werden ontvangen en dus niet behooren bij dit Verslag. Even als door den Gouverneur- Generaal baron van der Capellen bij zijn bezoek aan de residentie Ternate in 1824, is ook ditmaal door den Gouverneur-Generaal aan de sulthans van Ternate, Tidore en Batjan, alsmede aan de rijksgrooten en hoofden aldaar, bij wijze van gratificatie, de helft hunner jaarlijksche inkomsten uit 's lands kas geschonken. Dit geschiedde uit aan- merking van de armoede, ontstaan door de laatste aardbeving, en ter belooning van hunne trouw en gehechtheid aan de Nederlandsche Eegering. Vooral ook door het lot der perkeniers op Banda werd de aandacht van den Gouverneur-Generaal getrokken, die daaromtrent een naauwkeurig onderzoek gelastte , opdat men tot doeltreffende maatregelen zou kunnen geraken.

De algemeene indruk door den Gouverneur-Generaal op zijne reis verkregen w a s , dat er elementen van welvaart genoeg zijn om de Molukken in beteren toestand te brengen.

Het bloeijendste gedeelte i s , volgens het gevoelen van dien Landvoogd, voorzeker de Menahassa : dâàr is vooruitgang zigtbaar ; de koffij-cultuur geeft goede resultaten en van de koffo-cultuur heeft men de beste verwachtingen. Daarentegen is , naar zijne meening, Ternate het ellendigste gedeelte, en is dààr ook weinig verbetering mogelijk zoolang de over- eenkomsten met de vorsten van Ternate en Tidore ongewijzigd blijven bestaan ; daardoor toch wordt de zoo noodige invloed van Europesche ambtenaren geheel uitgesloten. W a t de specerijteelt en handel op Amboina en Banda betreft, deze zijn voor groote verbetering vat- baar, zoo als onder andere blijken kan uit de omstandigheid, dat de voortbrenging op een der Bandasche notenperken (toebehoorende aan den heer Brandes) in drie jaren tijds verdriedubbeld is. Over het geheel moet men zich verheugen over de groote vorderingen die onderwijs en evangelisatie in het gouvernement der Molukken maken.

Ten vervolge op de vrijverklaring der havens van Amboina, T e r n a t e , Banda en

(25)

Kajeli, door de wet vàn 8 September 1853 (Nederlandsch Staatsblad n \ 9 8 ) , die by publicatie van 23 Junij 1854 (Indisch Staatsblad n°. 46) in Indie was afgekondigd, werd den SOsten April dezes jaars eene publicatie uitgevaardigd (Indisch Staatsblad n ° . 2 8 a ) , waarbij de invoer van vuurwapens en buskruid in de voor den algemeenen handel open- gestelde havens van de Molukken werd vrijgelaten. Tevens werd daarbij ingetrokken de belasting, geheven van Chinesche jonken ten behoeve van het Chinesche hospitaal.

Ook werd aan vreemdelingen de vergunning gegeven, om zich tot wederopzeggens in die havenplaatsen te vestigen tot het drijven van handel.

Ten aanzien der werking van het openstellen der havens verdient opmerking, dat sedert de vrijverklaring van Banda's haven in 1854 slechts één schip onder vreemde vlag, en wel eene Portugesche schoener van Timor-Delhi, den 19den December dezes jaars die haven bezocht.

I V . MEDEDEELINGEN TEN GEVOLGE VAN DE VOORSCHRIFTEN DKK WET VAN 2 SEPTEMBER 1854 (Nederlandsch Staatsblad n°. 129), HOUDENDE VAST-

STELLING VAN HET REGLEMENT OP HET BELEID DER REGERING VAN NEDERLANDSCH INDIE.

§ 1. GuUuurstelsel (art. 56).

a. J a v a en M a d u r a .

De Kegering tracht voortdurend door billijke belooning en behandeling den lust tot den cultuur-arbeid bij de inlanders te verlevendigen.

Als een bewijs van de pogingen der Regering mag men wijzen op de opheffing der gouvernements-ïnrigtingen in de Preanger regentschappen tot bereiding der koffij op de Braziliaansche wiize, welke gewenschte uitkomsten opleverde, maar die der bevolking tot bezwaar strekte. Om dezelfde reden werd ook de indigo-cultuur in diezelfde residentie ingetrokken. Breeder vindt men die maatregelen vermeld in 't hoofdstuk N : NIJVERHEID, afdeeling Landbouw.

I n het algemeen heeft de Regering zich ook ten doel gesteld, de werkzaamheden ten behoeve der suiker-ondernemingen, niet behoorende tot de cultuur van het suiker- riet, bij voorkeur te doen verrigten door vrijwillige arbeiders. Voor den vervoer van suikerriet, voor aannemingen van levering van benoodigdheden op de fabrieken, leenen zich gezeten landbouwers en anderen. Ook voor de uitoefening van ambachten vindt men vaste werklieden. Met de overige vaak afwisselende werkzaamheden, het zoo- genaamde koeliwerh, slaagt men minder; wel biedt zich daartoe die klasse der bevolking a a n , welke bij gevestigden inwoont en onder de benaming van menoempang en mondok bekend i s , maar dit is niet geregeld, daar zij voor hunne inlandsche meesters (waarvan zij meestal afhangelingen zijn) ook diensten moeten verrigten. Van daar dat zij gedu- rende den rijstoogst en evenmin tijdens godsdienstige en huwelijksfeesten te verkrijgen zijn.

Tot behoud van een geregelden gang der suikerbereiding is het bestuur dus dikwijls gedwongen, der bevolking diensten op te leggen. Bezwaren van dezen aard doen zich vooral in Bezoeki en Japara voor. Voor den arbeid binnen de fabrieken worden vrijwil- ligers het gemakkelijkst verkregen. Ook het snijden van suikerriet geschiedt in enkele residen tien geheel door vrij willigen arbeid.

Het loon der door het bestuur aan de ondernemers geleverde koelies loop van 15 tot 20 duiten voor dagarbeid, en van 20 tot 30 duiten voor den nacht. Het minimum van 15 duiten wordt evenwel nog slechts bij een viertal fabrieken gekweten, krachtens b e - staande contracten, waarin men na expiratie wijziging hoopt te brengen. Worden de verpligte arbeiders naar taak betaald (en dit verkiezen velen, terwijl ook de fabrikanten hieraan gereedelijk toegeven), dan verdienen zij 50 en 100 per cent meer. D e vrijwillige werklieden verdienen in 't algemeen meer ; eenige fabrikanten betalen 35 à 40 duiten daags, deels omdat de koelies niet goedkooper te krijgen zijn, deels omdat zij de voorkeur geven aan blijvende werklieden, die daardoor meer geoefendheid krijgen en bij gevolg vlugger werken.

Slechts zeer spaarzaam komen de hoofden van gewestelijk bestuur den fabrikanten te gemoet in het verkrijgen van benoodigdheden voor hunne ondernemingen, zoo als brand- hout, bamboes, krandjangs enz.; zooveel mogelijk legt de Regering den fabrikanten de verpligting op om hierin door eigen middelen te voorzien, ten gevolge waarvan zich reeds hier en daar kleine ondernemingen onder de bevolking hebben gevormd.

(26)

i. B u i t e n b e z i t t i n g e n .

S U M A T R A ' S W E S T K U S T .

De koifii-cultuur is hier zeer gewild bij de bevolking, zoodat de Gouverneur van S u m a t r a ' s ' A t daarover o n l L g s schreef: . De koffij- cultuur, zoo als ^ J ^ J B J "

„ r e g e l d i s , is den planter welgevallig geworden en kan met andere werkzaamheden hand . aan hand gaan, zonder dat de eene der andere behoeft xn den weg te staan

De tusschenkomst van het bestuur heeft dan ook niets dat naar dwang gelijkt.

Benhoelen. De luije en onverschillige geaardheid van de bevolking staat aan alle vrije cultuur tot nog toe in den weg. Dobbelspel en hanengevecht maken het grootste genot der inLnders u i t , zoodat zij daaraan zelfs vrouw en kinderen opofferen. In hunne be- h e f en v o o r z i e zij dan ook liever door 'tverzamelen van de boschproducten, zoo als 1 1 L t l ë k , getahpertja enz. Zonder aanmaning van het bestuur zou er mets aangep ant W e n d e vrije L i zou evenzeer als de verplïgte pepercultuur verwaarloosd worden V o r e n s 'tgetuigenis der plaatselijke overheden kunnen echter de bepalxngen omtrent J ^ t n u " (Inlisck Staatsblad 1854, n». 101) volstrekt niet als bezwarend worden beschouwd.

Menado. In deze residentie is slechts ééne gouvernements-cultuur, namdijt: die te koffii. Over de opbrengst der cultures van rijst, maïs, miloe, cacao, koffo, muskaat _

„„ten en tabak, welke aangemoedigd worden door het Gouvernement, heeft de be- vo king de vrije beschikking! waaruit geene geringe voordeden voor haar voortspruxten.

ü f t he" bestaan dier culture's'blijkt, dat de bevolking niet gedrukt wordt door d ^ ver- pligte koffij-teelt, maar dat er genoegzame tijd overblijft om den vnjwilhgen arbeid met

1 UV e r d I rrw ogS ' t e dezen aanzien verwezen naar het hoofdstuk N . ™ V E ™ > , afdeeling landbouw.

§ 2. Persoonlijke diensten, (art. 57.) a. J a v a e n M a d u r a .

De resrelin- der heeren- en verpligte diensten is over het algemeen op Java in 1855

ge S e v e ngl o ° a l s bij het V e r s l a g e e r 1854 was opgegeven, weshalve daarnaar wordt k e r k e l i j k e veranderingen vielen nergens voor. De geringe * P ^ > J * * " £ en daar plaats vonden, waren hoofdzakelijk een gevolg van veranderingen xn het cijfer

d e rAÏ::wegneS;racht men, ingevolge de voorschriften der Regering de ^ e r e f e n s t e n zoo- veel mogelijk te verminderen, en die diensten, welke uitstel gedoogen, niet te vorderen o-edurende den tijd van aanplant der padi.

° Het zoogenaamde koffij-servituut in de afdeeling Buitenzorg (de verphg te tee t en J e V L van koffij) is opgeheven bij ordonnantie van 22 November 1855 (Indisch Staats- Wtón»! 57). [Zie hoofdstuk N , NIJVEKHEID, afdeeling Landbouw, sub n". ^-.Landbouw op

VariZ voTaoTninîLn art. 57 van het Reglement op het beleid der regering van Neder landsch Indie (Indisch Staatsblad 1855, n°. 2 ) , is bij het gouvernernents-besluxt van 10 April 1856, n". 4 , eene nadere regeling der heerendiensten bevolen. Hxeraan wordt met iiver gearbeid. De uitkomsten behooren tot het volgende verslag.

Volgens 't gevoelen van den directeur der cultures kan men verzekerd zijn, dat de vordering der heeren- en verpligte diensten allerwege te gering was om van nadeehgen invloed te kunnen zijn op de ontwikkeling van de landbouwers en hun bedrijf; integen- deel vindt men over het algemeen zigtbare sporen van welvaart en vooruitgang.

*. B u i t e n b e z i t t i n g e n .

S U M A T R A ' S W E S T K U S T .

Ook hier geldt de in 't vorig Verslag voor Java opgegeven indeeling in verpligte

(27)

diensten, die betaald, en eigenlijke heerendiensten, die niet betaald worden. De eerste bestaan in het leveren van koffij aan 't Gouvernement, van arbeiders en materialen voor de bouw-departementen, doch alleen wanneer die niet door overeenkomst met vrije lieden te verkrijgen zijn.

De heerendiensten bestaan in het leveren van arbeiders voor het onderhoud van bruggen en wegen ; het geven van wachtvolk tot de bewaking van de landsgebouwen, tot de politie en de handhaving van de openbare veiligheid ; het geven van arbeiders voor de kalk- branderijen. Bij buitengewone gelegenheden kunnen de hoofden voor weinige dagen onbeloonde arbeiders gebruiken, maar zij vergelden dezen arbeid door voeding of kleine feesten. Drukkend zijn de persoonlijke diensten hier niet, daar ieder man jaarlijks slechts van acht (zoo als in de residentie Tapanoli) tot vijf malen (in de Padangsche Bovenlanden) wordt opgeroepen. Intusschen valt niet te ontkennen, dat de verdeeling van den arbeid door het bestaande stelsel wordt belemmerd. Men tracht de diensten der bevolking dan ook zooveel, mogelijk te verminderen door bij voorbeeld handenarbeid door bewerktuigde middelen te doen vervangen, hetgeen reeds plaats had door het vervoer met karren te bevorderen in plaats van dat door dragers.

Benhoelen. Tot persoonlijke diensten is de bevolking alhier niet verpligt, behalve tot de zoogenaamde koeli-diensten. De hoofden vorderen alleen hulp van hunne onder- geschikten bij 't schoonmaken van ladang en sawahs en bij den oogst, in 't geheel dus slechts eenige dagen in 't j aar. Verpligte diensten, zoo als dit op Java wordt begrepen, bestaan hier niet.

Palembang. Hier zijn de persoonlijke diensten nog geregeld door een besluit van 3 Junij 1823, n°. 1 2 , maar voorstellen tot wijziging zijn in behandeling. De meeste diensten worden vergolden door voedingen eene geldelijke toelage van 15 duiten daags. Hiervan is echter uitgezonderd de arbeid aan bruggen en wegen.

Alle heerendiensten worden door jongelieden verrigt, die geene belasting betalen.

CELEBES EN ONDEKHOORIGHEDES.

Behalve in de afdeeling Makassar (waar bannelingen zulks verrigten) worden de brug- gen , wegen en waterleidingen door de heerendiensten der bevolking onderhouden. Ook de ornamentsvelden der regenten worden op die'wijze bebouwd. Behalve deze zijn er geen verpligte diensten, zoodat aan druk der bevolking hier niet te denken valt.

Menado. Bij besluit van 3 September 1850, n°. 1 0 , is bepaald, dat de verpligting der bevolking in de Menahassa om tegen bepaalde geringe prijzen rijst en goemoeti- draad (l) e n , voor zooveel het district Ponosakan betreft, goud aan het Gouvernement te leveren, zal worden opgeheven en vervangen door de heffing van een jaarlijksch contingent in geld (des noods betaalbaar in producten), ten bedrage bij doorslag of ge- middeld van vijf gulden per huisgezin. Gelijktijdig met de invoering van dit contingent zullen, volgens besluit van 3 September 1850, n°. 1 1 , alle van de bevolking in de Menahassa gevorderde diensten zonder loon worden afgeschaft, met uitzondering van het aanleggen en onderhouden van de openbare wegen en bruggen ; het bezetten der noodigc wachten en het onderhouden der voor de openbare veiligheid vereischte inlandsclie praau- wen ; het vervoeren van gevangenen ; het overbrengen van dienstbrieven en het doen van zoodanige diensten aan de eerste inlandsche hoofden, als door het gebruik (adat) beves- tigd en gewettigd mogten worden bevonden. De bepalingen van deze beide besluiten zijn in werking getreden den lsten Januarij 1852, krachtens besluit van den resident van Menado van 1 April 1851, n°. 165, goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur- Generaal van 27 Julij 1 8 5 1 , n°. 24.

De persoonlijke diensten, welke kosteloos verleend worden, zijn sedert de laatste regeling, bij besluit van 3 September 1850, n°. 1 1 , uitzondering geworden. Wel zijn de misbruiken van het vroegere stelsel nog niet geheel opgeheven , daar de kracht der gewoonte, gesteund door de gedweeheid des volks, in menig opzigt aanvankelijk bleef zegevieren ; maar dooi- de krachtige handhaving van het aangenomen beginsel heeft het Gouvernement de ver- pligting tot onbetaalden arbeid binnen zeer enge grenzen teruggebragt. Voor eene nadere regeling worden de bouwstoffen vergaderd.

i) Goemoeti is het zwarte haar, dat rondom de sajjo-weerboom is en waarvan de Amboinezen touw slaan.

C

(28)

Ternaté. Geene diensten worden van gouvernements-onderdanen gevorderd, behalve die bij de schutterij. In de rijken van Ternate, Tidore en Batjan wordt somtijds eenige arbeid opgelegd voor 's Gouvernements werken, waarvoor echter dagelijks 20 duiten per hoofd betaald wordt.

Amboina. Minder gunstig zijn de berigten uit deze residentie. Delasten aan de bevol- king opgelegd zijn naauwkeurig omschreven in de artt. 153 tot 162 van het Reglement op het binnenlandseh bestuur en dat der finantien op Amboina en onderhoorigheden

[Indisch Staatsblad 1824, n ° . 19 a).

Vroeger, toen er eene gegoede burgerklasse en talryke slaven op Amboina waren, mogen die diensten geen bezwaar hebben opgeleverd, thans zijn zij tot grooten druk der geringe bevolking. Vooral werken hiertoe mede de misbruiken der regenten, die , in weerwil der voorzorgen van het Gouvernement, meer kwarts-lieden tot eigen gebruik nemen dan hun toegestaan is ; vooral is ook de verpligte levering van materialen zeer bezwarend voor de bevolking, terwijl het tarief der te leveren houtwerken wel eenige herziening vereischt.

Bij gelegenheid der bovenvermelde reis van den Gouverneur-Generaal is ook dit onder- werp breedvoerig behandeld. Daarbij is het gebleken dat deze zaak op verre na niet volledig toegelicht was, zoodat de Gouverneur-Generaal een zeer naauwkeurig onderzoek gelastte, waarbij zouden moeten behandeld worden de volgende vragen: of en in hoeverre het thans bestaande stelsel als te drukkend voor de bevolking moet worden geacht; op welke wijze daarin casu quo verligting zou behooren te worden gebragt ; welke opoffering

daaruit voor 's lands kas zou voortvloeijen?

§ 3. Landrente (art. 59).

Ofschoon niet » naar aanleiding " van art. 59 van liet regeringsreglement genomen, wordt het besluit van den Gouverneur-Generaal van 17 Maart 1855 , n°. 6 , alhier ver- meld, als betrekking hebbende op de landrente. Daarbij is onder meer bepaald, dat, met

het jaar » 1855 zal zijn afgeschaft de tot dusverre in de afdeeling Krawang verleende vrijstelling van landrenten aan de bevolking van de districten Sindang-Kassi, Adiarsa en K r a w a n g ; dat daarmede onmiddellijk zal gepaard gaan eene verhooging van het dag- loon der betrokken bevolking voor den veldarbeid bij de kaneel-cultuur van 5 tot 15 duiten

daao-s ; dat de regeling en betaling der fabriek-werkzaamheden zullen blijven op den be- staanden voet ; dat de aanslag en inning der landrenten zal geschieden over de geheelc afdeeling K r a w a n g , in opvolging van de provisionele instructie voor de ambtenaren en geëmploijeerden bij de administratie, collecte en contrôle der landrenten (Indisch Staats-

blad 1818, n°. 49) en van het Staatsblad 1819, n \ 3 6 , en van zoodanige voorschriften als zijn of nader mogten worden vastgesteld, mitsgaders dessa's-gewijze overeen- komstig art. 62 van het Reglement op het beleid der regering in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1836, n ° . 4 8 ) ; dat de bevolking van de districten Sindang-Kassi, Adiarsa en Krawang, voor zooveel die daartoe, buiten aanmerkelijk bezwaar voor dezelve, kan worden verpligt, bij de kaneel-cultuur zal worden ingedeeld, zonder vrijstelling van

heerendiensten."

Deze met 1 April 1855 in werking getreden maatregel beantwoordt, volgens mede- deeling van het hoofd van het gewestelijk bestuur aldaar, aan het beoogde doel van eene meer regelmatige belasting en eene billijke belooning.

§ 4. Slavernij, (art. 115.)

De voorbereiding en uitvoering der bij voormeld artikel voorgeschreven afschaffing van de slavernij hield de aandacht der Regering voortdurend bezig. Met het ontwerpen van daartoe strekkende maatregelen was men ijverig werkzaam.

(Zie hoofdstuk E . REGTSWEZEN EN POLITIE, afdeeling I : Bestanddeelen der wetgeving,

§ 1, In het algemeen, onder het hoofd: Afschaffing der slavernij.)

§ 5 . Onderwijs (art. 125). Zie hoofdstuk I : ONDEEWIJS.

(29)

» . Militair b e h e e r .

I . LASDMAÖT.

§ 1. Kommandement.

In 1855 hadden er geene veranderingen in het kommandement van het leger plaats.

§ 2. Zamenstelling en voltalligJwuding van het leger.

Omtrent de leger-formatie (-welker vaststelling reeds vroeger is medegedeeld) wordt aangeteekend, dat men met die nieuwe regeling zoowel heeft beoogd eene betere hand- having van ons gezag tegenover inlandsche vijanden, als het scheppen van meerdere waarborgen tegen eene mogelijke aanranding door eenen Europeschen vijand.

Op die gronden i s :

1°. de sterkte van het leger op den voet van vrede met ongeveer 5000 man vermeer-, derd, en

2». voorgeschreven om door wijziging en uitbreiding der bestaande Pradjoerits , met gelijktijdige ineensmelting van het active gedeelte dezer hulptroepen met de bestaande garnizoens-bataillons, eene instelling te maken waardoor de sterkte in tijd van vrede spoedig, gemakkelijk en goed op die benoodigd Voor oorlogstijd kan worden gebragt.

Met de voorbereiding daartoe werd in 1855 voortgegaan. De achtervolgende staten geven deformatie e n d e sterkte van het leger op ultimo 1855 aan, op den voet van vrede.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

! ) Deze ordonnantie behelst bepalingen voor de opium-regie in Tapanoel. Artiikel 6 bedreigt tegen zekere overtredingen de straffen genoemd in artikel 3, zijnde voor Europeanen en

voorts, omdat de Entente den oorlog voert in bondgenootschap met Japan, dat door de overgroote meerderheid der Chineezen beschouwd wordt als de natuurlijke vijand en rivaal van

•voor de verdere toekomst. Wanneer men de kolonie bezoekt en de uitgestrekte goed bebouwde melden voor zich ziet, waar het frissche groen van alfalfa afwisselt met

kalveren met de Balineesche merkteekenen uit roode ouders geboren worden, of als op Madoera zonder bedenking zwarte stieren, in zooverre deze met het gewenschte type overeenkomen,

1 *.. 8 Bepalingen omirent de invoering van, enz. justitie op Java, en de residenten op Java en Madura, mits- gaders de residenten en andere hoogste gezaghebbers, in de

wordt uitgedrukt, de grondwet alleen geschreven is voor het Rijk in Europa evenals dat met de andere, de ge- wone wetten het geval is. Dit artikel 118 ontneemt aan het eerste

rechtsonzekerheid. Zelfs acht die gewestelijke bestuurder het onge- wenscht, dat bij de zelfbesturen het vermoeden zou rijzen, dat zij eenige bemoeienis met de Christelijke adat

domein nooit; dat was uit een oogpunt van praktijk ondenkbaar. Men zou steeds zijn recht moeten hebben kunnen bewijzen, en'de laatste Radja van Lombok, die zelf zijn rijk had