• No results found

SIGNATUUR MICROVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIGNATUUR MICROVORM:"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schrutelijk aan te vragen.

This jilm is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without jirst obtaining the permission of the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. lf the material jilmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0160

(2)

VAN MANEN EN ZONNEN VAN TEMPELS EN VULKANEN

DOOR

RIENT VAN SANTEN

. .

(3)

\\\\\\\\\ 'i \

00762839

\ \ï l \~Î\\\\' \\\\1

, .. ( . .1 ."

(4)

In bewerking van denzelfden schrijver:

Van Dwaze Menschen en Groote Steden.

VAN MANEN EN ZONNEN VAN TEMPELS EN VULKANEN

DOOR

RIENT VAN SANTEN

(5)

DalJUaJUJ KOCR .t XHUTT.L - GOUDA

..

Waarom ? Waarom? . . .. bet is niet te doorgronden.

Wordt er zooveel verdriet. zoo weinig vreugd gevonden?

Aan

m' n vriend. den componist B. v. d. Sigtenhorst Meyer.

(6)

VOORREDE.

Beste kerel! Hier is dan het beloofde boek!

Toen ik na m'n tournée in het najaar door het succes van "Voilà la nuit" zag, dat ons samen- werken begrepen en gewaardeerd werd, kwam ik op het denkbeeld voor jou nu eens een Hollandsch boek te schrijven.

De heerlijke melodieën, die je nu alom .. de witte reiger" hebt geweven, en . t sprankelend zonnelicht. waarin het Deldensche bosch zich baadt. geven me hoop. dat we in het najaar zullen kunnen toonen. wat 'n groote vriendschap als de onze bereiken kan.

Zoo is dit dan "jouw" boek. Mijn werk is afgeloopen; nu is . t jouw beurt verder.

Geluk ermee!

(7)

HET HINDOE-TEMPELTJE.

Zie, m' n vriend! De tempel .... boven de zilveren rijstvelden .... ligt tusschen donkere palmen te droomen in teeren maneglans ....

Zie de vuurvliegen! hoe ze dansen om de grijze figuurtjes der goden, die in het zachte licht elkaar schijnen toe te fluisteren ... . vreemde geheimen.

Zie·! hoe ze glanzend zweven, luchtig ....

als nevelen van fosfor .... boven de sawahs.

Straks zal de Zon weer stralen over de aarde en komt de warme, .... wárme dag.

Van Manen en ZonDen.

(8)

DE WITTE REIGER.

Aan den rand van den lotosvijver, in de schaduw van den ouden waringin .... die heilig is . . . . staat ' n wit reigertje op één poot te droomen.

Lotosbloemen op hooge, stijve stengels ver- rijzen . . .. als bloemgeworden prinsessen ... . vol majesteit uit het heldere water, waarin groote gouden visschen elkaar langzaam omzwenken in sierlijk beweeg.

Ik zit in het riet verscholen .... en houd mijn adem in ....

DE WARINGIN.

De eenzame waringin donkert warmpaars tegen den hel oranje-rooden hemel, waarlangs violette schaapjeswolken, goudgerand, onmerk- baar verglijden boven de rijstvelden, die ze weerkaatsen.

En achter de sawahs .... vér ... . héél ver ...

is het, alsof de blauwe bergen doorschijnend zijn geworden in het gouden licht, waarin de ondergaande zon hen baadt.

Een vlucht van witte reigers komt langzaam aangevlogen en kwetterend strijken ze neer op den purperen boom en verdwijnen tusschen de takken .. " voor den nacht.

In stil genieten zit ik op de tempeltrap en oeroude Goden.. .. in eeuwig zwijgen ....

staren mét mij over het landschap uit.

(9)

DE BEELDEN EN DE GAMELAN.

Van uit het dal, waarin de dorpjes liggen - verscholen tusschen palmen en bamboebos~

schen - stijgen gamèlanklanken zacht óp tot waar ik sta op de tempelgang naast den stillen Boeddha.

Zacht, . .. héél zacht stijgen ze op, tokkelend en klokkend. . . . en omstreelen de godenbeel~

den met teeren klank.

Voor me . . . . ligt de Merapi, die geheimzinnig oprijst in het licht der maan.

Een gevoel vól heerlijkheid overweldigt me en tranen komen me in de oogen.

MORGEN IN DEN TENGER.

Tjemára's ruischen om mij heen en langs den weg, dien ik afga naar den Bromo, staan witte ketjóeboengs met wijd-<>pen bloemen te geuren.

Bleekblauw lichten fosforzwammen in 't donker tusschen de boomen .... en ik meen een' pauw te hooren in den nacht.

ijskoude nevelen trekken sleepend langs de bergen óp en zweven in vreemde rafels door de dalen.

Dáár kleurt de hemel zich met duizenderlei tinten; de Zon komt stralend uit haar bed van goud en warmte doorgloeit de lucht en kust de koele aarde.

5

(10)

DE GANEÇA.

Aan den weg tusschen de rijstvelden staat , n kleine Ganéça, een heel mooi, gaaf beeldje van den God met den olifantskop.

Het staat er héél stil en héél wijs, al honder~

den van jaren ... . zooals 't er nog honderden wel staan zal.

Dáár komt 'n landman aan met zijn' buffel.

Hij groet het beeld en mompelt wat in 't voorbij gaan.

Want de stüle Ganéça zál wel 'n kracht hebben en de God, in wien hij wel niet meer gelooft, maar die op zijn' eenvoudige ziel nog net zooveel macht heeft als Allah zelf " .. die God zou hem kunnen straffen, wanneer hij Hem niet eerbiedig behandelde.

Aan den weg tusschen sawahs staat de kleine Ganéça .... héél stil en héél wijs . . . . zooals hij er al honderde jaren stond (!n er nog honderden wél staan zal.

HET ONWEER.

't Is drukkend heet.

Groote donderwolken hebben zich tegen den middag samengetrokken om de toppen der vulkanen en hangen dreigend over de vlakte ....

Plotseling .. . . 'n felle straal .. .. en ratelend dondert de slag.

Ze volgen elkaar in razende vaart, stralen en slagen, slagen en stralen .... en een vóór~

wereldlijke regen valt in geweldige stroomen ... . In de koelte, na 't onweer, rijden we uit door de zon-bestraalde velden en 't fonkert om ons heen van diamanten en smaragd.

(11)

8

MAANLICHT.

De volle maan omhult de aarde met haren sluier van glans en de schaduw der boomen kruipt geheimzinnig over de lichte wegen.

De witte nachtbloemen pronken tusschen het groen en lokken torren en vlinders met be- dwelmenden geur.

V érder weg .... kwaken de kikkers in de lotosvijvers en tjirpen krekels in de boomen.

De tókè galmt z'n vreemden zang en wij ....

we hebben elkaar zoo lief.

DE PISANGBLAREN.

De regen valt bij stroomen ; hij klettert op de daken en spat hoog óp over den weg.

De groote. blauwe vulkanen vlakbij zijn onzichtbaar geworden achter het lichtgrijs gordijn van water en all één nog een teer bamboebrugje teekent zich fijntjes áf boven de kali.

Zie! wat komt er over aangerend?

Een groot. gebogen pisangblad boven 'n 'n paar magere Javanenbeentjes ... ..

Dáár . . . . nóg één.... en nog één!

Wij liggen heerlijk te luieren in de galerij en lachen er hartelijk om.

De pisangblaren lachen niet. Ze rennen er vandoor. . .. en de regen gutst in stroomen.

9

(12)

'T JONGETJE.

Langs de sawahs ga ik .... en de avond valt.

, t Is snikheet geweest en alles trilt nog ná en gloeit in de laatste stralen der zon.

Witte eenden loopen waggelend te snateren op de walletjes der rijstvelden en het is als hebben ze veertjes van goud.

Troepen buffels sukkelen langs me heen, loom en droomerig van de hitte ....

Een klein, naakt herdertje ligt languit op den breeden rug van ' n goedigen, grooten karbouw en spartelt af en toe met z'n beentjes van plezier.

Soms blaast hij op , n rietje . . .. lange ....

vreemde tonen ....

Langs de sawahs ga ik .... en de avond valt.

HET SPROOKJE DER REUZEN.

Ergens in de bergen van Noorwegen leefden twee reuzen.

Ze bewoonden elk een 0 hoog en top en zaten daar jaar na jaar in groote eenzaamheid.

Op , n dag.. .. daar hoorde de eerste reus een geluid, dat niet kwam van de zee of van den wind. . .. of van den waterval in de verte; het was niét een van de hem bekende natuur- geluiden.

Het klonk wereldsch.

Hevig verschrikt dit onheilspellend geluid te hooren in zijn' domeinen, riep hij naar zijn' makker .... "Ik hoor een koeklok."

En na honderd jaar antwoordde de tweede reus: "Als dát zoo is, zal ik 'ns opletten."

Toen dommelden ze weer in en het duurde ééuwen, voor ze weer wat hoorden.

(13)

IN DE BERGEN.

Blauwgrijs lagen de hooge, hooge rotsen in hun' volle verlatenheid onder den klaren hemel, waaraan groote roomwitte wolkgevaarten lang- zaam voorbijtrokken.

In schittering van wit kwamen ze aangedreven van achter de bergruggen en deden fijn afsteken de bovenste groepen der berken. die van beneden af de rotsen schenen op te klimmen en die, met het zilver harer stammen en 't fijn oranje- goud der herfstblaren, een' blijden toon brachten in 't eentonig rotsengrijs.

Een breede gletscher daalde grijswit met groenblauwe vlammen tot in het koele meer, dat, doodstil. in zijne helderheid die ongeloo8ijke natuur weerspiegelde en in de verte donderde een bruischende val van de bergen en stortte zich schuimend in het blauwe water.

En, als wilde zij de pracht dier omgeving nog verhoogen. . .. kwam over den weg langs het meer een statige. blonde vrouw. Ze droeg de kleurige Hardanger dracht en had een groot paard aan den teugel. dat ongeduldig sprong en trappelde.

ZOO, ja zóó waren de godinnen, de oude Noorsche godinnen geweest!

Of wás zij misschien Fricka, die in die een- zaamheid weer was op aarde gekomen?

]2

IN 'T KORENLAND. (Na een' winter te Parijs.) Het was een stralende morgen in den nazomer.

Van uit onze hangmat tusschen de ruischende pijnboomen op den heuvel, tuurden we de blauwe verte in en volgden gedachtenloos de ijle lijnen der glooiingen, die, bedekt met onafge- broken korenvelden, waren als lichtende golven van eene onafzienbare, goudgele zee.

Onder ons stonden, ontelbaar, de bloemen en bonte vlinders speelden er blijdedoorheen.

Bijen zoemden en gonsden ons voorbij, in de pas ontloken heide tusschen de boomen zoekend naar honig . . . . en ik herinner me hoe je zacht sprak, héél zacht als in droom, alsof je bang waart, dat je lieve stem onwelluidend zou zijn in de vroomheid, die om ons was.

Hoe geurden de pijnboomen!

Hoe frisch en weldadig was de lucht, die we inademden - en hoe verfoéiden we Parijs.

13

(14)

DE ZWARTE GLETSCHER EN DE WITTE.

Op een' mooien zomermorgen was ik in de bergen. Wit gloeide de Zon aan den azuren hemel en vér weg verwaasden de hooge sneeuwbedekte rotskammen.

En van héél ver ook, van 'n hoogen top, kwam als een groenwitte zee van versteende golven de gletscher, waarop we stonden.

Groenblauw met grauwwitte ruggen lagen de grillige ijskammen naast elkaar en hier en daar, waar de diepte groot was, gaapten pauwblauwe afgronden ons aan ....

Een' heilige stilte hing over dien woesten stroom van gestolten water en opeens - 0,

h~erlijk beeldende herinnering - zag ik weer dien anderen stroom, die van de bergen kwam, dien donkeren vloed van gestolten vuur, waar- boven ook de stilte zoo roerend was geweest.

En voor me lag - oprijzend uit zijn' spie- gelende vischvijvers en omgeven door duizende palmen - de geweldige Goentoer met z'n dreigenden stroom van harde, zwarte lava ....

en boven mijn hoofd vlogen weer de twee

FINSEN. ('n Trieste Augustusdag).

Sneeuw en ijs !

Niets dan sneeuwen ijs!

Een dreigende, loodgrijze lucht hangt laag over de bergen en op het doode meer van bijna zwart water drijven groote ijsschollen angst- wekkend rond.

Als uitgestorven ligt het hotel te midden van die troostelooze droefgeestigheid en de enkele gasten zitten bij het knetterend haardvuur te morren op het weer, dat zoo slecht en Finsen, dat zoo onherbergzaam is.

Zoo kruipt de lange dag voorbij en daar- buiten .... sneeuwen ijs; niets dan sneeuw en ijs.

(15)

FINSEN. ('n Klare winterdag).

Blauw is de hemel. stralend blauw ende koele winterzon kleurt de sneeuw oranje en de schaduwen violet.

Overal vreugde en blij gelach!

De jeugd van heel Europa danst op het ijs en speelt op 't dichtgevroren meer haar vroo- Iijke spelen.

Een heerlijke blijheid heerscht daar hóóg in de Noorsche bergen en de korte dag vliegt om.

Sneeuwen ijs! Niets dan sneeuwen ijs!

16

VOORJAAR. (Klein Zwitserland).

Langs den voet der met dennen dicht be- groeide duinen loopt een smalle sloot. waar- ,achter de ramen der moestuinen opflikkeren in

de zon. Lange rijen van oude. grillige appel- en peereboomen omlijnen het stille water. dat er het voorjaar doordroomt te midden van crocussen en narcissen. van hyacinthen en tulpen.

Dán is het 'n feest erheen te gaan en de hloei te zien dier kronkelende. donkere vrucht- hoomen, die zich schijnen te krommen onder de zware vracht der witte of roze bloemen.

De lenteblauwe hemel en de blanke bloesems spelen vroolijk 'n spel van énkel licht met de felroode of gele tulpen en de lachende. room- gele toppen der hooge duinen, die oprijzen achter de dennen.

Dán is het 'n feest erheen te gaan en lui te liggen aan dit slootje. waarin die zonnige vruchtboom en zich weerspiegelen, die in de weelde hunner bloementooi me daar steeds wéér doen denken aan vrome, witte bruidjes.

En elk jaar opnieuw ga ik er genieten van de voorjaarsbloemen.... en nooit kom ik er iemand tegen.

17

2 Van Manen en Zonnen,

(16)

DE MEREL.

In 'nbloeienden appelboom, die rozig oprijst uit ' n geurig veld van paarsblauwe hyacinthen ...

zit ' n zwarte merel met gelen snavel te zingen.

Hij zingt van de zon, die vlamt aan den blijden voorjaarshemel . .. bezingt ' t lichte waas, dat alles parelgrijs omsluiert en de dingen teerder maakt en fijner doet schijnen dan ze zijn ... ; en van de bloemen zingt hij. .. van de bloe- sems óm hem, waardoor de bijen druk heen en weer vliegen met blij gezoem.

In 'n donker sparretje dichtbij zit z'n wijfje

te broeden op vier helblauwe eitjes en - vol stil verlangen - luistert het naar zijn lied.

HERINNERING.

Weet je 't nog?

Het was 'n helle nacht in het vroege voor- jaar. De zoete geuren der bloeiende heesters waren laag blijven hangen na dien eersten lauw- warmen dag en omzweefden ons vól bedwelming.

De droomerige maan bekeek zichzelve, zacht glanzend, in ' t kleine vijvertje bij het kasteel

en 't was, alsof ze lachte.

In ' n vogelkers, dichtbij, zat een nachtegaal - en trillerde - .

Weet je 't nog?

(17)

HET DELDENSCHE BOSCH.

Bij den grooten laan van het kasteel bloeien de rhododendrons.

Statig rijzen ze hoog óp in de schaduw der oude, heel hooge loofboomen en pronken in het zachte halflicht met duizende lichtpaarse bloemen.

Hier en daar schiet een zonnestraal tusschen de stammen door en in het blije voorjaarslicht zijn de pyramiden van bloemen als groote, zonbeschenen amethysten, die opvlammen boven 't smaragd der bladeren.

Een paar gaaien vliegen ruischend rond en spelen, roze en felblauw, door de bloeiende struiken en vroolijk klinkt haar hel gekrijsch door 't stille bosch.

20

HAGEDISJE.

Herinner jij je dien heerlijken wazig blauwen dag in de zeeduinen ? In het teere licht deden de verre duinenrijen denken aan bergen van opaal en de wijde zee, die geen horizon meer scheen te kennen, ging in grijzige dampen als over in de lucht.

't Was op dien middag, dat ik dat hage- disje ving, dat mooie, groene hagedisje, dat eerst zoo bang keek uit z'n angstig flikkerende oogjes, maar dat later zoo vertrouwend was blijven zitten op mijn' in de hoogte gestoken wijsvinger.

Eerst had het er zich tegenaan geklemd, zenuwachtig schokkend met z'n in angst wijd- uitstaande ribjes ; later was het rustig gewor- den, zóó rustig, dat 't zich liet streel en zonder vrees.

Ik weet nog zoo goed, hoe we daar stonden in zóó groote verrukking over het goddelijk- mooie diertje, dat we heelemaal het vrijend paartje niet zagen, dat in het duinpannetje vlak bij ons lag en ons zeker hartelijk heeft uitge- lachen om onze "dwaze aanbidding" van "zoo'n eng dier." Ik zette het weer neer op 't zand en 't bleef kalm aan m'n voeten zitten ... tot

't opeens - verschrikt - wegrende door de

als zonnen stralende gouddistels.

We gingen verder duin op, duin af en de 21

(18)

blauwe blauwte en in ons zong het, zooals het óm ons zong.

En ik hoor nóg den warmen klank in je stem, toen je, na een half uur van niets zeg~

gen, uitriep: "Wat is toc;h alles heerlijk met jou! Ik wist niét, dat 'n hagedisje zóó mooi was."

HERFST IN HET BOSCHJE VAN POOT.

Aan den voet der duinen - doodstil - ligt 'n verlaten boschje in 't wazig licht van koelen herfstmorgen.

Fijntjes steken de takken af tegen de grijs~

lJele duinen en de laatste dorre blaren vallen geluidloos op de vochtige aarde.

Wat kardinaalshoedjes hangen hier en daar nog aan de takken en brengen met haar zacht rood en oranje wat leven in de paars-grijze tinten van het bosch je.

Plotseling daalt 'n vlucht meezen erin neer en groene en blauwe, zwarte en gele kleurtjes duikelen en wippen om en op de takken in zenuwachtig beweeg.

Vol ijver zoeken ze insecten en vroolijk tjirpen ze hun' schrille geluidjes.

Opeens ... zweeft de drukke troep weer weg in groote zigzaglijnen, op en neer ... en . t boschje staat er weer héél stil en verlaten in ' t wazig licht van den koelen morgen.

(19)

HET NAARDER MEER.

Als eindeloos strekt zich de watervlakte uit,.

gevuld met pollen riet en lage wilgen en heel in de verte - een teeken van verre menschen _ verrijst wazig-paars een landelijk kerktorentje uit parelgrijzen nevel.

Sierlijke waterhoentjes en witbekkige koeten drijven als kleine, donkere bootjes in groote troepen op de open plassen tusschen het riet en slanke, sneeuwwitte lepelaars staan hiet en daar te visschen bij hun nest.

Roerdompen, ineengedoken, als verdwaasde wezens, zitten stil te staren tusschen de zwaar bepluimde biezen, die zacht tuischen in den bijna onmerkbaren wind.... en hoog in de lucht zweeft een kuikendieE in wijde kringen~

loerend, over het stille meer.

HET HAVENTJE.

Laat in den avond was het.

Het aardige haventje lag, verlaten, in het licht der volle maan en in lange rijen rustten de visschersbooten aan hun' palen gemeerd.

De nevel, die den heelen kouden dag alles had omsluierd, was opgetrokken en de vorst had de dingen bedekt met 'n kleed van rijp, dat nu glansde en schitterde in den helderen nacht.

De lichtomlijnde rompen met randen van ijzel; de dekken en masten als van bleek zilver; de touwen, dik berijpt en schitterend van kristal. . . . waren als hoorden ze aan sprookjesbooten . . .. en als betooverde wezens gingen de donkere figuren van twee wijd- broekige Urkers over den weg langs de schepen van licht en kristal.

En opeens viel het mij in, dat ook dit Scheveningen was.... en dat ' t wél vreemd was, dat bijna niemand dit kende.

25

(20)

WINTER IN DE DUINEN.

Paarsgrijs breidt zich de hemel uit boven de verlaten. sneeuwbedekte duinen.

Op een der hoogste takjes van het opgaande hakhout wiegt zich • n zware, zwarte kraai en schudt, al schommelend, de sneeuw van de takken.

Bij 't zien van menschen vliegt ze krijschend

weg en ... voor ons ligt het landschap in volkomen rust.

Tot - langzaam - de eerste vlokken van 'n nieuwe bui beginnen te dalen; sneller en sneller volgen ze elkaar op en al gauw staan we midden in den dollen dans der ijle vlokken, die wild om ons warrelen en stuiven als om ons te toonen, dat er geen rust bestaat en dat

álles beweging is.

NA HET BAD.

Gemeerd aan 'n aanlegpaal van het Lido lag de gondel van m'n gastheer, de oude. ge- beeldhouwde gondel met z'n Perzische tapijtjes en de mollige kussens deinend te wachten ...

en vól blijdschap sprong Fusi. de kleine Chi- neesche hond. erin op en neer. daar hij onze stemmen reeds van verre had gehoord en zijn gedwongen rust hem al lang verveelde.

In hun wit matrozenpak met breeden smaragd- groenen kraag en nog breeder sjerp met g~uden franje stonden Beppo en Caspare op hun heer te wachten. om hem met de gebruikelijke hand- kus in de boot te helpen.

We stapten in en terwijl de gondel werd los- gemaakt. genoten we van het ~e~rlijk gezi~ht op Venetië. waarachter de zon JUIst ondergmg en dat nu lag als in 'n krans van licht.

Wonderlijk stak het af tegen den geelgroenen avondhemel en bijna onwerkelijk verrezen de in laatste stralen nu bijna doorschijnende toppen van campaniles en koepels. als opgebouwd uit

(21)

Met 'n gebaar, als beheerschte hij die heele uitgestrektheid, plonste Beppo z'n boom in het water en voort vloog de slanke boot op het rythme der gondolieren ... Venetië tege- moet.

28

GONDELEN.

Venetië lag te rusten onder 'n donkerblauwen hemel vol twinkelende sterren,

Eene teedere stilte hing over de nauwe, intieme kanaaltjes tusschen de hooge paleis- muren en werd slechts onderbroken door 't loom geplas der gondelieren of 't kraken van 'n verborgen deurtje.

Op den hoek van 't Ca Grande echter lag een lampiongesierde barca en hoog klonken de heldere stemmen der zangers over het water.

We bleven niet luisteren maar gondelden voorbij, omdat we de maan wilden zien op- stijgen, die juist als ' n zware, geelroode schijf boven het Lido zichtbaar werd. Toen we heel ver gekomen waren, hielden we op en lieten ons deinen op de golving,

De maan, hooger nu, in zilveren glans, ver- volgde statig haren hemelweg en als betooverd lag ons gondeltje, badend in de bundels harer stralen, terwijl de stemmen uit de verte het omzweefden in een éven hoorbaar:

Santa Lucia ... ,

29

(22)

SCHOONHEID.

Ze was een Hongaarsche en sprookjesschoon.

Haar eenvoudig-gescheiden, golvende haren waren van een vreemd aschblond als met goud- poeder bestrooid en haar violetblauwe oogen staarden droomerig voor zich uit van onder de teergebogen wenkbrauwen.

De tint van haar gelaat was als de kleur van melkwitrozige bloemen en haar fraai gevormde, zachte mond was daarin aIs het blijde hart.

Ze was 'n Hongaarsche, sprookjesschoon, en .... ze zóng.

Eigenlijk zong ze niet.... ze zoemde. Maar áls ze zoemde de oude liedjes van haar land, die ze begeleidde op 'n vreemde gitaar, ... . sloop ik heel stil dichterbij om haar te hooren .. . héél stil, omdat ze dadelijk ophield, als er men- sc hen kwamen.

En nóg zie ik haar, zooals de eerste keer, die was als 'n openbaring; nóg zie ik haar in 'n eenvoudig, wit zomerkleedje op den rand van

over 't klotsende, blauwe water van 't Canalezzo de takken van' n bloeienden olean~er vol schoon~, roze bloemen, schoon als haar hef gelaat en n weelde van smetteloos groene blaren, smetteloos als haar onschuld.

(23)

LA FESTA.

Het was dé avond, de avond van Het Feest ...

Aan 't Molo, vlak bij de Ponte dei Sospiri stapte ik in m'n gondel en weldra was ik in den rij der kleurig verlichte bootjes, die achter elkaar het nauwe, hoog overbrugde kanaaltje uit voeren.... het Canal Grande op.

Dáár gleden ze in massa's voorbij, lampion- verlicht, gesierd met guirlandes van groen ....

en barca's dreven langs, waarin vroolijke gasten om feestelijk gedekte tafeltjes lachten bij veel bloemen en wijn.... en muziek van gitaren, Langzaam gleed alles naar het Giudecca.

waar honderde bootjes al lagen, deinend om 'n muziektent in 't midden van het water .... terwijl in de verte, boven de stad, uitbarstten breede bundels van pijlen in kleurige ballen en sterren en kronkelende slangen met pluimen van vuur.

Een heldere lach, vlak bij me, deed me omkijken en ik zag de schoone Hongaarsehe, omgeven door aanbidders, langs trekken; haar stille teruggetrokkenheid had in de feestwoede plaats gemaakt voor 'n kinderlijke vroolijkheid en blij lachte ze ons, herkennend, toe.

En aan den kant, in 't licht van duizende lampions en onder den schijn van door sissende pijlen uitgebraakten vuurgloed, lagen de rustige, 32

oude paleizen - onbewogen - en hoog boven alles uit, boven het dól gedoe dezer stad vol dwaze menschen, blonk de zonbestraalde maan als een teeken der goddelijke wijsheid.

33

3 Van Manen en Zonnen.

(24)

Flr:SOLE.

Op 'n middag in 't najaar zat ik bij de ruïnen van het Romeinsch theater.

't Gras tusschen de oude, verbrokkelde steenen was verschroeid door de zomerhitte en gouden distels rezen uit de spleten op.

Donkere cypressen - in de verte - ver- hieven zich statig in het landschap, dat zich scheen te baden in 'n blauwen nevel. die de verre bergen tot iets onwezenlijks maakte.

Een' eenzame vrouw met 'n kind aan de hand ging langzaam door de velden en ik wist niet waarom, maar plotseling moest ik denken aan de madonna van Botticelli, die ik 's morgens in de Uffizi zoo láng bewonderd had, die heilige, bleeke Madonna met de gouden haar- tressen, vallend van onder den ragfijnen sluier. . .. en opeens voelde ik, dat ook achter Haar teer gebogen hoofd ditzelfde landschap zich had uitgebreid, dit landschap van zonnigen, wijdingsvollen najaarsdag en dat het dát was,

HERINNERING AAN ROME.

Als ik aan Rome denk. .. zie ik niét voor me de marmeren beelden van 't schoone naakt · der antieke Goden, half-Goden en menschen ... , niet de grootsche ruïnen van de gebouwen der Oudste Oudheid; ik zie géén Monte Pincio, nóch vanaf dien heuvel den koepel van St. Pieter, die van daar een groot gedeelte van de we~

reldsche stad, die Rome is, schijnt te heiligen. Als ik aan Rome denk... zie ik géén modern druk gewarrel van équipages en auto's, waarin de elegantste modepopjes der heele wereld zich, langzaam rijdend, laten bewonderen ... , zie ik géén mannen, zooals ik ze zag, van het schitterend oud-Romeinsche ras, die 'n oogenblik vasthouden door hunne schoonheid; . .. maar ik zie Chry- santen, niéts dan Chrysanten.

De terrasvormige tuinen zie ik met palmen en agaven - en met Chrysanten, die in de pracht harer rijken bloei stralend lachen over de hooge, grijze tuinmuren der paleizen heen - . Chrysanten, die óveral schenen te bloeien

(25)

NAPOLI.

We stonden op het dek van de groote mailboot, die zich gereed maakte te vertrekken, Vóór ons Jag 't woeJige NapeJs in stille rust , , " en in de verte"" achter de stad , , , , rees de Vesuvius met Jichtenden rookpJuim op in den gJans der maan,

Onder ons, aan de kade, stonden gitaar- spelers. die de wijsjes zongen van hun land _ met zuidelijke dweepzucht.

Opeens voel ik. dat de boot is losgekomen;

de kade schijnt te wijken""

. Een gevoel van weemoed bevangt me. nu Ik bedenk. dat morgen Europa slechts 'n droom zal zijn. 'n mooie droom méér bij de anderen , , , , en smartelijk klinken de gitaren en het nu al verre gezang.

Ik Juister"" tot ik niets meer kán hooren

en 't laatste is 'n zacht over het water aan~

trillend: .. 0 sole mio"" ..

36

AAN EENE SCHOONE,

Over Pallanza. waarachter de donkere bergen tooverlicht oplijnden. straalde aan den helderen sterrenhemel de zilverblanke maan. die zich met de lichten van lantaarns en hotels in het kab- belend meer weerspiegelde als 'n bevende zilveren vlek en lange, grillige, roodgele lijnen, Aan den anderen kant van het water, achter de Eilanden, lag Stresa la bella, waarvan het groote hotel was als 'n mooi stuk hel. geel vuurwerk. hevig trillend achter de luchtgolvmgen over het meer,

Langzaam, geruischloos bijna, roe~de .ik ~e

naar den ouden muur van 'n verlaten tum. dien Ik daar wist.

Een groote. overhangende boom onttrok _~ns

met z'n takken aan het gezicht en om ons heen, tusschen de blaren boven ons en het water, vlogen ontelbare vuurvliegen als lantaarntjes van onzichtbare goede feeën,

Láng zijn we er gebleven"" en dikwijls zijn we er teruggekomen.

37

(26)

'T MESSINA. DAT LEEFDE.

In het donker. laat in den zwoel en avond vO,eren ,~e door de Straat van Messina. Aa~

belde zijden van den wél breeden doorgang sprankelde het vroolijk licht van de groote

overvolle kusthotels. •

.. Messina. ,~oningin der omgeving. was als een lange lIJn van vroolijk flikkerende lichtjes en tegen de even te onderscheiden bergen klommen de gloeiende vonken, fantastisch óp tot héél hoog.

Va,n den, anderen kant der Straat groette Regglo. mmder uitgestrekt. maar eveneens badend in licht. hare grootere zuster,

, Onze boot leek me opeens onmógelijk en Ik h~~ een hevig verlangen, dáár in de lichtzee te zIJn en mee te doen aan dat leven van weelde en genot.

MESSINA. HET GESTORVENE.

Op 'n stormachtigen. kouden middag. een half jaar later. was de boot. waarop ik van Java kwam. de eerste. die na den ramp den weg door de Straat weer koos.

Groote. grauwe oorlogsschepen. die hulp hadden gebracht uit alle landen. lagen voor de kust. zwaar en log, op het woelige water en.

wr het land in. áchter het in ellende gedompeld Messina. torende de piek van den Etna hoog óp in de wolken.

Ineengevallen huizen. half verbrande woningen.

waarin als lichtlooze oogen de donkere gaten der verkoolde vensters het angstwekkende van het landschap nog verhoogden. waren de eenige overblijfselen van het schitterend Messina,

En terwijl ik tuurde naar de puinhoopen van Reggio . .. dacht ik aan dien mooien najaar~.

avond en mijn brandend verlangen... en Ik vroeg mezelf af of er op deze aarde wel iéts zéker genoeg was om erom benijd te worden.

(27)

HET EZELTJE.

In den nacht waren we voor Gibraltar aan.

gekomen en de zon rees juist op uit de spiegel.

gladde zee, toen ik dien morgen - heel vroeg _ aan dek kwam.

Een milde, geurige landwind zweefde vanaf de Sierra's over de zuidelijke tuinen áán en in den ijlen glans der eerste stralen doemde in de verschieten Algeciras óp tusschen eucalyptus.

boomen en palmen, terwijl óver de straat, onzichtbaar bijna, de rotsen van Afrika's kust rozig vernevelden.

Vlak voor ons lag - bewakend de zee _ de geheimzinnige rots als 'n Sphinx boven de stad, waarin ik nu opeens weer de markt zie

met 't gewirwar der kleurige, betulbande

Mooren, die aan stalletjes verkochten vreemde vruchten van rijke kleur en gouden zonne.

bloemen.

Ik zie nu ook de hooge, grauwe wallen van de Arena - zinnebeeld van Spanje _ en over den weg, met z'n afgetrapte hoeven opslaand wolken van stof, gaat weer dat voortsukkelend ezeltje, dat aan beide zijden dien grooten, open mand torste, waarin, vastgebonden, de twaalf kalkoenen, die hunne twaalf lange halzen nieuwsgierig uitstaken naar alle kanten en kakelden als bezeten.

En ik zie 'het schommelend ezeltje voort.

iO

hobbelen met z'n hevig schuddende kalkoenen en . . .. ik voel me weer stikken in de stof·

wolken, die er achter opvliegen ....

't Is wél de Poort van Afrika.... dat stof·

fige Gibraltar.

..1

(28)

DE BIDDENDE OUDE.

Na 'n klimpartij door de nauwe. drukke

hoofdstraten en de in trappen stijgende steegjes der Arabische stad. waarin de donkerpaarse schaduwen en de helle witte of rozig~grijze

zonnevlekken op de muren onder fel· blauwen hemel een spel speelden van licht en donker vól Oosterse he hevigheid en bekoring... na

'n tocht door 'n wemeling van vuile ezels en

honden en nog vuiler menschen. die in hun' on- zindelijkheid 'n verpestenden stank verspreidden van eveneens Oostersche hevigheid, doch zónder bekoring . . . kwamen we eindelijk op den vrijen.

windomstoeiden heuveltop.

Vreemd heldergroen tusschen de beide vér uitstekende hoofden. als bedekt met schepen en bootjes. lag de haven te midden van de donkerblauwe golven der zee, waaruit de stad óm ons mysterieus oprees. . . en in het westen.

hóóg boven Algiers, lag de Nötre Damed'Afrique in haar blankheid sterk afstekend tegen den coJ;>altblauwen hemel.

moorschen bouw. hinderde me op eens als van 'n groote valschheid dáár in het land van den Koran en 't was me 'n stil genót te weten.

dat hare priesters nooit dézen oude bekeeren zouden.

(29)

SAHARA.

Over de Sahara stond een opalen hemel.

In het Oosten cirkelde langzaam de zonne.

schijf van achter de horizon óp en de eerste stralen goten haar licht over de woestijn uit.

In lange rij, de een achter de ander, trok een troep kamelen, al schommelend, langs den karavaanweg naar de stad, die uit de grijs.

blauwe verte opdoemde als 'n weelde van breede koepels en slanke minarets.

Met zwaaiend en gang liepen enkele Arabieren naast hun zwaarbeladen dier; anderen bereden h.et, té moe om nog te loop en en gelijkmatig sjokten de donkere kamelen voórt, als vreemd.

weemoedige gestalten, in de lachende kleuren van dien blijden morgen.

MÖNTREUX. (Van dwaze menschen).

We zaten o~ het terras van 'n groot hotel boven Montreux en om ons heen bloeiden duizende roode rozen in onbeschrijfelijke weelde en staken wonderlijk af tegen den stralenden hemel en het diepblauwe meer onder ons, waarin de grijzige Rhöne zich schuimend uit- stortte.

En achter de Rhöne-vallei, dáár waar de het meer omsluitende bergruggen bijeen schenen te komen.... lag, álles beheerschend, de Dent du Midi, vol majesteit.

Dolly en ik zaten, in verrukking, héél s~il voor ons uit te staren ... ,; haar moeder, n typisch-oude Amerikaansche, ratelde door aan één stuk. We lieten haar begaan en letten slechts terloops op wat ze zeide, daar we w~l wisten, dat 't toch haar eigen stem was, dle ze hooren wilde,

Maar opeens keken we elkaar aan, stó~

verwonderd ... , 'n verholen grijns van spot 10 de oog en, want de scherpe stem naast ons had in heerlijk New-Yorksch geprofeteerd:

You know, mr. v. Senten, there is only one place in Europe.... that is Montreux; but, you know, .... MOntreux is not New-York.

(30)

INHOUD.

Het Hindoe~tempeltje

De witte reiger . De waringin . .

De beelden en de gamëlan Morgen in den Tenger De Ganéça.

Het onweer Maanlicht . De pisang blaren 't Jongetje. . . Het sprookje der reuzen In de bergen. .

In 't korenland. (Na 'n winter te Parijs) De zwarte gletscher en de witte

Finsen. ('n Trieste Augustusdag) Finsen. ('n Klare winterdag).

Voorjaar. (Klein~Zwitserland)

De merel . . . . Herinnering

Het Deldensche bosch. Hagedisje . . .

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

Herinnering aan Rome Napoli . .

Aan eene schoone . 't Messina, dat leefde . Messina, het gestorvene Het ezeltje.

De biddende oude Sahara .

Möntreux

35 36 37 38 39 40 42

....

.. 5

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Scherm). Dat heeft nog géén tooneelschrijver vóór hem gedaan. Men kan zeggen, dat de vertooning van Karina Adinda een succes voor den auteur en voor de

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht..

Zij vooral begreep dadelijk, mede door haar vrouw- zijn, en keurde het uitmuntend van de gouvernante, dat Nani en Rudi niet langer meer elkander mochten

(beslist.) Tidah Leo, neen. Als dj ij nog eerbied voor gedachtenis van dj ou màh, djij vraag mij niet meer. Ik zal niet meer vragen. Maar die vader blijf ik haten,

Zij ontkleedde zich en deed een kimono aan, om Zieb nog even te gaan vergewissen of Hans al sliep. Zij sloop door de verbindingsdeur naar zijn bed, maar

baarde zij even naar Andoe dat zij den koperen spuwbak weg zou nemen. Sirih nemen wilde zij niet in het bijzijn van den blanken man. Zij stond op als hij

familie meegekregen zakgeld afgeven aan meneer, dIe het voor hen bewaarde. Hadden ze werkelijk iets nodig, dan konden ze het terugvragen. Er was genoeg te koop: glazen

Ik ging gaarne op dat voorstel in en ~aar hIJ miJ aangeraden had maar zoo gauw mogelijk te .trach- ten door onze visites heen te komen, vroeg Ik hem of het