• No results found

SIGNATUUR MICROVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIGNATUUR MICROVORM:"

Copied!
121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schrütelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itself in copyright, the permission oJ the owners of that copyright will also be required jor such reproduction.

Application Jor permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0270

(2)

c. w. WORMIl

DE

HEILIGE

,,...,., GO G

(3)

I

_.1" . ' ..: ~.~"""~~~~"",.~"'Mrio4A'-f',~'1 .... , • ..,,,~ ~N'"

'\\\"I,\i~tliM~llill\IIiII\\\1

00761831

(4)

DE HEILIGE GONG.

- .

(5)

', ~

c::=- ,

MR. C. W. WORM SER

DE HEILIGE GONG

N. V. DRUKKERI] ]ACOB VAN CAMPEN AMSTERDAM

(6)

,

1.

EEN LEGENDE VAN NJAI LORO KIDOEL.

Over de zondoorgloeide vlakte trilde de hitte. Het lange dorre spichtige alang alang stond roerloos. Hier en daar stak uit de gele grasvlakte in schier droeve eenzaamheid een oude boom op, die een breed bladerendak spreidde.

Bewegingloos en mat grepen de stevige takken rond zich, waaraan slap de groene bladeren hingen, beverig.

Daar was geen zweem van vogelleven nu. De hitte van den namiddag zengde het landschap. De vlakte vooral.

Maar ook het dichte, donkere oerwoud, dat rechts en links zich klemde tegen de steile berghellingen, die de vlakte aan drie zijden omheinden.

In het door lianen en dicht struikgewas moeilijk door- dringbare bosch, waren in den weeken bodem de diepe sporen van de hantengs, het oerwoud van Java, de spitse hoefindrukken van de koe, de kleinere van voren meer afgeronde van den stier. Den .Javaanschen spoorzoeker valt het niet moelIijk uit te maken of de sporen versch zijn. Als het platgetrapte gras in het spoor nog frisch en groen is, als de afgevreten alang-alangpunten nog niet dor zijn en de mest nog warm is, dan is de kudde niet lang geleden doorgetrokken. In de ravijnen zijn de puntige sporen van de wilde varkens, en allicht dat daar dan ook worden aan- getroffen de scherpe halen van de tijgerklauwen in den door bladeren bedekten bodem.

(7)

Boven het bosch klonk dof .klapwieken; dan een schelle kreet. In dichten drom trok, - de lange kale halzen gestrekt, - de forsche snavels sterk en massief, - een vlucht rangko's, de neushorenvogels. Ze vlogen met breede vlucht naar de hoogste boomen waar ze nestelen. De zon zakte weer naar de Westerbergenrij. De lucht was van een strak-diepblauw. De indrukwekkende stilte werd gebro- ken door een ver gedruisch, een gedruisch dat aanzwol en zich legde, een gedreun dat opkwam en verstilde, in tref- fenden regelmaat.

De verre deining der brekende branding van den Indi-

·schen Oceaan zwierf door de stille eenzame vlakte. Een smal kustboseh van luchtwortelboomen, waar een klam- me malaria-atmosfeer broedde, waar in den nattigen bo- dem krabbetjes met haastig beweeg achterste voren in ronde gaten schuil gingen, waardoor een ondiept: kali stroomde, die bij eb in het strand vervloeide, bij vloed vergeefs met de wassende golven van den oceaan worstelde, - een smalle strook van kromgegroeIde hoog op de gril- lige pooten staande boomen, scheidde de vlakte van het breede witte strand.

Over het tegen het hoogste gedeelte aangespoelde wrak- hout, over de schelpen van doorzichtig paarlemoer en sierlijken vorm, strekten korte boornen hun takken, waar- aan oranjekleurige vruchten hingen. Vruchten waarom de groote grijze apen grijnzend en krijsehend vochten.

De avond daalde. Van de zee woei een koele bries over.

De golven stapelden hoog op, stortten topzwaar geworden omlaag, sloegen over de koppen der voorgaande reeks die schuimend en wit bruischende vervloeide in het strand.

Een schrille kreet scheurde de stilte van het avond- woud. Een pauw vloog op; hoog door de hoogste boornen

6

..

spreidde de lange schitterstaart breed uit bij het zwenken tusschen de takken.

Het bosch ontwaakte. Van den boschrand klonk de klaaglijke kreet van een hert, dat straks schuw de fijne . kop uit het veilige hout stak en de lieve ronde oogen liet

gaan over de verlaten vlakte.

Dan gromde het geknor van de wilde zwijnen die voed- sel kwamen zoeken in het strandbosch of drinken aan de boschbeek. De schaduwen vielen. De zon was nu gansche- lijk verdwenen, maar met laatsten machtigen wil verfden haar stralen den ganschen helderen hemel met een pracht van kleuren, van rood en paars en violet, die langzaam aan verdoften in een effen grijs.

Plotseling viel de donkerte. In die duisternis begonnen aan den zwarten nachthemel de sterren te fonkelen en te schitteren.

Door vredige rust van den laten avond dreunde de plech- tige zang van het breken der golven op het strand.

In de bosschen was de stilte gekeerd, en op de hoogste toppen der bergen werden de sterrelichten opgehangep.

Op de breede wijdte van het zilver witte strand gloorde een flikkerend lichtje; verloren in de machtige eenzaam- heid. Het donkere wildrijke woud tegen de hooge onge- naakbare bergen.

De machtige oneindigheid van den eeuwig bewegenden oceaan.

De plechtige onbereikbaarheid, de ontzachlijkheid der miUioenen schitterlichten.

De eeuwigheid; de onbegrensdheid in ruimte en tijd; de eenzaamheid; de stilte. - De heilige vrede van den In- dischen nacht aan Java's onbewoonde Zuidkust.

En aan het strand een klein houtvuur. Smeulend en

1

(8)

"

,

knetterend kronkelden de slappe vlammen langs de niet 'teer droge houtblokken.

Kromodongso zat aan het vuur. Naast hem lag het scher- pe grasmes, zijn arit. Op de lange zwarte slordige onzui- vere haren, had hij zonder eenige zorg den zwarten ver- sleten hoofddoek geknoopt, dat de punten achter ver uit- staken buiten den ronden kam die het hoofdhaar bijeen hield.

Om de naakte bruine schonkige schouders had hij de ver- kleurde en gescheurde ka in geslagen als beschutting tegen de kilheid van den nacht waartegen het houtvuur maar weinig bescherming verleende, waar het meer diende ter afschrikking van den man-eater, den Javaanschen konings tijger die door het bosch zwierf en - blijkens de sporen- zijn jachttochten uitstrekte tot het strand waar apen en wilde zwijnen hem ten offer vielen.

Het derde en laatste kleedingstuk van Kromodongso was een grauw kort broekje.

Hij zat, de knieën hoogopgetrokken, de armen om de knieën geslagen.

Om den rechterpols en den linkerenkel had hij een touwt je gebonden; afdoende bescherming tegen de malariakoort- sen die de bewoners der stranddesa 's in het bloed greep met het scherpe gif, dat de ijlende waangedaehten door de zieke hersens joeg, de ledematen brandend en sidderend met verlamming sloeg en den zieke wezenloos rillend deed neerliggen op de ellendige stroomat die de houten rust- bank bedekte. Jn den buikband die de broek om het middel hield, bewaarde Kromodongso zijn schatten: een beetje tabak en wat bladeren van de djagoengplant, waarvan hij de strootjes zou rollen, - een blad met tabak er in zijn rookgereI; een doosje lucifers; een paar centen; en zijn djimat.

8

De djimat had hij voor vijftig centen, - twee dagen werkloon - gekocht van een desapriester, een oud en wijs man die vele Koran-verzen onberispelijk zeggen kon, wiens luide eentonige gebeden avond aan avond zeurden door de desa-rust. Op ean klein vodje papier had de wijze, de hei- lige man met beverige hand in potloodschrift in Arabische karakters gewijde woorden geschreven.

De spreuk kende Kromodongso alleen. De desapriester had hem de woorden voorgezegd, vele malen, vele malen achtereen. Tot Kromodongso de klanken nazeggen kon.

Al begreep hij den zin der Arabische woorden niet. Wat hij gemeen had met den wijzen priester. Wat deerde het!

Had de djimat hem niet al zoovele malen behoed tegen het tijgel'gevaar des nachts; beschermd op zijn eenzame zwerf- tochten langs het strand, als hij van zijn verre stranddesa geloopen kwam om de eieren te zocken die de schildpad- den wel zeer vernuftig legden in de kuilen van het warme strand, of - welk een buitenkansje was dat! - de schild- pad zelf te bemachtigen die de Chinees uit de districts- hoofdstad met zilver betaalde? Was de macht van de dj i- mat niet gebleken als Kromodong 0 uitvoer in de smalle kano, den uitgeholden boomstam, eenzaam en alleen de oneindigheid tegen?

En zelfs op den gevaarvollen tocht naar de menschen.

De gevaarvolste van alle. Want eens wa Kromodongstl geloop en vele palen ver, hij wist niet hoeveel, naa.r de af- deelingshoofdplaats; de Kotta. Hij was van de stranddesa vertrokken op het uur dat de kikkers beginnen te kwaken (te ongeveer drie uur 's nachts); was gegaan de brandende fakkel in de linker-, de arit in de rechterhand, vergezeld van vijf desagenooten door de duistere vlakte, door het beangstigende boseh waar de schaduwen der hoornen weken

9

(9)

voor den schijn der flambouwen naar geheimzinnig duister;

waar dorre takken kraakten onder de eeltige voet- · zolen en onverklaarbare nachtgeluiden uit de verre en dichtbije donkerte angstig rond deden kijken. Toen de hoschhanen schril begonnen te kraaien, het schuchter och- tendlicht met hun jubel begroetten, waren de desalieden genaderd aan de sawahs die wijd uitIagen.

De teere spichtige padiplantjes rezen uit den natten modder en de eerste zonnestralen spiegelden in het water dat de rijstvelden bevloeide en de vruchtbaarheid schonk.

Bij zonsopgang hadden ze gezeten aan een wal'ong aan den desaweg. Ze hadden gegeten wat droge rijst en een rood vischje. Ze hadden zwijgend hun strootje opgestoken en waren weer opgestapt, een voor een, achter elkaar en ge- gaan langs het desapad waarover in de morgcnkoelte de slanke bamhoes wuifden . .

Kleine naakte rondbuikige jongetjes dreven de kar- bouwen uit de kraal naar de desaweide. Vier, vijf kar- bouwen voorop. Die sloften, _. de breed gehoornde koppen omlaag - achter elkaar langs het desapad en op den ach- tersten zat het naakte joggie, klappende de länge zweep.

De mannen in korte broeken, een ronde groote platte hoed op het hoofd: gingen - de patjol te schouder - naar het veld. Ze hadden den voorbijgangers de gebruikelijke vragen gesteld van het "vanwaar?" en "waarheen?"

Na de desa kwamen de sawahvakken weer, vak na vak.

En in de verte was de volgende desa zichtbaar. Een bos- schage van wuivende klapperboomen en een enkele dik- stammige, breedvertakte statige waringin die .de bron overschaduwde. Tusschen het geboomte scholen de bam- boezen riet-gedekte huisjes der inlanders. Zoo had Kro- modongso dien dag vele desa's doorloopen en tegen den

10

tijd dat men 's ochtends ophoudt met den veldarbeid (on- gev~er negen uur) was hij genaderd aan den grooten weg die de districtshoofdpla.atsen verbindt met de kotta.

Kromodongso had geen horloge, hij wist ook niet van uren. Hij keek naar de zon die zijn tijd- en reiswijzer was.

"Naar het Noorden tot den grooten weg," had men hem gezegd, "dien ge bereiken kunt tegen den tijd dat men .; 's ochtends ophoudt met werken. Dan naar het Oosten dien weg volgen en tegen den tijd dat de kinderen zich ter ruste begeven zult ge de stad bereiken."

Kromodongso had de stad bereikt en welwillende pas- sergangers hadden hem gewezen het gebouw waar de recht- vaardige Landraad vergaderde, voor welken Kromodongso met angst en eerbied den volgenden dag getuigenis der waarheid zou afleggen en dan zou getuigen - nu de nood aan den man kwam en tegen leugen straf werd be- dreigd, - dat zijn verhaal voor den assistent wedono ge- daan als zou hij een diefstal hebben zien plegen, hem door het desahoofd was geleerd, dus gelogen was.

Met het getuigengeld was Kromodongso, vele ervarin- gen rijker, naar zijn desa teruggekeerd. En toen hij zijn hutje binnentrad, was Kromodongso, voor het eerst van zijn leven, met zijn woning ontevreden.

Hij zag dat zijn hutje vier bamboezen wanden had met veel gaten, een rieten dak waarin geen schoorsteen. Nu pas bemerkte hij dat zijn woning bestond uit slechts twee vertrekken; uit het woon- en slaapvertrek waar twee hou- ten banken stonden met vuile matten en nog vuiler kussens waarop hij, zijn vrouw Bok Kl'omodongso, dc moeder van zijn vrouwen zes kinderen sliepen; en uit de keuken, waar het stookgat in den grond was, de rijststoomketel, de wa- terketel en de trekpot waren.

11

(10)

En Kromodongso werd gewaar, toen hij dit zijn huis, dit zijn meubilair, dezen zijn inboedel overzag, dat hij wel zeer misdeeld was.

Want Kromodongso had in de stad de rijke huizen der Chineezen, de ruime woningen der Europeanen, de stads- kampongs gezien.

Kromodongso trok de vergelijking. En Kromodongso die zijn gansehe leven arm was geweest, gevoelde nu voor het eerst dat hij arm was, en hoe arm hij was. '

En de arme Kromodongso wilde rijk worden.

De vischvangst zou hem niet rijker maken dan hij was;

nooit zou hij zooveel schildpadden kunnen bemachtigen dat. de vondst hem zou opheffen uit de ellendige armoede.

Het. kleine stukje grond. gaf juist klappers en djagoellg en ketella genoeg dat Kromodongso met het gezin er van leven kon. 1\1aar meer zeer zeker niet.

Zelfs de wijze desapriester wist hier geen raad. Niemand van de desa was rijk. Ze hadden wat ze behoefden. Eten, drinken, kleeren. een huis. Welk een dwaasheid nog meer te verlangen.

Maar de begeerte in Kromodongso's hart kon niet ge- doofd. Zijn arbeid kon die niet bevredigen. De desapries- ter vermocht hier geen raad te schaffen. Doeh tot eIken prijs, - Kromodongso wilde rijk worden.

Kromodongso, armer dan ooit, zat aan het verlaten strand in den eenzam€'l1 stillen nacht bij het flikkerende hout- vuur. De bleeke golven stuwden naar het strand, duwden elkaar het weeke zand op, vervloeiden en verstikten.

Over het houtvuur staarde Kromodongso over de ver- re zee, waar de maan in sikkelvorm tusschen de sterren op- rijzend zilveren licht rimpelde over de rustige kabbeling en een breede lichtstreep wierp van oceaan tot strand.

Toen geschiedde hetgeen Kromodongso met groote vrees beving. Hij klemde de knieën tegen elkander met sidde- rende armen. Hij greep met de magere smalle krakende vingers en kneep zich de knokige knieën.

Vol schrik en angst staarde hij in ontzetting naar de zil- veren streep die van den oceaan het strand naderde.

Want ziet daar dook uit de golven een vrouwen figuur.

Het gelaat schoon, maar wreed' en hardvochti~. . Het eerst van al zag Kromodongso de scherp doordrin- gende oogen die de duisternis doorboorden, de zijne va"t- grepen, hem kenden en doorgrondden.

In de lange zwarte haren was zeewier gestrengeld. De godin dook op uit de schuimende golven, naderde lang- zaam en plechtig in het matte manelicht. 't Was nu zeer stil. Kromodongso sidderde, bevend greep de rechterhand de djimat. Zijn laatste redmiddel. En toen de godin zeer nabij gekomen Was, wist Kromodongso dat hem naderde de godin van de Zuidkust, de N jai Loro KidoeI, de ,vreede met den ongenadigen glimlach. 0, Kromodongso kende haar.

Hoe vaak had hij haar, zonder ooit haar naam te noemen, in gedachten vervloekt als haar vernielende adem had ge- blazen over de velden der desa, in vernietiging behagen scheppend. Hoe vele malen had hij met de andere desalie- den fluistrend gesproken over wreedheden en misdaden dezer vreeselijkste aller godinnen ..

En ziet, nu naderde zij hem. Zij de verschrikkelijke, voor wie elk desaman langs gansch midden-Java 's kust in maeht~loo7.c haat, sidderde. 0 gewis dit was zijn einde.

De blik van Njai Loro KidoeI hield hem gevangen. Werk- tuigdijk zakte Kromodongso in de silo-houding van eerbied; hij bracht de plat tegen elkander gelegde handen voor het gelaat, snoof den neus op. Dus betoonde hij in

18

(11)

het brengen der sembah den hoogsten eerbied, waartoe hij in staat was. En de godin sprak hem aan. Doch hoe was dat? Haar stem klonk vriendelijk.

"Ge zijt Kromodollgso van desa DjoJo-Soetro" dus sprak zij.

"Inggih, Doro Kandjeng Goesti, " antwoordde Kromo- dongso, de sembah brengend; en de godin aansprekende in de taal die de eenvoudige desaman tot de voorname te spreken verplicht is, betitelde hij haar met de hoogste eerenamen die hij kende.

"Ge verlangt naar rijkdom," dus ging de godin voort te spreken en haar stem klonk niet als die van iemand, die rijkdom een s<,hande acht.

En wederom antwoordde Kromodongso: "Inggih, Doro Kandjeng Goesti. "

"Deze zal u geschonken worden, als gij dien rijkdom be- geert tot eIken prijs.' , Wederom bl'acht Kromodongso de sembah en antwoordde, stoutmoediger wordend: "Ja Doro Goesti Kandjeng, ik begeer rijkdom tot eIken prijs."

"Ga naar huis, gij zijt de rijkste man van uw district. "

En toen de -godin dat gezegd had, verdween ze in de holte van een zwaren roller.

Kromodongso wreef zich de oogen, neen hij droomde niet. Daar was de zee, daar lag het strand. Het vuurtje smeulde. En was dat niet de machtige stem van den kiai, den "ouden hcer", d icn hij niet gaarne bij zijn naam van

"tijger" zou noemen, de wilde roep van den heerscher, brullend om buit? Neen, hij waakte. Hij moest terug nu in het holst van den nacht, met levensgevaar rioor het bosch hij moest naar huis. Hij had deNjaiLoroKidoel gesproken:

Haar belofte was de waarheid. Kromodongso was de rijkste man van het district, dienzelfden nacht nog wilde hij zijn rijkdom zien.

14

Kromodongso stond op. En toen hij stond, ziet daar viel hem een rijk gebatikte kain van het pátroon dat de inlandsche ambtenaren dragen in sierlijke plooien tot op de voeten, de voeten die staken in goede sandalen. Vol ver- wondering bevoelde hij den buikband die fraai geborduurd was en achterin stak een geciselet;rde kris in gouden schee- de, en hij bemerkte zich gekleed in wit vest met gouden W -knoopen, in een zwart jasje; en op het hoofd droeg hij een hoofddoek van hetzelfde patroon als de kain. De djimat miste hij niet eens in de overmaat van zijn geluk en zijn vreugde rees ten hoogste punt, toen hij in den jaszak den langbegeerden gouden bril met vensterglas en een vul- penhouder, - de onmiskenbare teekenen van waardigheid die zich paart aan geleerdheid -- bemerkte. Toen greep hij met de linkerhand de voorste plooien van de kain en hij :lag aan de vingers schitterende ringen, en trachtte te gaan als de assistent wedono placht voort te schrijden, waardig en deftig.

Zoo ging de rijke Kromodongso lang het stille strand;

ongehinderd, ja in zijn vreugderoes onbevreesd, doorliep hij het bosch·, onvermoeid beklom hij den berg, zonder be- zwaren daalde hij aan den anderen kant langs het smalle bergpad de helling weel' af. En te middernacht bereikte hij zijn slapende desa. Vol verwachting naderde hij zijn woning. Daal' !'tond op een keurig geveegd erf', te midden van vrllchtboomen, een steenen huis: Een stcenen huis met pannendak. In de voorgalerij hingen gekleurde prenten van Mekka, als bij de hadji's; stonden tafel en stoelen als bij de rijke desalieden. Kromodongso trad zijn woning binnen, zijn woning met vele vertrekken, met eetvertrek en slaapkamers waar, op goede rw.tbanken op dikke ma- trassen zijn goedgekleede vrouw, zijn goedgekleede kinde-

15

(12)

ren sliepen; met keuken waar kopjes en borden en glazen en messen en vorken lagen op een rek.

Toen ging hij over zijn ruime erf. Daar was de paarde- stal, waar een echte Sandelhout hem hinnekend en trap- pelend groette. In de kal'bouwenkraal vier stevige kar- bouwen. In de koeienkr~al koeien. Geiten in een geiten- stal. Kippen en eenden hij tientallen.

Kromodongso was zeer rijk en voelde zich wel zeer ge-

lukkig. .

En voor de zon oprees, toen de desa lieden verzamelden aan de rivier om zich te baden; de godvruchtigen in het bedehuis voor het ochtendgebed; de hongerigen in de wa- rong voor het ontbijt; toen ging al ras het gerucht van het wonder aan Kromodongso geschied door de desa. En voor de zon oprees, verzamelde de gansche kleine stranddesa zich voor het erf van Kromodongso. Mannen in korte broe- ken, de kains om de schouders; vrouwen de sarongs hoog onder de borsten opgeknoopt, de haren los op den rug som- migen; kinderen spiernaakt. En allen bespraken de gehei- men van het nog slapende huis. En niemand begreep.

Later dan anders, - hij was rijk en behoefde dus niet vroeg op te staan _. kwam Kromodongso naar buiten. Zijn kinderen speelden op het achtererf, onbewust van al den rijkdom, verbaasd slechts over de groote veranderingen rondom. Zijn vrouw echter bad, nog van de veranderingen niet bekomen, de mooie kleeren afgelegd en was in oude sarong bezig djagoeng te roosteren. Ze praatte intusschen met de buurvrouwen.

Een dikke tabakspruim hing haar als immer ver uit haar mond over haar onderlip. Dat verdroot Kromodongso zeer. Dat was geen vrouw voor een priai, voor een amb- tenaar.

16

./ En Kromodongso liep naar zijn vriend, den desa-priester, en zonder van de wondere dingen te verhalen die hem over- komen waren, vroeg hij hem een scheidingsbrief, hij be- taalde een kwartje, en joeg zijn vrouw het huis uit. De schoonmoeder ging met de vrouwen een paar van de kin- deren naar andere familieleden.

Dit geschied zijnde, moest Kromodongso aan het regeeren.

Hij nam een paar koelies, en omdat de verstandigen het geheele geval niet goed fvertrouwden, bleven dezen aan hun gewone werk en kreeg Kromodongso de domsten en de luisten als bedienden. Maal' dat zag hij zelf niet.

Hij had niet anders te doen dan zijn rijkdom te genieten.

Dus trok hij op z'n mooist gekleed, den bril op den neus;

een panama die hij steeds met de hand moest vasthouden, op zijn hoofddoek; schoenen die hem pijn deden aan de voeten; naar de onderdistricts hoofdplaats.

Bij een Chinees was feest. De gamelan werd geslagen. De spelers, een rondreizend troepje, speelden ver jes die klontong-Chineezen graag hooren, tot het spelen waarvan de gamelanspelers van de kaboepaten, - de woning van den Regent, - zich niet gaarne zouden leenen.

De gamelan werd misbruikt. En bij de muziek dansten de ronggengs, de dansmeisjes, met ontbloot bovenlijf, het gelaat besmeerd met gele kalk, het haar met bloemen en schitterende kammen gesierd. Kromodongso stond tusschen de menschenmenigte en genoot mee van muziek en dans.

En de dansmeisjes leken 'hem, den eenvoudigen desaman, wel zeer schoon en' zeer begeerlijk. En twee dagen later keerde hij terug naar zijn desa, en niet lang daarna waren de beide ronggengs de vrouwen van den rijkaard.

En die twee vrouwen en de vrienden en de luiheid en de verkwisting en het kodok-oelo - de Javaansche rou-

t 17

(13)

lette - hielpen Kromodongso binnen het jaar door al zijn rijkdommen heen.

Zoo zat Kromodongso in den nacht van Donderdag op Vrijdag kliwon van de maand Redjeb op de ure dat de groote menschen zich ter ruste begeven, wederom aan het hout- vuur aan het strand. En wachtte op een schildpad, althans dat maakte hij zich zelven wijs. Want hij dorst het zich zelven niet te bekennen dat hij inderdaad wachtte op Njai Loro KidoeI, de door anderen gevreesde, de door hem ge- zochte.

Ziet, in den zilveren glans van de maan rees de godin uit de zilte golven. Zij naderde Kromodongso en sprak hem aan, doch haar stem was niet.liefelijk als den eersten keer.

"Ge hebt uw rijkdom, dien ge kocht tot eIken prijs, ge-.

noten, zoo genoten dat er nu reeds niets meer over is. Ge zijt nu weel' gekomen om nieuwen rijkdom te vragen, die u niet zal geworden. Ik heb andere plannen met u. Heden zult ge mij vergezellen, ik heb u bestemd tot een der pi- laren van mijn onderzeesch paleis."

Dus sprak de Godin Njai Loro Kidoe!, en ze lachte den valschen lach, dien de Javaansche kunstenaar voor eeu- wen zoo treffend vereeuwigde in een der bas-reliefs van de Prambanantempel bij Solo, waar haar valsch gelaat zeer opmerkelijk is tusschen de fijne gelaat trekken der volkomen berustende Bodhisatva's en Boeddha's.

Kromodongso nu verschrok zeer. En hij viel op zijn aan- gezicht ter aarde. Hij hief smeek end de handen. En hij bad de godin hem nog eenmaal in de gelegenheid te stellen zijn rijkdommen goed te besteden.

Als hij maar iets om handen had gehad. De ledigheid had hem genekt. Hij zou nooit meer spelen, nooit meer drinken, hij wilde allebei die slechte vrouwen onmiddellijk

18

de dèur uit jagen. Als Doro Goesti Kandjeng het nog een kecr met hem wiJde aanzien. Indien ze hem eens loe- rah, desahoofd, maakte. Dat zou een baantje voor hem zijn.

Dan kon hij zich nuttig maken. Toe, voor dezen eenen keer dan nog.

En ziet de godin liet zich vel·bidden. Ze schonk hem ge- nad iglijk zijn begeerC'n.

Kromodongso keerde naar de desa terug, na beloofd te hebben, in den nacht van Zondag op Maandag legi van de maand Poe as a van het volgend jaar, terug te zullen komen op dezelfde plaats om verslag uit te brengen van zijn ge- dragingen.

Een wc ek later stierf dc oude loerah, oud en der dagen zat, en een nieuw dcsahoofd moest verkozen wo den. Nu was de tijd gekomen.

Kromodongso liet gamelanspelers komen met hun in- strumenten, en vergezeld van ronggengs. Op het voorerf werd de muziek opgesteld. Het volk verzamelde op het erf.

In de achtergalerij wa een lange tafel aangericht, waar- op schalen met rijst en visch en karbouwenvleeseh, en kip, en sambalans, en vrlIchten, pisangs, doerians, ananas, en koewee kocwee, allerlei zoetigheid. Allc mannen, hecren- dienstplichtigen, dus stemgerechtigdcn, konden vrij aan- zitten, terwijl vrouwen en kinderen ver. napcringen kregen om niet, aan de vele warongs, onder het luistercn naar de muziek en hct kijken naar den dans. Nog nooit was in de desa zulk een feest gevierd.

Kromodongso gooide met veel geld en met nog meer be- loften.

Toen nu de controleur en de wedono in de desa kwamen om de verkiezing tot desahoofd te leiden, was alles voorbe- reid.

19

(14)

Alle heerendienstplichtigen kwamen reeds des ochtends te acht uur bijeen voor de woning van het oud-desahoofd.

In de voorgalerij achter een tafel, waarop een oud ge- kleUJ'd tafelkleed en een inktpot, zaten de controleur, de wedono -- het districtshoofd - en de assistent wedon~

- het onderdistrictsboofd,

En de assistent wedooo riep van het kohier der landrente tIe namen der stemgerechtigden af, Kromodongso, en Wonokromo .. e~ Ronokarjo en Ronodikromo en Wong- sodikromo en Partidikromo en alle, ,kromo 's" en "karjo 's en "nomo's" van de desa. En allen antwoordden "inggih doro", Toen las de wedono voor wat er gebeuren zou, dat

-de heerendienstplichtigen van de a Djolo-Soetro bijeen

waren geroepen om in de plaats van het overleden desa- hoofd een nieuw desahoofd te kiezen,

En allen nu silo gezeten voor de voorgalerij maakten de sembah en antwoordden: "I nggih, doro, inggih."

"Hebt ge allen, gij kleine mannen van desa Djolo- Soetro mij goed begrepen?" vroeg de wedono,

En zij antwoordden in koor: "Begrepen, heer."

"Dan wordt u thans de gelegenheid gegeven de namen te noemen van hen die gij dit ambt waardig keurt,"

aldus sprak de controleur nu en of choon de controleur Javaaosch sprak, moest de wedono de woorden in juiste rangschikking, in goede uitspraak, in geeischte intonatie nog eens over zeggen, en toen riep een uit de achterste rijen, een die vroeger met den Landraad kennis maakte en zes maanden kreeg voor heling, met luider stem:

"Kromodongso" . .

Oogenblikkelijk kwam de hoofdoppasser, met de blauwe jas met gele opslagen, en de broek met de gele biezen, naar hem toe: "Zwijg."

l\faar de wedono gewoon aan dergelijk onhandig dienst- betoon, lette er niet op.

"Dus is de eer te candidaat, Kromodongso. Heeft nog iemand andere candidaten? " zoo vroeg hij.

En een neef van het oud-desahoofd stelde, schuchter, den zoon van het oud-desahoofd candidaat, maa.r daarbij bleef het.

Nu kwam het officieel onderzoek der vijf m's "tida malas, tida minoem, tida madat, tida miskin, tida ma in ".

Niet lui, 'nu dat was Kromodongso wel.

Niet drinken - hij deed niet anders.

Geen opium schuiven _. hij was el' aan verslaafd.

Niet arm - neen dat was hij zeker niet.

Niet spelen - , hij speelde dag en nacht.

En toch toen de wedono den desalieden de vragen der m's stelde, of de candidaat speelde, droJlk, opiumschoof, lui was, arm was, luidde het zangerig schier eenparig ant- woord: "Dotten doro, ' ,

En het zwak protest van den neet' van den anderen candidaat, ging te loor in het verontwaardigd: "Botten doro, in waarheid neen!" van een paar ontslagen desa- boefjes.

Aldus geschiedde dat, toen de wedono den kiezers ver- zocht had achter hun candidaat plaats te nemen die vlak voor de voorgalerij zat, - achter Kromodongso negentig percent zat en de zeer kleine minderheid achter den tegen- '!andidaat.

Zoo werd Kromodongso loerah van desa Djolo-Soetro.

Nu stelde hij andere eiscben aan het leven. Twee vrou- .... en, oud-ronggengs, 't was niet genoeg. Een dochter van tien mantri opium werd zijn derde, ja een dochter van een assistent wedono werd zijn vierde wettige echtgenoot

21

(15)

waarmee hij het maximum bereikt had door den Koran toegestaan.

Hadden de dansmeisjes geld gekost aan valsche edel- gesteenten, aan zijden baadjes en mooie sarongs, aan oor- bellen en kabajaspelden, de. verwende priaisdochters kost- ten meer. Zc waren niet tevreden met den goedkoopen rommel die Kromodongso aan de twee oud-ronggengs had gegeven. Zij eischten veel goud en zilver en zijde en een paardje met een wagentje, kortom veel meer weelde dan ze thuis ooit gekend hadden.

Ook kwam Kromodongso nu in fijner gezelschap. Vroeger speelde hij met andere Javanen kodok oelo om centen en dubbeltjes, nu speelde hij met Chin~esche kleine kaarten tjap djikie met Chineezen, slimmer dan hij.

En toen zoo, nog vlugger dan eerst, zijn rijkdommen ver- dwenen, zag hij om naar middelen om contanten te krij- gen zonder werken. 't Viel hem gemakkelijk genoeg arme desagenooten met weinig geld eh veel slechte woorden te bewegen op eigen naam geld te gaan leenen bij de afdee- lingsbank en daarvan het atJ.ergrootste gedeelte af te dra- gen aan hem, den loerah.

En als de leener niet betaalde en vervolgd werd voor den rechtvaardigen Landraad, en verhoord werd, en den loerah als dcn eigenlijken leener noemdè, dan werd de loerah als getuige voorgeroepen, maar Kromodongso ont- kende alles, - en ging vrij uit.

Ook knevelde hij de bevolking op de wijze der voorva- deren en hief onverschuldigde belastingen, de opbrengst waarvan, hij "ten eigen bate aanwendde".

De echte belastingen, die hij innen moest, stak hij ook in eigen zak.

Voor het echter spaak liep, kwam de dag der vergelding.

22

Kromodongso was wel zeer gaarne thuis gebleven in den nacht van Zondag op Maandag legi van de Vastenmaand.

Edoch de wil van Njai Loro KidoeI was sterker dan de zijne.

Zoo gesc~iedde het, dat de godin hem ten derden male verscheen aan het strand van den Indischen Oceaan.

En nu was ze betoeI betoel uit haar humeur.

Immers, zoodra ze Kromodongso met haar booze oog beheerschte, ving ze aan op dreigenden toon tot hem te spreken:

"Je hoeft me niets te vertellen. Ik weet er al alles van.

Nu ga je mee. Ik heb je bestemd tot dienaar in mijn pa- leis. "

Kromodongso zaktc ineen, maakte de sembah en smeek- te: "Doro Kandjeng GÓesti. Ik weet dat ik verdien uw slaaf te zijn. Maar de voeten kussende van mijn meerdere, smeek ik haar te bedenken dat ik een oud man ben, die niet waardig is een godin te bedienen. Ziet toch, ik heb vier vrouwen en vier schoonmoeders alle zoovele dienst- maagden voor uw paleis, indien - . . . "

Maar Njai Loro KidoeI liet hem niet eens uitspreken.

"Je gaat mee, onmiddellijk," beval zij.

En Kromodongso ging mee, en werd een dienaar in het onderzeesch paleis van Njai Loro KidoeI.

Hetgeen hem bitter slecht beviel. Want dat was niet armoede alleen, maar hard werken bovendien.

Was het wonder dat hij op listen zon, om aan die sla- vernij te ontkomen?

Dus sprak hij de godin aan.

"Doro, Kandjeng, Goesti, ik kus uwe voeten en verzoek eerbiedig verlof tot mijn meesteres te mogen spreken. Er is een zaak die me hindert, zoo zeer hindert dat ik wel

23

(16)

gaarne het paleis van mijn meesters voor eenigen tijd zou verlaten om die zaak in het reine te brengen. Het. is mijn fout, het is mijn zeer groote fout, maar toen de slaaf van mijn vorstin loerah was, heeft hij kandjeng gouvernement benadeeld door niet alle belastingen af te dragen. Een on- eerlijk man is een onwaarrlig dienaar van mijn meestel'es.

Dus verzoek ik, de voeten van mijn meesteres kussende, vergunning naar de aarde terug te keeren, om deze zaak in orde te brengen."

En Njai Lol'O Kidoel dacht na en sprak: "Ge kunt gaan en zult een. jaar lang assistent wedono zijn. "

Toen vroeg Kromodongso verlof zich te verwijderen en hoogclijk verheugd keerde hij op de aarde terug als assis- tent wedono.

Had hij als loerah het volk met geeselen gekastijd, de assistent wedono Kromodongso zou het volk met schor- pioenen kastijden. Hij de man die zelfs Njai Loro Kidoei te slim afgeweest was.

't Ging zes maanden.

Maar toen was het uit. Voorgoed. Njai Loro KidoeI kwam zelf naar de assistenan en haalde Kromodongso.

"Nu wordt ge de drempel van mijn paleis, en ieder die mijn paleis binnengaat zal u vertrappen. "

En aldus geschiedde.

En als nu de wind klagelijk loeit door de kale rotsen niet ver in zee, en de branding dof brullend opschuimt, en de stormvlagen huilen over het verlaten strand, en de golven steunend klotsen tegen de steenige kust waar de schelpen op stukslaan, als de blanda in zijn jachthut aan den bosch- rand tot zijn metgezel zegt: "slecht weer buiten", dan weet de Javaan, de bewoner van de stranddesa wel beter.

Hij toch herkent zeer goed de stem van Kromodongso,

24

een der slachtoffers van de wreede Njai Loro KidoeI, die op den adem van den Zuidenwind vliegt over de vrucht- bare velden, dood hrengenrl en verdprf.

En sidderend in zijn armoed ige hut, heIn istert hij het gejammer, en bevend hoort hij het aan, hoe Kromodongso hijgend, steunend, klagend, brullend, gillend ten slotte, zich kromt onder de martelingen.

:Bij het flikkerend schijnsel van het olielampje op den grond midden in het kale vertrek, richten de kinderen zich op, (\p de houten baleh baleh en beginnen te huilen.

En de wind blaast dool' de bamboezen wanden van het hutje.

Huiverend vàn koude en angst hurken de bewoners bij elkaar.

Tot de schemer van een nieuwen dag den boschhaan wekt en een vertrouwd hee eh gekl'aai den ban der ver- schrikking breekt.

25

,

(17)

11.

MET POSTPAARDEN.

De weg moest vermoed.

't Was al duisternis rondom en de beide lantaarns, waarin de kaarsen flauw brandden, straalden maar heel weinig licht uit, zoo dat ik de twee voorste paarden van het vierspan niet meer had gezien, sinds we de kotta en daarmee de wegverlichting achter ons hadden gelaten.

Zoo donker was de ·nacht, dat de looper, telkens als hij met luid geschreeuw en knallende zweepslagen het voorste span ging aansporen tot sneller draf, voor mijn oogen in het duister niet verdween.

Zood ra ik zijn "birrr, birrr!" niet meer hoorde en het klappen van de venijnige dikke rijzweep niet meer vernam, kwam hij plotseling weer opdagen, snel meehollend naast den wagen.

Eerst werd het witte baadje zichtbaar, en straks de bee1e vent, een lenige Javaan, geboren hardlooper, dE"

schouders terug, de borst vooruit. Hij liet zich inhalen, dan keek hij even op zij, en met een fikschen sprong wipte hij weer op het achterbankje, waar hij staan bleef tot de lange zweep van den koetsier hem even aantikte.

Dan waren we dicht bij een brug, die ('en diepe kali over- spande. Snel kwam de looper langs gerend, hij haalrle de paarden in, vatte de streng die het voorste span met het achterste verbond, en luid aanmoedigend schreeuwend 26

leidde hij de vier over de brug waar de hoeven kletterden, waar de wielen ratelden.

Een zwiepende slag tegen de zij van het bijdehandsche, een snerpende klap op den rug van het andere, en vlugger nog renden we de brug weer af.

De koetsier liet de lange zweep knallen. Het lange touw kronkelde na twee, drie zwaaien met de zweep, over de paarden, knalde dan lang uit in een pistoolschot.

De koetsier had oogen scherper dan de mijne; die kende den weg, en hij hegreep zijn paarden. Hij kende hun nuk- ken, hij ried hun streken.

Als de rechter voor maar even neiging toonde zijn buur- man, los in het tuig als hij, op zij te dringen naar den weg- kant, dan raakte hem reeds de lange kringelende zweep en de booze wil uitte zich niet in boozen daad.

Ten dienste, maar nict ten genoege, van het achterspan hád hij in den zak van zijn kort zwart baadje-model mess- jacket - een afzonderlijke korte zweep, en des loopers hulp behoefte hij slechts als het voorste span moest aange- vuurd of als we een brug overgingen, "ter fine van afram- meling" zou mijn Indo-griffier zeggen.

Die oudc koetsier rook de hindernissen. Voor mij die alleen zat in den ouden rammelenden tentwagen, was alles voor en links en rechts pikzwarte, ondoordringbare nacht.

Maar hij stak de Arabisch gevormde neus vooruit. Hij boog het bovenlijf voorover. Dan begon hij onverwachts met de lange zweep te knallen, t.ot vier-, vijfmaal toe, en vlak daarna reden we een zware kar achterop, die geen licht achter had, net bijtijds op zij van den sm allen weg getrokken.

Het was in den snijtijd en de weg werd druk bereden met

27

(18)

sapie-karren die het suikerriet van de snijvelden brachten naar de fabriek.

Hooge karren zijn het, met een schuin toeloopend dak er op. Aan den boom gf'bogen onder het juk, liepen twee stevige bruine ossen. Tussehen die twee bengelt bet niet aangestoken lantaarntje en in de kar ligt de voerman.

Suffend of slapend, tertium non datur. Want wie stoort zich midden in den nacht op zoo eenzamen weg aan ver- ordeningen? W ie loopt er dan tussehen zijn span? .Ja, als er vier karren achter elkaar yoorttobben over den stuk gereden weg, dan zouden de voerlui der laatste drie wel dwaas zijn als ze ook een lantaarn aanstaken.

D'us loopt men schoone kans met zoo 'n sapiekar in botsing te komen. Dan kan de oude koesir schelden.

Dat was toch al te onbeleefd om het rijtuig waarin kandjeng toean president Landraad dienst reed, aan der- gelijke gevaren bloot te stel1en.

Dan wipte hij het einde van de zweep wel eens per onge- luk naar de vooropening van de kar waat' gewoonlijk de voerman lag.

En als de voerman sliep, dan was zijn woede groot. De ossen loopen dan kalmpjes door en weten niet van uitwijken, en als ons rijt.uig st.ilstaat, staan zij ook stil.

Het is eens gebeurd dat de paarden zoo de ossen stonden aan te kijken midden op den weg, en de koetsier er niet in slagen kon den vastslapenden voerman wakker te kloppen noch te schreeuwen.

Toen rees het kwaadaardig plan.

Hij riep den looper en beval.

En de loop er gehoorzaamde. Hij vatte het juk dat over de nekken der ossen ligt en waaraan ze de kar trekken, en dwong de ossen met kar en alom te draaien.

28

En toen de ossen met de kar voor ons stonden in dezelf- de richting, begonnen ze weer te loopen en ever. later reden wij ze achter op.

Men beweert dat de voerman den volgenden ochtend zeer verbaasd heeft opgekeken, toen bij zich hevond op de plaats die hij den vorigen avond verlaten had.

Maar zulke pretjes behoorden tot de groote uitzonde- ringen.

De koetsier voelt zijn waardigheid.

Hij is de vertegenwoordiger van den Chineeschen aan- nemer van het postvervoer.

Hij deelt aan de andere koetsiers en de loopers de prin- tahs - de bevelen uit.

Chef van het verkeerswezen" hebben we hem gedoopt.

"

Kortweg wordt hij nu "Sep" genoemd. Ook door de koet- siers, de loop ers en het stalpersoneel.

Wat hij trotseh is op zijn nieuwen naam, dien bij voelt als aanduiding zijner waardigheid, als titel aan zijn rang verbonden.

Hij is de oudste in dienstjaren, hij schreeuwt het hard- ste, ranselt en slaat het meest, beveelt con amore, gehoor- zaamt ook en ruikt het vie te van allen.

Maar rijden kan hij puik en dat is toch maar het voor- naamste.

In de verte zie ik een lichtstraal over den weg vallen. De eerste po t is bereikt, waar we wisselen van looper.

In een warong zitten wat inlanders. Ze springen van de baleh baleh en hurken op den grond.

Allicht is er een beklaagde of veroordeelde onder, en alle kan dat er een paar bij zijn die wel eens als getuigen voor den rechtvaardigen Landraad hebben moeten ver- schijnen.

(19)

Achter de toonbank, waarop allerlei inlandsche lekker- nijen zijn uitgestald, sambalans, en' roode rijst in pisang- blaren al vruchten, zit een jonge vrouw, een klein mollig bruin kindje aan de ontbloote borst.

Andere kleuters, die, negen uur is het nu, allang op de baleh baleh hadden moeten slapen, scharrelen rond, en een peuter van een jaar of zeven draagt een zusje in de slendang.

Het gezin van de waro,nghoudster.

Het naakte grut dat eerst verschrikt was weggekropen, komt nu weer in het licht, en' kijkt verwonderd achter de anderen om naar den wagen met den blanda er in.

Dat zie je niet eiken avond in de desa.

Maar reeds knallen twee zweepslagen.

De oude paarden staan op zij van den weg nog in het tuig. Het nieuwe span dat reeds gereed stond naast den nieuwen looper, is voorgespannen.

De paarden trekken aan.

Het voorste span eerst wat onwillig en ongewend nog, maar al gauw tot de orde geroepen door den looper, die over de eerste tien meter minstens tien striemen behoort te verdeelen.

De wage." sIlngert iets erger over den weg dan wanneer we goed op gang zijn, en daar gaan we de dui ternis weder- om in.

Tot hiertoe hadden we aan weerszijden de desa 's, door hooge gevlochten paggers met nu en dan deuren er in, van den weg ge cheiden; thans komen we in de meer open vlakte.

I.inks en rechts weet ik sawahs, l,l1aar ik zie ze niet.

Doch ziet, naast den weg van dichtbij tot heel ver, zweven kleine schitterende lichtjes. Duizenden vuurvlieg- 80

jes fladderen rond, ze vliegen lichtend over de natte rijst- velden, over de tuinen waar gisteren het lange riet is ge- sneden.

En daar aan den horizont begint het te lichten. Het is als of men van het donkere platteland een lichtende stad nadert; of men gaande langs den onverlichten straatweg van verre reeds bespeurt den glans die een wereldstad uitstraalt.

De maan stijgt op. Nu komt alles langzaam uit den nacht naar voren. Ik onderscheid de boornen langs den weg, de sawahs straks; en als de wolken wegtrekken, het al helderder en lichter wordt rondom, dan dagen de bergen op, als donkere massieve gevaarten die den horizont af- sluiten.

Hoog boven alles uit verheft zich de plat afgeknotte top van den Willis.

Daar ontrolt zich voor mijn liefkoozende oogen het gansche, schoone Indische landschap, dat zacht mane- licht met zilveren schijn overgiet. De spichtige klappers wuiven de hooge blad renkruinen als ecn zacht koeltje komt aangestreken van het gebergte cn de lage breede pisanghladeren gaan plechtig op en neer.

In de vochtplekken der awahs schittert maneglan , die rimpelt over de oppervlakte.

Zoo rijden we door het tooverland.

Bij de derde post is het feest.

Rythmisch klinken de tonen van de gamelan. Melodisch ruischt de muziek. Zacht en droomend,

In bewonderende aandacht hurken tientallen desalu i.

Mannen met zwarte baadjes, met kleurige ka ins en gebatikte hoofddoeken; vrouwen met mooie sarongs, het haar slordig in een wrong gedraaid.

31

(20)

De muziek breekt kort af, al de koetsier - verbieden helpt niet - en de looper met onnoorlig geschreeuw, met overbodig zweepgeknal, onze komst verkondigen.

De menschen wijken uiteen. We rijden met onvermin- derde vaart door de volte. Niet ver zijn we of ik hoor al weer den zoeten klank van gamelan in trumenten zwer- vend over de lieflijke velden.

Nog één post en dan zijn we er. Dit is het eenzaamste gedeelte van den weg.

Hier geen last van sapie-karren, hier maar een enkele kleine desa; en de nachtwac~t in de gardoe slaapt gerust.

Van den heuvel komt een wild zwijn. Het knort. Het schrikt. Keert om en snelt den heuvel weer op.

Plotseling houdt de koetsier de paarden in. Het voorste span deed al te vreemd, het leek met alle geweld de grep- pel in te willen, rechts van den weg.

Er

i

maar een touwtje van het span gebroken. De 100-

per heeft een onuitputtelijken voorraad' kl~ine touwtj~s

in den jaszak. Hij knoopt een paar aan mekaar en het tUIg is ras hersteld. We kunnen weer voort, maar terwijl we stilstaan, gaan beide lantaarns haast gelijktijdig uit.

We hebben de eerste zes paal in het donker wat lang- zaam gereden. Daar heeft de koetsier niet op gerekend. De kaarsen zijn op. Geen bezwaar. We gaan verder.

We zijn nu al dicht bij het doel der reis, het kleine berg- plaatsje Trenggalek.

Reeds is de slingerende lantaarn die tusschen de steenen paal hangt in zicht.

Tien minuten later hossen we schokkend en schuddend door de Chineesche kamp. .

Met dl luider geklap en geknal verkondigt de Chef van het Verkeerswezen onze nadering.

82

We draaien een sm allen kampongweg in en als we het erf van het hotel oprijden, wrijft de hoteljongen die in de voorgalerij lag te slapen, zich de oogen uit. Hij opent de deur en rijdt met den postwagen mee naar huis. Ik ga binnen en sluit de deur. Eenige logé in het hotel met drie kamers.

Van eenzaamheid gesproken!

88

(21)

JlI.

DE HEILIGE GONG.

Langs den brèeden witten stoffigen weg kwam de post- wagen gereden.

De oude wagen kraakte op de veeren. en schommelde over den postweg.

De koetsier knalde de lange zweep over het voorste span paarden, die - nog aangevuurd door karwatsslagen van den looper, die zijn "Brrr, Brrr", schreeuwend, naast het vierspan meeholde, - in galop sloegen.

Want Kandjeng Toean Assisten Residen en Kandjeng Toean Presiden Landraad zaten in den wagen en hun waardigheid bracht mee, in vollen ren, onder luid zweep- geknal, Lodojo binnen te slierten.

Tien paal ten Zuiden van het zoo vaak door den verra- derlijken Kloet geteisterde Blitar was groot feest. Op den weg door het kleine Lodojo, dat bestaat uit een desa, de woning van den pandhuis-administrateur, die van den wedono en een paar Chineesche toko's, stonden de dui- zenden opeengepakt. Allen in feestdos. De feestkleedij van den Nieuwjaarsdag. De nieuwe kleeren waar men weer een jaar mee toe moet. De sieraden kort te voren uit het pand- huis gelost, om op den grooten dag des feestes dienst te doen, en om een paar dagen later opnieuw te worden be- leend, opdat de schuld aan waronghoudster en Chinees be- taald kunne worden. De mannen stonden in nieuwe jasjes

jU

van alle kleurschakeering, velen in jasjes van oud-Javaan- sche snit, :loodat de buikband van achteren zichtbaar was en de kris in den buikband gestoken buiten het jasje uitstak; velen ook in gesloten Atjeh-jasjes; de moderne jeugd in open jassen met een vulpenhouder in den buiten- zak. De mannen droegen nieuwe kains, verscheidene wa- ren van echt batik, en de meer gefortuneerde Javanen hadden een hoofddoek van hetzelfde batik el als de kain, en droegen dus een sawit.

Allen hadden in den buikband de kris gestoken. Daar waren zeer fraaie bij, geciseleerde lemmets, die in gouden of zilveren scheeden pasten. Verscheidene waren erfstuk- ken, door ouderdom heilig, poesaka.

De vrouwen - als overal ter wereld nog sierlijker' uit- gedost, - droegen katoenen of zijden kabaja 's van de schrilste kleur, van voren dichtgehouden door gouden of zilveren kabaja-spelden. Door de dunne kabaja schemer- de de lichtbruine huid, waar de nauwe koetang deze niet

om spande. ! .

Ze waren gekleed in nieuwe sarongs, nog goed in de pÏooi. Er waren vele, die bloemen in de vette zwarte kondé droegen.

De kinderen waren gestoken in miniatuur kleeren van de ouderen. Want heden was het geen dag om naakt te loopen. In de dicht opeen gepakte menigte hing een weeë geur van zweet en klapperolie. De mannen rookten hun strootjes - djagoengbladen waarin tabak en opium ge- rold was - ; de vrouwen hielden een te groote pruim tabak die over de onderlip hing in den mond of kauwden sirih en spogen het roode sap op den grond; de kinderen snoep- ten zoetigheid en vruchten.

De gansche dicht opeengepakte menigte van duizenden

85

(22)

bewoog zich langzaam, voetje voor voetje, pratende met zangerige stem - haast altijd over centen en dubbeltjes-, in de richting van de kawedanan, de woning van den wedono.

Over den stoffigen weg hing de hitte. De breede platte pisangbladen waren grijs van stof. De lange bladeren van de lange, hoog-opgeschoten klapperboomen, die boven de hui jes uitstaken, hingen slap omlaag van de hitte en rit- selden nu en dan bij het minste koeltje dat door de broeden- de warmte streek.

Aan felblauwen hemel brandde de koperen zon.

De duizenden feestgangers gingen langzaam voetje voor ' voetje, ordelijk als de Javaansche volksmenigte is, beken- den lachend en hoffelijk buigend begroetend, babbelend, rookend, sirih en tabak kauwend, langs den stoffigen rij- weg.

En daar bracht nu plotseling het zweepgeklap groote opschudd ing.

De oppas, met de gele biezen aan jas en broek, schreeuw- de luidkeels dat men op zij moest gaan en moest neerhur- ken. Maar met allen goeden wil den verschuldigden eer- bied te betoonen - 't was niet mogelijk. Dus moest de looper het voorste bijdehandsche paard bij den teugel ne- men; moest de koetsier het zweep knallen opgeven; moest het rijtuig langzaam aan door de menigte rijden; en zoo, zonder eenige bijzondere plechtigheid, langzaam als een oude dogkar met een afgesloofd paard er voor, ,het erf van de kawedanan opsukkelen. 't Was 'n hard gelag voor den ouden koes ir en den deftigen mas oppaslMaar de ontvangst op het erf vergoedde toch wel veel. Daar was wel deg~lijk een breede rijweg opengehouden. Daar hurkte de mem~e

wel, toen de desabestuurders - met roode, witte, oranJe,

gele, rood-wit-blauwe bandeliers - er bevel toe gaven.

En de gamelan-spelers sloegen het welkomstlied, en de inlandsche ambtenaren in groot tennue kwamen de stoep af, ter ontvangst gereed. De Regent voorop. De vlaggen- lange smalle repen doek, die van den gI'ond tot den top aan de lange buigende bamboes wapperden - , de eerebo- O'en van bamboes en uitgevezelde klapperbladeren, de kleurige men;chenmenigte, de vroolijke gamelanmuziek, 't was àl vreugde, 't spelde àl blijdschap. En voorzeker, daar was ook groote reden voor dankbare vroolijkheid.

Immersl

Op het erf voor de kawedanan staat een klein huisje.

't Lijkt een desa-bedehuis. Een smalle trap geeft toegang tot het eenige vertrek. In de kleine ruimte hangt benauw- de geur van wierook, opium en verwelkte bloemen. Het eenige meubel is een bed, een houten bed van een gebloem- de klamboe voorzien. Voor het bed zijn de offers gelegd van rijst, bloemen, wieropk. Want in het bed ligt, in zeven sarongs verpakt, de gong, de heilige gong van Lodojo.

In Solo, de woonplaats van den grooten Sultan is een gamelan, de beroemde, die gespeeld wordt op groote hof- feesten, als de serimpi 's dansen.

Aan die gamelan ontbreekt de gong. En die gong, de heilige, wordt bewaard en vereerd in Lodojo.

Die gong heeft groote macht. Ze is de tijger-werende.

Van de tijgerplaag heeft de arme bewoner van het bosch- rijke Lodojo, dat zich strekt tot de woeste onherbergzame Zuidkust van Kedirie, den meesten last. Tegen den man- eater behoefde de weerlooze Javaan het allereerst de be- scherming van hooger hand. En ziet, de gong gaf uitkomst, zoo tal van geslachten reeds. Het gansche jaar rust het zegenbrengend muziekinstrument in het versierde bed

87

(23)

achter de klamboe. Maar telken jare eenmaal, op Nieuw- jaarsdag, op den Lebaran, vertoont zij zich den volke. Dan stroomen van Oost en West de duizenden samen:. Dan wordt door desapriesters de heilige gong uit haar bed ge- nomen, uit haar woning gedragen, opgehangen onder het afdak dat staat voor de woning van den wedono, den be- waker van het vermaard instrument.

Dan worden de sarongs afgenomen. En de gong wordt gewasschen. Op de gong wordt geslagen. Maar wee den onreine die het wagen zou haar aan te raken. Heeft niet meer dan een de heiligschennis met de n dood geboet? Ver- haalt de desaman niet van den Europeaan, die der gong de sonore klanken waagde te ontlokken, die daarop huis- waarts keerde met zijn wagen door het dichte djatibosch.

En de paarden sloegen op hol. En smeten den wagen tegen een boom. En de Europeaan stierf. En 't bleek nooit in hoeverre de koetsier het noodlot een handje geholpen had bij de executie. Doch de gong rees in vorstelijk aanzien.

Toen ge chiedde het, slechts weinige jaren geleden, dat de treurmare door de desa ging. De desabestuurders sloe- gen ontzet op het holle blok het diefstalsignaal. De tijding snelde van desa tot desa. Verspreidde schrik en ontstelte- ni alom. De gong was verdwenen.

De priester met de bewaking belast, was 's ochtends, bij het eerste hanegekraai opgegaan om te bidden. Hij kwam bij de kleine woning, de bewaarplaats van de gong, en ziet, de deur van het huis stond open. Vol ang,st betrad hij de kleine ruimte. De klamboe van het bed was opengeslagen.

Het bed was ledig. De heilige gong was daar niet meer.

Bevend, schreiend schier, spoedde hij zich tot den op- passer die de kawedanan bewaakte, en dus rustig in de voorgalerij liep, en deelde hem het onheil mede. De we-

38

dono sliep en geen oppasser zou het wagen het districts- hoofd in diens rustigen slaap te storen. Toen echter de we- dono met het eerste ochtendlicht ontwaakte, deelde hem de oppasser het droef relaas mede.

Ja, toen was.alras alles in rep en roer. Oppassers spoed- den zich in alle richtingen om den dief te achterhalen. Het bericht ging van desa tot desa, en alle desabestuurders ver- zamelden zich bij hun desahoofd, en ze kregen hun instruc- ties en riepen de hulp in van hun spionnen, - vroeger- veroordeelden meestal - en die gingen er op uit na een voorschot voor hun moeite te hebben ontvangen. En het duurde geen halve dag of het geheele district werd door- zocht, doorspeurd, doorsnuffeld, afgeloopen op zoek naar de verdwénen gong.

Want de wedono en de assistent wedono en de desa- hoofden hielden vol dat de gong gestolen moest zijn. Wel- licht een teboesan-zaak. Men was immers niet ver van Trenggalek waar het losprijsvragen zoo in zwang was, dat aldaar de losprijs-ordonnantie, het verbod van het los- prijsvragen, werd uitgevonden.

Daar waren de veediefstallen zoo aan de orde van den dag, dat een controleur niets beters wist om ze tegen te gaan, dan het straffen voor de rol der bestolenen. En dat hielp; want uit angst voor straf waakten de veebezitters dag en nacht bij den koestal of de karbouwen kraal. Dus hadden de dieven geen kans.

Wellicht een teboesan zaak, waarin de dief steelt, het gestolene verbergt, zich dan tot den eigenaar of de politie wendt met het aanbod tegen belooning het gestolene terug te brengen.

Of wel een heel gewone diefstal, gepleegd door een zeer doortrapt sujet, een recidivist wien niets meer heilig was,

30

(24)

die in zijn verdorvenheid zelfs de heiligheid van de gong niet ontzag.

De desaman echter wist wel beter. Waarom was de gong van hier gegaan? Was het straf voor bedreven kwaad? Had men der gong niet voldoende eer bewezen? Waren bij de laatste wassching niet alle formaliteiten in acht genomen wellicht? Was de gong vertoornd misschien, omdat de plechtigheid niet was geleid door den Regent, maar slechts door den wedono? En had zij daarom in haar toorn Lodojo verlaten?

Wee, weel Daar naderde reeds de treurmare. Een vrouw uit een der stranddesa 's, was dienzelfden ochtend, toen ze zich met haar desagenooten naar de passer begaf, en als laatste liep in de lange rij, gegrepen in het bosch door den man -eater, den, ,Kiai" en verscheurd door den koningstij - ger op den weg. De beschermster was van Lodojo geweken.

Of was het verdwijnen de voorbode van naderend onheil?

Van droogte, van ziekte in het gewas, van pest of cholera?

In de desa 's van Lodojo heerschte wel zeer groote ge- rechtvaardigde angst. Tot in den namiddag een klein jon- getje de eendjes dreef langs den oever van de kali dic ach- ter het erf van den wedono loopt. En ziet, in het hooge gras langs den oever lag een groot rond pak. En naast het pak zat een man, silo, in eerbiedshouding op de kruise- lings gevouwen beenen, en bracht de sembah - hij bracht de plat op elkaar gelegde handen voor het gelaat - , en groette vol eerbied het ronde pak.

Het jongetje vond dat grappig en vertelde het zijn vriend- jes, die eenden hoedden lijk hij. Toen zij nu het vreemde geval bespraken, hoorde hen een desabestuurder die vele orders tot hèt opsporen van de gong had gegeven, en het resultaat van het geven dier bevelen geduldig afwacht-

40

te zittende op een baleh baleh en rookende. En eenige uren

,

, later moest hij het desahoofd rapporteeren zijn bevinden, en hij deelde hem het verhaal van het eendenhoedertje mee.

Het desahoofd dacht lang na over de zaak, en toen eenige uren daarna, - de avond viel reeds - de desahoofden sa- men kwamen in de voorgalerij van den wedono om rap- port uit te brengen aangaande hun bemoeienissen in de opsporing van de gong, vertelde hij den wedono, wat hij van den desabestuurder gehoord had.

Nu gaf de wedono onmiddellijk last dien desabestuur- der te roepen en deze kreeg bevel het jongetje te halen.

Het jongetje kwam, en ontkende in zijn angst voor den wedono alles. Maar toen men hem even alleen liet met den desabestuurder, beloofde hij de plek te zullen aanwijzen, waar hij den onbekenden man het ronde pak had zien eer bewijzen. Daar trok men er op uit. De desabestuurder met het jongetje voorop. Na hem een oppasser met een fakkel en een zwaard. Dan de wedono. Achter hem de schrijver en vele oppassers en desahoofden en andere desabestuur- ders. En de optocht ging tot de plaats waar het jongetje het vreemd gebeuren dien ochtend had aanschouwd. Jawel!

Daar zat in het gras aan den oever een onbekende man silo en voor hem lag een groot rond pak. Toen slaakte de desa- priester, de bewaker van de gong, een vreugdekreet, hij had het pak erkend.

De oppassers vielen aan op den vreemdeling en boeiden hem. Doch de desapriesters brachten het zware ronde pak, in sarongs gewikkeld, in plechtigen gang naar de woning van de gong en legden het pak in bed.

Terwijl de oppassers den misdadiger in de districtsge- vangenis opsloten.

Weinige weken later zou hij - een man uit het So]osche,

.1

(25)

,

sis beklaagde voor den rechtvaardigen Landraad terecht staan wegens diefstal van de heilige gong.

Vele verhalen gingen rond omtrent de beweegredenen tot de daad. Maar niemand wist het rechte ervan, daar de dader hardnekkig zweeg.

Toen kwam de dag der vergelding.

Op den stoel, midden a('hter de tafel, nam de voorzitter van den Landraad plaats, in zwarte wijde toga gehuld . . Naast hem zat de griffier. En aan de kleine tafels de djak- sa, (de officier van justitie), de twee leden van den Land- raad, voor deze zeer plechtige gelegenheid de voornaamste der inlandsche hoofden, de Regent en de Patih, benevens de panghoeloe (Mohamedaansch adviseur).

Buiten de landraadzaal op het erf en op den weg, was een groote rustige menigte die, kalm op de hurken gezeten, den uitslag van het onderzoek afwachtte.

Achter het gebouw hurkten de getuigen onder de hoede van desabestuurders.

De belangstelling was zeer groot.

De Regent had wel zeer goed gezien, toen hij den Land- raad voorzitter zeide dat het van zeer veel belang was den man die de gong had weggenomen, te beschouwen als een dief, en toen hij er op wees flat het voor de rust in de desa wel goed zou zijn, als de man dan bij gebrek aan bewijs werd vrijgesproken.

Jammer dat daar nu zoo makkelijk geen mouw aan te passen was. Want een gewoon misdadiger kon de gong, de heilige, zoo maar niet meenemen. Dat zou de gong nooit toegestaan hebben.

De man wien dat gelukt was, was een zeer bijzonder man.

Was hij krankzinnig? Wellicht, maar dan was hij toch

bezeten door een zeer machtigen geest, die zelfs over de gong gebieden kon.

Door de oppassers werd de beklaagde binnengebracht.

Nu sprak hij voor het allercerst. Maar hij ontkende alle schuld. Niet hij had de gong, maar de gong had hem meege- nomen. 't Was geen wondC'rt Was immers de gong zijn dier- bare grootmoeder. Op den avond van het verdwijnen had hij zich begeven naar de woning van zijn grootmoeder o~

haar te bezoeken. De deur van de woning stond open. HIJ was naar binnen gegaan. Zijn grootmoeder lag te bed. Töen ze echter haar lieven kleinzoon op het bed zag toetreden, had zij het bed verlaten, ze was de kamer uitgegaan, de trap af. Over het erf van den wedono was ze geloopen, en achter het erf had ze zich nedergevleid in het gras aan den oever der kali. En hij was haar gevolgd, en had zich bij haar neergezet om haar bijzijn te genieten. Ziet dit was de waarheid. Had men hem daar dan niet aangetroffen in gezelschap zijner grootmoeder. Waarom had men he~

zijn !ITootmoeder afgenomen? Waarom had men hem In de g:vangenis opgesloten? Voorzeker hij beklaagde . zic~

daarover voor den rechtvaardigen Landraad. GewIs hIJ zou de voeten kussen van den zeer grooten heer te Bogor (Ruitenzol'g) en dien om recht vragen. .

En de Landraad begreep en zond hem ter observatIe naar Lawang. En na eenige maanden reisde hij dan ook naar Bogor, maar niet naar den Grooten Heer, doch wel naar de plaats waar hij thuis hoorde, het kran.kzinnigen- gesticht.

De gong was dus terecht. En werd zorgvuldiger bewaakt dan ooit, nadat de vorige bewaker zijn straf had ontvangen.

En heden, den eersten Lebaran na den terugkeer, zou de wassching plaats heb hen roet ongekenden luister.

(26)

Daartoe was het volk saamgestroomd van heinde en ver op h~t erf van den wedono van Lodojo.

~Ie van ?e ~o~itie ~acht nu .nog aan den misdadiger?

~le ~an de JustItIe hermnerde zich op dien dag den krank- zmmge? Maar het volk herdacht den. heilige den klein- zoon van de heilige gong wel! '

Toe~ nu allen ,:,erg~derd waren, naderde de grijze eer- waardIge Regent In zIJn ambstkleeding het afdak waar- onder de g?ng hing. Hem volgden de Europeesche ambte- nare.n, de mlandsche ambtenaren in groot costuum; hem omrmgde een groote schare priesters en hadji' . Om het afdak waakte de politie, de desapolitie met dikke knup- pels, de oppa sers met sabel gewapend.l\faardirect achter

he~ drongen de duizenden op. En de zeer deftige Regent,

g~eerd.~oor het gansche volk, naderde langzaam en plech- tIg. HIJ s~ond stil en de gansche schaar die hem gevolgd was, omrmgde hem. De gamelan zweeg. Het !óltemmenru-

moer ,:crstilde. '

Groote stilte heerschte.

De R~gent sprak. 'Hij sprak met zijn heldere duidelijke stem. HIJ sprak zO,oals een redenaar spreekt. In welgekozen woorden, III vloeIende volzinnen. Voorwaar het was om hun tekortkomingen dat het onheil over hen was gekomen.

Het w~., om de verkeerdheden ~es volks, dat de gong uit • hun midden had kunnen weggenomen worden. Hoevelen waren achterlijk in de gebeden! Hoevelen waren ongehoor- zaam aan de bevelen van wie boven hen gesteld waren!

Hoevelen kwa~en hun verplichtingen niet na jegens de gemeenschap, Jegens hun desa, jegens het Gouvernement!

Maar. er was vergiffenis. Immers, ziet de gong was teruggekeerd tot het volk dat zij onder haal' hoede had genomen.

Nu zou de jaarlijksche wassching plaats vinden. Mocht niemand deze ure ooit vergeten I

De Regent trad toe en onder de ademlooze stilte trok hij de eerste sarong weg. Zoo rukte hij sarong na sarong af.

Het volk stond vol eerbied en aanschouwde de plechti- ge handeling.

De zeven sarongs lagen ter aarde; het heilig muziekin- strument was onthuld voor de oogen der duizenden ver- eerders.

Daar hing de groote metalen gong, geel van de borek, de kalka.chtige stof waarmede ook de hruiden het gelaat ple- gen te bedekken.

En het groote oogenblik was gekomen. Nu bief de Regent, de voorganger zijns volks, het hoofd van den Islam in zijn gebied, den klepel met leer bekleed. En sloeg de gong.

Dof en zwaar dreunde de klank over de menigte. Toen sloeg bij de gong ten tweeden male. Hij luisterde met den glans der verrukking op het verheugd gelaat. Het sonore, diepe geluid verstierf. In eerbiedige stilte had het volk toege- hoord.

De Regent sprak. Zijn blijde zware stem was vcrre hoor-

baar. .

"Hoort gij mijn volk, hoe schoon een klank, hoe heer- lijk een geluid. Is de stem van de heilige gong niet heer- lijker dan ooit?! 0 mijn volk! Hoort gij de stem van uw beschermster? I ' ,

Toen antwoordden de duizenden. Ze brachten de handen voor het gelaat. En als een machtig koor dreunden hun stemmen: "Inggibl Goesti! inggih! inggih!"

"Juicht da.n mijn volk, en verblijdt u!"

En de Regent, de eerste zijns volks, sloeg met forsehen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te

Naar aanleiding van het toenemend aantal aanvragen voor mijn nieuwen bundel, kunt u dien niet meer krijgen voor de'n eerst door mij bepaalden prijs, en heeft

(Scherm). Dat heeft nog géén tooneelschrijver vóór hem gedaan. Men kan zeggen, dat de vertooning van Karina Adinda een succes voor den auteur en voor de

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht..

Zij vooral begreep dadelijk, mede door haar vrouw- zijn, en keurde het uitmuntend van de gouvernante, dat Nani en Rudi niet langer meer elkander mochten

(beslist.) Tidah Leo, neen. Als dj ij nog eerbied voor gedachtenis van dj ou màh, djij vraag mij niet meer. Ik zal niet meer vragen. Maar die vader blijf ik haten,

Zij ontkleedde zich en deed een kimono aan, om Zieb nog even te gaan vergewissen of Hans al sliep. Zij sloop door de verbindingsdeur naar zijn bed, maar

baarde zij even naar Andoe dat zij den koperen spuwbak weg zou nemen. Sirih nemen wilde zij niet in het bijzijn van den blanken man. Zij stond op als hij