• No results found

•NHMM BIBLIOTHEEK KITLV

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "•NHMM BIBLIOTHEEK KITLV"

Copied!
254
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

. - . • • ' . • . •

(2)

• N H M M

BIBLIOTHEEK KITLV

0154 2677

(3)
(4)
(5)

Z I T T I N G ' I 8 5 5 — I 8 5 6

(XIII.) Exh. 20 September 1855, ri\ 132.

Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen

over 1853.

GELEIDENDE BRIEE N".

'sGiSAVENHAGE, den lodert September i855.

Tot voldoening aan art. 6o der Grondwet, heb ik de eer aan U Hoog Edel Gestrenge te doen toekomen het Verslag van het beheer van Nederlandsen Indie en van den staat waarin het zich bevindt, lpopende over het jaar i853. Het Verslag over dat jaar , betreffende de koloniën en bezittingen van het Rijk in de West-Indien en op d

e

Kust van Guinea, werd reeds aan de Kamer toegezonden bij mijnen brief van to February j l . , n°. i , en de inzending.van dit tweede gedeelte is alleen door omstandig- heden , van mijnen wil onafhankelijk , tot dusverre vertraagd.

Bij de opmaking daarvan is reeds zooveel mogelijk gebruik gemaakt van de opmerkingen vervat in het belangrijk Verslag door eene Commis- sie uit de Tweede Kamer, onder dagteekening van ,5 Maart jl. uitgebragt omtrent de Regeringsverslagen van het beheer en den staat van Neder- landsch Indie over de jaren i85i en iS5a. Wijzigingen van algemeenen aard vereischen echter voorafgaand overleg met het koloniaal Bestuur en zullen daarom ook thans niet worden aangetroffen.

-gpauic ' A Ö ^

De Minister van Koloniën

GHS.

F. PA H U I ) .

^ V, T . VOO«

^ ^ t o - M V O t f A ^

•dan den Heer Voorzitter

i de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

(6)
(7)

[ Z I T T I N G

I855 — i856. (XIII.)

Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen

over 1853.

VERSLAG.

N". 2.

VERSLAG van het beheer van Nederlandsch Indie en van den staat waarin het zich bevindt, over het jaar i853.

À . « r o n d g e b i e d .

§ 1. Bestanddeelen.

De administrative verdeeling van het grondgebied op J a v a en Madura onderging in 1853 geene verandering ; alleen vond de in Maart 1852 bepaalde afscheiding van Blitong van de residentie Banka (zie het vorig Verslag) in 1853 feitelijk plaats door de benoeming van eenen adsistent-resident van Blitong, aan wien werden toegekend de bevoegdheid en deregtsmagt, den op.zich zelven staanden adsistent-residenten op J a v a en den resident van Banka aankomende {Indisch Staatsblad 1853, n°. 17).

Aangezien zich herhaalde maten q„aestien badden voorgedaan over de grensbepaling der reede van Koepang, en eenige gezagvoerders zelfs in het denkbeeld verkeerden, dat wanneer zij voor ü b a h ten anker kwamen , zij niet gehouden zouden zijn de voorschriften op te volgen van het havenreglement, vastgesteld bij de publicatie van 28 Augustus 1818 (Staatsblad n°. 61), betoogde de resident van Timor in het laatst van 1852 de wensche- lijkheid om de grenzen van de reede van Koepang alsnog vast te stellen. Hieraan werd gevolg gegeven bij publicatie van 5 October 1853 (Staatsblad n°. 81).

§ 2. Oppervlakte.

Nopens de gezamenlijke oppervlakte der Nederlandsche bezittingen in den Indischen Archipel kan voor alsnog geene nadere berekening worden gegeven dan die welke in het Verslag van 1849 is opgenomen.

Wel is waar hebben de sedert de laatste jaren ondernomen en ook in 1853 voortge- zette opnamen omtrent de uitgestrektheid van eenige gewesten meer licht verspreid, doch eerst dan wanneer die opnamen over al de deelen van Nederlandsch Indie zullen zijn tot stand gebragt, zal men toteene juiste kennis van de werkelijke grootte van ons grond- gebied kunnen geraken.

Van den atlas van Nederlandsch Indie, waarvan de vervaardiging volgens het aange- teekende bij het vorig Verslag in het laatst van 1852 aan den luitenant ter zee der 1ste klasse P. baron Melvill van Carnbêe werd opgedragen, werden in 1853 de eerste kaarten, zijnde die van de residentie Batavia en van de Menahassa (Menado) ontvangen-

(8)

( 2 )

Als vrucht van de reeds vroeger aangevangene en mede m he vorig Vers ag vermelde opname van de residentie Batavia en de adsistent-residentie_ Buitenzorg, 1S in het laatst van7852 eene topographische kaart van de residentie Batavia ingediend op de schaal van i/50,ooo, -we l k e k a a r t i n J 8 5 3 n a a r N e d e r l a n d i s Se z o n d e n-

Daarbij waren nog gevoegd :

ie. eene kaart van de in die residentie gelegene particuliere landgoederen en voornaamste

•wegen en rivieren ;

2°. eenige daarbij behoorende statistieke opgaven ; en

3o. eene korte beschrijving der voornaamste wegen en rivieren.

Nopens dit belangrijke werk, dat in 1853 geheel ten einde Hep, wordt voorts nog het

V X n s a Ä Ä van deze opname was het aanvankelijk slechts de bedoeling te d o l o'pnemen heUandaussehen Batavia en Buitenzorg en de omstreken oost en west van de laatste plaats, en zulks met oog op de verdediging.

Van dit eenziidig doel werd evenwel later afgezien en de opname tot de geheele oppei- vlalte van T ï e i d ' e gewesten uitgestrekt, ten einde zoo doende een werk van meer

a l gCel z f o l r lgr snn u , inhetlaatstvanl852, de arbeid afgeloopen, de ver«nding- k a l t der b e r t e w e l t e n g heel zamengesteld en geteekend, met een u itzondering van een kaait der Deme iw s fe m a a n de n later ook beëindigd w a s .

k De o ' ™ i l l e s c h S nltr Z leiding" van den luitenant-kolonel, adjudant E. Stein- J ;( X t L n o e m d tot kolonel, chef van den generalen staf), a a n w i . ^ taak was oüo-edraeen in ziine hoedanigheid van onder-directeur der genie te Batavia, doen die Z : r S e oP zyn verzoek is belast gebleven ook na zijne benoeming tot adjudant van

d eD e X Ttrrt re n e ge n i e ' J. van Staveren heeft den veldarbeid bestuurd, het grootste

g edDe l l t ^ : : e l h t k eSn opgemeten en samengeteld de W * £ £ " ™ opgesteld en tevens de tabellen, hierboven onder n». 2bedoeld, veryaardI gd

* x, v u . w « -TPrdïensteliike officieren en ook aan de andere officieren , die bij deze op Aan beide ^ J ^ ^ ^ d e t e v r e d en h e i d van den Gouverneur-Generaal betuigd.

T ï ï S T r S ^d i b d o n be v o l e n eFo efo n d e rZo e k i nge n en opnamen waar- v a n e n het v o i g Verslag ook onder dit hoofddeel sprake w a s , bengtte de directeur der

C U ld T - fadB^ÎASAto - * « > Maart, en alzoo gedurende den tijd van acht m ^ ^ ^ ^ n ^ t r e k t h e i d van 9207 bouws sawaveiden, behoorende

a^ f i ndï f dktrict indramajoe bij opmeting waren bevonden 6321 bouws, zijnde !578 bouws meer dan op den legger van den aanslag bekend stonden; ^

dat de opmetingen in de afdeeling ^ ^ ^ ^ X ^ X e ^ r ^ t ^ ,

i M A A : Z » Ï S Ï X - e n het vroeger bekende

Gratte'velden van elke dessa na de ° ^ ^ ^

d ^ - — e n ^

^ " , ï ï r ? A 3 A — ^onderzoekingen nog geen begin scheen gemaakt te zijn; -ouden verloopen vóór dat de opme-

tin^VTÄ

te doen instellen naar de wijze ^ ^ ^ Ä e n werden, gebreken daarin, welke veroorzaal.ten dat zulke ^ m ^ ^ b l d w e r d,

Het gevolg daarvan was eene beschikking van 25 D e c e m b e , J dat de re

•volg daarvan was eene oescniKKuig Vau.« ^ — ~ ~ , -

Ten einde den dirigerenden officier der topographische opname in staat te

(9)

i p •)

trouwen en kundigen opnemer te onderscheiden van den ontrouwen en onkundigen, en opdat de zamen te stellen kaart die naauwkeurigheid en zekerheid erlange, welke bij zulk een belangrijk werk eerste vereischten zijn, werd wijders nog bepaald, dat de vaste punten voor de bedoelde opnamen zouden worden bepaald door de op Java a a n - wezende geographische ingenieurs.

In den loop van 1853 werd door Zijner Majesteits stoomschip Gedeh een plaatselijk on- derzoek bewerkstelligd naar het vaarwater aan de zuidkust van J a v a op de hoogte van Poeger, residentie Bezoekïe.

Uit het deswege van het Marine-departement ontvangen rapport bleek het volgende:

» Door de zware rolling en groote diepte is het voor geen schip houdbaar om tusschen

» het «land Noesa Baroe en den Java-wal te ankeren. Het vaarwater zelf is zuiver ;

» alleen zeer digt onder de kust van Java bevinden zich klippen.

.» De eenige ankerplaats is onder Noesa Baroe. Dit eiland, van middelbare hoogteen

» op 7 en 8 mijlen zigtbaar zijnde, is aan alle zijden omgeven door loodregt in zee loo-

» pende rotswanden, vele kleine bogten op de noordzijde vormende, waarin hier e n d a a r

» een klein plekje strand gevonden wordt, hetwelk niet voor landingsplaats kan dienen, wijl

» men onmiddellijk tegen de steile rotsen en ondoordringbare bosschen stuit.

» Eene dezer bogten, nagenoeg midden tusschen den noord-oost- en noord-west- hoek,

» gaf aan de Gedeh een ankerplaats in 27 vaàm water op zandgrond met schelpen, en

» op 3 kabellengten afstand van den wal en 1 mijl van de kust van Java. Van dezelve

» peilde men de beide hoeken: O. Z. O. l/2 O. e n W. Z. W. , den naasten hoek van J a v a

» N . O. l/4 N . , en den hoogsten top van het gebergte op Tandjong Legong N . O. t. O l/2 O.

», Voor den tijd van laag water met nieuwe maan vond men 10, met een verval van 7

>, a 8 voet. In deze bogt ligt men met zuidooste- en west-zuidwestewinden vrij

>, van hooge rolling en zee; ,doch met noordooste- en noordwestewinden kan deze

» ligplaats niet als veilig besehouwd worden.

» Bewesten den noordoostelij ken hoek van het eiland is eene b a a i , welke 3 à 4 schepen

» zou kunnen bevatten, doch 33 en 31 vadem diepte heeft. Aan hare zuidzijde is een

» inham tusschen hooge steile klippen, welke 150 à 200 el wijd is, bij den ingang

» eene diepte houdt van 28 en 22 vadem, zeer spoedig afnemende tot 1 6 , 6 en 2

» vadem , en in een vrij goed strand eindigt.

» In dezen inham zal men zeer veilig liggen ; de naauwte van en de groote diepte bij

» den ingang maken echter het uit- en ingaan zeer moeijelijk.

» Op den oever waren eenige hutten en eene pondoppo.

» Het w a t e r , dat op het eiland gevonden wordt, is grondig en soms brak.

» De praauwen, welke tot het Vervoer van producten gebezigd zullen worden, kunnen v door de baai van de rivier van Bedadong niet grooter dan van 3 en 4 kojans zijn',

» terwijl het in- en uitkomen , om dezelfde reden , alleen des morgens en niet altijd zonder

» vertrao-e^T" ^ ^ h e b b e n ' h e tSe e n i e t inladen van eenig schip een geruimen tijd zal . Indien derhalve wierd overgegaan van Poeger eene afschepingsplaats te maken, zou-

» den de schepen onder Noesa Baroe op de aangegevene plaats ten anker komen" enz.

In January 1853 werden bij het Indisch Bestuur van het militair departement nader ontvangen 14 kopijen van ddtailstukken der kaart van Sumatra's Westkust, vervaardigd door den toenmaligen kapitein van den generalen staf L. W. Beijerinck; te weten:

1. omtrek van Tapanolie ; 2. idem van Natal : 3 . idem van Anjer Bangies ; 4. kaart van Groot Manheling;

r). idem der districten Oeloe en Pakanten ;

€. idem der I X Kotta's ; '

7« idem der X X Kotta's ;

8- idem van Halabang ;

S o L -i d <^ d e r d i s^ ic t e n ^ n S i b a n a n g B a n a n g , I I I Kotta's, Alahan-Pandjang, Silago.

'oIe Pagoe en X I I Kotta's ;

(10)

(4 )

10. kaart van den omtrek van Baros ;

1 1 . idem van de zuïder-afdeeling der Padangsche bovenlanden;

12. idem der X I I I Kotta's ; 13. idem van P r i a m a n ; en 14. idem der Lima Poeloe;

Ongerekend de algemeene kaart van Sumatra's Westkust, in 1851 ontvangen, was het Gouvernement door deze nieuwe bezending in het bezit van 19 detailkaarten van dat eiland, welke, naar mate de werkzaamheden op het topographisch bureau der genie- directie dit zouden gedoogen, nog zouden toenemen. Ook de bovenvermelde kaarten werden naar Nederland verzonden.

I n 1853 werd in Indie ontvangen de in Nederland uitgegeven kaart van Sumatra's Westkust van den heer Beijerinck.

I n October 1852 was magtiging verleend"tot het doen lithographeren van 500 exem- plaren der étappekaart van Sumatra's Westkust en daarbij behoorenden afstandwijzer. Dit werk was op 1 Junij 1853 atgeloopen.

Door den officier, belast met de voortzetting van de opname der Lampongsche distric- ten (zie het vorig Verslag), werd in het laatst van 1853 eene verbeterde kaart ingediend, opgemaakt naar de beste bronnen die hem ten dienste stonden.

Daaruit is gebleken, dat de vroeger ingediende schets onjuist was , en dat dus ook de daaruit gemaakte raming, als zoude reeds I/3 gedeelte in 1847 opgenomen zijn en het overige gedeelte zonder onvoorziene tegenspoeden in den tijd van één jaar afgewerkt kunnen worden, geheel onnaauwkeurig was.

Om in een en ander te voorzien werd magtiging verleend om het personeel voor deze opname te vermeerderen met nog één militair beneden den rang van officier.

De opname van het 'eiland B a n k a , waarvan in het vorig Verslag melding is gemaakt, was onder ultimo 1853 nog niet afgeloopen.

I n October 1853 werd bepaald , dat aan den luitenant, kommandant te Riouw, zou worden opgedragen het vervaardigen van eene figurative kaart, houdende aanwijzing van de aan particulieren afgestane en in bezit genomen perceelen aldaar.

In Junij 1852 was bepaald, dat op het topographisch bureau der genie in kaart zouden worden gebragt de rivieren van oostelijk Borneo, volgens opgave van den gewezen civi- len gezaghebber van Koetei en de Oostkust van Borneo H. van de Wall. Aan die opdragt was in November 1853 voldaan.

Door den landmeter te Menado Paephe Bulow werd in 1853 door tusschenkomst van den geographischen inferieur de Lange ingediend eene door hem uit eigen beweging vervaardigde kaart der groote wegen van de Menahassa.

Deze kaart werd bij onderzoek door genoemden ingenieur bevonden zoo uitmuntend zamengesteld te zijn, dat den vervaardiger daarover de tevredenheid der Regering betuigd en eene geldelijke belooning geschonken werd.

Omtrent terrein-opname in het Verslag van 1852 behandeld onder het hoofd : Landmagt,

§ 4 , lit. 6, kan voorts nog worden vermeld de afloop der verkenningen, verrigt omtrent de uit de afdeeling Buitenzorg na'ar Tjandjoer voerende wegen, ter beoordeeling in hoever het verleggen van den grooten postweg over den Megamendong mogelijk en voordeelig i s . en de opname en waterpassing tusschen Batavia en Buitenzorg, verrigt door den lsten luitenant der genie MaarscMk, welke dien officier geleid hebben tot het maken van een ontwerp voor een spoorweg tusschen de vermelde plaatsen.

Over de verrigtingen der Commissie van zeelaarten en van den geographischen ingenieur wordt gehandeld onder het hoofd: Zeemagt.

(11)

( 5 )

B . B E V O I i K I N « .

§ !• Java en Madura.

De sterkte der bevolking op Java en Madura op ultimo 1853 wordt aangetoond in den hieronder volgenden staat.

R E S I D E N T I E N

EN

A F D E E L I N G E N .

Bantam . Batavia • Buitenzorg Krawang Preanger.

Cheribon Tagal. . Pekalongan Sam arang J a p a r a . Rembang .

Soera-( Vast l a n d .

b a lJa i Madura . Passoeroean

Bezoekie. . Banjo ewangie Banjoemaas Bagelen . . Kadoe . . Djokjokarta Soerakarta . Madioen. . P a t j i t a n . . Kedirie . .

Tof aa^ ,

Europeanen en daarmede

gelijk- gestelden.

199 3,558 364 144 249 580 299 390 3,138 426 556 2,530 413 815 610 109 346 342 209 603 1,150 ,173 30 184

17,417

Chinezen.

1,219 38,906

8,985 2,256 325 10,204 3,134 3,227 9,084 7,028 10,439 7,571 7,908 2,753 1,552 198 2,421

1,918 3,226 1,418 3,005 1,351 156 2,656

130,940

Andere vreemde

Ooster- lingen.

252 843 66 )>

365 862 1,518 618 2,157 779 809 3,233 10,048 1,058 2,200 1,796 82 65 50 175 500 78

»

»

27,554

Inlanders.

493,742 323,156 291,258 136,061 764,589 608,355 281,134 230,773 714,966 367,420 546,333 1,027,761 309,706 376,239 522,290 31,323 406,596 583,622 420,017 310,883 662,011 318,999 94,470 282,780

10,104,484 Lijf- eigenen.

11 7,668 139 27 10 16 37 94 383 33 139 652 59 228 54 8 21 7

D

20 30

» 2 12

9,650

TOTAAL

495,423 374,131 300,312 138,488 765,558 620,017 286,122 235,102 729,728 375,686 558,276 1,041,747 328,134 381,093 526,706 33,434 409,466 585,954 423,502 313,099 666,696 320,601 94,658 285,632

10,290,045

totaal der bevolking bedroeg alzoo io 290 045 totaal in het vorig Verslag voor 1852 opgegeven was . . . . 9,943,075

dus meer onder ultimo 1853 . . . 346,970

-z

(12)

( 6 )

W a t betreft de onzekerheid omtrent de juistheid van deze opgave, vooral met opzigt tot de inlandsche bevolking, geldt nog steeds hetzelfde, wat reeds bij herhaling m de vorige verslagen is aangeteekend.

Omtrent de oorzaak, welke tot de vermeerdering of vermindering van het opgegevene Cijfer, in vergelijk met het vorige j a a r , zouden hebben geleid, wordt weder het volgende ontleend aan de jaarverslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur over 18o3.

Van de niet-genoemde gewesten valt niets bijzonders te vermelden.

Bantam. De vermeerdering, welke het cijfer der bevolking van deze residentie aanwyst, wordt toegeschreven aan meerdere geboorte dan sterfte.

Batavia. De inlandsche bevolking heeft, vooral in het distriet der stad en j o ^ s t e d e n , veel te lijden gehad van verschillende epidemien, welke het geheelejaar 1853 doorhebben geheerscht en zonder welke zij waarschijnlijk meer zoude toegenomen zijn.

Ook op de vermeerdering der Chinesche bevolking hebben deze epidemien haren na- deeleen invloed doen kennen; terwijl de handhaving der verbodsbepalingen omtrent de vergunning tot verblijf aan nieuw aangekomenen almede ten gevolge heeft gehad, dat die natie niet in die mate is toegenomen als vroeger werd opgemerkt.

Preanger regentschappen. De vermindering met 6672 zielen van de bevolking dezer residentie wordt daaraan toegeschreven, dat door den regent van Soemadang steeds een te hoog cijfer is opgegeven; zijnde bij eene meer naauwkeurige opname voor dat regentschap eene mindere sterkte van 14,400 zielen opgemerkt. Dit regentschap buiten beschouwing latende, blijkt dat de bevolking geschat wordt met 7728 zielen te zrjn toegenomen.

Onder de opgegevene cijfers zijn niet begrepen de inlandsche bedienden by Europeanen of bij inlandsche vreemdelingen, wier getal moet bedragen hebben:

onder ultimo 1852 9>5 8 3 e n

,, 1853 10,795 meer in 1853 ,• ! >2 1 2

De telling wordt echter verondersteld niet juist te zijn. Het noodige zoude in 1854 gedaan worden, om zoowel nopens deze telling als het overige bevolkingscijfer meer naauwkeurigheid te verkrijgen.

Samaranq. De vermeerdering der inlandsche bevolking met meer dan 48,000 zielen wordt toegeschreven aan het overkomen van vele personen uit naburige r e s i d e n t e n , die in de aldaar te Samarang heerschende welvaart wenschen te deelen.

Onder ultimo December 1849, dus vóór den aldaar geheerscht hebbende hongersnood, bedroeg het cijfer der bevolking 687,248, dus 42,480 zielen minder dan in 1853, waaruit blijkt dat ook, voor zooveel de hoegrootheid der bevolking betreft, die residentie zich van de geledene ramp heeft hersteld.

Rembang. De trapsgewijze vermeerdering der inlandsche bevolking in deze residentie wordt beschouwd als een gevolg der aldaar bestaande welvaart.

Soerabavja. De vermeerdering der bevolking met 29,742 zielen wordt toegeschreven aan de omstandigheid; dat er 15,487 personen meer zijn geboren dan gestorven, aan verhuizingen van een aantal lieden van andere plaatsen naar deze residentie en aan eene meer naauwkeurige volkstelling.

Banjoemaas. De vermeerdering der bevolking wordt toegeschreven aan heerschende welvaart, en aan de omstandigheid, dat er geene belangrijke ziekten gedurende dat j a a r zich hebben voorgedaan, en voor een gedeelte ook aan eene meer naauwkeurige telling.

Bagelen. De niet onaanzienlijke vermeerdering der inlandsche bevolking in die residentie schrijft men gedeeltelijk toe aan de gunstige verhouding van de geboorte tot de sterfte, maar voornamelijk ook aan het groot getal bijgekomene personen van elders, gelokt door de bijzonder voordeelige uitkomsten der indigo-cultuur en door de groote verligting aan de gouvernements-cultures toegebragt, waardoor velen der vroeger mtgewekenen waren teruggekeerd.

(13)

Kadoe. Het totale cijfer der bevolking wijst eene vermeerdering aan van 12 583

«elen voornamehjktoetesehrijvenaan meerdere geboorte- dan sterfgevallen ; t e r w i ü t k het cijfer der van elders aangekomenen dat der vertrokkenen met 5640 zielen overlreft

Djokjakarta. De vermeerdering der Indische bevolking met 5329 zielen wordt toegeschre-

ven aan den voordeelxgen staat der gezondheid en van de voedingsmiddelen in die, Ä ? . .

Tp dan h i ^ T a n J £ T " ' * * * " " ^ ^ ^ ^ " " * «

,

"

U

w e f S f T n ' ^ a T t ^ f ^ " ^ S*™

3

'

Z

°°

m M d

° °

r d e

»

a t u u r b e

S ^ - o wenn m getal toeneemt, moet, naar des residents meening, gezocht worden in de l u Ï T o t

6

vTrhuTz ? f " ' ^ ** ^ ^

fa

* » «"»* ™ onbestlndÏheidTden iust tot verhuizen, de weinige verkleefdheid aan dessa of eigendom, waardoor het volk weinig gewoon s om zich op eene doelmatige wijze in te" r i g t e n T f o d e t w e e e plaats, aan de aldaar bestaande volksgewoonte om al den zwaren arbeid door vrouwen

te doen verngten. "«wcu

f f™. De aanzienlijke vermeerdering v a n 3 0 ) 3 8 8 w e ] k e h e t

..

f fl b e v o l k i

van deze residentie aanwijst, wordt niet zoozen u , "

e v o l K m

S meerdering, als wel aan eene

m e e r

naauwkeurle o f " J **" " ^ ™^

k(i V e r

"

^^i iidduwKeunge opname dan in vroegere jaren.

§ 2. Buitenbezittingen.

Op de buitenbezittingen wordt de staat der bevolking op ultimo 1853. opgegeven als volgt :

BEZITTING.

!

Padang . . . P. bovenlanden Tapanolie . . Benkoelen . Lampongs

Palembang . . Banka. . . . Blitong . Riouw.

•-afd. van Borneo . ., .

" °n O.-afd. van Borneo , Celebes en onderhoorigheden . Amboina. . .

Banda, ïernate .

^ n a d o (Menahassa). . j

jh<

*.nietonder direct beheer, Timor.

Inlanders, slaven, pande^

lingen en vreemde Oosterlingen.

Totaal.

209,020 525,140 280,701 111,397 82,941 316,751 47,387 8,487 23,229

445,250 446,650 250,862 259,992 130,934 131,862

5,519 6,150 92,040 93,145 98,175 99,588

» I 137,307

p. m. 1,845,585 L.

m

. 1,846,305

(14)

( « i

Tot toelichting kan het volgende worden bijgevoegd:

Surras f » W De cijfers der Chinesehe en inlandschc bevolking zijn getrokken

uit de opgaven van 1852. avonden, en vermits geene aan-

Na dien tijd hebben er geene opnamen me* plaats S ^

d e n

*

l i j k

_ teehening wordt gehouden van d e ' ^ ^ ^ ^ « S ^ U e ^ « p t e ^ g e v « ,

beid, aangaande de ^ ^ ^ ^ ^ ^ V ^ e ^ ^ g«md dat de landbouw uitgebreid, Men heeft echter eene vermeerdering aangenomen, o

V e

i

het verbruik vermeerderd en de handel toegenomen is.

Benden. In 1853 had wederom eene nieuwe volkstelling plaats, waarvanhet resul-

taat, vergeleken bij de beide vorige jaren, het volgende was.

1 8 5 1 .

6,021 14,193 10,949 20,776 20,592 19,495 5,621 9,312

106,959

1 8 5 2 .

6,585 14,910 10,878 21,201 20,664 19,602 5,631 10,669

110,140

1 8 5 3 .

6,550 14,883 10,861 22,799 20,439 19,601 5,589 10,575

111,297

Benkoelen

Mokko Mokko Laïs

Ommelanden. . . . • • • Seloema

Manna Kauer

Kroë . . . « • • • Totaal

L „ „ . I» .853 gaf e » « « W ^ S " * ^ » d 8 tóto d e " " '

geplaatste cijfers.

District Telok Betong.

, „ . . . . . 4,252 Vallei van Telok Betong

. . 2,485 Marga Wajorang

. . . . 2,344

,, Radja Bassa ' *

Gebied van Orang Käthe.

. . . . 3,210

Paendoe en Pidada

. . . . 4,707 District Sekampong

. . . 9,751 ,, Semangka

. . . 20,635

„ Toelang Bawang

. . 16,696 ,, Sepoeteh . . . • - • • • * '

Totaal ' • •

6 4

>

0 8 0

(15)

( 9 )

»

De nog te doene volkstelling in de Marga Negara Batoe en D a n t a r a n , het bovendeel van het district Sekampong en het landschap Maringoei en P e n n a t , zoude in 1854 ten einde gebragt worden.

Bij vergelijking van deze met de vroegere volkstelling, wordt in het eene district ver- mindering en in het andere vermeerdering van bevolking opgemerkt.

I n het algemeen wordt echter aangenomen, dat uit hoofde van de aanhoudende epide- mische ziekten, waaraan de bevolking in dit landschap is blootgesteld geweest, zij in de laatste jaren niet toegenomen is.

Ten bewijze hiervan is aangeteekend, dat het district Toelang Bawang in 1843, volgens de laatste (voor zooverre bekend) gedane volkstelling, 29,450 zielen telde , terwijl het thans slechts een cijfer aanwijst van 20,635 zielen, gevende een verschil van 8815 zielen.

Palembang. ^ De vermeerdering met 10,755 zielen wordt voornamelijk toegeschreven aan de invoering der vaccine, en ook aan het meer en meer afnemen der instelling van de djoedjoer (bruidschat), waardoor de huwelijken talrijker worden.

Gelijk in 1852 wordt ook thans gezegd dat onder het opgegeven cijfer de bevolking der grensdistricten niet is begrepen, welke nu geschat wordt op 52,000 zielen, terwijl vroeger daarvoor was opgegeven 60,000 zielen.

Banha. De bevolking verminderde met 359 zielen, hetgeen wordt toegeschreven aan de aldaar geheerscht hebbende kinderziekte.

Voor zoover kon worden nagegaan beliep het aantal lijders 5745, waarvan zijn over-

leden 1215. J

Biouw. Gelijk in 1852 is alleen opgegeven de bevolking van het Riouwsche rijk, zijnde de sterkte van de bevolking van Linga niet bekend.

De genomene cijfers worden te onzeker geacht, om er gevolgtrekkingen uit op temaken.

De vermeerdering der Chinesche bevolking met circa 1600 zielen wordt toegeschreven aan den voordeeligen stand der markt in gambier en peper.

Wester-afdeeling van Borneo. Van dit gewest is over 1853 geen verslag ontvangen.

Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo. Het bevolkingscijfer wijst eene vermeerdering

aan van 409,698 zielen. . 6

Men had echter in 1852 niet mede gerekend de bevolking der volgende afdeelin- gen, als:

Oostkust van Borneo . m e t 171,750 zielen,

Groote en Kleine Dajak 1( 7300O

zoomede de Sultanslanden van Banjermaasing ,, 161 092 » Totaal . . 405,842 zielen.

Zoodat de eigenlijke vermeerdering bedraagt 3856 zielen, welke voornamelijk wordt toe- geschreven aan verhuizingen van elders.

Celebet, en onderhoorigheden. I n 1852 werd alleen opgegeven de bevolking van het district Macassar.

Deze bedroeg onder ultimo December 1853 34,545 zielen; er had dus eene vermeer- dering plaats van 1030 zielen.

een°e T ^ ™ ^ ^ b e v o l k i nS d e r overige districten zijn approximatief. E r wordt echter e algemeene vermeerdering aangenomen van ongeveer 17,000 zielen, voornamelijk toe

«i schrijven aan rust en welvaart onder de bevolking.

c£™b°ina. I n 1852 had men niet mede gerekend de Alfoersche bevolking op de eilanden sleeW ! LB 0 e r O e' b e d r aSe n d e ongeveer 58,875 zielen; zoodat de eigenlijke vermeerdering

echts 426 zielen bedraagt. S

kevolkid e V e r m e e r d e r i nS n i e t aanzienlijker is wordt toegeschreven aan de onder de slafftoffü! h e e r s c h e n d e koortsen, welke in 1853, voornamelijk op het eiland Boeroe,vele

b oners ge m a a k t hebben.

3

(16)

( 1 0 )

Banda. Het opgegeven cijfer geldt alleen voor de Banda-eilanden. Van de bevolking der overige onder die residentie ressorterende eilanden zijn geene opgaven ontvangen, met uitzondering alleen van de Aroë-eilanden, welke eene bevolking zouden hebben van p . m. 13,000 zielen.

De resident vertrouwde er op, in 1854 meer inlichtingen van deze bewoners te zullen erlangen, ten minste van de Ceramsche negorijen en de eilanden, die meer communicatie met Banda hebben.

Ternate. I n 1853 heeft men (hetgeen in 1852 niet gesehiedde) dé bevolking der volgende rijken medegerekend, als:

rijken onder het gebied van Ternate. 62,748 zielen,

» » » » » Tidore . 11,754 » Papoeas en Alfoeren op de kusten van Nieuw Guinea enz. . . : 14,000 » Batjan 1,459 » Totaal. . 89,961 zielen.

Deze cijfers zijn echter approximatief.

De bevolking op het gouvernements-grondgebïed bedroeg op ultimo December 1853:

Europeanen en daarmede gelijkgestelden 719 zielen, Chinezen 386 » Andere vreemde Oosterlingen 22 » Inlanders - . • 2,057 » Totaal. . 3,184 zielen.

Zijnde in vergelijk met het cijfer van 1852, ad 2,951 »

in 1853 meer 233 zielen.

Menado. Het eindcijfer van de bevolking in de Menahassa is gelijk aan dat van de laatste twee jaren.

Omtrent het geringe cijfer der inlandsehe bevolking aldaar zegt de resident het volgende:

» Het in verhouding tot de uitgestrektheid des lands zeer geringe cijfer der inlandsche

» bevolking in de Menahassa, en de zeer langzame toeneming van hetzelve mag met

» regt bevreemding baren, dewijl het land uitermate vruchtbaar i s , aan levensmiddelen

» zeldzaam gebrek bestaat, voedzame spijzen, waaronder veel varkensvleesch, gebruikt

» worden en de luchtgesteldheid voor buitengewoon gezond wordt gehouden (ofschoon de H ondervinding van de laatste jaren daarmede eenïgzins in tegenspraak is).

« Ongeacht al deze gunstige voorwaarden, werkt een tal van nadeelige omstandigheden

» zamen om derzelver heilzame uitwerking op de vermeerdering der bevolking te

» veronzijdigen of tegen te gaan.

» Die omstandigheden zijn voornamelijk:

» Onreinheid;

» het verrigten van zwaren arbeid door de vrouwen, onverschillig in welken physieken

» toestand zij verkeeren;

» weinig zorg voor de kinderen, die, zeer jong zijnde, op den rug der moeder gebonden,

» haar naar het veld en elders vergezellen, aldus blootgesteld aan den schadelijken invloed

» van hitte en koude;

» het onnatuurlijk voedsel der jonge kinderen ;

» gebrek aan goede geneeskundige hulp, zoodat het volk, in geval van ziekte , aan eigene ,

» zeer verkeerde geneeswijze is overgelaten;

» het blootshoofd gaan, dikwerf met geschoren kruin, door een groot gedeelte der

» mannen, vooral heidenen, onder alle weersgesteldheden ; en eindelijk welligt ook minder

» voortelingadrift bij beide geslachten.

(17)

( 11 )

» Het aantal kinderen, hetwelk jaarlijks in cfe Menahassa sterft, is aanzienlijk groot.

» Van de zijde van het bestuur worden herhaaldelijk aanbevelingen gedaan om eenige

» der voormelde,^ de vermenigvuldiging belemmerende oorzaken te doen ophouden of te wij-

» zigen, maar zij zijn zoodanig met de gewoonten en leefwijze der bevolking vereenzel-

» vigd en deze is ook in dit opzigt zoo zeer aan het oude gehecht, dat slechts zeer

» langzaam verbetering erlangd of verwacht kan worden.

» Hierbij komt, dat eenige, zoo niet de meestestrandplaatsen, zeer ongezond zijn, ten

» gevolge waarvan de bewoners steeds in talrijkheid afnemen."

Timor. In het Verslag van 1852 werd het cijfer der bevolking op de gouvernements-

Ianden opgegeven te bedragen 2849 zielçn.

Volgens de opgave van ultimo 1853 werd zij toen geschat op : Europeanen en daarmede gelijkgestelden . . 171

Chinezen 454 Arabieren enz 3 Inlanders 5332

5960 ..

Dus meer in 1853 3111 zielen.

Het verschil tusschen deze cijfers en die op den bevolkingsstaat is het gevolg van het aamvezen ook in de Vorstenlanden van 5 Europeanen en 90 Chinezen.

•Het cijfer der inlandsche bevolking wordt aldus opgegeven :

E o t t i

75,000 zielen,

D a m o

1,500 »

Savoe en Randjoewa 31,000 »

S o l

° r 15,000 »

A n d e n a r a

36,000 „

L o m b l e m

' ' 120,000 »

Pantar 60,000 ».

A l l o r

193,750 »

S o e m b a

1,000,000 •

Semaauw .

8 ) 0 0 0

Timor (Nederlandsch gedeelte) 300,000 » op gouvernements-landen 5,332 ..

Te zamen. . . . 1,845,582 zielen.

voor Î ?

Z e C1J 1S

°PS

e m e r k t

>

d a t z

Ü alleen op gissingen gegrond zijn, zijnde daar-

* ï e r k

S

T 1 T

6 V r 0 e g e r r e e d s a a n

g

e n o m e n e

berekening, namelijk van 250 zielen per

m

ijl vo f

... — «ö-iovuv- iuijj. vuur ÜB mee miJ

'

1 VQOr d e meest

°evolkte en van 125 zielen per vierk. Engelsche

J*

v

«or de niinstbevolkte eilanden.

(18)

( 1 2 )

3. Acten van verblijf.

Gedurende 1853 zijn door den Gouverneur-Generaal verleend 110 acten van vast en 42 acten van tijdelijk verblijf als:

aan personen geboortig van :

vast. tijdelijk, Nederland 93 » Java 2 » Hannover 3 » België 7 2 Pruissen . 1 4 Frankrijk » 8 Turkije » 1

Engeland. " »

1 5

Holstein > 1 Perzie » 2 Duitschland » 6 Baden 1 » Noord-Amerika. » 1 Zwitserland] » *

i

West-Indie 3 ».

Jamaica » * 110 42

Eene acte van tijdelijk verblijf, vroeger aan een uit België geboortig persoon verleend, werd ingetrokken.

C . O p p e r l b e h e e r .

§ 1. Gouverneur-Generaal.

Blijkens het vorig Verslag had de reis van den Gouverneur-Generaal in het jaar 1852 zich moeten bepalen tot de afdeeling Krawang, en de residentien Preanger regentschap- pen, Samarang, Soerakarta, Djokjakarta, Kadoe, Bagelen en Banjoemaas.

In het begin van 1853 werd daarom het plan gemaakt om in den loop van dat jaar het overige gedeelte van Java benevens het eiland Madura te bezoeken.

Vooraf werden de volgende beschikkingen genomen, als :

1°. der betrokkenen autoriteiten (uit hoofde van hetgeen in het vorige jaar had plaats gehad) aanbevolen, om bij het doen van inkoopen voor eene behoorlijke receptie, zich te bepalen tot het betamelijk noodzakelijke, met vermijding van alle voorwerpen van weelde en alle tot hinderlijke overdaad leidende onnoodigheden, met bepaling tevens, dat het niet-verbruikte weder zou worden van de hand gezet, ten voordeele van 's Lands kas ;

2°. aan het mililair departement op zijne betrekkelijke voorstellen opgedragen om

het noodige te verrigten ter voorziening in het op eenige plaatsen bestaande gebrek aan

het benoodigde materieel en personeel tot het doen van salutschoten bij de komst en het

vertrek van den Gouverneur-Generaal, daar het, volgens het ingewonnen advies van

den Eaad van jjNederlandsch Indie, niet welvoegelijk zou zijn, die salutschoten dâar

achterwege te laten.

(19)

( 1 3 )

S», voor de ontvangst op het eiland Madura een afzonderlijk ceremonieel vastgesteld, omdat het bij het besluit van 2 Julij 1852, n°. 1 , vastgestelde aldaar niet kan worden opgevolgd ; en

4«. gedurende de afwezendheid van den Gouverneur-Generaal het dagelijksch beheer van zaken, even als in het vorige j a a r , opgedragen aan het lid in den Raad van Neder- landsch I n d i e , den Staatsraad in buitengewone dienst J. P. G. Buloffs, met vrijstelling van het bijwonen der vergaderingen van den Eaad.

N a deze schikkingen te hebben gemaakt, vertrok de Gouverneur-Generaal opden9den July van Buitenzorg, door de Preanger regentschapoen, naar de residentien Cheribon, l a g a l en Pekalongan; zette de reis van daar over Samarang voort naar Japara , Rem- bang, Madioen, Kedirie, Passoeroean , Probolingo en Bezoekie ; scheepte zich te Panaroekan in aan boord van Zr. Ms. stoomschip Merapie naar Banjoewangie ; stak van daar over naar Madura ; begaf zich voorts naar Soerabaija, en scheepte zich eindelijk te Grissee in aan boord van Zijner Majesteits stoomschip Borneo terug naar Batavia.

Op den 8sten September te dezer hoofdplaats aangekomen, nam de Gouverneur- Generaal op den U d e n daaraanvolgende het dagelijksch beheer weder over.

I n de bezochte residentien en af deelingen werd al het bezienswaardige in oogenschouw genomen, waaronder niet alleen de civile en militaire lands-inrigtingen, maar ook de voornaamste particuliere inrigtingen van landbouw en andere takken van nijverheid;

terwijl op al de hoofdplaatsen aan het daar vereenigde personeel van ambtenaren en de overige ingezetenen de gelegenheid werd gegeven hunne belangen persoonlijk bij den Gouverneur-Generaal voor te brengen. Ook werden onderscheidene belangrijke zaken, welke bij het Gouvernement in overweging waren, plaatselijk met de betrokkene autori- teiten besproken.

Bij gelegenheid van de reis , en zelfs later nog, hebben eenige regenten den Gouverneur- Generaal kleine geschenken aangeboden.

Het weigeren van die geschenken, wanneer zij eenmaal zijn aangeboden, geeft steeds een onaangenamen indruk.

Het wenschelijkste was dus de aanbieding daarvan te voorkomen. Daarom werd aan de hoofden van gewestelijk bestuur opgedragen om, wanneer zulks t e p a s mögt komen, het aanbaden van zoodanige geschenken aan den Gouverneur-Generaal op de meest beleefde wijze te ontraden.

Even als laatstelijk over 1852 is medegedeeld, werd ook in 1853 voortgegaan met het brengen van vereenvoudiging in de afdoening van zaken, waar het zonder schade voor de dienst kon geschieden.

De voornaamste bepalingen dienaangaande komen voor in het Staatsblad van Neder- landsch Indie over dat j a a r , nK 1 0 , 13, 2 2 , 5 0 , 51 en 76.

§ 2. Raad van Nederlandsen Indie.

De afwezendheid met verlof naar Nederland van den vice-president mr. J. W. F. van Nes, en de pensionering van het raadslid C. S. W. graaf van Hogendorp, deden den Raad op den lsten Januarij 1853 slechts bestaan uit drie leden, terwijl, volgens het 2de lid van art. 10 van het regerings-reglement van 1836, in geval van opdragt van bijzondere

aamgen, minstens op de hoofdplaats tegenwoordig moesten zijneen vice-president, b e - nevens twee leden.

Eene Voorloopige vervulling der opengevallene plaats kwam alzoo noodzakelijk voor.

n het begin van Januarij 1853 werd mitsdien besloten aan den tot lid in den Raed van Wederlandsch Indie voorgedragenen hoofdambtenaar P. J. B. de Perez, toen resident van Soerabaija, als provisioneel lid zitting te verleenen.

I n Maart werd in Indie de kennisgave ontvangen, dat hij door den KoninÄ tot die waardigheid was gekozen.

Korten tijd daarop werd mede ontvangen de kennisgave, dat het Z. M. behaagd had

^en heer mr. J. F. jjr van Nes, vice-president van den Raad van Nederlandsch Indie, oen nog met verlof in Nederland, op het door hem gedaan verzoek, eervol uit 's lands

lenst te ontslaan, onder dankbetuiging voor de door hem bewezene diensten.

JNaar aanleiding van deze beschikking en in verband tot het bepaalde bij art. 4 van

Denare °

P het b

.

deld der r e

°

e r i n

S

van 1836

'

werd in de maand J u n i

J

de

waar-

ftaaT^i^11 d e t r e k k i n g van vice-president opgedragen aan het oudste lid van den

a a, den Staatsraad in buitengewone dienst J. P. C. Buloffs.

4

(20)

i 14 )

Onder ultimo 1853 was de Eaad mitsdien zamengesteld uit:

den Staatsraad voornoemd, als waarnemenden vice-president;

en de heeren mr. C. Visscher, mr. P. Mijer,

en P. J. B. de Perez, als leden.

§ 3. Algemeene secretarie.

Bij gebreke van anderen, die daarvoor konden in aanmerking komen, werd in het begin van 1853 de algemeene secretaris mr. A. Prins in commissie gezonden naar de Wester- afdeeling van Borneo. Zijne functien werden dien ten gevolge tot ultimo Mei waarge- nomen door den eersten adjunct-secretaris.

Bij brief van 5 Augustus 1853 werd door den secretaris van bet Britscbe gouvernement te Calcutta, namens den gouverneur van Bengalen, ter beschikking van de Nederlandsch- Indische regering gesteld het geheel of gedeelte der officiële bescheiden, behoorende tot het voormalig Nederlandsch archief van Chinsurah, eene der bezittingen op het vaste- land van I n d i e , in 1824 aan Groot-Brittannie afgestaan; welke bescheiden gevonden waren in de nalatenschap van wijlen den heer Herklots.

D a a r deze stukken behoorden tot een belangrijk tijdvak van de geschiedenis der Neder- landers in I n d i e , kwam het wenschelijk voor o m , ofschoon zij niet alle even belang- rijk toeschenen, het aanbod in zijn geheel aan te nemen.

Door den algemeenen secretaris werd hiervan kennis gegeven aan het Britsche gou- vernement, met verzoek tevens om al de bedoelde bescheiden via Singapore herwaarts te willen zenden.

19. G e w e s t e l i j k a l g e m e e n b e h e e r .

§ 1. Java en Madura.

Passoeroean. De in de residentie Passoeroean ontdekte uitgebreide sluikhandel in amfioen, welke door zeer vermogende Chinezen onder medewerking van verscheidene inlandsche hoofden gedreven werd, maakte in het begin van 1853 het besluit noodzakelijk, om de schuldigen, met vermijding van eene regterlijke vervolging, waarvan geene gunstige resultaten te verwachten w a r e n , bij politieken maatregel en naar mate van het deel dat zij in de zaak gehad hadden, voor eenen bepaalden of onbepaalden tijd uit die residentie te verwijderen , om op de hun aangewezene plaatsen onder het oog der politie te verblijven.

Kedirie. Reeds sedert verscheiden jaren waren van het gewestelijk bestuur der residentie Kedirie klagten ontvangen over de ongenoegzaamheid van het a a n t a l e n van de bezoldi- ging van het inlandsch personeel in dat gewest.

Toen de commissarissen tot regeling van de nieuwe residentien, na het eindigen van den Javaschen oorlog, dat personeel vaststelden, was het volkomen toereikend om de slechts ongeveer 157,000 zielen sterke , op een lagen trap van ontwikkeling staande bevol- king, naar behooren te beheeren.

Ook de geringe tractementen, aan die ambtenaren toegelegd, waren, wanneer men de weinige diensten die van hen gevorderd werden en den geringen stand der personen, die men bij gebrek aan beteren gedwongen was te kiezen, in aanmerking neemt, eer te ruim dan te bekrompen te noemen.

I n de twintig jaren, welke sedert verkopen zijn, veranderde deze staat van zaken ech- ter ten eenen male.

De bevolking wies sterk aan en bedroeg volgens het algemeen verslag der residentie van 1852, op ultimo van dat j a a r 255,244 zielen.

I n datzelfde j a a r leverde de cultures:

koffij circa 45,000 pikols;

suiker » 42,000 » peper » 100 »

kaneel » 5,500 Amsterdamsche ponden.

(21)

( 15 )

In evenredigheid met bevolking en productie waren ook de werkzaamheden der amb- tenar

en

t

o e m e d a t w e l i n d i e m a t e > d a t

^

v e I e n h u n n e r H j k

"

b

nunne pligten naar behooren te vervullen.

De tractementen der mindere ambtenaren waren te schraal om er opeeneaan hunnen rang passende wijze y

a n

te leven, zoodat zij bijna gedwongen waren zich door knevelaï

jegens bevolking eene aanvulling

v a n i n k o m s

t

e n t e

verschaffen.

J

Sedert het jaar 1847 waren deze bezwaren herhaaldelijk ter kennis van de Ke

ff

erin

ff

ï^^^iri^r^^ ^telkens hadden * Ä =

e*£^ oZLit»* Zë7S^ V a n d e

T ' " /

e d i r Ï e r e s s o r t e r e n d e dist

»^n Blitar onder het ^

T S ^ ^ ^ Z T " ^ " * * *"** ™ 1 8 5 0

d i s ^ L t — T u f d " ^

V a n h e t

-gentschaps-en teur d r " l f S f

e

f "s^entie weder in overweging genomen en een inspec- teur üer cultures tot een plaatselijk onderzoek naar de noodzakelijkheid en doelmatigheid der door het gewestelijk bestuur voorgestelde veranderingen, g e c o m m i t t e e r d .

0

iNaüatmt het rapport van die ambtenaren de noodzakelijkheid eener voorzienig ee- K e d L l T j 7

e r d t o

*

e e n e

f™

r e g e l i n g v a n h e t i n l a n d s c h e e l i n d e r e s

4

n s t

.

Na d a n l T V

e

^

d

? b e

g r o o t ï n g m

et f 26,000 jaars moest verhoogen.

IsStÄÄ

0 J k e m a S % Ï n g

d

* " » « * « * • * » November

§ 2. .Buitenbezittingen.

Jl'JWmTlS WeSthmU D 0 0 r d e n

S°™™eur van Sumatra's Westkust was een voor- stel gedaan tot reorganisatie van het personeel der ambtenaren, in dier voege:

e;nt

at

v

P

de

T ?

6 1 1

,

a a

T

s t e i a één

assistent-resident meer, over de sedert 1838 bij opvol-

S S r t ï ï " ? "

K0t

;

a

'

S

'

Seroekan

>

Loe

P

a

i-g' Hl Kotta's, Alahan-

xduujang, öoengie-Adoe en Soengie-Pagoe ; en

dat het personeel bij het binnenlandsch bestuur, toen bestaande uit:

vijf controleurs der 1ste klasse;

zes » » 2de »,

zeven » » 3de » ;

en

tien surnuméraire ambtenaren, zouden worden vervangen door:

vier controleurs der 1ste klasse;

zes » „ 2de

elf » » 3de » zeven opzieners „ l s t e

zea

» » 2de „

acM » » 3de „

jaaTsf"

r e 0 r g a n i s a t i e

^ g e v o l g e zou hebben eene vermeerdering van uitgaven van f 13,800

^ L ^ i ^ S ^ der Indische Kegering weggedragen hebbende, werd, na

1853 d i « n o v i 4 l ^ ^ ^ P

a B 0 M d t e r W e s t k u s t

S

™ a t r a *» augustus

Voorts kan het volo-onrt«, M„ * ,

van Sumatra gelegene P

0

! l 7 P f 7°-, ,

m e d e

S

e d e e

^ »opens de aan de westkust Nadat deze e i l a n d e r i f ^ ? f > \ • •

Verzocht on ten hunnen a a n z S ^ K * , ? " f ^ "

M a

J

e s t e i t s

oorlogsschepen waren

* " » , in overleg was geleden ™ ^ 7

r b a n d t 0 t d e b e s t a a n d e b e s c h i k

kingen van vroegere

Ju

*VJ 1853 besloten gouverneur van Sumatra's Westkust, werd in

" ^ 4 v a n t d e T n ^ s van anderen, op die eilanden handel te drijven ; ^ ^

0 m

^T* * * "**

J t e ver

P

a

<*ten om, bij

(22)

( IG )

2». den gouverneur van Sumatra's Westkust aan te bevelen om de Poggy-eiianden van tijd t o t , zoo mogelijk jaarlijks, door eenen oorlogsbodem te doen bezoeken en, bij die gelegenheid, tevens aan eenen derwaarts te committeren ambtenaar telkens op nieuw op te dragen een onderzoek naar derzelver gesteldheid en den toestand der be- volking;

3». den gouverneur voornoemd mede te deelen, dat zijn voorstel betrekkelijk de aanstelling van eenen Nederlandschen posthouder of van een Indisch hoofd, eerst in aanmerking kon worden gebragt, nadat overtuigend mögt zijn gebleken, dat de eilanders vatbaarheid hebben verkregen onder een hoofd te staan en zij zulks bepaaldelijk verlangen.

b . Palembang. Eene reorganisatie van het binnenlandsch bestuur in de residentie Palembang was op het eind van 1853 nog in overweging, zoodat omtrent de aange- legenheden van dit gewest beter bij een volgend verslag zal kunnen worden gehandeld.

c. Elitong. Van de benoeming van eenen adsistent-resident van Blitong is reeds melding gemaakt onder het hoofd : Grondgebied.

d. Wester-afdeeling van Borneo. De verwikkelingen met de Chinezen in de Wester- afde'eling van Borneo deden in het begin van 1853 er toe te besluiten, een gouverne- ments-commissaris derwaarts te zenden (zie boven C. § 3.), aan wien ampele magt werd gegeven tot alle zoodanige maatregelen, als de Gouverneur-Generaal, ter plaatse aan- wezig zijnde, zoude kunnen nemen.

De eindregeling van het bestuur aldaar kon in dat j a a r nog niet plaats vinden.

e. Zuid- en Ooster-af deeling van Borneo. Krachtens verkregene magtiging des Konings (zie het vorig Verslag) werd in het begin van 1853 overgegaan tot de aanstelling van eenen rondreizenden civilen gezaghebber voor de Groote en Kleine Dajak, aan wien wer- den toegevoegd een inlandsen schrijver en verder personeel. Aan de benoeming van eenen posthouder, ondergeschikt aan den gezaghebber, waartoe mede magtiging was verkregen, werd in 1853 nog geen gevolg gegeven.

f. Celebes en onderhoorigheden. Bij gelegenheid dat aan den toenmaligen gouverneur van Celebes en onderhoorigheden eene andere bestemming zou worden aangewezen, werd het denkbeeld in overweging genomen om het civiel en militair beheer over dat gewest in één persoon te vereenigen.

N a overleg met den Raad van Indie en het militair departement, werd zulks wensche- lijk geacht en mitsdien in April 1853 daartoe overgegaan.

g. Moluksche eilanden. N a a r aanleiding van herhaalde vertoogen van den gouverneur der Moluksche eilanden werd in Augustus 1853 bepaald, dat zoowel die ambtenaar in zijn gouvernement, als de resident van Ternate in zijne residentie, dezelfde eerbewijzen zullen genieten als aan hen vroeger werden gegeven vóór de vaststelling van het r e - glement op de militaire eerbewijzen (Staatsblad 1848, n°. 17).

h. Timor. Tot regeling van hetgeen feitelijk reeds sedert het laatst van 1851 plaats vond, werd in January 1853 bepaald, dat aan den militairen kommandant van het fort Larentoeka op het eiland Flores, tevens zal zijn opgedragen het burgerlijk gezag over de

Solor-eilanden tot Timor behoorende.

E. Militair b e h e e r .

I . IANDMA.GT.

§ 1. Kommandement.

Even als in het j a a r 1852 is gedurende 1853 het bevel over het leger in Indie tijdelijk opgedragen gebleven aan den generaal-majoor titulair G. Bakker.

De kommandant van het leger, Z. D . H . Karel Bernard Hertog van Saksen-Weimar- Eisenach, aan wien in 1851 om gezondsheids-redenen een verlof naar Nederland was verleend, is in 1853, op verzoek, bij Koninklijk besluit van 5 October, n°. 5 0 , op de meest eervolle wijze uit de militaire dienst ontslagen, onder bijzondere dankbetuiging voor de langdurige, gewigtige en trouwe diensten door hem aan den lande bewezen.

(23)

t 17 )

Ter zijner vervanging is bij 's Konings besluit van dienzelfden dag, n". 51, benoemd en tot luitenant-generaal bevorderd de generaal-majoor titulair jhr. F. V. A. ridder de Stuers..

Ten gevolge van eene in het vorige j a a r aan het opperbestuur ingediend vertoog tot erlanging eener betere graduatie in de rangen van hoogere en lagere bevelhebbers van de verschillende groote en kleine afdeelingen, is in 1853 bepaald, dat de civile en militaire gouverneur op Sumatra's Westkust en de kommandant der 2de militaire afdeeling op Java voortaan zullen zijn generaal-majoor, terwijl de kommandant des legers zal zijn luitenant-generaal, kunnende hij echter in enkele gevallen ook generaal-majoor zijn.

§ 2. Algemeen beheer in lij zonderheden omtrent de onderscheidene takken van militaire dienst.

a. G e n e r a l e s t a f .

Bij den generalen staf hebben in 1853 belangrijke mutatien plaats gehad.

De chef, de generaal-majoor titulair Penning Nieuwland, sedert het begin van 1851 in Nederland met verlof tot herstel van gezondheid, is, na benoemd te zijn tot generaal- majoor effectief, op zijn verzoek, eervol uit Zijner Majesteits dienst ontslagen, bij Koninklijk besluit van 29 December 1852 , n°. 68.

In zijne plaats is tot kolonel en chef van den staf benoemd de luitenant-kolonel sous- chef ü. P. Schimpf, die gedurende het afwezen van genoemden generaal die betrekking had waargenomen, terwijl tot majoor sous-chef werd aangesteld de kapitein der infanterie W. Broehhuijs.

Nog vóór het einde des j aars hebben er echter nieuwe mutatien plaats gehad, door- dat aan den kolonel Schimpf, tot herstel van gezondheid, een tweejarig verlof naar Nederland is moeten worden verleend, zijnde dien ten gevolge, ter zijner vervanging, benoemd tot kolonel en chef van den generalen staf de luitenant-kolonel der genie, adjudant van den Gouverneur-Generaal, E. Steinmetz.

b. G e n i e e n s a p e u r s .

Wegens de uitgebreidheid der gewone genie-werken te Batavia, Samarang en Soerabaija en de daaruit voortvloeiende moeijelijkheid om deze werken door de opzigthebbende officieren en militaire opzigters naar behooren te doen nagaan, i s , ter tegemoetkoming in dezen, aan den officier te Batavia en de militaire opzigters op al die plaatsen eene

fourrage-indemniteit toegestaan van f 20 's maands.

De verdere leiding der voltooijing van den stroomleider in de Solo-rivier, waarmede de militaire genie belast w a s , werd in 1853 aan den waterstaat opgedragen.

Door overlijden, pensioneren, verloven, het bij een ander wapen en in civile dienst overgaan, is er een groot incompleet bij het corps genie-officieren ontstaan, waarin, even als in vroegere j a r e n , voorzien is door het tijdelijk bij het wapen in dienst stellen van officieren der infanterie of administratie.

c. A d m i n i s t r a t i e .

Aan den chef van deze dienst, den hoofdintendant W. C. Filet, is in het laatst van 1853 pensioen verleend wegens volbragten diensttijd.

In de daardoor ontstane vacature is alleen door waarneming voorzien, om reden dat de oudste, op den hoofdintendant volgende officier, met verlof in Nederland w a s , met behoud van aanspraak op bevordering.

d. G e n e e s k u n d i g e d i e n s t .

Het nieuwe reglement op het afnemen van examen voor officieren van gezondheid en apothekers, in het laatst des,vorigen jaars gearresteerd, kwam den lsten Julij 1853 in werking.

Op voorstel van den chef werd opzïgtens die examens nog bepaald , dat de tegen- woordige officieren van gezondheid der 1ste klasse, die, volgens art. 1 7 , het normaal

clJfer van 151 verkregen hebben, gepasseerd zullen worden door jongeren, die, voortaan amen doende, een hooger cijfer verkrijgen, en zoo voor de mindere rangen in de mindere

^fn.' zy'nde het een punt van overweging geworden , om aan de officieren van ge- eid der 1ste klasse, die zich over die bepaling bezwaard achten, de vrijheid te

5

(24)

( 18 )

geven, zich op nieuw aan het examen te onderwerpen, volgens de bepalingen van het nieuwe reglement,

In 1853 is aan het Bestuur in Indie magtiging verleend om de formatie van de ge- neeskundige dienst te vermeerderen met e'én dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse (majoor) voor de buitenbezittingen, uitgezonderd Sumatra's Westkust, bestemd

voor de inspectie der hospitalen en voor de geneeskundige belangen in het algemeen, en haar te verminderen met ée'n officier van gezondheid der 2de klasse.

Tot dusver was de officier van gezondheid der 1ste klasse dr. P. Bleeker belast met het geven van onderwijs in de genees- en heelkunde aan de inlandsche élèves van de geneeskundige school te Batavia.

De gunstige resultaten hiermede verkregen, en welke hoofdzakelijk aan zijne uitmun- tende wijze van doceren zijn toe te schrijven, deden het wenschelijk zijn om dien officier van gezondheid, ook bij eene bevordering , aan het hoofd dier inrigting te doen verblijven.

Toen dus die bevordering door ontstane vacature in 1853 moest plaats vinden, is de officier van gezondheid der 1ste klasse P. Bleeker bevorderd tot dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse , met bepaling, dat zoolang hij in dien rang met het geven van bovenvermeld onderwijs zal belast blijven, de formatie der geneeskundige dienst zal worden overschreden met één dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse, doch daarentegen ééne plaats in den rang van officier van gezondheid der 1ste klasse onver- vuld zal blijven.

Behandelde lijders.

Het algemeen cijfer der in het jaar 1853 op Java en Madura behandelde lijders bedraagt 28,173, alzoo 2294 minder dan in 1852 (30,467) en 4081 minder dan in 1851 (32,254).

Over de verschillende garnizoenen verdeelt zich dit cijfer als volgt : 1. Batavia. .

2. Soerabaija 3. Willem I . 4. S a m a r a n g . 5. Djokjokarta 6. Salatiga . 7. Kedong Kebo 8. Soerakarta 9. Gombong . . 10. Tjilatjap . . 11. 23 kleine garnizoenen ,

die elk minder dan 500 lijders hebben opgele- verd

7847 4922 2792 2742 1082 1014 930 874 804 670

27.8 17.4 9.9 9.7 3.8 3.6 3.3 3.1 2.8 2.3

pet. van het geheele getal behandelden,

4496

Te zamen 28,173

Het aantal hiervan herstelde lijders bedraagt 26,077 ; de verhouding dus der herstelden tot de behandelden is als 1 : 1.08 of 920/0.

Deze verhouding staat gelijk met die van 1852, toen er ook 92<V0 herstelden.

Het sterftecijfer bedroeg 791.

De verhouding der overledenen tot de behandelden is alzoo = 1 ; 35,6 of 2,8 0/0. Deze verhouding nu is 0,250/0 gunstiger dan in 1852, toen dezelve 1:32,7 of 3,05 0/0 w a s.

(25)

( 19 )

a l s

V

^ t

d e V e r S c h i l l e n d e

«-W» en standen verdeelt het ziekte- en sterftecijfer zich

a. Landmagt . b- Zeemagt.

C

-

Pa

rticulier zeevarenden

d' I d e m

ambtenaren.

vrouwen. .

•^" kinderen . .

Overleden. Behandeld. Sterfte.

495 44 26 126 63 37 791

20,737 1,939 770 1,440 1,806 1,481 28,173

1:41,9 1: 44,07 1: 29,6 1:11,5 1: 28,6 1:40,27 1: 35,6

Ethnographisch.

(Van de landmagt afzonderlijk.)

Overleden. Behandeld.

*

E u r

°P

e a

«en 307

n

,

1 1 0

ft. Afrikanen

n \ ^

C' r n l a n d e r s

177 9,352

495 20,737

I n 1 8 5 9 w n a rl^-ml.™ — i or» r. n ~ - '

gunstiger.

In 1852 was dezelve = 1: 39,6 of 2 5 0/

Het ongunstigste was dit jaar de sterfteve'rhouding voor de Afrikanen.

• A T

n U d e S t e r f t e

- ^ u d i n

g

der aan de kust met die der binnen's lands ge-

Overleden. Behandeld. Sterfte.

* Kustplaatsen

5 5 8

^ ^

è. Plaatsen binnen 's lands . 233 10,842 dan zien wii lino

J ongunstig

Z1

ch de eerste ten opzigte der laatste verhouden.

d e s ^ l e g ^ f

n d e k a n

* « * * aangeteekend omtrent de verhouding der sterfte tot de sterkte

J* S ^ " ^

d

Ï J ? ^

a

,

0

5

J

ï?,

en Madura b e d r o e

S

in

!853 11,784, tot

dan

m

1852. _

S t a a t a l s 1 :

23,8 of 4,2 percent: zulks is 0,5 percent gunstiger

Z i c h t e n

d i

1

" ondÏscheTdl

d e I a a t S t e *&*** d

°

e t Z Î e n h o e

S

Uüsti

g ^et jaar 1853

Balische expeditie )

1 8 4 9

\ 1 8 5 0 .

Overleden. Sterkte. Sterfte. Sterfte in pet.

Cl

»olera.

1100 636 746 563 495

14,247 12,732 13,184 11,786 11,784

1:12,9 1:20 1:17,67 1: 20,9 1:23,8

7,7 5 5,6 4,7 4,2,

(26)

( 20 )

Deze verhouding, thaus ook toegepast op de aan de kust en de in het binnenland gelegene plaatsen,

Overleden. Sterkte. Sterfte.

a. Kustplaatsen . . . 346 6,856 1:19,8 h. Plaatsen binnen 's lands . . 149 4,928^ 1:33,07

Te zamen . . . 495 11>784 rdoet ons weder de grootere sterfte op eerstgenoemde kennen.

Ethnographisch is deze verhouding als volgt :

Overleden. Sterkte. Sterfte.

(Europeanen - - 202 3,278 1:16,2 Kustplaatsen. J Afrikanen

8 1 3 7 1 : 1 7

'

1 2 5

(inlanders . 136 3,441 1:25,3 /Europeanen . . . 1 0 5 . 2,590 1:24,66 Plaatsen binnen 's lands. | Afrikanen 294 1: ï

(inlanders • • • « _ jM>44_ 1; 49,8 495 11,784 Bil de beoordeeling der grootere sterfte bij de Europeanen in de kustplaatsen moet niet alles op rekening gesteld worden van de ongezonde ligging dier kusten, maar ook in aanmerking genomen worden, dat velen der hier bedoelde Europeanen pas uit Europa aankwamen en dus nog niet geacclimateerd waren. _

De hieronder volgende staat geeft een overzigt over vijf jaren van de sterfte-ver- honding, zoo met betrekking tot de natiën, als tot de kust- en binnen s lands gelegene plaatsen.

1849 1850 1851 1852 1853

E U R O P E A N E N .

Kustplaatsen.

à

r3 CU

a>

T H cu >

O 418 256 283 232 202

c3

co 3333 2602 3008 2848 3278

«

eu CO

2: 7,9 1:10,2 1:10,6 1:12,3 1:16,2

Plaatsen binnen 's lands.

à

CU

Tl O

>

O 118 104

124 108

CU

CO

2307 2362 1524 2465 105 2590

1

u ia CO

1:19,6 1:22,7 1:12,3 1:22,8 1:24,6

A F R I K A N E N .

Kustplaatsen.

sa

CD CD i - O >

28 19 53 9 8

Ô

1

CU

CO

579 488 479 228 137

<o CO

1:20,7 1:25,7 1:9,04 1:25,3 1:17,125

Plaatsen binnen 's lands.

e

CU

'O

CU U

>

o

6 3 9 10 3

Ô

1

CU

CO

245 255 206 189 294

co 1:40,8 1:85 1:22,9 1:18,9 1:98

I N I / A N D E R S .

Kustplaatsen.

a

CU 1 3 CU

>

o

379 164 192 136 136

1

CU

CO

4796 3846 3843 3892 3441

u CO

1:12,7 1:23,4 1:20 1:28,6 1:25,3

Plaatsen binnen 's lands.

a

CU T 3

<o

1*

CU

>

•o

151 90 85 68 41

1

Ö 0 ) i -4-»

CO

2987 3179 4124 2164 2044

-*» CU

CO

1:19,8

>

i

1:35,31 1:48.5]

1

1 i 1:31,8) l

1:49,8

l,

Het geheele aantal der gedurende 1853 in de militaire etablissementen op Java en

Madura verpleegde personen bedraagt 22,015 ; dat der verpleegdagen 454,8ol. Gemiddeld

bleef dus elke lijder 20.6 dagen onder behandeling.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij dient wel te worden aangete- kend dat voor een tocht van Denemarken naar Engeland een route via de Lek naar Utrecht niet logisch zou zijn.. 14 De aanval op Tiel wordt in

Ik denk toch dat we naar de gekozen burgemeester toegroeien, maar het is het één of het ander, dat is mijn positie altijd geweest.Al die tussenvarianten zijn alleen maar voorbeel-

een partij die opereert op voorheen ‘onze’ zijde van het politieke spectrum. We kunnen ons allemaal iets voorstellen bij Hans Wiegel en Joop den Uyl. Naast de inhoud van hun

Zij kunnen in het politieke debat hun religieuze motivatiebron inbrengen, maar wan- neer er niet één publiek of seculier argument bij gevon- den kan worden, dan moet er volgens

In tegenstelling tot de situatie in Nederland zijn de uitkomsten van deze onderhandelingen echter niet bindend voor individuele patiënten en aanbie- ders (de overeenkomsten worden

door Jezus Christus geen erkende grondslag voor een algemene publieke samenleving kan zijn, ben ik het met deze constatering echter wel eens.Afgezien van de zede- lijke en

Er is een obliga- te verwijzing naar verantwoordelijkheid, maar de kern van dit nieuwe denken wordt gevormd door wat de jour- nalist en essayist Marcel ten Hooven heeft omschreven

De minister benadrukte dat de rechterlijke organisa- tie een goede werkplek is en moet zijn voor mensen van allochtone afkomst, maar dat brengt niet mee dat voor deze groep