• No results found

; BIBLIOTHEEK KITLV

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "; BIBLIOTHEEK KITLV"

Copied!
638
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

;

0154 2818

(3)
(4)
(5)

it* ' •

i

(6)
(7)
(8)

•1

(9)

CQP

ZITTING 1865 — 1866. 8 ü Bwh. 1866, n°.

Verslag van het beheer en den staat der koloniën voer 1863.

GELEIDENDE BRIEF.

N°. 1.

' S G R A V E N H A G E ,

den 17den January 1866.

Ik heb de eer, U Hooged. Gestr. hierbij te doen toekomen het bij art. 60 der Grondwet bedoeld Verslag van het beheer en den staat der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen over 1863.

De Minister van Koloniën, I. D. FRANSEN VAN DE PUTTE

jr'Ai

Hen Heere Voorzitter van

?

Tweede Kamer der Staten-Generaal.

(10)

f

*

(11)

Verslag van het beheer en den staat der koloniën over 1863.

V E E S L A G . (Oost-Indie.)

N°. 2.

A. Grondgebied.

Het grondgebied van Nederlandsen Indie werd op Celebes uitgebreid door de inlijving daarbij van de landschappen Binamoe en Bankala. De aanleiding daartoe vindt men vermeld in hoofdstuk C , afdeeling I I I , alwaar tevens gehandeld wordt over de wijzi- gingen , die de administrative indeeling van enkele gewesten van Nederlandsch Indie en hunne betrekking tot het Nederlandsch bestuur ondergingen (1).

B. Bevolking.

De tot dit hoofdstuk betrekkelijke aantooningen worden hierachter aangetroflen in bijlage lit. A , n". 1—18.

De onder n°. 10 bijgevoegde staat bevat eene opgaaf van het aantal inlandsche hoof- d e n , beambten en geestelijken op Java en Madura in elk der jaren 1861, 1862 en 1863 (2). De cijfers van eerstgemeld j a a r strekken ter verbetering van de vroeger medegedeelde (zie het verslag over 1861, bijl. lit. A , n°. 10) ; die van 1862, welke reeds in het vorig verslag eene plaats hadden behooren te vinden, doch daarvoor te onvolledig waren bevonden, zijn thans mede herzien geworden.

Tot verklaring van de soms vrij belangrijke afwisseling tusschen de opgaven van het eene j a a r en het andere moge dienen, dat van sommige kategorien van hoofden en beambten het getal der titularissen zeer wisselvallig i s , af- of toenemende naar om stan digheden.

Ten aanzien van de rubriek » Geestelijken" zij opgemerkt, d a t , in afwijking van vroeger, thans niet meer zijn medegerekend de santrie's , en zulks omdat eene afzon- derlijke bekendstelling van de kategorie der santrie's, die in de onderwerpelijke sta- tistiek behooren te worden aangeduid, de aanstaande of leerlingpriesters namelijk, in Indie ondoenlijk is bevonden. Zoo als reeds vroeger is gezegd (zie de aangehaalde bijlaag van het verslag over 1861), wordt aan de benaming van santrie niet overal dezelfde beteekenis gegeven. In sommige streken van Java worden als santrie's beschouwd alle leerlingen op de langars en pesantrens, omdat deze onderrigt genieten in het bidden en in het lezen van den Koran ; in andere gewesten daarentegen wordt hiertoe eene twee- of driejarige oefening vereischt ; terwijl eindelijk elders wederom santirie's worden ge- heeten alle personen, onverschillig van welken leeftijd, die naauwgezet hunne gods- dienstpligten vervullen.

Zij die de pesantrens bezoeken zijn echter in den regel nog te jong om reeds dan eene keuze te doen voor hun volgend beroep ; terwijl zelfs de meesten h u n n e r , na eenig onderrigt ontvangen te hebben, naar de ouderlijke woning terugkeeren, om later weder een deel uit te maken van de gewone dessabevolking.

(1) Zie voor eene in 18C4 bewerkstelligde inlijving bij de residentie Palembang de noot opbladz. 14 van het vorig verslag.

(2) De uitvoerige tabel waaruit deze staat getrokken is, bevattende eene specificatie der verschillende be- trekkingen {Bijblad op het Indisch btaatsllad n°. 1008), wordt hierbij in originali aangeboden, en is, ter inzage van de leden dor Kamer, ter griffie nedergelegd.

(12)

2

Op grond van een en ander is hot boter geacht de opgaaf der santrie's te doen ver- vallen , en daarvoor, te beginnen met 1864, in de plaats te stellen een staat van het aantal leerlingen die de godsdienstscholen bezoeken.

Zoo als uit vroegere mededeelingen blijkt (zie het verslag over 1860, bladz. 4 ) , is het Indisch Bestuur i n d e r t i j d geraadpleegd geworden over de vraag, of eene algemeeno vijfjarige volkstelling in Indie raadzaam en uitvoerlijk was te achten. Het is mede bekend dat de uitslag van de overweging dezer vraag gunstig was voor de verwezen- lijking van dit denkbeeld. In weerwil toch van de vroeger algemoen heerschende meening, dat dergelijke telling om staatkundigo redenen was to ontraden, bleek thans dat de maatregel door do meestcn dor hoofden van gewestelijk bestuur en do verder geraadpleegde autoriteiten wenschelijk, j a zelfs dringend noodzakelijk werd geacht.

Tot voorbereiding van don maatregel werd dan ook in 1862 aan hot Indisch Bestuur magtiging verleend tot het nemen oener proef met de volkstelling in de residentien Batavia, Kadoe en Pasoeroean. Terwijl het Indisch Bestuur de uitvoering dezer be- schikking nog overwoog, werd door hot opperbestuur ook de voortzetting bevolen dei- in do residentien Cheribon en Banjoemas gedano statistieko opname. Volgens deze be- schikking zal die opname, aan welke almedo eene volkstelling verbonden i s , niet langer bij wijze van proef geschieden, maar in verschillende gewesten van Java te gelijk plaats hebben (1). Zoowel hierdoor, als door do oprïgting to Batavia van een statistisch bureau, waartoe almede in 1863 werd besloten {Indisch Staatsblad 1864, n°. 25), werd do zaak dor ecrstbcdocldc telling zeor van natuur veranderd. Twee verschillende soorten van volkstelling gelijktijdig te beproeven was onraadzaam. De Gouverneur-Generaal gaf daarom in September 1863 in overweging (en zijn voorstel werd door het opperbestuur beaamd) om de zaak Bier telling te laten rusten, tot dat de wijze der statistieke op- name geregeld en en het statistisch bureau in werking zoude zijn.

C. mededeelingen van a l g e m e e n e n aard.

I. BETREFFENDE NEDERLANDSCH INDIE IN HET ALGEMEEN.

§ 1. Werking van het Reglement op het beleid der regering van Nederlandsch Indie.

(Nederlandsch Staatsblad 1854, n°. 129, Indisch Staatsblad 1855, n° 2.) Verordeningen tot daarstelling of vernieuwing van regelingen bij het rcgeringsrcglc- ment voorgeschreven kwamen gedurende 1863 niet tot stand.

Wegens haar verband tot de artt. 118 en 129 van genoemd reglement, zou nogtans kunnen gewezen worden op de ordonnantie van 28 Januarij 1863 (Indisch Staatsblad n°. 9) betreffende het pandelingschap in die buitenbezittingen, waar deze instelling niet is ver- boden (2), en op de wet van 29 Junij 1863 {Nederlandsch Staatsblad nc. 9 6 , Indisch Staatsblad n°. 105), waarbij, in afwachting van do bij laatstbedoeld artikel voorge- schreven algemeene herziening der tàriven van i n - , uit- en doorvoer in Nederlandsch Indie (3), de invoer aldaar van grondstoffen voor de nijverheid van regten is vrijgesteld.

Eene belangrijke beslissing dit j a a r genomen, waarbij het gold hot regt verstand van voorschriften van het regeringsreglement, betrof de toepassing van art. 128, luidende:

» De Gouverneur-Generaal zorgt voor het oprigten van scholen ten dienste der in- landsche bevolking."

Sedert 1857 reeds had zich omtrent don zin, waarin dit artikel behoorde te worden opgevat, onzekerheid geopenbaard. Terwijl do toenmalige Ministor van Koloniën het Gouvernement tot regtstreckscho en volledige zorg voor het onderwijs dor inlandscho bevolking verpligt rekende, meende diens opvolger (vergelijk het verslag over 1858, bladz. 18), dat in dezen slechts sprake behoorde te zijn van middellijke zorg, zoodat het voldoende was medowerking en ondersteuning te vcrleonon waar dio gevraagd wer- den, en waar de kans op welslagen op aannemelyko gronden werd aangetoond.

(1) Vergelijk hoofdstuk K , § 1 van dit verslag.

(2) Zie hieromtrent nader hoofdstuk E , afd. I , § l , hieronder.

(3) Zie de wet van 3 Julij 1865 [Nederlandsch Staatsblad n°. 76, Indisch Staatsblad n°. 99), nader vermeld in hoofdstuk N, afd. V , en aldaar de 1ste noot onder § 3.

(13)

De overweging dezer verschillende zienswijzen deed het den Gouverneur-Generaal in 1862 noodig achten, ook zijne overtuiging omtrent het onderworp te doen kennen. Het gevolg hiervan w a s , dat, in overeenstemming met het beginsel door den landvoogd voor- gestaan , de Indische Regering, na verkregen magtiging desKonings, werd aangeschre- ven, dat het artikel moest worden opgevat als een gebiedend voorschrift aan de Rege- ring om regtstreeks zorg te dragen voor het onderwijs der inlanders van geheel N e - derlandsch Indie, zonder die zorg afhankelijk te stellen van het al of niet bijdragen der bevolking tot de kosten; en voorts dat in de buitonbezittingen het bedoelde onder- wijs zal moeten bevorderd worden naar gelang van de uitgestrektheid van ons gezag, terwijl daar, waar het bestuur aan de inlandseho vorsten is gelaten, onthouding van regtstreeksche bemoeijing geen indirecte voorbereiding on aanmoediging behoort uit te sluiten van hetgeen onderwijs en beschaving kan bevorderen. Bij eeno nadere toelich- ting van deze beslissing werd aan de Indische Regering nog meer in 't bijzonder aan- bevolen , de medewerking der inlandsche bevolking en harer hoofden tot bevordering van het onderwijs, waar die verkregen kan worden, vooral niet te veronachtzamen, steeds een matig schoolgeld te heffen, waar genoegzaam gebleken belangstelling dit vergunt, en in de buitenbezittingen steeds een naauwkcurïg onderzoek van do plaatselijke toe- standen aan eiken maatregel betreffende het onderwijs te doen vooraf gaan; een en ander oven wel onder opmerking, dat de invoering van algemeen on voldoend onderwijs voor de inlandsche bevolkingen, ook g e g o n s de nog noodzakelijke vorming van onder- wijzers, niet dan trapsgewijze zou kunnen geschieden.

§ 2. Gouverneur-Generaal en Baad van Nederlandsch Indie.

Gouverneur-Generaal. De Gouverneur-Generaal deed dit j a a r , vergezeld onder anderen door den algemecnen secretaris, ecne inspectiereis over een gedeelte van West- en Middcn-Java.

N a do opdragt van het dagolijksch beleid van zaken aan den vice-president van-den Raad van Nederlandsch Indie, mr. A. P R I N S [Indisch Staatsblad 1863, n°. 42), vertrok de landvoogd den 20sten Mei van Buitenzorg, bezocht achtereenvolgens de residentien Preangor regentschappen, Banjoemas, Bagelen, Pekalongan , Tagal on Chcribon en de adsistent-rosidontie K r a w a n g , koerde den 7dcn Julij te Batavia terug on aanvaardde don lOden daaraanvolgende weder het dagelijksch beheer van zaken.

Ook op deze reis was het streven van den Gouverneur-Generaal om door eigen on- derzoek bestaande gebreken en behoeften te ontdekken on maatregelen ter voorziening te beramen.

Overal werden do inlandsche scholen bezocht, om van de belangstelling der Regering in het onderwijs openlijk te doen blijken. Bij deze bezoeken viel het den Gouverneur- Generaal onder andere op, dat de inlander veel aanleg heeft voor teekenen, docli dat hot aan goede voorbeelden van Indische voorwerpen en toestanden ontbrak. Het ge- volg was dat door welwillende medewerking van een paar deskundigen weldra ecne keurige verzameling werd verkregen, die op kosten dor Regering zal gesteendrukt worden, en die ook op de scholen voor Europesche kinderen van nut zal kunnen zijn.

Aan den hoofdpankoeloe van Limbangan, die zich door het vervaardigen van vele Soondanesche geschriften zeer verdienstelijk had gemaakt, w e r d , in tegenwoordigheid van eone groote schare , door den Gouverneur-Generaal openlijk dank betuigd voor zijne ijverigo bemoeijingen in het belang van het onderrigt van den kleinen man. Deze toe- spraak , waarbij de landvoogd tevens de hoop uitdrukte, dat ook do overige priesters dit goede voorbeeld zouden volgen , maakte op allen groeten indruk.

De nuttige diensten der doetors-djawa en het aanzien, waarin zij meer en meer bij de bevolking geraakten, versterkten der Gouverneur-Generaal in zijne overtuiging om- trent de wonschelijkheid o m , ook in het belang der beschaving van den inlander in het algemeen, het getal k woekeringen voor deze betrekking te vermeerderen (1).

Met belangstelling werden de gevangenissen in oogenschouw genomen, en waar het noodig bleek, last gegeven tot het voorstellen van verbeteringen. In het belang eoner meer nuttige tewerkstelling van de veroordeelde vrouwen bij het landbouw-etablisso- ment in Krawang vond nader een overleg plaats met don directeur der cultures. Bij gemeld etablissement zal alsnu de zijdeteelt beproefd worden.

(1) Vergelijk hoofdstuk II hierachter.

(14)

ï ) e toestand van water staatswerken werd aandachtig opgenomen, vooral ook om van de bevind"ng nopens min of meer doelmatigen aanleg partij te trekken bij het goed- keuren van plannen voor nieuwe werken. De belangrijkste nog onder handen zijnde werken ,' door den G-ouverneur-Generaal bezigtigd, waren de afleidingskanalen van de Rawa W a w a r , een moeras liggende tusschen Ambal (Bagelen) en de grenzen van Djokdjo- k a r t a , waarvan de droogmaking in 1861 bevolen was, met het drieledig doel om den gezondheidstoestand te verbeteren, vruchtbaar land te winnen en door arbeid geld te verschaffen aan de bevolking, die door den toen plaats gegrepen hebbende watersnood zeer veel had geleden. N a a r het oordeel van den Gouverneur-Generaal scheen alles aan te toonen, dat het werk goed zou slagen.

Met opmerkzaamheid werd de inlandsche nijverheid gadegeslagen. Eene verzameling landbouw werktuigen enz., door den regent van Poerbolingo (Banjoemas) ten toon gesteld, trok vooral de aandacht, daar sommige zeer verschilden van die welke elders gebruikt werden.

Te^ Poerworedjo (Bageleri), alwaar voorwerpen van nijverheid waren ten toon gesteld en enkele te gelijk vervaardigd werden, verdiende inzonderheid opmerking allerlei vlecht- werk uit biezen, daartoe op sommige plaatsen regelmatig op de laagste gedeelten der rijstvelden geplant wordende, zoomede de vervaardiging van inlandsen papier uit het binnenste gedeelte van den bast van zekeren uit China of Japan ingevoerden heesters, waarvan de kweeking nog al zorg vereischt.

Ook in het Trawangsche werd eene tentoonstelling bijgewoond, en wel van producten van nijverheid en grondstoffen, afkomstig van de particuliere landen Pamanoekan en Tjiassem. Eene lijst van die tentoonstelling was op eene eigene drukkerij, die ook al de stukken levert voor de uitgebreide administratie dier landen benoodigd, door een inlander gedrukt..

In de Preanger regentschappen werd, onder geleide van dr. F . W. JUNGHUHN, een togt naar den~pangkoeban Prahoe en den Mala war ondernomen, met het doel om de kina-plantsoenen in oogenschouw te nemen. De indruk van deze inspectie, die zich niet enkel tot te plantsoenen langs de wegen, maar tot in de bosschen zelve uitstrekte, was voor beide de gebergten gunstig. De jonge boomen, waarvan vele ongeveer 20 voet hoog, groeiden goed en welig; zij hadden frisch groen en maakten goede loten.

T e Gombong (Bagelen) werd de pupillenschool bezocht, over welke inrigting de Gouverneur-Generaal zich zeer voldaan betoonde.

De verdedigingswerken van Tjilatjap werden bezocht, en deswege, in het belang van derzelver doelmatige voortzetting, een nader overleg uitgelokt tusschen den kommandant der marine en dien van het leger.

Aan de merkwaardigheden van het Diëng-plateau, met zijne menigte oude, grooten- deels in ruïne vervallen tempels, zijne trappen en muren, zonderlinge inscriptien enz.

werd een bezoek gebragt, en dezo gelegenheid benuttigd om den plaatselijken inlandschen ambtenaren het waken tegen beschadiging ten ernstigste aan te bevelen (1).

In het algemeen kan ten slotte worden gezegd, dat op de voornaamste plaatsen audientien werden aangekondigd, waarop ook vele inlanders ontvangen werden, en dat behartigenswaardige opmerkingen van ambtenaren of particulieren tot een punt van onderzoek of beproeving werden gemaakt

Ten einde de onduidelijkheid te voorkomen, welke reeks sedert jaren Destond omtrent de regten en bevoegdheden van den Gouverneur-Generaal als tijdelijk bruiker van het land Bloeboer(adsistent-residentie Buitenzorg), daartoe bij de resolutie van Commissarissen- Generaal over Nederlandsch Indie, van 15 January 1819, n°. 17, aangewezen, kwam het noodig voor, dienaangaande eene betere regeling in het leven te roepen. Met dat doel werd by Koninklijk besluit van 29 Junij 1863, n°. 45, onder andere bepaald, dat de gronden van het land Bloeboer, geen eigendom zijnde van bijzondere personen of instellingen, weder ter beschikking komen van den lande, met uitzondering zoowel van de gronden, gelegen bij het gouvernemsntshuis te Buitenzorg, welke uitmaken het park, den hertenkamp én den plantentuin, als van die, gelegen bij het gouvernementshuis te Tjipannas, aldaar in gebruik voor botanische, kweek-, vruchten- en moestuinen, mits- gaders van den aanwezigen weidegrond.

T e r vergoeding van het gemis der voordeden, door den Gouverneur-Generaal in den

!l) Vergelijk hoofdstuk K. § 2 hierachter.

(15)

•iaatsten tijd ontleend aan liet gebruik der gronden krachtens dit besluit weder komende ter beschikking van den lande, werd gelijktijdig de jaarwedde van den landvoogd met f 10 000 verhoogd en derhalve op f 160 000 gebragt.

Het crediet, jaarlijks ter beschikking van den Gouverneur-Generaal te stellen voor het onderhoud van 's lands plantentuin , het park en den hertenkamp te Buitenzorg en van de tuinen te Tjipannas, werd — uit hoofde van het tot dusver ontoereikend b e - drag , ook in verband met de trapsgewijze uitbreiding van den plantentuin — van f 1 5 000 tot f 21600 verhoogd, met vrijheid aan den Gouverneur-Generaal om de eventuele overschotten aan te wenden tot bevordering van de kennis der Indische planten.

De onderwerpelijke regeling (waarover ook gehandeld wordt in hoofdstuk N , afd. I ,

§ 1 , sub 5°.) is den lsten October 1863 in werking getreden.

Baad van Nederlandsch Indie. I n den loop van dit j a a r hadden de volgende mutatien in den Raad van Nederlandsch Indie plaats :

1°. bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 10 Augustus 1863, n°. 1 3 , werd, onder nadere goedkeuring des KoningS', het lid j h r . J . F . HORA SICCAMA, op zijn ver- z o e k , eervol uit 's lands dienst ontslagen, met bepaling, dat hij in afwaehting der Konink- lijke goedkeuring werkzaam zou blijven tot dat zijn opvolger zou zijn aangewezen.

Die goedkeuring werd verleend bij Koninklijk besluit van 6 October 1863, n°. 7 7 ; 2°. bij Koninklijk besluit van 6 October 1863 , n°. 7 8 , werd ook het lid W. J . VAN DE GRAAFF , op zijn verzoek , eervol uit 's lands dienst ontslagen, mede onder bepaling dat hij in zijne betrekking zou werkzaam blijven tot dat zijn opvolger zou kunnen zitting nemen ;

3°. ter vervanging van h e t lid j h r . J . F . HORA SICCAMA werd bij Koninklijk besluit van 6 October 1863 , n°. 79 , tot lid benoemd mr. A. LOUDON , destijds algemeen secre- taris van het Gouvernement van Nederlandsch Indie.

Bij het eind van 1863 was dus de Raad zamengesteld als volgt : vice-president mr.

A. P R I N S ; leden: W . J . VAN DE GRAAFF (zie boven), mr. L. W. G KEUCHENIUS, j h r . mr. H . C. VAN DER W I I C K en mr. A. LOUDON (1)-

I I . BETREFFENDE DE BETREKKINGEN MET HET BUITENLAND.

Omtrent de verhouding met Atjeh zie men hoofdstuk C , afdeeling I I I , Eiouw en onderhoorigheden.

I n het Indisch Staatsblad van 1863, n°. 5 , 20 en 1 1 2 , werden afgekondigd:

a. het tractaat tot bevestiging der aloude betrekkingen van vriendschap en handel tusschen Nederland en Japan , den 30sten Januarij 1856 , en de additionele artikelen met het vervolg daarop den 16den October 1857 door de wederzijdsche gevolmagtigden te Nagasaki gesloten, mitsgaders het door hen op den 18den Augustus 1858 te Jedo ge- sloten tractaat tot uitbreiding der bovengemelde betrekkingen (Nederlandsch Staatsblad 1862, n°. 186);

b. het tractaat van vriendschap, handel- en scheepvaart op 17 December 1860 tusschen Nederland en het Rijk van Siam gesloten [Nederlandsch Staatsblad 1862, n°. 198); en

c. het tractaat op 19 Januarij 1863 tusschen Nederlanden het Zwitsersche Bond- genootschap gesloten, tot regeling der voorwaarden, waarop Zwitsersche consulaire agenten in de voornaamste havens der Nederlandsche overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten (Nederlandsch Staatsblad 1863, n°. 54) (2).

Gedurende 1863 werd het Koninklijk exequatur voor het eerst verleend aan een consul

(1) D e E a a d is thans zamengesteld als volgt: vice-president, mr. A. Ï B I K S ; leden: mr. A . LoUDON, O . VAN B E E S , W . E . K K O E S E N en B . K. N I E U W E N H U T Z E N .

(-2) Zie voor eene verbetering in art. 7 dezer overeenkomst de verklaring van h, December 18G3 [Neder- landsch Staatsblad n°. 150, Indisch Staatsblad 1864, n°. 111).

Sedert zün nog consulaire overeenkomsten gesloten met het Groot-Hertogdom Hessen [Isederlandsck Staats- llad 1864, 'n°. 3 , en Indisch Staatsblad 1864, n°. 80) en met Beijeren {Nederlandsch Staatsblad 1865, n . 81).

.N°. 89. 2, -2 .

(16)

consul van Wurtemberg te Samarang (voor J a v a , Sumatra en Macassar), en aan drie consuls van Italie, respectivelijk te Samarang (voor Midden-Ja va), te Soerabaija (voor oostelijk Java en Bali') en te Padang (voor de Nederlandsche bezittingen op Sumatra).

I I I . BETREFFENDE DE VERSCHILLENDE GEWESTEN.

J a v a e n M a d u r a .

Bantam. De pogingen van liet bestuur om door liet aanleggen en verbeteren van waterleidingen de productie der rijstvelden te bevorderen, werdefi met den besten uit- slag bekroond, hetgeen bijdroeg tot vermeerdering der welvaart onder den inlander, vooral in het noorder-regentschap.

De nijverheid ging over het algemeen niet vooruit; alleen in het district Anjer en voornamelijk ter hoofdplaats nam zij aanmerkelijk toe door den vrij uitgebreiden handel met de aldaar ter reede liggende en voorbij trekkende schepen ; terwijl zij voorzeker nog meer uitbreiding zal erlangen nu het leveren van water en brandhout aan de schepen, vroeger een regt uitsluitend aan de havenmeesters toegekend, voortaan aan particulieren zal zijn overgelaten (zie Indisch Staatsblad 1863, n°. 82).

De gezindheid der inlandsche hoofden jegens het bestuur was goed; hunne welvaart liet echter — even als dit in den regel ook elders op J a v a het geval is — te wenschen over, daar hunne bezoldigingen te gering zijn, en het bestuur zooveel mogelijk waakt tegen ongeoorloofde handelingen, waardoor zij hunne inkomsten trachten to vermeer- deren (1).

I n het belang eener betere uitoefening der justitie en politie in de districten Anjer en ïjilegon werden genoemde districten, na verkregen magtiging des Konings, bij I n - disch besluit van 21 Junij 1863, n°. 2 1 , afgescheiden van de afdeeling Serang en tot eene afzonderlijke adsistent-residentie verheven, onder den naam van afdeeling Anjer , met bepaling echter dat de nieuwe afdeeling zou blijven ressorteren onder het noorder- regentschap. Voorts werden de noodige gelden toegestaan voor de in-dienst-stelling in de nieuwe afdeeling van personeel voor het beheer der politie, het toezigt over gevan- genen, kettinggangers en bannelingen, en het beheer over de inkomende en uitgaande regten , 's lands civile pakhuizen, enz.

Batavia. In weerwil van de steeds stijgende prijzen der levensmiddelen nam de wel- vaart onder den inlander niet af, omdat zijne verdiensten in evenredigheid toenamen.

Ook de inlandsche hoofden genoten eene zekere mate van welvaart.

I n den handel ging weinig om; de krisis, die in het laatst van het vorige j a a r ge- voelige schokken had te weeg gebragt, was in de eerste helft van 1863 nog niet ge- weken. De gevolgen der krisis oefenden op den ondernemingsgeest in het algemeen een nadeeligen invloed uit. Drie voorname handelshuizen waren verpligt hunne betalingen te staken.

De rijstoogst was niet gunstig. Evenwel was steeds eene genoegzame hoeveelheid aan de markt.

Krawang. Onder den inlander bestond niet die welvaart, welke elders op Java werd opgemerkt; zijne geringe behoeften waren daarvan eene voorname oorzaak.

De huurders van woeste gronden hadden wederom veel moeite om een voldoend getal huurlingen voor hunne ondernemingen te verkrijgen. Intusschen wordt opgemerkt dat in den laatsten tijd, welligt in verband met de afschaffing van het passenstelsel [Indisch Staatsblad 1863, n°. 83) en de verligting der heerediensten, vele volksverhuizingen van elders naar de gouvernementslanden van Krawang plaats hadden. Ook het aanleggen en verbeteren van waterleidingen in de districten Adearsa en K r a w a n g , waardoor de schoonste gelegenheid voor nieuwe sawah-ontginningen is ontstaan, bragt tot die ver- huizingen veel bij.

(1) Tot verhooging der bezoldiging van de inlandsche hoofden en het brengen van oenige wijzigingen m het binnenlandsch bestuur op Java on Madura, waarbij de belangen ook van Europesclie ambtenaren zijn geregeld, is in October iS05 door den Koning magtiging verleend. De maatregelen zullen in 1867 m werktog treden.

(17)

De koffijüogst was ruimer dan in liet voorgaande jaar ; daarentegen viel de rijst- oogst minder gunstig uit, ten gevolge waarvan het zoutdebiet gering was.

Preanger regentschappen. Een vrij gunstige rijstoogst; de booge prijzen, die de land- bouwers voor dat product en andere landbouwvoortbrengselen bedongen; een rijkere koffijooo-st dan in de laatste j a r e n ; de goede betaling voor vrijen en gedwongen arbeid en bet waken tegen knevelarijen en afpersingen der hoofden, dit — alles vermeerderde de welvaart onder de bevolking, wekte bare tevredenheid op en bevestigde haar vertrouwen in het bestuur. De uitvoer van rijst was zeer belangrijk, vooral naar Buitenzorg, K r a - wang en de Tegalwaroe-landen, alwaar de rijstcultuur minder goed geslaagd was. In verband'met dezen meerderen uitvoer en met de omstandigheid dat velen hunne padie aanhielden, steeg de prijs van dat voedingsmiddel zelfs tot f 7 den pikol. Aan dien toe- stand kwam evenwel spoedig een einde, toen het bestuur eene groote hoeveelheid rijst opkocht en die tegen zeer matigen prijs voor de bevolking verkrijgbaar« stelde (1) ; daardoor namelijk zagen de houders zich genoodzaakt het product tegen lagere prijzen van de band te zetten. Over het algemeen gingen de hoofden in geschiktheid en zede- lijkheid vooruit.

Wegens buitengewone verdiensten werd aan twee hunner de titel verleend van aria, aan drie anderen die van demang, terwijl een vijftiental den titel van rangga erlangden.

Hoewel het aantal hadjie's wederom met 32 vermeerderde en de mesdjid s op de hoofd- plaatsen voortdurend druk bezocht werden, openbaarde zich echter onder den inlander geene schadelijke strekking van Mobammedaanschen godsdienstijver.

Togal. Over het algemeen beersehte er welvaart, hare oorzaak vindende in de ruime rijst- en koffijoogsten. De suikeroogst, hoewel niet ongunstig, bleef echter beneden de verwachting.

De geschiktheid der inlandsche hoofden nam merkbaar toe. Aan elk der drie regenten en aan den hoofddjaksa werd, bij gelegenheid van het aanwezen van den Gouverneur- Generaal, als blijk van tevredenheid, een geschenk uitgereikt ; terwijl aan den regent van Brebes daarenboven de rang en titel van adipatie werd verleend (2).

Pekalongan. De pogingen van het bestuur, om door eene betere bewerking der gronden de productie van rijst te doen toenemen, werden door de inlandsche ambte- naren krachtig ondersteund. De oogst was dan ook rijker dan vroeger, hetgoen niet weinig bijdroeg tot de tevredenheid van de bevolking.

Het mislukken van den tabaksoogst in de aangrenzende residenten, een gevolg van de menigvuldige regens gedurende den oogstijd, was op den handel in tabak van nadeelige torugwerking.

Samarang. De rust bleef ongestoord. Een op den regent van Salatiga en diens gezin door een zijner aanverwanten gepleegde moord was enkel bet gevolg eener persoonlijke veete tusschen beide personen.

I n het algemeen bleef de welvaart onder de inlandsche bevolking op gelijke hoogte als vroeger. De rijstoogst was bijzonder gunstig, zoodat de bevolking, niettegenstaande het minder goed slagen van den aanplant van tweede gewassen, toch ruimschoots in hare behoeften kon voorzien; de koffijoogst was ook bijzonder voordeelig, die van tabak was minder bevredigend, ten gevolge van de aanhoudende regens in den oost-moesonj de suikerproductie, hoewel minder dan in het vorige j a a r , viel daarentegen vrij gunstig uit.

Japara. De aanhoudende regens in den oost-moeson deden de tabaksaanplantingen bijna geheel verloren gaan en legden der suikercultuur vele belemmeringen in den weg.

Intusschen was de productie grooter dan in 't vorig jaar.

De koffij- en rystoogsten daarentegen waren bijzonder ruim ; de prijs van laatstgenoemd product daalde dan ook aanmerkelijk.

(1) Ook elders werden soortgelijke maatregelen genomen. Vergl. hoofdstuk L , afdeeling V, % 2.

(2) Volledigheidshalve zij verwezen naar de 1ste noot op bladz. 8 van het vorig verslag, blijkens welke in October 1864 eene oproerige beweging ter hoofdplaats heeft plaats gehad, die echter spoed,g is onderdruk,.

(18)

8

De aanplant van tweede gewassen was ten gevolge van liet regenachtige weder niet mogelijk ; op de welvaart was zulks evenwel van geen nadeeüge uitwerking.

Bembang. I n weerwil van de vochtige weersgesteldheid was de rijstoogst buitengemeen en de suikerproductie tamelijk gunstig; de tabaksaanplantingen daarentegen gingen grootendeels door de aanhoudende regens verloren ; terwijl de aanplantingen van tweede gewassen veel van overstroomingen te lijden hadden.

De vaart op de Solo-rivier was zeer belangrijk en verspreidde veel welvaart langs hare boorden. Ook de binnenlandsche handel was zeer levendig. Op de strandplaatsen bleef de vischvangst steeds een voornaam middel van bestaan voor de bevolking aldaar uitmaken.

Belangrijke geldsommen werden door de hier aanwezige tabaks- en suikerondernemingen onder de bevolking gebragt, hetgeen ook veel tot hare welvaart bijdroeg.

Op die plaatsen, waar de blandong-dienst werkt, ging de welvaart niet vooruit, daar deze dienst door de daaraan verbonden levering, van trekvee en den grooten afstand, waarop de meeste dessa's van de kapplaatsen gelegen zijn, uiterst bezwarend is. Van de zijde des bestuurs werden dan ook alle maatregelen aangewend om die dienst zoo min drukkend te doen zijn als moglijk was (1).

De zout-aanmaak te Paradessie, die in het vorige j a a r voor de bevolking der nabij gelegen dessa's zulke ruime voordeelen afwierp, mislukte in het afgeloopen j a a r geheel door de aanhoudende regens.

De inlandsche hoofden gingen wederom vooruit in geschiktheid en zedelijkheid, terwijl zij, even als de bevolking, jegens het bestuur zeer gunstig gestemd waren.

Soerabaija. Onder den inlander nam de welvaart toe, hoofdzakelijk een gevolg van het vrij groote handelsvertier, de voortdurende uitbreiding, die zooweide gouvernements- als particuliere etablissementen van nijverheid ondergingen, en de bestendige zorg van bet bestuur om te waken en te doen waken tegen misbruiken, en om de veiligheid van personen en goederen zooveel doenlijk te verzekeren. Niet weinig droeg tot die welvaart bij de gunstige rijstoogst, waardoor de bevolking niet genoodzaakt werd om die zaken, welke zij zich in gelukkige dagen tot sieraad en gemak aanschaft, te verpanden of to vervreemden.

Aan een gedeelte der afdeelingen Modjokerto en Hamongan viel nogtans , ten gevolge van de minder gemakkelijke gemeenschap met die plaatsen, zulk eene groote welvaart niet ten deel.

I n weerwil van de ongunstige weersgesteldheid was de suikerproductie bevredigend ; de tabaksoogst daarentegen leverde weinig op.

De bandel ter hoofdplaats was niet zoo gunstig als hare ligging doet wenschen; de voornaamste oorzaken daarvan waren de gedrukte stemming, die algemeen in Europa heerschte, de oorlog in Amerika en de duurte der eerste levensmiddelen in de eerste belft van het afgeloopen jaar.

Uit hoofde van de ongezonde ligging der hoofdplaats Pandan van het district M o - djosarie (afdeeling Modjokerto) werd, bij Indisch Staatsblad 1863, n°. 2 6 , tot hoofdplaats

van dat district aangewezen Madio-poero, met bepaling dat derwaarts ook de zetel van het districtsbestuur zou worden overgebragt. Voorts werden bij een later besluit, in het belang van eene betere regeling der heerediensten en van een behoorlijk toezigt over de politie in het district Modjo-agoeng derzelfde afdeeling, een zestal dessa's van

het arischap Petorongan ingedeeld bij het arischap Woeloeh-pingiran.

Madura. De openbare rust en orde werden door niets gestoord. De bewoners van de onder Madura behcorende eilanden, die vroeger jaarlijks door zeerooversverontrust w e r d e n , hadden daarvan, dankzij de krachtige maatregelen van het Gouvernement, niets te lijden.

Over het algemeen nam de tevredenheid onder de bevolking toe. Vooral was zulks merkbaar ïn het onder Eurcpeesch gezag gebragte regentschap Pamakassan, dat bij

(1) Nadat in 1864 en 1865 de konen en betalingen tij de blandongdiensten zijn verhoogd, is inJulij 1865 , in verband met de voorgenomen uitgifte van ecnige toschpsrecelen ter exploitatie aan particulieren, tot eene beïangrijke inkrimping der hierbedoelde diensten besloten, zijnde in twee districten de geheele en in 5 andere de gedeeltelijke intrekking bevolen. Vergl. de % Boschwezen in hoofdstuk N hierachter.

Voor bet overige zij verwezen naar het wets-ontwerp, gedrukt onder n°. 55 van de stukken der zitting 1865/1866, hoofdstuk V).

(19)

voortduring gunstig afstak bij do onder eigen beheer staande regentschappen Madüra en Sumanap.

De bevolking van het regentschap Madura had evenwel vele redenen om zich in het afgeloopen j a a r over belangrijke verbeteringen te verheugen. De benoeming toch van een nieuwen regent (zie het vorig verslag, bladz. 10) ging gepaard met eene meerdere inmenging in de aangelegenheden van het regentschap, in dier voege, dat het regt tot hef- fing van belastingen, die rijke bron van knevelarijen , voortaan niet meer bij den regent, maar bij de Nederlandsch-Indische Regering zou berusten, welke overname, zoo als nader kan blijken uit hoofdstuk ^ , afdeeling I I , § 5 , van dit verslag, al dadelijk ten gevolge had de intrekking van éenige voor het handelsvertier en de nijverheid meest schadelijke heffingen. Voor deze vermindering van inkomsten werd den regent eene maandelijksche tegemoetkoming van f 5000 verzekerd, terwijl hij tevens ontheven werd van eenige tot dusver op hem rustende bezwarende verpligtingen, en wel bepaaldelijk voor zooveel betrof de opbrengst van een jaarlijksch contingent van f 6620, de voor- ziening in de voeding en verzorging van gevangenen, en de zorg voor huisvesting en voeding van in dienst reizende ambtenaren en militairen.

De nieuw opgetreden regent toonde ook uit zich zelven het welzijn zijner onderdanen te behartigen. Niet alleen verklaarde hij tegen eene door do Regering beoogde betere regeling van het bestuur in de ver van de hoofdplaats verwijderde districten , Sampang en Kotta Bangkallang, geene bedenkingen te hebben , maar zelfs stelde hij voor en verklaarde zich bereid om eene voorziening te nemen voor het geheele regentschap, door het in acht districten te verdeelen en in elk district een wedhono te plaatsen, dien hij niet, zoo als tot nu toe de gewoonte was , in dorpen en gronden , maar in geld wenschte te bezoldi- gen, met toevoeging aan hen van twee mantrie-aris, een schrijver en wijders eenige districts-politiedienaren (1).

Het regentschap Sumanap verkeerde in niet gunstigen toestand. De regent toch be- kreunde zich weinig om de meerdere of mindere welvaart zijner onderdanen.

Met de bevolking der onder Sumanap behoorende eilandjes was het niet beter gesteld.

De oogst van de verschillende voedingsmiddelen was vrij gunstig.

De vischvangstenvischbereiding, zoowel op Madura als op de onderhoorige eilanden, leverde ruime winsten op.

De geest jegens het bestuur liet over het algemeen niets te wenschen over.

Pasoeroean. De tevredenheid onder de inlandsche bevolking was algemeen, waartoe de strenge handhaving van de in 1862 gemaakte regeling in de heerediensten veel bij- droeg. Hare welvaart was over het algemeen bevredigend.

Het bestuur trachtte voortdurend door aansporing tot betere bewerking der gronden de productie van rijst te verhoogen.

Probolingo. Over het algemeen heerschte er welvaart onder de bevolking, terwijl de stemming jegens het bestuur, zoowel bij haar als hare hoofden, naar wensch was.

De suikerproductie was zeer aanzienlijk en de teelt van tabak voor de Europesche markt breidde zich hoe langer hoe meer uit.

Bezoekie. Het aanwezen van genoegzame voedingsmiddelen, de geregelde gang van den handel, de behartiging van bestuurswege van de belangen der bevolking, de gelijk- matige verdeeling van de lasten, het waken tegen willekeur en kwade praktijken van inlandsche hoofden en de handhaving van eene goede politie, — dit alles bevorderde de algemeene welvaart en tevredenheid.

De rijst- en koffijoogst viel gunstig u i t , terwijl de productie van djagong buiten- gemeen voordeelig was. De tabaks- en suikerondernemers hadden door de vele regens een minder gunstig oogstjaar. Door den aanvoer van ploegvee van Sumanap nam de landbouw, vooral in de afdeeling Bondowosso , in uitgebreidheid toe.

Banjoewangie. Ook hier leverde de oogst der rijst en der koffij goede uitkomsten op.

De belangrijke uitvoer van rijst en padie deed de prijzen van van die artikelen stijgen.

(1) Ala gevolg hiervan is bij Indisch Staatsblad 18B4, n". 53 en 170, het regentschap in acht districten verdeeld, waarvan vijf uitmakende de adsistent-residentie Madura, en drie do adsistent-residentie Sampang.

Voor het bestuur dezer laatste afdeeling en het beheer der justitie aldaar werd te gelijker tijd het noodige personeel toegestaan.

N°. 89. 2 8

(20)

10

Handel en nijverheid gingen langzaam vooruit en verspreidden weivaart onder de bevolking.

Bij gelegenheid van het oprigten van een kustlicht-etablissement op de Meindertsdroogte, gelegen ten noordoosten van Java's oosthoek, werd de vraag geopperd, of die droogte moest geacht worden te ressorteren onder dit gewest, dan wel onder de residentie Bezoekie. Met het oog op de geographische ligging van die droogte, in verband be- schouwd met de omstandigheid, dat te Banjoewangie loodspersoneel aanwezig is , en dat derhalve van daaruit gemakkelijk toezigt te houden was over bovengenoemd etablis- sement , is bepaald dat de Meindertsdroogte onder dit gewest behoort.

Banjoemas. Over het algemeen nam de welvaart onder den inlander toe, geholpen door het goed slagen van de verschillende voortbrengselen van den grond en het ver- minderen en beter regelen der heeredienston. De afdeeling Tjilatjap maakte daarop evenwel eene uitzondering, zoowel wegens de koortsepidemie welke een gedeelte van die afdeeling teisterde , als wegens het mislukken van een 2000tal bouws sawahvelden, ten gevolge van aanhoudende regens.

De handel bleef op dezelfde hoogte ; de openstelling van de haven te Tjilatjap voor den grooten handel lokte ook weder dit j a a r , bij gemis aan artikelen van uitvoer, geen enkel schip derwaarts.

De geest jegens het bestuur zoo bij hoofden als bevolking was naar wensch. Tijdens het aanwezen van den Gouverneur-Generaal werd aan de regenten van Poerbolingo, Bandjarnegara en Tjilatjap, als belooning voor hunne langdurige en trouwe diensten , de rang en titel verleend van adipatie.

Hagelen. In den loop van het jaar werd door de politie in het regentschap Keboemen aangehouden zekere hadjie ISMAËL , volgens inlichtingen van den hoofdpangoeloe van Poerworedjo afkomstig uit het Cheribonsche. Deze hadjie, welke zich aan bedriegerijen schuldig maakte, werd verdacht. van te behooron tot de secte van hadjie NOERHAKIM in Banjoemas, wiens leer hoofdzakelijk hierin zou bestaan, om de gebeden niet meer te rigten tot God en MOHAMMED , maar tot hem.

Uit een onderzoek in de naburige residentien ingesteld bleek, dat genoemde NOERHAKIM vroeger onderwijs had gegeven in de zuivere Mohammedaansche leer, dat hij sedert Augustus 1862 het ambt van godsdiensfcleeraar had vaarwel gezegd en gevestigd was te Poerwokerto (Banjoemas), alwaar zijn gedrag en zijne handelingen tot geene aan- merkingen hoegenaamd aanleiding gaven. Hadjie ISMAËL zou derhalve wegens be- driegerijen en oplïgterijen voor de bevoegde regtbank worden te regt gesteld. Hij had zich alleen in de residentie Bagelen eenige aanhangers verworven , welke bekend zijn onder den naam van de » Noerhakim sehe secte"; zij dragen eenen zilveren ring van bepaald gewigt en maaksel als onderling herkenningsteeken.

De inlandsche hoofden en de bevolking waren het bestuur goedgezind. Van mis- bruiken der eerstgenoemden kwam slechts één geval ter kennisse van het bestuur, ten gevolge waarvan de schuldige uit 's lands dienst werd ontslagen.

Uiterlijk vertoonde zich geene toenemende welvaart onder de bevolking ; een gevolg van hare geringe behoeften en de weinige zucht om zich meer dan het hoogst benoo- digde aan te schaffen. Nogtans werkten onderscheidene omstandigheden te zamen, die op de welvaart der bevolking een gunstigen invloed moesten uitoefenen : de rijstoogst slaagde goed, de indigo- en koffijproductie waren ruimer dan het voorgaande j a a r , de tabak in de afdeeling Ledok behaalde betere prijzen, de binnenlandsche handel was vrij uitgebreid, de landbouwer maakte hooge prijzen voor zijne padie, de plantloonen voor den indigo werden aanmerkelijk verbeterd, terwijl de heerediensten eene traps- gewijze vermindering ondergingen.

Kadoe. Niettegenstaande de duurte der levensmiddelen en het mislukken van een groot gedeelte van den tabaksoogst, door de ontijdig ingevallen regens, bleef toch de welvaart der bevolking in algemeenen zin op dezelfde hoogte.

De druk der heerediensten werd ook dit j a a r wederom verminderd.

De stemming van de inlandsche hoofden jegens het bestuur was zeer gunstig. Aan den regent van Temangoeng werd als een blijk van openlijke goedkeuring voor de zorgvuldige behartiging gedurende vele jaren der belangen van het hem toevertrouwde regentschap de rang en titel verleend van adipatie.

(21)

Djokjakarta. De menigvuldige regens, waardoor zicli de tweede helft van het j@ar kenmerkte , bragten aan alle té veld staande gewassen veel schade toe. De tabaks- aanplantingen mislukten vooreen groot gedeelte; ook de suikercultuur leverde minder bevredigende uitkomsten op.

De indigoproductie viel daarentegen vrij gunstig en de koffijoogst bijzonder goed uit.

De rijstproductie was niet voldoende voor de behoefte; in het tekort werd voorzien door aanvoer uit de naburige residentien. De prijzen der levensmiddelen, hoewel niet laag, stegen evenwel niet tot zulk eene hoogte, dat voorzieningen noodig waren.

Over het algemeen was de handel niet zeer levendig; de producten voor de Europe- sche markt werden even als vroeger naar Samarang vervoerd.

De stemming jegens het bestuur van den Sultan, de prinsen, hoofden en bevolking was zeer gunstig.

/

SoeraJcarta. De druk, waaronder de landbouwondernemingen en de algemeene handel dit jaar verkeerden, was van nadeeligen invloed op de welvaart der bevolking, hetgeen zoowel bleek uit de vermeerdering der vergrijpen tegen den bijzonderen eigendom , als uit het meer en meer in wandeling komen van geldstukken, die de duidelijke ken- teekenen droegen van tot versierselen van kleederen gediend te hebben.

De padieoogst was gunstig, maar de voordeelen daaruit voortgevloeid gingen verloren door de tegenspoeden , geleden door de veelvuldige regens in den oost-moeson bij het verbouwen der* tweede gewassen.

De prinsen, grooten, ambtenaren en verdere personen, die landen als apanage bezitten, genoten door de belangrijke stijging van de pachten hunner landen eene tot hiertoe niet gekende welvaart.

Kedirie. In deze residentie heerschte onder de bevolking groote welvaart, hoofd- zakelijk toe te schrijven aan de zeer ruime oogsten van allerlei producten, voornamelijk van den tabak, die onder de bevolking ongeveer anderhalf millioen gulden in omloop bragt.

Het uitgestrekte onderregentschap Blitar werd bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 5 Januarij 1863, n°. 7 (Indisct Staatsblad n°. 3 ) , ingevolge de daartoe verleende magtioing des Konings, tot adsistent-residentie verheven. Eene uitbreiding der middelen van bestuur aldaar was noodzakelijk zoowel wegens de groote verwijdering van Blitar van den zetel des residents, als wegens de aanzienlijke ontwikkeling, welke de parti- culiere tabakscultuur aldaar in de laatste jaren bekomen b a d , en in de daarmede gepaarde meerdere vestiging van Europeanen.

O n a f h a n k e l i j k n o o r d e l i j k g e d e e l t e v a n S u m a t r a . Zie lager het medegedeelde omtrent Atjeh, onder » Siak en onderhoorigheden."

G o u v e r n e m e n t v a n S u m a t r a ' s W e s t k u s t .

Behalve op het eiland Nias,, waar v an de wapenen gebruikt moest worden gemaakt om het miskende Nederlandsche gezag te herstellen (zie hoofdstuk D , afdeeling I en I I , § 5), en in eenige slechts in naam aan ons gezag onderworpen gedeelten der Battaklanden , waar onderlinge twisten tot feitelijkheden aanleiding gaven , werd de openbare rust m dit gewest niet gestoord.

De welvaart onder de bevolking kon niet gezegd worden te zijn toegenomen ; armoede evenwel werd niet aangetroffen. Het verminderen en heter regelen der heerediensten , benevens het aanmoedigen van de bevolking om artikelen voor den uitvoerhandel aan te kweeken, waren maatregelen , waarvan zich in het belang der algemeene welvaart gunstige resultaten lieten verwachten.

Een belangrijke maatregel, door billijkheid en staatkundige redenen geboden, was vervat in het besluit van den Gouverneur-Generaal van 22 April 1863, n°. 25 (Indisch Staatsblad nö. 45), houdende eene algemeene verbetering van de inkomsten der onder het Europeesch bestuur ter Sumatra's Westkust in het leven geroepen betrekkingen van laras- of districtshoofd en van panghoeloe papala (hoofd van een of meer kampongs). De tractementen der larashoofden werden namelijk, in verband tot hunnen rang en stand eo den omvang hunner dienstpligten, op voldoende wijze verhoogd, terwijl aan de in rang op hen volgende panghoeloes kapala, tot dusver met uitzondering van enkele weinigen geene vaste bezoldiging genietende , zoodanige bezoldiging werd toegelegd.

(22)

12

De maatregel bleek reeds dadelijk van weldadigen invloed te zijn op den dienstijver van genoemde hoofden, en had tevens ten gevolge , dat de bevolking met meer billijkheid door hen behandeld werd.

Bij diezelfde gelegenheid werd voorts bepaald, dat de titel van hoofdregent van P a d a n g , bij eventuele vervanging van den tegenwoordigen titularis , zal worden veranderd in dien van regent van Padang.

B e n k o e l e n .

Omtrent dit gewest valt weinig bijzonders te vermelden. De Welvaart onder den in- lander nam toe, de rijstoogst viel gunstig u i t , terwijl het ontginnen van sawahvelden meer algemeen werd.

L a m p o n g s c h e d i s t r i c t e n .

De toestand van land en volk was vooruitgaande. E r heerschte rust in die landschappen, alwaar ze vroeger zoo dikwijls verstoord werd; de landbouw werd meer en meer be- hartigd ; de bevolking behaalde goede winsten op hare bosch-en cultuurproducten, die, over het algemeen genomen, vrij ruim waren; de wegen en bruggen werden met zorg onderhouden en zooveel mogelijk verbeterd ; de rivieren, waarvan men voor den handel gebruik maakte , werden zooveel doenlijk van hinderpalen gezuiverd ; de kampongs kregen een beter aanzien, terwijl het gebruik van opium verminderde.

I n de afdeeling Toelang-bawang gelukte het, de hoofden te overreden om de hadat- djoedjoer, dat is de gewoonte, dat een man niet anders dan tegen betaling van een hoogen bruidschat eene vrouw ten huwelijk kan krijgen, af te schaffen, zoodat die h a d a t , waaraan voornamelijk de geringe bevolking en hare mindere welvaart was toe te schrijven , met uitzondering van de afdeelingen I V Marga's , Boemi-agoeng en Semangka, alwaar ze weinig drukkend i s , in deze residentie niet meer bestaat.

P a l e m b a n g . (1)

Met uitzondering van eenige ongeregeldheden in de bovenlanden en kleine verwikke- lingen tusschen de Pasumahers (2) en de bewoners van G-öemaij-oeloe en Groemaij -lembak (Lematang-oeloe), een en ander het gevolg van onderlinge geschillen, heerschte overal rust en een in alle opzigten goede geest jegens het bestuur, hetgeen, in verband met den gunstigen gezondheidstoestand der bevolking en de matige prijzen der levensmiddelen, van niet geringen invloed was op de uitbreiding van handel en scheepvaart, nijverheid en landbouw.

B a n k a.

De openbare rust werd door niets verstoord ; ook onder de mijnwerkers hadden niet de minste ongeregeldheden plaats.

De rijstoogst was vrij ruim, terwijl de mijnbouw zeer gunstige resultaten opleverde.

Ook de berigten nopens den handel en de kleine vaart luiden gunstig.

De zeeroovers, die in de laatste twee jaren de kusten dezer residentie zoo zeer ver- ontrust hudden, waagden het niet om zich in het afgeloopen jaar te vertoonen, dankzij de maatregelen des bestuurs om hen steeds zooveel mogelijk afbreuk te doen en in hunne operatien tegen te gaan.

De visscherij kon dan ook weder ongestoord gedreven worden en leverde aan velen een ruim middel van bestaan op.

De Chinezen namen in het afgeloopen j a a r een niet onbelangrijk deel aan handel en vischvangst; ook legden zij zich met ijver op de beoefening van allerlei nuttige hand- werken toe ; terwijl zij op de hoofdplaatsen der districten een begin maakten met het aanleggen van sawah's op gronden, welke daarvoor wel zeer geschikt zijn, maar die door de inlandsche bevolking, welke voor den rijstbouw nog steeds de voorkeur aan ladangs geeft, versmaad worden.

(1) Zie omtrent de in 1864 plaats gehad hebbende inlijving van eenige grensdistricten de noot op bladz. 14 van het vorig verslag.

(2) Zie ook hoofdstuk D , af'd. I , § 5.

(23)

Bij het Indisch besluit van 17 Februarij 1863, n°. 7, is uitgemaakt, dat het eiland Pingo of Poeloe-leat (Lepar-eilanden) behoort tot het' gebied der residentie Banka. De aanleiding tot dit besluit was gelegen in een tusschen den resident van Banka en den adsistent-resident van Billiton gerezen geschil van gevoelen omtrent de onderhoorigheid van dat eiland , bij gelegenheid van het stranden van een Nederlandsen schip op eene der reven die het omringen. Hoewel genoemd eiland onbewoond i s , was het toch noodig dat deze quaestie wierd uitgemaakt, vooral ook met het oog op de regten der strandvonderij.

B i l l i t o n .

In den toestand van landen volk is sedert het voorgaande j a a r geene verandering gekomen.

R i o u w e n o n d e r h o o r i g h e d e n .

Lingga. De hoofdplaats Tandjong Pinang en het kleine daaraan onderhoorige mede onder regtstreeksch Nederlandsch bestuur staande territoir namen wederom in welvaart toe. Nieuwe woningen verrezen overal waar slechts grond beschikbaar was, terwijl men in het Chinesche kamp ijverig voortging met het bouwen van groote steenen huizen.

In den loop van dit jaar verleende de Indische Regering magtiging om door het plaatsen van ducd'alves en drijvende kruisen den toegang tot de binnenreede van Tandjong Pinang te verbeteren. Van dezen maatregel werd voor den handel en de scheepvaart veel goeds verwacht, omdat vele raschepen door de moeijelijkheden , aan het binnen- en buitenkomen verbonden, weerhouden werden deze plaats te bezoeken.

In het Rijk van Lingga, Riouw en onderhoorigheden bleef het inlandsch bestuur even krachteloos als vroeger. De Sultan beklaagde er zich over dat de onderkoning zich grooter gezag aanmatigde dan hem toekwam, terwijl hom de moed scheen te ontbreken daarover zijn ongenoegen te kennen te geven. De onderkoning, op zijne beurt, stond te veel onder den schadelijken invloed zijner aanverwanten, die zich wel is waar nog aan vele on- geoorloofde handelingen schuldig maakten, maar toch in mindere mate dan vroeger, dank zij de maatregelen van bestuurswege daartegen genomen.

Herhaaldelijk rezen er tusschen de Chinezen en den onderkoning moeijelijkheden over de grenzen van gambier- en peperplantages. De daaruit ontstane geschillen konden, bij gebrek aan behoorlijke titels van bezit aan de zijde der Chinezen, volgens onze wetten niet altijd voldoende worden beslecht.

Indragiri. Van dit Rijk werd weinig meer vernomen dan dat de geschillen tusschen den Sultan en zijne broeders steeds voortduurden en dat de handel langs de rivier daardoor zeer belemmerd werd. Het scheen dat het inlandsch bestuur ook hier weinig kracht bezat en niet bij magte was om de willekeurige handelingen van de mindere grooten te beteugelen.

Siak en onderhoorigheden. Uit een staatkundig oogpunt beschouwd , kon gezegd worden dat de toestand der Rijkjes op de oostkust van Sumatra gunstiger was dan het voor- gaande j a a r .

In weerwil van de pogingen van den Sultan van Atjeh om den invloed van het Nederlandsch gezag tegen te werken, bleek in 1863 niet van ontrouw van de vorsten der verschillende Rijkjes aan de eenmaal door hen afgelegde verklaring, waarbij zij de souvereiniteit van Nederland erkend hebben. (1)

Met den maatschappelijken toestand, inzonderheid van het eigenlijk S i a k , was het treurig gesteld. De bevolking ging gebukt onder de afpersingen van den Sultan en

(1) Latere berigten omtrent de houding van enkele vorsten in de Siaksche onderhoorigheden. met name die van Serdang en Assahan , luidden minder gunstig.

In "weerwil van herhaalde waarschuwingen, hadden zij bij meer dan ééne gelegenheid eene vijandige g e - zindheid aan den dag gelegd jegens' het Nederlandsch gezag, en zich aan feitelijkheden schuldig gemaakt tegen 's Gouvernements onderdanen of bondgenooten.

Be Indische Begering heeft zich dan ook in Augustus 1865 genoodzaakt gezien eene militaire expeditie tegen de bedoelde vorsten af te zenden, ten einde aan hunne vijandelijke handelingen een einde te maken, en bepaaldelijk ook om den verderfelijken invloed der Atjehnezen in de onderhoorigheden van Siak te fnuiken.

Van den gunstigen en vreedzamen afloop der expeditie is zeer onlangs berigt ontvangen. Allerwege had men zich onderworpen.

N°. 89. 2 4

(24)

do talrijke rijksgroot«!, die allen van den landbouwer eu visscher leefden. Talrijke verhuizingen waren er het gevolg van.

Onder de maatregelen , in 1868 genomen om in dezen stand van zaken verbetering te brengen, verdient vermeld te worden het overnemen van den Sultan en de rijks- grooten, voor rekening van het Gouvernement en tegen eene bedongen schadeloos- stelling , van de pachten op onderscheidene middelen, en het terugbrengen van deze heffingen op eene behoorlijke schaal. Bij wijze van proef werd deze maatregel voor- loopig voor den tijd van één j a a r in werking gebragt, ingaande met 1°. Julij 1863 (1).

Ten einde de Chinezen in Siak beter te kunnen beschermen tegen de knevelarijen van de inlandsche grooten, werden zij in het begin van 1863, op hun verzoek, ver- klaard te zijn gouvernements-onderdanen ; terwijl zij gesteld werden onder een hoofd van hunne natie , met den titel van kapitein (Indisch Staatsblad 1863 , n°. 11).

T e r voorkoming van inwendige twisten , waartoe het onderkoningschap in Siak steeds aanleiding had gegeven , werd in Maart 1863 met den Sultan en de rijksgrooten van Siak gesloten eene suppletoire overeenkomst tot wijziging van art. 32 van het contract van 1°. February 1858, waarbij op hun verzoek de waardigheid van onderkoning van Siak (sedert de uitwijking van TONGKOE POETZA, ten jare 1860, onvervuld gelaten) vervallen verklaard en daarvoor in de plaats gesteld is een rijksbestierder, met den titel van mangkoe-boemie. Bij besluit van 24 Mei 1863, n°. 7 , werd deze overeen- komst door den Gouverneur-Generaal bekrachtigd (2).

N o o r d e l ij k g e d e e l t e v a n B o r n e o .

Omtrent dit gedeelte van Borneo zijn ditmaal geene bijzondere mededeelmgen ont- vangen.

W e s t e r - a f d e e l i n g v a n B o r n e o .

Rust en tevredenheid heerschten schier onverdeeld in de verschillende afdeelingen en onder-afdeelingen van dit gewest (3); zelfs van zeeroovers werd niets vernomen.

De kust is dan ook met buitengewonen ijver bekruist geworden, met tijdelijke zamen- werking van Engelsche stoomvaartuigen (4).

I n den maatschappelijken toestand der inheemsche en vreemde bevolking (zie het vorige verslag, bladz. 19) kwam gedurende 1863 geene verandering. Hare welvaart was geëvenredigd aan de meerdere ot mindere mate van beschaving of ontwikkeling waarin zij deelde.

De geest jegens het bestuur was over het algemeen goed te noemen.

De neiging der Chinezen om zich op de eene of andere plaats te veatigen regelde zich naar den omvang der te verkrijgen stoffelijke voordeelen, maar vooral ook naar de uitgestrektheid der middelen van bescherming , die hun aldaar van gouvernementswege zouden ten dienste staan. Zoo vestigden zich een groot aantal Chinezen in het dis- trict Pamangkat (Sambas), in de adsistent-residentie Montrado en op de hoofdplaats Pontianak en omstreken , alwaar overal schoone gelegenheid bestond tot het aanplanten van rijst- en suikerriet, alsmede tot het drijven van handel; daarentegen werden Tajan en Meliouw door hen verlaten , omdat de goudhoudende gronden aldaar zoo goed als uitgeput schenen te zijn.

De vorsten der verschillende Bijken deden over het algemeen van eenen lijdelijken geest blijken. Hoewel noode , kwamen zij echter gaandeweg tot de overtuiging dat de

(1) Zie nader omtrent deze belastingen hoofdstuk L , afdeeling I I , § 5, en voor eene uitbreiding van het personeel voor de burgerlijke dienst in Siak Indisch Staatsblad 1864, n°. 48.

(2) Aan de Staten-Generaal medegedeeld en gedrukt onder n°. X X I . 31. van de stukken der zitting 1864/65.

In September 1864 is de Sultan door zijnen rijksraadvan de regering vervallen verklaard, en in zijne plaats de rijksbestierder tot Sultan verheven. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 14 November 1864, n°. 14, is de nieuw opgetreden Sultan als zoodanig erkend en bevestigd.

(3) In 1864 zijn een ige Baijaksehe stammen van de boven Melawie (Sintang), onder den invloed van zekeren Bandjareschen pangerang, in verzet gekomen, en zijn zelfs aanvallen gewaagd op ons etablissement te Sintang.

Ook thans is de rust in het Sintangsche nog niet geheel hersteld.

(4) Vergl. hoofdstuk I ) . afdeeling I I . % 5 hierachter.

(25)

sedert 1850 ingevoerde nieuwe orde van zaken in het wezenlijk belang van liet alge- meen werkt, nu handel en landbouw tot alle afdeelingen , waar ons gezag gevestigd is » meer en meer doordringen.

Eene zekere mate van welvaart genoten alleen de vorsten van Pontianak, Sambas en Landak; van de overige vorsten kon zulks niet worden gezegd.

Ten aanzien van de verschillende onderdeelen van dit gewest vielen geene andere bijzonderheden te vermelden, dan dat in de afdeelingen Mampawa de panembahan OSMAN NATA DJAJA KOESOEMA in de maand October 1863 overleed, ten gevolge w a a r - van het bestuur over dat Rijk is overgegaan op den vroeger reeds tot troonsopvolger gekozen pangeran KOESOEMA AGOENG, onderden naam van panembahan IBRAHIM M O - HAMAD TSAFIOEDIN.

Z u i d - e n O o s t e r - a f d e e l i n ' g v a n B o r n e o .

Op het einde van 1863 was de toestand van dit gewest vrij bevredigend te noemen.

I n de afdeeling T a n a h l a u t , de Daijak-landen en op de zuidkust bleef de rust ongestoord ; onze verhouding tot de zelf besturende vorsten op de zuid- en oostkust liet niets te wen- schen over ; terwijl op het eigenlijk terrein des oorlogs, dat is in de voormalige sultans- landen , de rust zich meer en meer bevestigde, doordien de vijand, van alle kanten ver- volgd en in het naauw gebragt, de wijk naar de oostkust nam.

Op den 29sten April behaalden onze troepen te Dinding Papan in het Tjantongsche eene schitterende overwinning op eene bende muitelingen, die zich aldaar gevestigd had.

Deze gebeurtenis bragt overal een gunstigen indruk te weeg en vestigde de overtuiging, dat het ons niet aan middelen ontbrak om den vijand tot in de verst afgelegen oorden de kracht onzer wapenen te doen gevoelen (1). Van deze gelegenheid maakte de Regering D-ebruik om de hoofden van Tjantong, Batoehitjen en Sampanakan aan te sporen geene schuilplaats meer te verleenen aan muitelingen , maar om hen op te vatten en aan het bestuur te Bandjermasin uit te leveren. Ook den leen vorst van Pegatan en Koesan werden in dit opzigt zijne verpligtingen herinnerd ; terwijl aan het hoofd van Bangkalaan, Tjingal en Menoengal opgedragen werd zijne bovengenoemde ambtgenooten met goeden raad ter zijde te staan en ook van zijnen kant tot het beoogde doel mede te werken,

Een gunstige uitslag bekroonde al deze pogingen, want reeds in de maand November werd pangeran MOHAMED AMIN OELAH, een onzer gevaarlijkste vijanden, te Bandjermasin aangebragt; terwijl op het einde van het j a a r Zr. Ms. stoomschip Admiraal van Kinsbergen op weg naar Tjantong w a s , om van daar een aantal opstandelingen die in onderwerping waren gekomen, waaronder vele voorname hoofden, af te halen en naar Bandjermasin over te brengen (2).

Ten gevolge van dien verbeterden toestand, waardoor handel en nijverheid lang- zamerhand herleefden, werden vele maatregelen in het belang van dit gewest genomen.

Zoo werden de Daijaklanden, tot dusver vormende de afdeeling Groote en Kleine Daijak, in het belang eener betere uitoefening van het bestuur, bij een besluit van den Gouverneur- Generaal van den 21sten Mei 1863 [Indisch Staatsblad nc'. 59) gesplitst in twee afdeelingen, waarvan de eene onderden naam van Groote Daijak , het stroomgebied van de Kahaijan, en de andere, onder den naam van Kleine Daijak, het stroomgebied van de Kapoeas en Poeloe-Petak omvat. De waarneming van civiel gezaghebber in elke- dier afdeelingen werd voorloopig opgedragen aan de militaire kommandanten van de aldaar gevestigde posten, met bepaling dat de gezaghebber in de Groote Daijak standplaats zou hebben te Pangkok , in de nabijheid der monding van de Kahaijan , en die in de Kleine Daijak aan de monding van de Kapoeas (Kwala Kapoeas).

In de maand Januarij werd de ten vorigen j are [Indisch Staatsblad 1862, n°. 140) be- volen weder-invoering van het reglement op het pandelingschap gepubliceerd; terwijl in de maand Februarij met de registratie der pandelingen een aanvang werd gemaakt.

Een en ander had plaats zonder eenige spanning te veroorzaken.

Het apanagebezit der Bandjermasinsche prinsen en grooten werd , tegen toekenning van eene billijke schadeloosstelling aan de betrokken houders , finaal ingetrokken, ook

•1) Zie verder over de krijgsverrigtmgen in dit gewest hoofdstuk D, afdeeling I en I I , § 5, zoomede bijlage D.

(2) In den algemeenen stand van zaken in dit gewest is sedert weinig verandering gekomen. Vergl- overigens de noot op bladz. 21 van het vorig verslag.

(26)

'deze maatregel wekte niet de minste ontevredenheid op bij liet zoo aanzienlijk aantal gewezen hofgrooten en adellijke personen, ofschoon deze kunnen geacht worden zeer goed in te zien , dat hun daardoor wederom veel magt ontnomen werd.

Bij gelegenheid der opheffing van de voogdijschap over den tot dusver minderjarigen Sultan van Koetei, werd met dien vorst op 17 Julij 1863 eene nieuwe overeenkomst aangegaan ter vervanging van het tractaat , op 19 October 1850 gesloten tusschen het Nederlandsch-Indisch Gouvernement en de voogden van even bedoelden Sultan (1). ;

In het contract ten vorigen j a r e gesloten met den Sultan van Pasir werden door het Gouvernement eenige wijzigingen noodig geacht, voor „zooveel betreft het overeengeko- mene omtrent de regtspleging. Hierin werd door den Sultan toegestemd bij een op 23 February 1863 gesloten en kort daarop door den Gouverneur-Generaal goedgekeurd suppletoir contract (2).

G o u v e r n e m e n t v a n C e l e b e s e n on d e r h o o r i g h e d e n .

In de gouvernementslanden onder regtstreeksch beheer bleef de rust en orde bewaard.

Ook waren de gevallen van roof, moord en diefstal belangrijk minder dan voorgaande j a r e n , waartoe het in 1862 (zie het vorig verslag, bladzz. 64 en 65) uitgevaardigd verbod op het dragen van wapenen door de inlandsche bevolking krachtig had medegewerkt.

De rijstoogst viel zeer ongunstig u i t , ten gevolge waarvan de prijzen van dat voe- dingsmiddel-tot eene vroeger nooit gekende hoogte stegen. Door ruimen en tijdigen aanvoer van rijst van Java en elders (3) werden de prijzen evenwel spoedig tot het gemiddelde standpunt teruggebragt.

De gezindheid der inlandsche hoofden was over het algemeen goed, hetgeen onder andere overtuigend bleek uit hunne houding vóór en tijdens de expeditie tegen de landen Binamoe en Bankala, waarover nader hieronder. Eenigen hunner boden het Gouver- nement bij die gelegenheid zelfs hulp aan , van welk aanbod gebruik werd gemaakt.

In de gouvernementslanden niet onder regtstreeksch beheer was de toestand over het algemeen zeer bevredigend. Het Gouvernement werd allerwege geëerbiedigd; terwijl gegeven voorschriften stipt werden opgevolgd.

Ook de leenvorst van Boni verzocht om de expeditie tegen Binamoe en Bankala met hulptroepen te mogen vergezellen, welk verzoek evenwel onder dankbetuiging werd afgewezen.

Onze verhouding tot de zelfbesturende vorsten op Celebes was gunstig te noemen.

De Rijkjes Binamoe en Bankala, die met het Kijkje Laijkan de Torathea-landen vormden , werden door kracht van wapenen gedwongen het Gouvernement te eerbiedigen en hielden op in de rij der vrije landen eene plaats in te nemen. Het onophoudelijk plegen van geweldenarijen door de bevolking van die landen, eerst tegen onderdanen van Goa, vervolgens tegen gouvernementsonderdanen, en eindelijk tegen landsdiena- ren , en het niet geven van de deswege bij herhaling en met aandrang geëischte billijke

schadevergoeding, gaven tot die expeditie aanleiding.

Zoo als lager zal blijken, (zie hoofdstuk D , afdeeling I en I I , § 5), was eene gevoelige bestraffing van den aanvankelijk door Bankala geboden tegenstand genoegzaam om beide Rijkjos van alle verder verzet terug te houden. Bij de successivelijk gehouden vergade- ringen met de in onderwerping gekomen hoofden te Djeneponto op 26 en 2 9 , en te Bontham op 28 October werden zoowel de vorstin van Binamoe als de voortvlugtige vorst van Bankala van hunne regten vervallen verklaard, terwijl van 's Gouvernements besluit tot inlijving van beide Rijkjes en van de daarmede al dadelijk gepaard gaande regelingen de noodige mededeeling werd gedaan. Daartoe behoorde de opdragt van het civiel bestuur aan den kommandant der te Djeneponto achterblijvende militaire magt, de plaatsing van de drie Binamoesche regentschappen T a r o a n g , Tino en Roembia onder het bestuur van Bonthain, onder welke afdeeling zij wegens hunne ligging beter ressor- teerden dan onder de nieuwe afdeeling Djeneponto; de voorloopige handhaving van het

(1) Deze overeenkomst, door den Gouverneur-Generaal goedgekeurd en bekrachtigd tij Lesluit van 27 Januari] 1864, is aan de Staten-Generaal medegedeeld en gedrukt onder n°. X X I , 30, van de stukken der zitting 1864/65.

(2) Zie n° 20 en 27 der aangehaalde stukken.

(3) Zie hierover nader hoofdstuk L . afdeeling V . g 2.

(27)

inwendig bestuur op denzelf'den voet als vóór den oorlog, met dien verstande dat de gouverneur of zijn vervanger namens het Gouvernement het hoogste gezag voert en uit- sluitend de regtsmagt uitoefent ; de herstelling der vorstin van Binamoe, onder den titel van regentes, in haar vroeger gezag onder de onmiddellijke bevelen van den gouverneur of zijnen vervanger; de aanstelling van een nieuwon regent van Bankala in de plaats van den voortvlugtigen vorst, enz.

De inlijving, waartoe door de Indische Regering besloten was geworden in overeen- stemming met het voorstel van den gouverneur, leverde het voordeel op, dat daardoor een aaneengeschakeld geheel van 's Gouvernements regtstreeksch gebied werd verkregen, hetgeen, zoowel om politieke redenen in 't algemeen als in het bijzonder ter betere ver- zekering der veiligheid van personen en goederen op den grooten landweg van Macassar naar Bonthain, van veel waarde moest geacht worden.

De gewezen vorst van Bankala, na eenige dagen in het gebergte te hebben rondge- zworven, kwam weldra zijne onderwerping aanbieden, en werd vervolgens naar Macassar overgebragt, alwaar hem door den gouverneur de gevraagde vergiffenis werd geschon- ken; het werd hem echter voor alsnog niet vergund naar Bankala terug te keeren.

G o u v e r n e m e n t d e r M o l u k k e n .

Residentie Amboina. Do toestand van dit gewest was over het algemeen niet onbe- vredigend. Bust en orde werden niet verstoord; de gezondheidstoestand der bevolking liet niets te wenschen over; van zeeroof werd niets vernomen, zoodat kusthandel en visscherij ongestoord konden worden uitgeoefend ; de staat van den handel en de scheep- vaart was niet achteruitgaande, terwijl onder de bevolking zich meer kenteekenen van welvaart begonnen te openbaren (1).

Ceram, de Ceramlaut- en de Goram-eilanden werden in het begin van 1863 door den adsistent-resident, ter beschikking van den gouverneur der Moluksche eilanden, bezocht.

Blijkens het verslag (2) van die reis, verkeerde de bevolking van die eilanden in rüstigen toestand (3); geschillen van eenig aanbelang vielen er niet te beslissen.

Ten einde het eiland Boeroe uit zijnen staat van verval op te heffen, w e r d , krachtens magtiging des Konings, bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 21 April 1863, n°. 26, de betrekking van opziener op dat eiland ingetrokken, en zijn de belangen van de bevolking aldaar opgedragen aan eenen controleur der 3de klasse, bijgestaan door eenig ondergeschikt personeel.

Residentie Banda. I n den algemeenen toestand der Banda-eilanden kwam gedurende 1863 geene verandering.

De voormalige huis- en perkslaven bleven voor het meerendeel afkeerig van den arbeid.

Sommigen r.ogtans verschaften zich een bestaan door als ambachtslieden bij het civiel bouwdepartement in dienst te treden, anderen door deel te nemen aan den notenpluk, weder anderen door het drijven van den kleinhandel of het verrigten van koeliediensten.

Ofschoon de toestand der perkeniers in de laatste jaren verbetering had ondergaan, had toch het meerendeel nog met geldelijke bezwaren te kampen. Daartoe droeg in 1863 onder andere bij ecne mindere levering van notenmuscaat dan in de laatste jaren.

Van de tot deze residentie behoorende Zuidwester- en Zuidooster-eilanden viel niets bijzonders mede te deelen. De berigten van die eilanden, welke ook dit jaar door ambtenaren bezocht werden, luidden over het algemeen gunstig.

Residentie Ternate. Behalve eenige verwikkelingen tusschen volksstammen op de af- gelegen bezittingen der Bijken van Ternate en Tidore, werd de rust in dit gewest ge- durende 1863 niet gestoord; ook van zeeroof werd niets vernomen.

Niettegenstaande de onstuimige weersgesteldheid, waardoor de gemeenschap tusschen de hoofdplaats Ternate en de omliggende eilanden belemmerd werd, was de handel niet minder levendig dan voorgaande j a r e n ; de voordeelige rijstoogsten , op het eiland Halma- heira en de Soela-eilanden verkregen, gaven daaraan veel voedsel.

(1) Zie over eene tijdelijke schaarschte aan rijst ter hoofdplaats hoofdstuk L. afdeeling V , § 2.

(2) Opgenomen in het Tijdschrift van het Katamaasch Genootschap van Kunstenen Wetenschappen 1864.

(3) De jongste berigten gewagen van onlusten op West-Ceram. tot demping waarvan eenige militaire magt van Ambon en eenige schutters van Saparoea derwaarts waren vertrokken.

N°. 89. 2. 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

! ) Deze ordonnantie behelst bepalingen voor de opium-regie in Tapanoel. Artiikel 6 bedreigt tegen zekere overtredingen de straffen genoemd in artikel 3, zijnde voor Europeanen en

voorts, omdat de Entente den oorlog voert in bondgenootschap met Japan, dat door de overgroote meerderheid der Chineezen beschouwd wordt als de natuurlijke vijand en rivaal van

•voor de verdere toekomst. Wanneer men de kolonie bezoekt en de uitgestrekte goed bebouwde melden voor zich ziet, waar het frissche groen van alfalfa afwisselt met

kalveren met de Balineesche merkteekenen uit roode ouders geboren worden, of als op Madoera zonder bedenking zwarte stieren, in zooverre deze met het gewenschte type overeenkomen,

1 *.. 8 Bepalingen omirent de invoering van, enz. justitie op Java, en de residenten op Java en Madura, mits- gaders de residenten en andere hoogste gezaghebbers, in de

wordt uitgedrukt, de grondwet alleen geschreven is voor het Rijk in Europa evenals dat met de andere, de ge- wone wetten het geval is. Dit artikel 118 ontneemt aan het eerste

rechtsonzekerheid. Zelfs acht die gewestelijke bestuurder het onge- wenscht, dat bij de zelfbesturen het vermoeden zou rijzen, dat zij eenige bemoeienis met de Christelijke adat

domein nooit; dat was uit een oogpunt van praktijk ondenkbaar. Men zou steeds zijn recht moeten hebben kunnen bewijzen, en'de laatste Radja van Lombok, die zelf zijn rijk had