• No results found

SIGNATUUR MICROVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIGNATUUR MICROVORM:"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. lf the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0238

(2)

INDISCHE MYSTERIEËN

DOOR

M. C. KOOI]-

VAN ZEGGELEN

(3)

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!IIII111111111

02246245

}

(4)

IN OISCHE MYSTERIEËN

(5)

INDISCHE MVSTERIEËN

DOOR

M.

C.

KOOI]-VAN ZEGGELEN

(/J/R]

L. J. VEEN - UITGEVER - AMSTERDAM.

(6)

,

Voor den rossen avondschijn stond hij bij iedere zonnezinking als inktzw~rt silhouet op den kruisweg.

Vreemd gewrongen gingen zijn takken omhoog, knoestig werkten zij zich op uit den breeden reuzenstam en droegen dan wijduit, hoog en ver den triomf van fijn wolkend tamarinde·groen.

Als het goud aan den hemel verbleekte, de bergprofielen één werden met het lucht- grijs, pinkten er sterren tusschen het kant- werk van zijn loover door ....

. . . . En in de witte nachten als de maan vol was, tooverden geheimzinnige lichten,

,

(7)

satijnen glanzen langs zijn stam en takken, en tusschen de blMren was het alsof er iets leefde.

De boo~ was heilig, de dessageest woonde er in, de ndanjang", zeiden de inlanders, die het dorp beschermde I

Hij was heilig omdat hij op een kruisweg stond. En hij was heilig om zijn grilligen vorm ....

Hij was een reus die daar eeuwen gestaan had, eenzaam, all één, daar waar de wegen bijeenkwamen en daarom werd er aan zijn voet geofferd.

Er lagen altijd bloeman te welken op de drie steenen, die als primitief altaar aan _ zijn voet russten. De menschen brachten er ook rijst en reukwerk, zij brandden soms wierook.

Geen reiziger ging voorbij zonder hem zijn groet te brengen, een gezegende reis te vragen, desnoods als zIj geen ander

7

offer hadden een sirihpruimpje nederleg·

gende.

Dicht bij den kruisweg verrezen de eerste huisjes van de dessa. Zij hadden zich lang- zamerhand geschaard om en bij de suiker- riettuinen, die in den bloeitijd hun licht groene pluimen lieten golven. Daarachter dook de hooge roodsteenen schoorsteen van de suikerfabriek op, strak groot monster in de omgeving van laag hurkende met stroo gedekte huisjes, dat langzaam aan al het volk uit den omtrek naar zich toe getrok- ken had, tot de samenscholing van enkele armelijke woninkjes een dessa geworden was.

En zij vooral wisten het, zij die van ouds- her hier gewoond hadden aan den voet der bergen, vóór de blanke menschen kwamen die de suikerfabriek bouwden, zij wisten het dat de boom heilig was en de bescherm-

(8)

geest er in woonde en zij wisten dat hun offers niet te vergeefs gebracht wareu. Had de danjang hen niet beschermd toen eens, nu jaren geleden, het vuur uit den krater brak? De heete lava had tot ver in het diepe dal gestroomd maar juist daar waar de heuvel verrees waarop nu de dessa. stond, was zij terug gevloeid.

De boom had hen beschermd. Als een wachter had hij gestaan op den kruisweg.

Rustig bij het dreigend geyaar. Zijn voet was zelfs niet bespoeld gev{orden door de donkere modderzee ...

En toen de vreeselijke ziekte kwam in het land, de pokken die vooral kleine kin- deren aantastte, was deze toen ook niet hun dorp voorbij gegaan zood er iemand te deren?

En als de aarde schudde en het dreigend daaronder gromde, was daar dan ook niet de zegenende hand van den beschermgeest'

geweest die hen en hun kinderen behoedde voor het gevaar?!

De ouden wisten het wel, dat had hun vereering gedaan voor den boom. O! er waren meer plekken waar een geloovige offeren kon, er waren oude Hindoebeelden in de holle bergwegen, er wàren donkere druipsteengrotten waar vreemde mensch- vormen dwongen tot devotie, er waren groote steenen aan den weg, wellicht uit den hemel van Allah nedergedaald, maar wie zou niet dankbaar zijn voor een offer- plaats zoo in de nabijheid van hun woon- plaats, zoo zichtbaar hier neergezet als beschermende geest van hen allen?

Sima de dochter van ouden Ali verkocht iedere week haar offerbloemen voor den boom. Haar warong waar ze ook wel vruch- ten uitstalde was dicht bij den kruisweg opgericht. Daar zat ze met het gezicht naar

(9)

10

de plek waarop de heilige Tamarinde stond en verkocht haar tot een snOH geregen sterk geurende witte en gele bloemen. Op marktdagen en bij feesten, vooral in de maand Rhamadan de groote verzoenings- maand, stond de boom daar, den breeden voet in een kleed van bloemen, als een koning; ieder die hem naderde deed een gelofte, vroeg een gunst, bracht zijn buIde.

En in stille avonden als nachtdonker -"hing kwam er soms een moede pelgrim die ruste onder het roerlooze looverdak, of ef'}n arme ziel die schreide om verloren geluk, fluisterde zijn simpele bede. Dan voer er een trilling door de vluchtig be- lichte blMren en sommigen meenden de gruote geest te zien die zweefde ergens boven het ruischend geritsel in de stille

maanlichte lucht. /

Toen de oude AH nog een kleine jongen

was bad bij al geofferd aan den voet van den boom. lederen Woensdag als hij met zijn moeder ter markt ging om maïs te verkoopen bad hij er in 't voorbijgaan bun beider offerande neergelegd, een handjevol rijst, een bloem of wat sirih, want moeder was een geloovige vrouw, die nooit een zoo heilige boom of Hindoebeeld voorbij zou gaan zonder haar stille bede om zegen op baar werk. Rijk was zij niet geworden maar zij had toch veel "oentoeng" (voor- spoed) in baar leven gehad. Vader was, jong nog, met een visscbersprél.uw op zee omgekomen; toen had zij er zich met haar vier kinderen door heen moete~ slaan en 't was haar gelukt. Het kleine maïs en katella veld had ze knap onderhouden en van de klapperboomen rond het huisje trok ze goed wat.

Het maïsveld en de klapperboomen die hadden Ali eens geheel toebehoord! nu? ja

(10)

in naam was het alles nog het zijne, maar in werkelijkheid? Oemar de Arabier was langzamerhand de eigenaar geworden, naar hem ging de opbrengst van akkertje en boomgaard I Alles was hèm, want eenmaal bad AU geld van hem geleend, eenmaal maar I en als een Javaan leent van een Arabier dan wordt bij zijn slaaf. ' \

Ali was nu aloud, beel oud. Hoe oud precies wist hij niet. De jaren tellen zoo- als de blanken dat doen, kon hij niet, maar hij was wel de oudste van de dessa, zeide men. Ja, hij was oud, en toch, nibt oud in vergelijking met den boom. Die had al eeuwen <jaar gestaan en kleine kinderen menscben zien worden en hun kinderen weer menschen en die menschen groot- ouders en overgrootouders, maar al wist Ali dat de boom nog veel, veel ouder was dan hij, toch was bet hem alsof zij samen ouder waren geworden, alsof de boom ook

geboren was toen bij geboren werd, alsof de boom gegroeid was toen. htj groeide, alsof ze hetzelfde leven geleefd hadden en dat kwam misschien omdat bij altijd zoo in de omgeving van den boom geweest was.

De woning waarin hij als klein kind en nu nog als oude mÓ.n leefde stond vlak bij den kruisweg. AH had evenals de boom de menschen zien komen en gaan in de kleine dessa. Hlj had gezien hoe het dorp zich uitbreidde, hoe er ook buiten het bamboe·

I • tje waarop de naam van het gehucht

te lezen stond, huisjes werden neergezet en hlj had eindelijk ook de groote fabriek zien bouwen met haar hoogen schoorsteen en baar reusachtig blinkend zinken dak. Hij bad de gebeele verandering gezien die de komst der Blanda's in de stille streek te weeg bracbt. Hij had drommen Javanen en Madoereezen zien komen die 'werk zochten op de fabriek, bij had ze weer zien gaan

(11)

14

en door anderen vervangen gezien, hij had de eerste Chineezen zien binnentrekken, de schrandere kooplui met hun winkeltjes. Hij had gezien hoe de markt, het passertje van vroeger zich uitbreidde en iedere Woensdag van heinde en ver bezoekers trok. Hij had de verbazing en schrik bijgewoond der dessa·

menschen, toen voor het eerst het vreemde groote licht brandde op de fabriek, zoo wit als de maan, zoo schitterend als de zon!

dat vreemde licht waarin men niet kon zien, waar men haast blind van werd I

Hij had veel gezien in zijn leven, dacht hij en veel ondervonden ook. Toewan Allah had hem geluk gegeven maar veel ongeluk ook. Dat was nu eenmaal zoo I Ieder moest het lot dragen dat hem beschoren was. Veel kan een mensch er tenminste niet aan doen of veranderen, tenzij het een enkele keer was door gebed of een offer aan de bescherm- geesten I De geesten hadden hem meermalen

15

geholpen. Zijn gedachten gingen terug naar den tijd toen hij een jonge man was; toen had hij eens een groot offer gebracht aan den voet van den boom. Vijf eieren, een tros pisang en vIjftien duiten. Het was 's avonds bij helderen maneschijn: Hij wist het nog zoo goed, 't was of het gisteren gebeurd was, een offer· was bet om zijn wensch vervuld te zien, Asimab tot vrouw te krijgen en hij had haar gekregen!

Nog eenmaal had hij geofferd, doch hij niet alleen, alle kampongbewoners hadden mee gedaan. Het was den vreeselljken dag na de aardbeving die een geheel dorp op een uur afstands verwoest had. Toen had- den zij bloemen, vruchten en rijst gebracht aan den Danjang, den goeden beschermgeest en z~ hadden wierook gebrand. Hun dessa was gespaard gebleven .

Ook had hij een offer gebracht toen Asimah, zijn ·vrouw, ziek werd - maar

I

(12)

toen was het waarschijnlijk te laat geweest.

Asimah's lot was het nu eenmaal vóór Ali te sterven. Neen de geest had hem toen niet meer geholpen. Wat kan men er aan doen? Asimah was gestorven.

Hij was een oude man nu en' zijn kinde- ren waren al groot en hadden zelf kinderen en zij allen tot de kleine Simin toe die hU hem woonde hadden den boom vereerd en er hun offers gebracht.

Soms had de oude Ali een vreemde

• gedachte, een vreemdt: heel vreemde ge·

dachte . .. de boom heeft met mij geleefd, de boom zal met mij sterven. W~j samen, wij gaan naar het eiland waarvan de zielen niet wederkeeren I Dit was inderdaad vreemd - maar Ali was een oude man en oude menschen denken dikwijl,s dingen waar jongen niet bij kunnen.

Sima verkocht de snoeren offerbloemen

17

voor den boom - ze bakte ook rijstkoekjes en hield er soms een gaarkeukentje op na, al was ze 'nog geen nneneh", want alleen oude vrouwtjes laten haar gezicht zoo be- derven door rook - maar al was ze jong, ze moest 't wel doen.

Alles wat vader's tuin opleverde, de djagoeng en de katelIa en de klappers ging zoowat naar Oemar, die op deze manier zijn schuld· uitbetaald kreeg. M.aar Allah! Wan- neer zou die afbetaald zijn I En die schuld was eigenlijk alleen aangegaan om Sima's huwelijk met Amsin den Madoerees, die op de fabriek werkte.

Eerst had vader een slamatan moeten geven ter eere van het huwelijk en toen ze eenmaal getrouwd was, begon het geld uitgeven eerst recht, want Amsim haó een losse hand en speelde graag. Als hij geen werk op de fabriek had kon je hem 's avonds altijd vinden bij den ouden Wirio,

Indische Mystericiln. 2

(13)

18

in wiens huis sterk gedobbeld werd en natuurlijk verloor Amsin telkens en natuur- lijk kwam hij weer duiten leenen bij vader en vader gaf het omdat Sima zijn jongste was en hij van haar hield en zoo was het er toe gekomen dat vader zelf was gaan leenen. 't Ging zoo gemakkelijk; Oemar gaf het graag. Er kwam wel wat rente op maar dat was van later zorg. Alles, alles ging zoo van zelf - zoo ongemerkt. Toen de kleine Simin geboren zou worden, moest er toch weer geld zijn voor een slamatan.

Het was toch Sima's eerste kind! Voor zijn heele leven zou het schaap misschien ongelukkig zijn als er geen slamatan ge- geven werd die de kwade geesten gunstig zou stemmen en hen verre doen blijven van het nieuwe leven dat stond geboren te worden. En Sim a verpandde stil haar ringen die ze nog van moeder had -later nog baar slendang, wan t voor de ringen

had ze niet veel gekregen in het pandhuis.

Toen het kind een paar maanden oud was gebeurde bet erge in haar leven. Amsin bad bij een ruzie in Wirio's huis zijn mes getrokken. Het was slecht afgeloopen - er waren twee slachtoffers gevallen en Amsin kreeg twintig jaar dwangarbeid in de ketting.

Dit was de geschiedenis van Sima's hu- welijk. Veel geluk had zij niet gehad. Zoo ging bet! Den een liep het mee in de wereld, den ander tegen! Wat deed ze ook zoo'n opvliegend Madoerees te trouwen hadden de vrouwen uit de dessa geze~d.

, Je moest het onder je eigen volk zoeken;

een l\ladoerees was gauw "mata glap", dat wist ieder. Er was echter niets meer aan te doen. Sima moest haar lot dragen - de ringen en de slendang had ze niet meer in kunnen lossen als vader er weer niet het geld voor gegeven bad. Die en

(14)

20

haar mooi zilver sieraad, de groote borst·

speld, waren nu haar eenige bezitting.

Ali dacht veel na over net ongeluk van zijn kind. Hoe vreemd was het toch, hoe ondoorgrondelijk! Was hij zelf niet een vroom goed man geweest? Had hij niet altijd zijn sakat. de liefdegave aan de armen, opgebracht, ook al had hij zelf niet veel? Had hij zich ooit aan het verplichte vasten onttrokken? Had hij niet zijn salah gebracht in de heilige maand waarop de Koran uit God's hemel zelf nooerdaalde? 1) En ook de kleine geesten had htj niet ver- geten, hij had immers geofferd als het noodig was ... hij had immers slamatans gegeven als het moest, hij had immers al de beschermgee ·ten die er zijn te vriend gehouden, en hij had een stil sober leven geleid, niet gemoord, niet gestolen, niet

1) De maand waarin Mohamed de meeste open- baringen zoude gekregen hebben.

~ ) J I

21

gespeeld - hij was geen opiumschuiver.

Welke was dan de reden dat de goede geesten hem verlieten en hem in het ongeluk van zijn kind zoo straften? En zelfs ouderen en wijzeren dan hij zelf wis·

ten de oorzaak niet. Meermalen had oude Ali over zijn leven gesproken met Hamza, den hadji, die de heilige tocht naar Mekka had gemaakt. Een bedevaart naar de haram zou ook Ali die niet kunnen doen? Hij was wel oud maar zijn been en waren nog sterk en hij was vol moed om den verren tocht, waarvan velen niet wederkeerden, te ondernemen. Als Allah het van hem wilde, welnu, hij was bereid! Wellicht zon dan het geluk in zijn leven komen, wel- licht werd dan de zware straf van Amsin opgeheven. Als hij niet ,ziek en er toe in staat was, werd de tocht naar het huis, door vader Ibrahim weder opgebouwd en gereinigd, immers een plicht voor hem,

(15)

zoo stond het in de Koran, zoo had Mo- hammed het gezegd. Maar er was geld voor noodig, veel geld. Honderd gulden moest de geloovige Moslim minstens bezit- ten om den tocht naar Mekka te volbrengen, had Hamza, de hadji, hem gezegd, en honderd gulden was veel. Hij kon het sparen, geduldig beetje bij beetje op zijde leggen; de opbrengst der klappers rondom zijn huisje kon meevallen en hij wilde zich immers graag ontberingen opleggen, hij wilde zich veel, veel ontzeggen, zelfs de kleine luxe van een siripruimpje. Armeren dan hij hadden door geduldig sparen en uitzuinigen het geld voor den heiligen tocht bijeengekregen en zij waren terug- gekeerd in hun geboorteland, geêerd en gezien door allen en zij hadden den vrede Allah's in hun ziel!

Het werd de droom van AU een bede- vaart naar het heilige land te doen. Ieder

. .

wist waarom hij zoo zuinig was, waarom bij zelfs geen geld meer over had voor een gedroogd vischje bij de rijst, waarom hij daarentegen trouw offerde bij den heiligen boom, offerde om de geesten gunstig te stemmen, die de ' dessa en dus ook hem beschermden of die hem zouden vergezellen naar het verre land I

Dat alles was al lang geleden. Het was in dien tijd toen de groote fabriek zich pas als een vretend monster, dat onverstoor- baar zijn werk deed te midden der oe vol- king had geplaatst. Ali was er als de anderen heengetrokken, want er kon veel volk gebruikt worden. Hij had het steen·

bakken, zijn eigenlijk vak, er aan gegeven, want op de fabriek was meer te verdienen en er moest immers gespaard worden voor • den tocht naar het heilige land! Hij werkte eerst in de tuinen, later op de fabriek zelf bij de ampas en daarna bediende hij de

(16)

ovens. Dit was Ali's ongeluk. De jonge sterke mannen konden er tegen half naakt voor de gloeiende vuren te staan. AU was een oud man en werd midden in den maal- t\id opeens zwaar ziek door gevatte kou.

En de ziekte pakte hem zoo aan, dat hij tot weinig meer in staat was toen hij na maanden weer den tocht naar de fabriek aanvaardde. Daar kon hij alleen gebruikt worden voor kleine werkjes, suiker scheppen of de wacht houden bij de weerbrug. Toch was dit niet het ergste' Neen, het aller ergste was het opgeven van de reis naar Mekka I Hij zou die niet kunnen doen, dat voelde hij wel - sterk ontraadde het hem ook Hamza de Hadji. Wist hij zelf niet wat er aan verbonden was 1 De lange tocht over zee, de ontbering die men zich, eenmaal den voet aan land hebbende, moest ge- troosten om den ihram aan te nemen, de toestand van onthouding en heilige wijding,

zonder welke geen pelgrim den heiligen grond mag naderen, de vermoeienis, die de verrichtingen der ceremoniên medebrengen bij de tawafplechtigheid - de ellende, die de orang djawa moet verduren eer hij een behoorlijk onderkomen heeft in de heilige stad? Het zou AU's dood zijn en het was den wil van den grooten profeet niet dat zieken en zwakken den tocht ondernamen.

Hamza, die niet alleen voor wijs en ver- standig gold omdat hij hadji was, maar voornamelijk omdat hij goeroe was en de jonge lieden gOdsdienstonderwijs gaf, wist gelukkig nog uitkomst voor AlL Al kon Ali zelf de bedevaart niet doen, hij kon die, ziek zijnde en oud van dagen làten doen - hij kon een anderen pelgrim op- dragen voor hem en zijn geluk te bidden, voor hèm ~en zwarten steen bij het groote Huis te kussen ... maar het kostte geld ...

niet meer dan de tocht Ali zelf zou gekost

(17)

hebben, 0 neen, maar het zou er ditmaal binnen niet al te langen tijd moeten zijn, want er zou juist een pelgrim vertrekken de volgende maand, Sastro uit de kampong Doeri. Als de pelgrim Sa stro ~en som gelds medekreeg kon hij daarvoor in het heilige land zelf een plaatsvervanger koopen - het was evengoed alsof AH zelf den tocht had gemaakt; een andere mond zou het

"Leabaika Allahoemma!" uitspreken, maar voor Allah zoude het zijn alsof Ali zelf zijn God aanriep bij den heiligen steen.

Zoo kwam het dat AH alweder geld moest leenen, want dat wat hij moeitevol opge- spaard had was nog lang niet genoeg en de pelgrim Sastro moest het binnen niet al te langen tijd hebben - en zoo kwam het dat Oemar alweer geld gaf en AH's schuld zoo groot werd dat de geheele op- brengst van akkertje en boomgaard lang- zamerhand voor Oemar den Arabier was.

27

Sastro aanvaardde de bedevaart naar het heilige Mekka, hem waren meerdere zen- dingen opgedragen van geloovigen die achter- bleven en niet in staat waren zelf den tocht te ondernemen en na vele maanden kwàm hij terug als hadji met den tulband op en de vrede Allah's in zijn ziel. Toen had AU nog lang zijn schuld niet beta.ald aan Oemar en Amsin was nog altijd dwang- arbeider in de ketting en Sima zijn vrouw zocht haar kost te verdienen met haar warongje en haar offerbloemen.

In het kleine huis bij den heiligen boom hadden zij jaren lang te zamen gewoond.

AH, zijn jongste dochter en kleine Simin.

Van alle kleinkinderen die AH had en hij had er velen van de zoons en dochters die zoo laIlgzamerhand getrouwd en nu ver weg waren, was Simin hem het liefst.

Waarschijnlijk omdat Simin van heel klein

(18)

af bij hem was geweest en het kind geen vader had die voor hem zorgde. Ali had . hem zoo graag het klapper- en maïsveldje schuldvrij nagelaten, maar er was vooreerst geen denken aan van Oemar af te komen. De groote schuld van de bedevaart naar Mekka drukte nog altijd. AH verdiende niet veel meer op de fabriek; hij zat bij de oudjes die suiker schepten en die kregen het minst. Simin werd nn al een groote jongen; als AH zich goed bedacht moest het kind zoowat tien jaren ztjn - bIjna de helft van den tijd die Amsin in de ketting werkende moest doorbrengen. BIjna tien jaren. dan kwam ook al heel gauw het groote besnijdenisfeest, zoo gewichtig voor den orang djawa! Och, dat hij dit feest nu eens recht mooi en luisterrijk voor den kleinzoon kon maken! Vroeger toen hij nog niet zulk een arme man was, zou hij dit hebben kunnen doen! maar nu! Er was

niet eens geld om een degelijk feestmaal aan te richten! De stukken van waarde, Sima's gouden ringen en haar zilveren borst·

speld :stonden in de roema gadéh. Dat wist hij wel al had Sima bet haar vader niet verteld en waarom zij ze er weder in ge- bracht had, dat wist hij ook! Voor het besnijdenisfeest, natuurlijk I - maar dat ging toch niet aan! Zijn dochter zonder haar sieraden op dien grooten dag! Den grooten dag dien Allah zegenen mocht voor den kleinen Simin! Och dat hij toch ook wat geluk kon brengen in dit leven!

Daarom moest het feest goed en mooi zIjn, geen moeite moest hem te veel zijn om de geesten gunstig te stemmen voor het leven van Simin. Als hij weer naar Oemar ~ing

en geld vroeg, dan kreeg hij het zeker;

rente kwam er altijd wel op, dat wil zeggen, niet de rente waarvan de menschen als zondig spreken, maar een zeker bedrag

(19)

dat Oemar vorderde, zij het ook in andere specie of in anderen vorm, maar dat was nu eenmaal zoo. Leenen was duur I En als hij het geld had, kon Sima haar ringen en de doekspeld lossen en er zou nog wat over zijn om het feestmaal te geven en Simin zou een mooi besnijdingsfeest hebben, en ... en AH zou weer schulden hebben, schulden aan Oemar ... het was of hij het sluwe gezicht van den grooten Arabier voor zich zag als hij zoo over alles nadacht, de betulbande donkere smalle kop, de kromme neus met de half toegeknepen donkere flikkeroogen daarboven, de lange sik waarin de smalle hand speelde ....

Ali zou weer schulden hebben, maar zou hij dan ooit zonder zijn? en was het niet om het geluk van zijn kleinzoon te ver·

zekeren, moesten niet voor dit kind alle goede geesten aangeroepen en alle kwade verre gehouden worden? Mocht hij jammeren

en klagen dat hij schulden had, hij die een oud man was die bijna afgedaan had met het leven? Hij zou vandaag nog een klein offer brengen aan den boom, opdat het geluk hem dienen zoude als hij naar Oemar ging om het te vragen, en zoo deed htj ook, 's avonds toen de zon haar laatste goud streepte aan den hemel. Op den grooten dwarssteen die steunend op twee anderen aan den voet van den boom lag, brandde de oude man wat wierook en terwijl de zachte geur opsteeg prevelde hij: "Goede Danjang, bescherm mlj en mijn kleinkind, verschaf mij dat wat ik noodig heb om een feestmaal aan te richten, geef ons geluk. Er is geen God dan Allah en Mo- hammed is zijn profeet I"~

. . . . . . . . .

De groote electriscbe lichten voor de fabriek glansden als reuzenmanen tusschen de hooge klapperstammen door. De schit·

(20)

teFende ingang wierp een fel blank licht- vierkant onder de donkere poort uit. Bui- ten het licht om, was alles fluweel donker, zooals het in de tropen kan zijn. Kleine lichtjes pinkten bescheiden hier en daar tusschen het dichte groen der kampongs en enkele sterren stonden aan de lucht.

Al het leven en het licht concentreerde zich bij de fabriek, de lorries die bij het laatste daglicht nog binnengekomen waren stonden te wachten bij de weegbrug met vele inlanders er om heen. Sommigen hadden hun koeien vastgebonden aan de palen die voor de fabriek stonden. Die lagen daar traag te herkauwen, half in de inkt- zwarte schaduw, half in het schitterend uitstralende, neerploffende licht.

In het kantoor van den grooten heer was uitbetaling, - er stonden rijen inlanders te wachten, ieder van hen klaar om bij het noemell van zijn naam de trap op te

gaan. Onder de tengere donkere silhouetten, die langs de verlichte kantoorramen opgin.

gen was ook dat van ouden AlL Hij had vandaag een groot nieuws gehoord en nu hoorde hij weer om zich heen zacht mom.

pelen over het groote dat ging gebeuren - er zou een tram komen, een wagen die door stoom ging. Hij zou langs al de fa- brieken in den omtrek gaan en zço regel- recht door tot de groote dessa Kediri!

Bijna even vlug als een vuurwagen ging zoo'n ding! Wirio had het gezegd en die wist het wel want hij had or eens in gezeten ergens op een groote plaats. Een stoomtram hier door de stille kampong, over den grooten weg waar vroeger alleen de langzaam voortsjokkende suikerriet- karren gingen of de lichte bendy's der orang blanda! - Dat zou een verandering geven! Zacht spraken de wachtende fabrieks- arbeiders or onder elkaar over en de ge-

Indische Mysterieên. 3

~-~---~~-.!J, ' 1 __ ::.-;--"~""""''O.#.

(21)

wone woorden ndoewit" en "wang" (geld) die anders meestal de schering en inslag waren van een algemeen gesprek, werden nu niet zoo dikwijls gehoord. Het was nu tram en "karreta api" dat hier en daar opsteeg uit het gezoem en soms een dade- lljk onderdrukte lach, een half gesmoord

,,10 I" want zoo vlak bij het kantoor van den grooten heer paste het niet luidruchtig te ztjn. Er waren al velen naar binnen gegaan en velen waren weer naar buiten gekomen met het werkloon in hun hand of tusschen den hoofddoek gestopt, maar de meesten gingen niet rechtstreeks naar huis zooals andere avonden. Zij staken de hoofden bijeen en bespraken iets, Ali zag het wel - er was zeker daarbinnen iets gezegd of bevolen door de heeren waarover men sprak, iets bijzonders. Hij zou het misschien ook hooren, zoo dadelijk, als zijn beurt daar' was. Al dichter kwam hij bij

de trap, waal' de achter hem staanden langzaam heendrongen, nu was daar opeens zijn naam en die van Wirio en Oestan ...

Hij ging naar binnen, met hem ue andere twee - de deur ging achter hen dicht en in het felle licht dat breed uitviel over de schrijftafel zag hij de drie heeren zitten die altijd bij de uitbetaling van het volk waren. Het ging als altijd - het weekloon werd neergelegd op het tafelvlak veor hem en met zijn magere bruine vingers streek hij het op, toen dankte hij, groette en be- reikte in een ietwat gebogen eerbiedige houding de tegenovergestelde deur - maar daar was he3 niet als iederen uitbetalings- avond. Pa Wongso de kantoorbediende die bij de deur z~t gehurkt, hield hem aan.

Hlj had hem wat te vragen - hem niet alleen maar ook Wirio en Oestan. Hlj moest maal' even wachten tot die twee ook hun geld hadden dan kon Pa Wongso

(22)

het aan alle drie tegelijk zeggen - AU wist wel dat er een tram zou komen hier?

Ja, ja dat wist hij.

En Wirio ook? en Oestan ook? Ja, ja beiden hadden er van gehoord.

Nu ze zouden dan ook wel begrijpen dat er eenige veranderingen zouden moeten gebeuren. Hier en daar zou de weg ver- breed moeten worden, het huisje van de oude Bok Sim zou weggeruimd worden en het klapperboscbje van Karin stond erg in den weg - dat zou alles opgekocht worden, maar nu waren er nog eenige kleine dingen waarmede de bevolking moest hel pen - onder anderen zou de groote Tamarinde op den kruisweg weg moeten. Wie wil van jullie den boom omhakken, je krijgt er een aardig sommetje voor".

Pa Wongso had dit alles gezegd met een gedempte stem en neergeslagen oogen; hij kon ook niet luid spreken want de heeren

37

aan de schrijftafel spraken met elkaar en er waren nog veel andere inlanders binnen gekomen die hun loon ontvingen, maar waarschijnlijk zou Pa Wongso ook niet luid hebben gesproken als hij alleen was geweest met de dessalieden, want wat hij daar vroeg was iets ongehoords, iets dat nog nooit gevraagd was, iets dat immers zonde was? den boom omhakken, de heilige Tamarinde vernielen waarin de bescherm- geest van de dessa huisde I wie zou dat doen wie

,

zou dat durven? Wie zou zulk een zonde op zich willen nemen en zich aan zulk een gevaar bloot~tellen? Wie zou de gebeele kampong onheil willen brengen wie zou zich het ongeluk willen wijten dat over de menschen en de kinde- ren en over het heele verdere geslacht kwam I immers niemand! Hoe kon Pa Wongso zoo iets vragen I

Pa Wongso had de opdracht van de

(23)

38

heeren daar - hij vroeg het niet - de toewan besaar vroeg het.

Pa W ongso bleef naar den grond zien ook toen AU en Wirio de twee ouden en Oestan de jongere man uit hun gehurkte houding verrezen en langzaam naar de deur schoven.

Dat was het dus wat er gevraagd was ..

waarschijnlijk ook aan de anderen, nu wist Ali het" wie wil van Jullie den boom om- hakken? Wie wil?"

"De toewan besaar kln het wel bevelen, zeide Wirio, maar niemand zal het willen doen".

"En niemand zal het kunnen doen zeide Oe tan, die het deed zou immers dadelijk sterven!"

De oude AH schudde zijn hoofd. Hij had al veel gezien sedert het groote fabrieks·

leven er was, en hij had zich niet dikwijls

meer over iets verwonderd, maar nu ver- wonderde hij zich!

Het was een witte nacht. Er gingen wolken langs de glanzend gouden maan, en als zij voorbij waren, straalde haar licht kalm en klaar uit over de wljde rietvelden, over de stil opgaande bergen over de lange rij zijdeachtige blädren der pisangboomen - en de heilige boom stond donker en roerloos.

Er was niemand uit de dessa die den boom wilde kappen. Zelfs de menschen die van verre gekomen waren uIt een andere streek durfden het niet. ZIj vreesden de bevolking.

"Toch moe~t het ding opgeruimd worden", zeide de administrateur van de fabriek.

"Hij staat in den weg. Zeg maar dat ik er nog een paar gulden op doe".

Met die boodschap ging Pa Wongso de

(24)

huisjes langs, maar overal kree~ hij het- zelfde ten antwoord.

"Denk je dat ik mijn eigen ongeluk wil ? Zou jij het doen? Wil je ons allen in het verderf storten ?"

Iedereen sprak er over - het trok als een stille wrok door de kleine lage kampong- huisjes heen, hoe kon iemand zoo iets bevelen? Alleen een ongeloovige, alleen een Hollander, diè kon dat doen I diè begreep niet welke gevolgen het zou hebben. Voor dièn was immers niets heilig I - Er werd gebeden, meer en inniger dan anders. In het huis van Hadji Hamza verzamelden zich dien Donderdagnacht velen die anders niet baden. Een vreemde mengeling van Islamisme- en Hindoebijgeloof dreef som- migen tot den gebedsroep en het was met vrees in het hart voor den beschermgeest wien gevaar dreigde, dat zij Allah's zegen afsmeekten en den salat brachten.

En zij, die na gebeden te hebben achter- bleven bij Hadji Hamza, spraken nog lang over het geval. "Als de boom valt, zeide hij, zal Allah de dessa straffen. De groote profeet heeft niet gewild, dat wij onze be- schermgeesten loochenen I"

En velen brachten hun offers aan den }?oom - Sima's stalletje werd leeggekocht op den eersten marktdag, zoodat zij voor zich zelve geen offerbloemen meer over had en wierookgeur steeg op tot aan zijn breed looverdak, onder welks zachte schaduw de bruin naakte kampongkindertjes speelden.

Sima, nu "Boq Min" geheeten, naar haar kind Simin, verzorgde de kleine Perkoetoet, de tortelduif, die aan een hoogen paal voor Ali's huis hing, maar die nu in zijn kooi aan een touw naar omlaag was gelaten. De Perkoetoet bracht geluk aan en vooral deze, die de gewenschte teekening op het

(25)

fijn grijze borstje had, maar Sima dacht dat zij van dat geluk nog niet veel gezien had. Zij was zoo arm, zoo arm, dat zij niet eens haar kind een besnijdenisfeest kon geven zooals het behoorde - al haar beo zittingen stonden in het pandjeshuis en het geld, dat zij er voor gekregen had? och, dat was op een klein beetje na al weer op.

Toch hád ze alles in pand gegeven voor kleine Simin's feest. Zij had gehoopt het weer te kunnen inlossen tegen dat de groote dag daar was, want dan wilde ze toch mooi zijn, tenmir.ste haar zilveren borstspeld weer dragen. Als vader n u maar het geld kreeg van Oemar, dan waren zij voorloopig geholpen. Het moest wel alles teruggegeven worden, 't was waar, en misschien of wel zeker meer dan dat, want Oemar nam woeker, maar dan ha~ Simin tenminste een behoorlijk besnijdenisfeest gehad. 0, zulk éen groote gewichtige dag,

waarop het kind eigenlijk tot den Islam toetreedt, waarop hij een geloovige wordt, mocht niet ongemerkt voorbij gaan. Het zou hem ongeluk brengen! De Perkoetoet kreeg nieuw fijn zand en in zijn bakje glinsterde schoon water. Langzaam trok Sima nu zijn kooitje omhoog en daar boven zacht bengelend tegen het blauwe luchtvlak begon het beestje zijn lokkend zachte roep.

Zou dat geluk beteekenen ?

Kleine Simin was mede naar de fabriek met grootvelder en als die twee straks terug kwamen zou Boq Min hooren of Oemar het geld gegeven had.

Den gansehen morgen riep de Perkoetoet zijn zacht eentonig koerend geluidje ....

Maar toen AH thuis kwam stond zijn gezicht strak. Oemar wilde het geldt niet geven, tenzij tegen een groote vergoeding en die vergoeding was Boq Min zelve. Dit zeide Ali niet aan zijn dochter. Zij mocht

(26)

44

niet weten van het voorstel - het zou kunnen z~jn dat zij het niet weigerde en dat wilde hij niet I dat wilde hij niet, nooit I Daarom zeide AH alleen maar, toen zij hem vroeg of hlj het held gekregen had,

"neen".

Sima was verslagen. Wat zou zlj nu doen?

Waar moest het geld nu toch van daan komen? Zlj voelde nu hoe zij den ganschen morgen gehoopt had en geloofd, ja zeker geloofd in de zacht roepende Perkoetoet daar boven aan de paal, de Perkoetoet die

alt~d nog riep, telkens riep met zijn kirrend geluidje.

En juist toen AH tegen het vallen van den avond voor zijn deur zat, kwam Pa Wongso aan en maakte een praatje. "Nie·

mand wil den boom kappen" zeide hij - de Toewan besaar heeft nu al twintig gulden uitgeloofd - 't is een aardige som, maar

natuurlijk wil geen enkel man voor twintig gulden zijn ongeluk koopen!

Twintig gulden! het klonk AH nog lang in ooren. Voor twintig gulden zou Sima haar borstspeld uit het pandjeshuis hebben en kon hij een feestmaal aanrichten. Als hij twintig gulden had, zoo maar opeens, dan had hij geen zorg voor de toekomst van kleine Min ... 'als hij twintig gulden had ... het was of een schok door zijn oude lichaam voer ..

schichtig keek hij den kant uit waar de boom stond, groot, heilig, eenzaam en roerloos.

Het was avond nu, het uur des gebeds .. In het bedehuis van de kampong sloeg de imam op de sombere bedook.

»Er is geen God dan Allah" prevelde AlL De volgende dagen bleef AU denken en prevelen. Niemand lette er @p, zelfs Boq Min niet. Haar eigen gedachte waren ook te veel bij de groote zaak hoe geld te krij-

(27)

46

gen voor het besnij denisfeest. Kleurige op- tochten van feestvierenden trokjren soms door de dessa, dat waren zij die ter feest- maal gingen bij Pa Sidin en bij Sariman den smid die ook het besnijdenisfeest van hun kinderen vierden. Het stak Boq Min de oogen uit. Zou zij zelf niet eens naar Oemar gaan en het geld vragen? Misschien kreeg zij het tegen minder hooge rente.

Toen zij het plan aan AH vertelde, keek de ,oude man met een wilden blik op. 't Was of hij uit zijn droom ontwaakte. "Neen, dat zal je niet, dat zal je niet I" barstte hij uit, Sima schrok 6r van. Zoo had ze vader nog nooit gezien. Ze trok kleine Simin naar zich toe en schreide. Hoe moest het geld er dan komen? moesten zij dan maar geen feest geven, moesten zjj Min dan maar zoo het leven in sturen zonder beschermgeest? was er al geen ongeluk genoeg over hen gekomen?

All staarde naar het donkere hoofd van zijn dochter, gebogen over de smalle schou- der van kleine Min en hij keek in de groote oogen van Min die hem vragend aanza- gen ....

"Als ik maar wàt had, snikte Boq Min, als ik m'n kind maar een kleine slamatam kon geven.... Als ik naar Oemar ga, Yadel:, dan ... ,"

"je zult niet gaan, je zult niet gaan, riep de oude opeens en hij ging vlak voor zijn dochter en haar kind staan. De donkere oogen flikkerden even in zijn oud rimpelig gezicht en zijn hand greep haar bij de tengere pols.

"Ik zal je wat zeggen Sima. "Morgen heb je het geld - versta je me, morgen .... ~'

Sima keek op. Ze wilde vragen waar het dan vandaan zou komen, maar er was iets op het oude gezicht dat haar deed zwijgen.

Ze zag hoe vader zijn donkere baadje, aan

(28)

deed, zijn hoofddoek wat terecht schikte en langzaam naar de deur ging. Een breede zonnestraal viel binnen toen hij die open- deed: "Ik wil mee I" riep Min maar Groot- vader scbudde zijn boofd. "N een, neen ik ga alleen" zeide bij en zonder om te zien ging hij het zonnige pad op dat naar de fabriek leidde. Hij was een oud, beel oud mannetje zooals bij daar liep met de ge- zwollen ären op zijn magere bloote beenen, met zijn al wat gekromden rug en inge- vallen gezicht, waarin de anders doffe oogen vreemd scbitterden als donkere sterren.

Hij zat daar kleintjes geburkt in de voorgalerij voor het groote huis - de Besaran naast de fabriek. Rondom bem was de weelde van witte booge muren en groene reuzenpalmen en elegante stoelen. Verder in de donkere diepte van bet huis glansden spiegels zacbt op, plooiden rijke draperieên

neer, wuifden weer palmblàren zacht, soms even beschenen door een zonnevonkje dat het donker koele huis doorzweefde. Hij zat daar heel kleintjes en nederig, wilde zich als bet kon nog wel kleiner maken bij al dat groote en blanke en mooie, in die wereld die zoo glanzend en vreemd was vergeleken bij die waar hij uit kwam, en vooral ook klein tegenover den grooten heer die daar voor hem zat in den met iedere beweging zachtkrakenden rottan stoel.

Hij had gezegd wat hij te zeggen had en nu wachtte hij en hij hoorde de stem die zooeven tot hem gesproken had nog eens zeggen:

"Nu 't is goed AH, morgen kom je het geld dan maar halen".

En hij bleef zitten, stil, onbewegelijk.

De groote Heer, inlanders kennend, begreep dat er nog iets komen moest wacht, voorschot natuurlijk! - nu, dat was zoo erg niet I Hij had het er wel voor

Indische Kylterleên. 4

(29)

over, :t gezanik wa.s nu tenminste voorbij en hij tastte in zijn zak.

"Moet je "perskot *) hebben?"

AU keek op. Perskot ? 0 •... ja daar had hij niet aan gedacht, hij had eigenlijk nergens aan gedacht maar hij kn~kte; zeide zacht "ja., Toewan .. , als de Toewan het geven wil ... Ik heb .geen gereedschap".

Gereedschap had hij wèl - maar hij moest toch wat. zeggen en hij nam den rijksdaalder aan dien de groote Heer hem gaf. Toen stond hij op. Hij moest weg, dat zag hij wel, er viel niets meer te bespreken en de Toewan zelf was ook van zUn stoel opgestaan.

"Morgen om tien uur kan je het krijgen"

zei de Toewan.

J a, ja, morgen om ti,en uur 1 "Tabé Toe·

wan, Ali dankt u... tabé Toewan, AH vraagt permissie om weg te gaan I"

*) voorschot.

51

De oude stem beefde en de oude beenen trilden toen zij de breede trappen afgingen en AU ging langs een omweg naar huis.

Hij wilde den boom niet voorbij, maar ook niet het huis van Wirio en dat van den Hadji en Oemar wilde hij mijden - hij sloop door de kampong die hem vijandig leek, naar huis, langs kleino smalle wegjes die bijna niemand betrad, waar kleine slangen loerden tusschen de vochtige blMren . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . .

De zinkende zon sprankelde goud in de lucht vlak onder de grijze neerhangende wolken, en goud langs de toppen der bergen en goud in het stille water dat donker vloeide tusscben de al kleurlooze oevers.

De heilige boom stond als een oude reuzenman die de armen omboog heft, zijn kop in de lucht, zijn voeten diep in de aarde.

(30)

52

De heilige boom stond daar als bad zijn loover, als baden zijn takken, als bad heel zijn enorme stam met de breeèe uit den grond loskomende wortels, als bad zijn gansche stille plechtige wezen.

De heilige boom stond en wachtte. Geen licht ving hij meer van de zinkende zon die ver weg goudde achter de bergen.

Donker en eenzaam stond hij en wachtte ..•

totdat de zon zonk, totdat het goud in de lucht verging, totdat de bergen één waren met het hemelgrijs . . .. totdat de nacht kwam . . .

Er beefde een lichtje in het huis van AH. Het kwam de deur uit en trilde in cadansjes over den weg. Een vaag sch~ntje

gleed neer langs den grond en belichtte met vluchtige glansrondinkjes den weg voor ouden AH uit. Het was nacht en het is den inlanders verboden zonder licht te gaan.

Ali moest naar Hamza den hadji. Zijn geest was onrustig - hij zou Hamza vragen voor hem te bidden - dat zou hem rust geven, dan zou hij krachtig zijn. Hij sloop door de donkere kampong als volgde hem iets, als moest hij zich verbergen voor iets of iemand.

In de huisjes die aan beide zijden van den smallen weg donker opgingen, trilden schuchtere lichtjes door de rete~ der bam- boem uren waarachter de dessalieden sliepen.

In het huis van Hamza stond de deur half open. AH duwde haar met zijn donkere oude hand wat meer open en hij schrok, want bij het flikkerend lichtschijnsel zag hij den wreeden geiten kop van Oemar den Arabier en dat van den jongen Oestan en daarachter Hamza zelf - maar hij be- heerscbte zich dadelijk. Naar Inlandsch ge- bruik zette hij zich rustig neer op den grond bij de drie anderen die zàcht spraken

(31)

alsof zij bang waren gehoord te worden.

Oestan stak een nieuw stroo~je aan en Ali zelf nam er ook een. 't Was of hij zoo rustiger werd. Van bidden kon nu niet veel komen dat begree1J hij, maar hij bleef zitten en mengde zijn rook droomerig bij bij die der anderen. Hamza ell ûamar spraken over geld en landhuur en Oestan zeide iets van een rietbrand die uitge- broken was op een naburige fdbriek. Tel- kens was er een stilte, dan rookten allen en luid klonk soms de schreeuw van een nachtuil buiten.

"Een slecht teeken 1" zeide Hamza, toen de kreet voor de derde maal de stilte buiten

l

scheurde.

"De geest waarschuwt ons misschien,"

meende Oestan.

"Waarom?" vroeg Oemar en hij tuurde door zijn oogspleten naar ouden AlL "Nie·

mand denkt er aan de "printah" van den

grooten heer op te volgen. De Danjang heeft geen kwaad te vreezen 1 Of het moest iemand wezen, die het geld al heel erg noodig had."

Ali kon de oogen van Oemar niet ont- wijken. Hij hief zijn oud ingevallen gezicht op en zag hem aan. Het was maar even, een rookwolkje gleed langs den Arabieren·

kop en den kleurigen tulband - en Ali's aandacht werd afgeleid door Hamza's stem, die heftig in fanatieke dweepzucht uitbrak.

"Niemand zal den boom vellen 1 Hij zou een kind des doods zijn, zoo waar ik hier zit I"

"Maar als iemand arm is, als er geld moet zijn!" zeide Oemar weer en keek AH aan.

En weer hief Ali het oude gezicht op en keek over het flikkerend licht heen in het gezicht van den ander.

"Hij zou sterven," zeide Hamza nog hef·

tiger dan straks, "zoo waar als er een God is, hij zou sterven I"

(32)

56

Toen srond oude Ali op en zeide dat het laat was en hij naar huis moest en hij schreed weer den donkeren nacht in met het bevende lichtje voor zich uit.

Lang voor het gloorde ging hij. Voor- zichtig stak hij den weg over - voorzichtig betastte zijn voet het vochtige gras, voor- zichtig legde hij zijn bijl daar neer tusschen de breede wortels. Alle vreezen en beven waren heen nu. In de duisternis verhief zich hoog en groot de breede stam voor hem. Met beide handen greep hij hem aan, zette zijn voet schrap en klom' zacht be- hendig als in zijn jonge jaren omhoog. Het ging alles zacht geruischloos. Hij voelde zich sterk... hij wilde niets anders zien dan zijn werk. Daar waar de eerste takken begonnen, rustte hij even, maar aapachtig grepen zUn handen, grepen zijn voeten weer verder .. al hooger klom de kleine donkere

figuur. Onrustig begonnen de blären te ri~

selen en dunne vogelstemmen tjilpten even angstig als in een droom. Toen werd het stil. AU sloeg het lange touw, dat over zijn rechter schouder hing, om den stam; daarna gleed hij omlaag - zijn handen grepen, zijn voeten grepen en tastend kwam hij weer beneden. Hij stond weer in het vochtige kille gras. Geen oogenblik wilde hij op- houden; dènken wilde hij niet, alleen maar doen, dóén. Zijn handen strekte hU uit naar het steenen altaartje. Er lagen nog bloemen op, misschien een offer van Sima, hij wierp ze in het gras en de steenen kantglde hij weg. Zijn hand beefde niet; hij voelde zich sterk in alle spieren. Nu de steen en weg waren, zocht hij zijn bijl en hij hief haar op en hij hieuw.... Bij den eersten slag schreeuwden de vogels boven in het loover, de bladeren ruischten even door hun op·

vliegen. . .. Hij hoorde niet, hij zag niet.

(33)

Zijn armen waren sterk, hij hief de bijl op, hij liet haar neerkomen, een, twee, drie tot zeslllalen toe. In de vage schemering rondom werd een witte scheur zichtbaar in het donkere hout. Een bleeke vreeselijke wond leek ze. Het was genoeg - de boom moest nu aan de andere zijde gekliefd worden.

Moeheid voelde hij niet, a.lles mQest dadelijk geschieden, vlug! Met beide handen vatte hij zijn gereedschap aan en hieuw aan den anderen kant iets hooger, ditmaal. Het hout splinterde, het wit grijnsde van de nieuwe wond.

Door het machtige loover heen schitterden nog enkele sterren. Een, de morgenster was als een sprankelende diamant aan de zachte lucht. Iets als schittering van licht werd flauw merkbaar aan den Oostelljken hemel.

Ali zag het niet. Hij werkte, hij hieuw, de slagen klonken hol in den stillen nog lichtloozen dag - de witte wond werd

groot er en breeder in den reuzenstam.

~ De slagen vielen - het licht in het Oosten werd breeder, een kleurige vonk, die zachtjes aan dieper begon te gloeien, de sterren verbleekten allengs, alleen de morgenster schitterde.

De laatste slagen vielen - de allerlaatste slag viel ....

Ali voelde geen moeheid - hij waR nog sterk, hij kon nog doen wat hU wilde, wat moest.

Hij liep een eind terug tot daar waar het touw neerhing uit den hoogen stam. Toen zette hij zich schrall. Het rechterbeen voor- uit - het andere in de knie gebogen - de bruine half bloote armen gestrekt - zijn handen knepen het touw en hIj trok ....

Langzaam viel de boom. Zijn kreun klonk tot ver weg, het was als een stem die roept in het uur van nood - het was als een schreeuw om hulp, toen was er het volle

(34)

geluid van het ruischen der blMren, die zich tot den grond negen. Voor bet laatst ruiscbten ze, zij zuchtten hun weedom uit;

dat was als de laatste snik van den heiligen boom.

Nu lag hU over den weg als een reus, met zijn bosch van loover en de wonde- plekken op zijn donker hout.

Honderden vogels vlogen op, angstig tjil- pend, verlaten fladderend in het vage aan- brekende licht.

Het was gedaan.

Oude Ali tastte naar zijn bUl. Hij wilde weg - hij wilde naar huis toe. Waar was zijn bijl? Hij zocht in het vochtige gras ....

hij wilde weg. Hij bukte zich. Zijn knieên beefden nu; bij moest neerzinken, hij zooht zijn bijl - hij zag baar, dMr .... hij greep ... . en hij zag een andere hand die greep, .. . hij zag ... , Allah! Wàt was dat? Wiè was dat? De bijl was in de hand, de hand ricbtte

haar op, Een eerste zonneschittering spatte in baal' blanke zijde .... de bijl werd ge·

heven, de bijl was boven hem .... AH hief zijn oude banden smeekend op .... bet was de geest in den boom, de danjang .... Neen, neen! het was bet duivelgezicht van Oemar en bet waren de spleetoogen die hem nu aanzagen open en fel .... De bijl kwam, de blanke bijl... De geest, de geest die wraak nam, neen, neen, Oemar de Arabier 1 ....

De bijl bliksemde boven bem ....

Het licbt aan den hemel ging op. De majesteit van zon en kleuren brak uit boven de bergen en de stille donkere bosschen aan den horizont. Toen kwamen de menschen uit hunne huisjes en op den kruisweg von·

den ze den ouden heiligen boom liggen met zijn 'loover als een verwarde massa op den grond - en ouden Ali dood tusschen de knoestige takken.

. "De danjang I" fluisterden ze.

(35)

KOSTBARE SPROKE.

Als iederen avond zat Itèngré, de jonge donkere vorstin in de groote Alu-bola onder den baldakijn van vergaan roode kleur en wachtte. Zij zat op de manier der vrouwen uit haar land. De rechter knie opgetrokken, .de andere op den grond rustende, zood at de soepele zijde der violetta arong, dunne mat- lichtende plooien trok, van knie tot knie.

Haar zeer slanke arm, tot ver over de ~ruine,

beringde hand met een nauwe mouw bedekt, rustte op de rechterknie, en in het snel- dalende Jicht van den laten dag, dat door de kleine vensters naar binnen vloeide, glommen zacht de knoopjes van edelsteen .

op haar mouwen borst, vervaagde haar ovaal gezicht als een bruine vlek, waarboven het haar zwart fluweelig glansde. De gouden adertjes die door de zwart zijden kabalja stroomden waren nu onzich tbaar. Het geheele tengere figuurtje, neergehurkt op de zachte mat haar ten zitplaats gespreid, was gehuld in het onzekeren avondschijnsel dat uit het venstertje neergleed, waardoor de verre bergen in de nog rossig lichtende lucht te zien waren. .Alleen op den sierlijk zich openenden spuwbak die naast haar stond, straalde een kopervonk ; een gloeilicht in de duisternis.

Als ltèugré wachtte, werd het iederen avond zooals nu. Donkere schaduwen zag zij kruipen in de hoeKen van het groote verblijf, zag zij schuw heeudeinzen en om- hoog trekken tusschen de breede houten palen, die vier en twintig waren en op- gingen tot het geheel in schaduw hangend

(36)

dak. Door de vier kleine openingen die als vensters waren in den muur waar Itèngré het verst van verwijderd was, drong geen licht meer van buiten door, want het loof der boomen hief zich dicht en zwaar als één massa naast bet huis op. Door de reten van het bamboe vlechtwerk der palàdang, de lichtere afgeschoten kleine ruimte van het voorhuis, waarvan de trap neerdaalde tot op het schrale gras buiten, was ook nog een speling van schemering.

ltèngré wist den houten wand achter zich, die de Ala-bola. van haar slaapvertrek scheidde, in diepe duisternis. De be beeld·

houwde vakken, waar des daags de lichte zwelling der bloemen en bladermotieven, goudbronzen en blauw glanzenden matlich- ten vingen, naast de t:uweelen schaduwen van het voorname diep bruine hout, waren nu onzichtbaar in hun onderlinge scheiding en gingen op als één hooge muur, donker

....

en onwrikbaar, zwaar, in het overigens luchtig opgetrokken huis, waarvan de licht en dichtheid te vermoeden was ondanks het late, zinkende daglicht.

Als Itèngré zat en wachtte, hoorde zij als iederen avond dezelfde geluiden; gelui- den die even opstegen en weer heen dreven als weifelden zij te komen of die plotseling afbraken, even snel en plotseling als zij gebroken hadden de stilte der natuur ....

Mineurtonen die een voorbijganger tok·

kelde op de snaren van een ketjaping, den lichten zang van slaven kinderen die zongen een eentonig liedje aan de dalende zon, 't ge wiek van snel optrekkende vogels, in koppels schuiling zoekend voor den nacht, of 't zacht warme geknetter van een vuurtje, dichtbij onstoken op het groote erf om de

bij~en gezochte blaren te verbranden ... . de schreeuw van een uil en nu .... de bedoek. De oproep tot het gebed voor de

Indisohe Mysterieên. 5

(37)

geloovigen, drie doffe slagen uit het bede- huis beneden in het dal ....

Nu was het toch laatl Waarom duurde het dezen a vond zoo lang? Itèngré bewoog even de dunne vingers waaraan de oud zilveren ringen met hun waterige juweeltjes schitterden. - Anders was er geen teeken van ongeduld. Zij zat weer onbeweeglijk en wachtte ....

Er kwam een oud vrouwtje achter haar om binnen. Onhoorbaar had zij het vaag opschemerende, met draken bewerkt gor- dijn, dat voor een opening in den houten wand hing, weggeschoven, onhoorbaar kwam zij nader.

Zij stak de pelèn aan, den grooten kope- ren kandelaar met zeven uitspruitsels als bloemen die de wasstokjes droegen. Onrustig woelden nu de oranje vlammetjes in de bezonken duisternis van het groote vertrek.

En opeens, bijna tegelijkertijd een ge-

druisch buiten, de stap van een paard op het zachte gras ....

;, Andoe, ga zien", zeide Itèngré.

Andoe, oud figuurtje in het kleed der onderhoorigen, een langen sarong van ge- ruiten stof, die zij voor sleepen behoedde door ze in diepe plooien om haar tenger lichaam bijeen te houd~n, met een licht gekleurd baadje aan, hoog aan den hals gesloten, ging zacht de Ala-bola door en trad de deur uit om in de palàdang te zien wie daar beneden was.

Het was de iederen avond verwachtte.- De zendeling.

De zendeling beneden afgestegen, beklom de trap en kwam binnen door de lage deur.

Hij was een lang en mager man, zoodat hij moest bukken bij het binnentreden.

Vreemd was opeens zijn westersche klee- ding in de stille omgeving van de vorstin Itèngré. Hij was in het wit en droeg hooge

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ouders van gezinnen met een beperkt inkomen nemen deel aan de vergaderingen van de stuurgroep, aan de bijeenkomsten van de werkgroepen, ontwerpen en voeren de acties en

Deze dwaze maagden gedroegen zich, toen zÍ$ iets Blkrogen hadden, alsof ze een overvloed van genegenheid en lrrrl{frlonis bezaten; zÍ$ dachten dat ze zoo goed als

“Ook voor bedrijven en vereni- gingen lassen we een voor- verkoop in van 29 oktober tot 11 november.. Zij kunnen zich aan- melden

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-

Looy- schelder: ‘Dat zijn bevoegde leerkrachten die een eigen bedrijf zijn gestart, bijvoorbeeld een coachingspraktijk, maar nog een paar da- gen per week in het onderwijs

Doel: maatschappelijke participatie statushouders verhogen en daarmee tevens een bijdrage leveren aan het bestrijden van het personeelstekort in de

en wij bepalen niet zelf wie getrokken wordt want alles wat de Vader aan Christus geeft zal komen. Johannes 6:37, 6:39,

Wel hielp het toegediende bloed om haar leven te verlengen, maar op 3 maart 1987 ging onze 6 jaar oude Jenny naar huis om bij haar Heer te zijn.. Op haar grafsteen staan