• No results found

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 9 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 9 · dbnl"

Copied!
235
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaargang 9

bron

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 9. Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 2002

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008200201_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

Piet Verkruijsse

Moeilijk en dogmatisch, maar wel buitengewoon rijk

Verleden, heden en toekomst van de analytische bibliografie

1

De nieuwe perspectieven voor het editeren van teksten zijn hoopgevend en angstaanjagend, zoals steeds wanneer een nieuw medium zich aandient. De hoop van velen dat door het ‘artificialiter scribere’ vanaf het midden van de vijftiende eeuw alle geleerden, waar zij zich ook bevonden, over een gelijkluidende tekst zouden kunnen beschikken om op basis daarvan verder te kunnen werken, bleek al snel ijdel.

Het ene exemplaar van een druk hoefde door het ‘geknoei’ van drukkers in hun werkplaatsen niet exact dezelfde inhoud te hebben als een ander exemplaar; dat de tekst in een volgende druk substantieel kon afwijken van die in een eerdere druk mocht dan ook geen verrassing meer zijn. De problemen die men eerst had met onderling afwijkende individuele handschriften bleken door de uitvinding van de boekdrukkunst alleen maar groter geworden. Nu de digitalisering van alles wat ooit aan het papier is toevertrouwd onontkoombaar wordt, omdat in de moderne

informatiemaatschappij iedereen overal ter wereld eenvoudig over alle informatie moet kunnen beschikken, neemt de problematiek van de eenvormigheid en autorisatie van die informatie recht evenredig toe, want nu is in principe iedereen uitgever, zetter en tekstediteur tegelijk.

Een uitvinding die het ideaal van ongewijzigde vermenigvuldiging van teksten nabij kwam, heeft relatief weinig aandacht gekregen: de fotografie. Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw maakten fotokopieerapparaten een einde aan de kopiistenfouten bij het overschrijven of overtypen van teksten. Vanaf toen was het mogelijk op eenvoudige wijze exacte kopieën te krijgen van een geschreven of gedrukte bron.2Die mogelijkheid is gebleven bij de digitale revolutie: via de digitale camera

1 Dit artikel is een licht gewijzigde versie van een eerder in het Duits gepubliceerde bijdrage,

‘Schwierig und dogmatisch, aber auch aussergewöhnlich reichhaltig. Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft der analytischen Bibliographie’, in: R. Nutt-Kofoth, B. Plachta [e.a.]

(Hrsg.), Text und Edition. Positionen und Perspektiven. Berlin 2000, 369-386. Met dank aan de uitgever, Erich Schmidt Verlag, voor de verleende toestemming om dit artikel ook in het Nederlands te publiceren.

2 Ik ga hier voorbij aan facsimile's die de bron probeerden na te bootsen uit de periode van vóór de uitvinding van de fotografie. Zie voor een overzicht van de diverse gebruikte methoden E. Cockx-Indestege, C. Lemaire, Handschriften en oude drukken in facsimile van 1600 tot 1984. Catalogus. Brussel 1984 (Catalogi van tentoonstellingen georganiseerd in de Koninklijke Bibliotheek Albert I, C 200).

(3)

kunnen hele boeken of handschriften als plaatje beschikbaar gesteld worden, maar nog steeds is de definitie van Herbert Douteil veel te optimistisch: een mechanische reproductie van een uniek geschreven of geschilderd voorbeeld, met gebruik van alle beschikbare middelen om het origineel te reproduceren met het doel dit op een bevredigende wijze te vervangen.3Het vermenigvuldigen van een bron uit het verleden maakt die niet toegankelijker. De inhoud daarvan opnieuw ter beschikking stellen aan een hedendaags publiek blijft toch de taak en het streven van de editeur. Juist als de totale wereldliteratuur virtueel binnen ieders bereik is, zal het verlangen om die teksten te begrijpen niet afnemen. Het uitgeven van gedrukte boeken is misschien eindig; het editeren van teksten zal dat nooit zijn. Die constatering of verwachting impliceert dat de tekstediteur behoefte zal blijven hebben aan tekstgeschiedenis en dus zal moeten samenwerken met de analytisch bibliograaf om de drukgeschiedenis te reconstrueren.

Het belang van de analytische bibliografie voor het interpreteren en editeren van gedrukte teksten dringt slechts langzaam door, zowel in geografisch als in

wetenschappelijk opzicht. Het specialisme ontwikkelde zich eerst in Engeland en de Verenigde Staten, later in Nederland, Frankrijk en Duitsland, terwijl er nu nog steeds disciplines zijn die hun bronnen niet als materieel object kennen. Dat laatste geldt zelfs voor sommige beoefenaren op het nieuwe terrein van de boekgeschiedenis waar de aandacht vooral uitgaat naar de distributie en consumptie van drukwerk en minder naar de productie ervan. Ook verschijnen er nog regelmatig bibliografieën en catalogi zonder de voor de analytisch bibliograaf zo belangrijke opbouw- of collatieformules, en komen er tekstedities op de markt waarin men vergeefs zoekt naar gegevens over de druk- en tekstgeschiedenis. Hoe komt dat toch? Om het heden te begrijpen, moeten we het verleden kennen.

Van dienstmeid tot dictator

Als we als omschrijving van analytische bibliografie nemen ‘de bestudering van het gedrukte boek als materieel object’, dan gaat de geschiedenis van deze discipline ver terug in de tijd. De technische kanten van het vervaardigen van een boek worden al vanaf de zeventiende eeuw uit de doeken gedaan in drukkershandleidingen, waarvan die van Moxon de oudste en bekendste is.4Verder zijn er achttiende- en

negentiende-eeuwse handleidingen samengesteld in Engeland (Smith, Newcombe), Frankrijk (Fertel, Fournier, Castillon, Boulard, Bertrand-Quinquet, Momoro), Duitsland (Gessner, Täubel) en Nederland (Van Cleef, Schook, Wardenaar).5Deze handleidingen van mensen uit de praktijk vormen ogenschijnlijk een prachtige bron om de techniek

3 H. Douteil, ‘Begriff und Aufgabe des “Faksimile”’, in: Adeva Mitteilungen 28 (1971), 7.

4 J. Moxon, Mechanick exercises (1683). Ed. by H. Davis & H. Carter. Oxford 1958.

5 Zie voor een goed overzicht van de internationale drukkershandleidingen en hun onderlinge ontleningen F.A. Janssen, Zetten en drukken in de achttiende eeuw, David Wardenaar's Beschrijving der boekdrukkunst (1801). Haarlem 1986.

(4)

van zetten en drukken uit het verleden te leren kennen, maar enerzijds beschrijven ze vaak juist niet de meest simpele dingen die ons antwoord zouden kunnen geven op vragen over hoe het nu werkelijk in zijn werk ging, en anderzijds streven ze ernaar een ideaalbeeld te geven waarin geen plaats is voor het tonen van waar het in het productieproces grandioos fout kon gaan. Zij werken van kopij naar druk, terwijl wij vanuit de druk naar de kopij toe moeten werken.

Portret van Joseph Moxon, de auteur van het eerste drukkershandboek, Mechanick exercises, 1683.

Uit: F.C. Bigmore, C.W.H. Wyman, A bibliography of printing. Reprint. London (enz.) 1978, dl. 2, p. 61.

De echte geschiedenis van de analytische bibliografie begint dan ook wanneer bibliografen gegevens noteren die verder gaan dan het overnemen van een titel en een jaartal van een titelpagina.6De vroegste voorbeelden daarvan vindt men in de achttiende eeuw wanneer Michel Maittaire in Frankrijk en Georg Wolfgang Panzer in Duitsland pogingen doen om de door hen beschreven boeken (vooral incunabelen en postincunabelen) per drukker te rangschikken. Dat betekent inzicht in de door de drukkers gebruikte typografische materialen. Die belangstelling voor de typografie van het oude boek is lange tijd beperkt gebleven tot de incunabelkunde en bibliofilie.

Brunet, Hain, Bradshaw en Proctor hebben baanbrekend werk verricht om

ongedateerde en ongelokaliseerde drukken aan een werkplaats toe te wijzen. Door hun werk drong eind negentiende eeuw het besef door dat van ieder boek een biografie geschreven zou kunnen worden, van kopij tot druk en herdruk.

Aan de nieuwe bibliografische benadering van oud drukwerk zijn de namen verbonden van Alfred W. Pollard, Walter W. Greg en Ronald B. McKerrow. Pollards Shakespeare folios and quartos uit 1909 is de eerste publicatie waarin

literair-historische problematiek werd aangepakt via de analytisch-bibliografische

6 Zie voor een beknopt overzicht van de geschiedenis van de analytische bibliografie E.W.

Padwick, Bibliographical method. An introductory survey. Cambridge (enz.) 1969, 1-12.

(5)

letterenstudenten en bibliografen de beginselen van het vak bijgebracht, niet alleen in

7 A.W. Pollard, Shakespeare folios and quartos. A study in the bibliography of Shakespeare's plays, 1594-1685. New York 1970 (1e druk London 1909).

8 R.B. McKerrow, An introduction to bibliography for literary students. Introd. by D.

McKitterick. New ed. Winchester. New Castle 1994 (1e druk Oxford 1927).

(6)

Engeland.9In 1949 kreeg de analytische bibliografie haar ‘bijbel’ in de vorm van Fredson Bowers' Principles of bibliographical description, een niet gemakkelijk te overschatten standaardwerk dat - zoals alle bijbels - tegenstrijdige reacties opriep.10 Het beeld van het vak zoals dat door Bowers geschetst werd, was zo veelomvattend en gedetailleerd dat diegenen die de analytische bibliografie slechts als

hulpwetenschap beschouwden de moed in de schoenen zonk. Wat hier gepresenteerd werd, was een volwaardige wetenschap met eigen doelstellingen en niet langer de dienstbode van literatuurhistorici en tekstediteurs. Hoewel de Principles inmiddels op verschillende punten en door diverse, vooral Amerikaanse, bibliografen zijn aangevuld, blijven ze het richtsnoer voor de analytische bibliografie.11

Titelpagina van de bijbel van de analytische bibliografie, Fredson Bowers' Principles of bibliographical description, 2e dr., 1986.

9 Het handboek van Esdaile heeft minder aandacht gekregen: A. Esdaile, A student's manual of bibliography. Revised by R. Stokes. 5th impression. London 1963 (1e druk 1931). De opvolger van McKerrow is Ph. Gaskell, A new introduction to bibliography. Reprinted with corrections. Oxford 1974 (1e druk 1972).

10 F. Bowers, Principles of bibliographical description. Introd. by G.Th. Tanselle. Reprint.

Winchester, New Castle 1994 (St. Paul's bibliographies, 15) (1e druk Princeton 1949).

11 Zie voor de betekenis van dit werk, de weerstanden die het opriep en de aanvullingen erop G.Th. Tanselle, ‘Introduction’, in: Bowers, Principles, v-xiv.

(7)

het Europese vasteland. In het Nederlandse taalgebied was J.F. Vanderheyden de eerste - nog voor het verschijnen van Bowers' Principles - die de aandacht vestigde op het belang van oude druktechnieken voor de tekstkritiek,12spoedig gevolgd door Wytze Hellinga en Lotte Hellinga-Querido, wier standaardwerken Kopij en druk en The fifteenth-century printing types de analytische bibliografie een degelijke basis bezorgden in Nederland.13Hendrik Vervliet zette het werk van de Hellinga's voort in zijn Sixteenth century printing types.14In Frankrijk werd in de jaren zeventig van de twintigste eeuw de analytische bibliografie nog steeds ingekaderd in de ‘textologie’.

Roger Laufer gaf in 1972 de volgende karakteristiek aan Bowers' handboek:

12 J.J. [= J.F.] Vanderheyden, ‘Tekstcritiek en drukkerstechniek’, in: Miscellanea historica in honorem Alberti de Meyer (...). Dl. 1. Louvain (enz.) 1946 (Receuil de travaux d'histoire et de philologie, 3 sér., 22), 84-91.

13 W. Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Met twee inleidende studies van H. de la Fontaine Verwey en G.W.

Ovink. Amsterdam 1962 (ook verschenen in het Engels: Copy and print in the Netherlands (...). Amsterdam 1962); W. & L. Hellinga, The fifteenth-century printing types of the Low Countries. 2 dl. Amsterdam 1966.

14 H.D.L. Vervliet, Sixteenth century printing types of the Low Countries. Amsterdam 1968.

(8)

Somme de la bibliographie analytique à sa parution. Difficile, dogmatique, souvent vieilli mais exceptionnellement riche. Reste la référence

indispensable dont on ne doit s'écarter qu'avec prudence.15

Hoewel Martin Boghardt enkele pagina's wijdde aan voorlopers van de analytische bibliografie in Duitsland, was zijn Analytische Druckforschung uit 1977 het eerste werk dat serieus op die materie inging, al was het ook hier in het kader van de tekstkritiek.16In Duitsland was het met name het onderzoek naar het fenomeen

‘Doppeldruck’ dat de belangstelling voor de analytische bibliografie aangewakkerd heeft, een belangstelling die bijvoorbeeld ook blijkt uit de publicatie van Bernhard Fabian en Dieter Kranz in de prachtige bundel Texte und Varianten.17

Hoezeer de analytische bibliografie voortgekomen is uit de filologie, blijkt nog steeds wanneer men op zoek gaat naar analytisch-bibliografische studies op het terrein van andere wetenschappelijke disciplines. Dat is merkwaardig omdat historici, kunsthistorici, theologen en wetenschapshistorici van alle disciplines toch ook dagelijks omgaan met gedrukte bronnen uit de periode van de handpers. Ik ken slechts een paar gevallen van historici die de analytisch-bibliografische methode hebben toegepast op hun object van onderzoek.18Maar ook in de literair-historische kringen waar de analytische bibliografie al langer wordt toegepast, beperkt die zich veelal tot het samenstellen van auteursbibliografieën, een genre waarin de analytische bibliografie als zelfstandige wetenschap niet volledig tot haar recht komt.

Een terrein waarop analytisch-bibliografische technieken veelvuldig worden toegepast is dat van de catalografie, vooral van de ‘short-title catalogue’. Daar gebruikt men collatieformules en signatuurposities voor het onderscheiden van drukken. In Engeland is een beschrijvingsmodel ontworpen voor het LOC-project (London-Ox-

15 R. Lauffer, Introduction à la textologie. Vérification, établissement, édition des textes.

Paris 1972 (Larousse université, Collection L), 155.

16 M. Boghardt, Analytische Druckforschung. Ein methodischer Beitrag zu Buchkunde und Textkritik. Hamburg 1977. Zie ook B. Plachta, Editionswissenschaft. Eine Einführung in Methode und Praxis der Edition neuerer Texte. Stuttgart 1997 (Universal-Bibliothek 17603:

Literaturstudium), 63-66.

17 B. Fabian, D. Kranz, ‘Interne Kollation. Eine Einführung in die maschinelle

Textvergleichung’, in: G. Martens, H. Zeller (Hrsg.), Texte und Varianten. Probleme ihrer Edition und Interpretation. München 1971, 385-400. Op p. 386 wordt ‘Doppeldruck’ als volgt omschreven: ‘Ausgaben, bei denen ganz oder teilweise ein späterer, im Text nicht unbedingt identischer Parallelsatz vom echten Satz zu unterscheiden ist’. Het gaat hier dus om een zo nauwkeurig mogelijke regel-voor-regel-herdruk, waarvoor in het Duitse drukkersjargon de uitdrukking ‘Männchen auf Männchen setzen’ bestond.

18 M.-L. Auger, ‘Variantes de presse dans l'édition de 1514 des “Grandes croniques de Bretaigne”

d'Alain Bouchart’, in: Bibliothèque de l'École des Chartes 141 (1983), 69-90; C.P.H.M.

Tilmans, Aurelius en de Divisiekroniek van 1517. Historiografie en humanisme in Holland in de tijd van Erasmus. Hilversum 1988 (Dissertatie Groningen), ook in het Engels verschenen:

Historiography and humanism in Holland in the age of Erasmus. Aurelius and the Divisiekroniek of 1517. Nieuwkoop 1992 (Bibliotheca humanistica & reformatorica, 51).

Zie ook P. Verkruijsse, ‘Jedes Buch hat eine Geschichte’, in: Editio 8 (1994), 22-38.

(9)

ford-Cambridge-project), in Frankrijk is een enigszins afwijkend voorstel gedaan en in Nederland hanteert de Short-Title Catalogue, Netherlands haar eigen methode.19

De situatie waarin de analytische bibliografie zich op dit moment bevindt, vertoont opmerkelijke verschillen in de diverse taalgebieden. De Angelsaksische school is uiteraard sterk beïnvloed door de baanbrekende publicaties aldaar en staat vooral in het teken van de analytische bibliografie als zelfstandige wetenschap die zich bezighoudt met de productie van drukwerk en in dat kader ook sterk geïnteresseerd is in de techniek van het drukken in de periode van de handpers. Die belangstelling is verklaarbaar vanuit de Shakespeare-filologie, die het zonder manuscripten moest doen en alleen de beschikking had over oude drukken. Een begrip als ‘copy-text’

kon in zo'n situatie beter gedijen dan in bijvoorbeeld Duitsland, waar de klassieke auteurs van later datum zijn en van wie dan ook vaak manuscripten waren

overgeleverd.20De Franse filologie zit heel lang op de lijn van de door Boris Tomachevski in 1928 uitgevonden ‘textologie’.21In Nederland vindt men na de Tweede Wereldoorlog beide stromingen, de Angelsaksische in de school van Hellinga aan de Universiteit van Amsterdam en de Duits-Frans-Zwitserse editiestroming in de school van Sötemann aan de Universiteit Utrecht.

Inmiddels heeft zich een nieuwe discipline ontwikkeld, die van de

boekgeschiedenis, die een plaats claimt naast zovele andere historische disciplines als ideeën- en cultuurgeschiedenis, waartegen zij zwaar aanleunt. Hoe deze tak van de historiografie zich ook noemt - book history, Buchgeschichte, l'histoire du livre, boekgeschiedenis - de nadruk valt daarin steeds op de distributie, consumptie en receptie van drukwerk, of - als het dan toch over productie gaat - op

uitgeversstrategieën en dergelijke. De moderne boekhistoricus hoeft geen collatieformules te kunnen samenstellen

19 De Engelse fingerprintmethode in: Computers and early books. Report of the LOC Project investigating means of compiling a machine-readable union catalogue of pre-1801 books in Oxford, Cambridge and the British Museum. London 1974. Over het Franse systeem: E.

Bayle, M.-J. Beaud [e.a.], ‘Le système des empreints. Bilan et propositions’, in: Bulletin des bibliothèques de France 25 (1980), 461-479. Het Nederlandse fingerprintsysteem wordt behandeld in Handleiding voor de medewerkers aan deSTCN. 2e, herz. uitg. 's-Gravenhage 1988.

20 Zie voor het begrip ‘copy-text’ en de misverstanden daaromheen W.W. Greg, ‘The rationale of copy-text’, in: Studies in bibliography 3 (1950-1951), 19-36; F. Bowers, ‘Multiple authority:

new problems and concepts of copy-text’, in: The library, 5th series, 27 (1972), 81-115; V.A.

Dearing, ‘Concepts of copy-text old and new’, in: The library, 5th series, 28 (1973), 281-293;

G.Th. Tanselle, ‘Editorial apparatus for radiating texts’, in: The library, 5th series, 29 (1974), 330-337; D. Foxon, ‘Greg's “Rationale” and the editing of Pope’, in: The library, 5th series, 33 (1978), 119-124; Ph. Gaskell, From writer to reader. Studies in editorial method. Oxford 1978; G. Taylor, ‘Copy-text and collation (with special reference to Richard III)’, in: The library, 6th series, 3 (1981), 33-42. De ‘copy-text’ is de ideale tekst (de basistekst) voor de editeur, waarbij hij voor de minder belangrijke varianten (de ‘accidentals’: dat zijn bijvoorbeeld de interpunctie en hoofdlettergebruik die vaak tijdens het drukproces genormaliseerd worden) uitgaat van de druk die het dichtst bij de kopij van de auteur staat en voor tekstuele varianten die geautoriseerd zijn (de ‘substantives’), uitgaat van het manuscript of een latere druk. Zie ook M. Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. 2e, herz. opl. Den Haag 1997, 161-165.

21 B. Tomachevski, L'écrivain et le livre. Esquisse de textologie. Leningrad 1928.

(10)

(het zou overigens wel handig zijn als hij ze in ieder geval zou kunnen lézen in verband met eventueel bibliometrisch onderzoek!); het gaat om de sociaal-culturele geschiedenis van de communicatie via het gedrukte woord. Zowel de Amerikanen Elisabeth L. Eisenstein en Robert Darnton als de Fransen Henri-Jean Martin en Roger Chartier als de Duitser Michael Giesecke voelen zich thuis in deze stroming.22

Waar blijft in dit boekhistorische internationale geweld de analytische bibliografie?

Ze heeft haar plaats behouden, respectievelijk veroverd in de teksteditie, ook die van de Duits-Zwitserse school, zoals blijkt uit de aandacht die eraan geschonken wordt in de editietechnische handboeken van Bodo Plachta en Marita Mathijsen.23Bepaalde technieken van de analytische bibliografie worden gebruikt bij het samenstellen van bibliotheekcatalogi en nationale bibliografieën, van auteurs-, genre- en

periodebibliografieën. Maar was dit wat Bowers voor ogen stond toen hij de analytische bibliografie als zelfstandige wetenschap vormgaf? Velen beschouwden de Principles als een handboek dat in zijn gedetailleerdheid veel te ver ging. Inmiddels zijn er detailstudies verschenen over allerlei aspecten die blijkbaar in de Principles nog niet voldoende uitgediept waren.24Zij die de analytische bibliografie als

hulpwetenschap nodig hebben, kunnen de discussies over lettertypes, lettergieterijen, kopregels, custoden, signering, paginering, zetters- en drukkersstrategieën,

watermerken, boekbanden, papier, inkt, houtblokken, gravures en andere

illustratietechnieken niet meer volgen. De dictaten van Bowers en diens leerlingen zijn niet meer besteed aan tekstediteurs die de analytische bibliografie liever zagen als dienstmeisje. Waar gaat dat heen?

Boekarcheologie

De toekomst van de analytische bibliografie ligt mijns inziens in datgene waartoe ze aanvankelijk is uitgevonden: de analyse van het gedrukte boek als materieel object, los van alle mogelijke hulpwetenschappelijke nut dat ze voor andere disciplines zou kunnen hebben. En hoewel dat tegenstrijdig klinkt, juist dan kan ze voor zoveel mogelijk doeleinden gebruikt worden. De consequentie van een dergelijk uitgangspunt

22 E.L. Eisenstein, The printing press as an agent of change. Communications and cultural transformations in early-modern Europe. 2 dl. Cambridge (enz.) 1980; R. Darnton, ‘What is the history of books?’, in: idem, The kiss of Lamourette. Reflections in cultural history.

London (enz.) 1990, 107-135; R. Chartier, Frenchness in the history of the book. From the history of publishing to the history of reading. Worcester 1988; M. Giesecke, Der Buchdruck in der frühen Neuzeit. Eine historische Fallstudie über die Durchsetzung neuer Informations- und Kommunikationstechnologien. Frankfurt am Main 1991. Uitstekende overzichten van de diverse stromingen in de boekgeschiedenis geven H. Brouwer, ‘De vele geschiedenissen van het boek. Bij wijze van inleiding’, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 1 (1994), 7-24; H.E. Bödeker (éd.), Histoire du livre. Nouvelles orientations. Actes du colloque du 6 et 7 septembre 1990 Göttingen. Paris 1995 (Collection in octavo); R. Chartier (éd.), Histoires de la lecture. Un bilan des recherches. Actes du colloque des 29 et 30 janvier 1993.

Paris 1995 (Collection in octavo).

23 Plachta, Editionswissenschaft; Mathijsen, Naar de letter.

24 Voor de nieuwe ideeën op het terrein van de analytische bibliografie raadplege men regelmatig vaktijdschriften als The library, Papers of the Bibliographical Society of America en Studies in bibliography.

(11)

is, dat een aantal ‘wetten van Bowers’ heroverwogen moet worden omdat hij - inmiddels meer dan een halve eeuw geleden - nog te veel geworteld was in de filologie. Omdat de analytisch bibliograaf vanuit de overgeleverde exemplaren van drukwerk (de scherven van de totale oplage) terug moet graven naar de kopij, is het misschien beter om van boekarcheologie te spreken dan van analytische bibliografie, die eigenlijk veronderstelt dat er na de analyse een descriptie komt, de

drukgeschiedenis van een bepaalde druk.

Een boekarcheoloog zou echter meer moeten doen dan alleen een drukgeschiedenis reconstrueren; zijn onderzoek kan ook algemener gegevens verschaffen over de werkwijze in een bepaalde drukkerswerkplaats als aanvulling op de oude

drukkershandboeken, die - zoals ik hierboven heb aangegeven - onvolledig zijn of een ideale situatie beschrijven. De boekarcheoloog dient dan ook niet als doelstelling het samenstellen van een descriptieve bibliografie van een auteur, een genre of een periode te hebben, noch het vervaardigen van een short-title catalogue. Het enige logische doel is het maken van een drukkers-uitgeversmonografie.

Het is curieus te bedenken dat in het tijdperk van vóór de analytische bibliografie juist degenen die zich met de incunabelen bezighielden, zich de moeite getroostten om die categorie drukwerk via typografisch onderzoek aan een werkplaats toe te

Veel drukwerk uit de zeventiende eeuw is drukkersanoniem, zoals hes pamflet Nieuwkoops kroegh-praetien uit 1651. Den Haag, KB, Knuttel 7074.

schrijven, terwijl diezelfde activiteit voor de periode daarna niet of nauwelijks of pas heel recent heeft plaatsgevonden. Konden de Hellinga's er nog van uitgaan dat

(12)

meer te voorzien, omdat in de zestiende eeuw het typografisch materiaal al zo divers was.25Dat roept de vraag op of het samenstellen van typografische atlassen wel een goed uitgangspunt is. De samensteller van de in 1998 verschenen nationale

Nederlandse short-title-bibliografie over de periode 1541-1600, Paul Valkema Blouw, is in staat gebleken om 96,3% van het ongelokaliseerde drukwerk, dat een derde van het totaal aantal drukken uit die periode uitmaakte, aan een drukker toe te schrijven op basis van typografisch onderzoek van drukkerswerkplaatsen.26Onderzoek naar en nauwkeurige registratie van typografisch materiaal (met name ornamenten) heeft bijvoorbeeld ook Silvio Corsini in staat

25 De titel van het werk van de Hellinga's luidde: The fifteenth-century printing types (...); dat van Vervliet heeft als titel: Sixteenth century printing types (...) (zonder The!).

26 P. Valkema Blouw, Typographia Batava 1541-1600. In ordinem digessit A.C. Schuytvlot.

Repertorium van boeken gedrukt in Nederland tussen 1541 en 1600. A repertorium of books printed in the Northern Netherlands between 1541 and 1600. 2 dl. Nieuwkoop 1998.

(13)

gesteld om alle drukkerijen en hun productie in de achttiende eeuw in Lausanne in kaart te brengen.27

Boekarcheologie gaat verder dan alleen de materiële analyse van de overgeleverde exemplaren; het betekent ook uitputtend literatuur- en archiefonderzoek naar de te onderzoeken drukker-uitgever. Uit alle publicaties over boekproducenten blijkt steeds weer dat zij functioneren in netwerken van familiale of zakelijke aard. Uit allerlei recente bibliografische activiteiten blijkt voortdurend dat een niet onaanzienlijk deel van de boekproductie drukkers- en uitgeversanoniem is. Archiefonderzoek in combinatie met boekarcheologie kan antwoord geven op een groot aantal vragen met betrekking tot de productie en distributie van drukwerk, dat de teksten bevat die zo bepalend geweest zijn voor de cultuur en de ideeën van onze voorouders.

Drukkers en uitgevers bepalen voor een belangrijk deel wat consumenten te lezen krijgen, maar zij zijn op hun beurt afhankelijk van auteurs die teksten aanleveren, van leveranciers van letter, papier, grondstoffen voor inkt, drukpersen en ander noodzakelijk materiaal, van graveurs voor de illustraties, van boekhandelaren en marskramers en van wie er nog meer betrokken zijn bij het proces van productie en distributie.

Als wij zicht willen krijgen op wie (welke drukkers en uitgevers: veel teksten zijn immers niet gelokaliseerd) wanneer (veel teksten zijn niet of misleidend gedateerd) welke teksten van welke auteurs (veel teksten zijn anoniem) uit het verleden heeft geproduceerd en voor welk publiek (de presentatiewijze van een tekst is van belang voor de doelgroep), dan zullen we (opnieuw) archiefonderzoek moeten doen om familie- en zakelijke relaties op het spoor te komen en per producent een zo volledig mogelijke fondslijst dienen samen te stellen. Bibliometrische analyses in combinatie met archiefgegevens zouden kunnen aangeven hoe compleet de fondsreconstructie is.

De basis voor iedere monografie over een drukker of uitgever is (hernieuwd) archiefonderzoek. Uiteraard dient daaraan weer uitputtend literatuuronderzoek vooraf te gaan. Dit lijkt zo vanzelfsprekend dat het hier verder buiten beschouwing zou kunnen blijven, maar ten overvloede wijs ik erop dat de secundaire literatuur uit het verleden nauwgezet geëxcerpeerd dient te worden om het archiefonderzoek zo systematisch mogelijk te doen plaatsvinden. In welke archieven en in welke

archiefbestanden men kans van slagen heeft om nieuwe informatie te vinden, wordt voor een deel aangestuurd door gegevens - hoe summier ook - uit secundaire literatuur.

Het zou zeker aanbeveling verdienen om een heuristische gids te vervaardigen voor systematisch boekhistorisch literatuuronderzoek.28

27 Zie voor het onderzoek naar typografische ornamenten M.-Th. Isaac (éd.), Ornementation typographique et bibliographie historique. Actes du colloque de Mons (26-28 août 1987).

Mons (enz.) 1988 (Documenta et opuscula, 8). Zie voor de boekdrukkunst te Lausanne S.

Corsini (dir.), Le livre à Lausanne. Cinq siècles d'édition et d'imprimerie 1493-1993. Lausanne 1993.

28 Handleidingen die daarbij als voorbeeld kunnen dienen, zijn P. Raabe, Einführung in die Bücherkunde zur deutschen Literaturwissenschaft. 9., durchgesehene Aufl. unter Mitarbeit von W. Arnold und I. Hannich-Bode. Stuttgart 1980 (Sammlung Metzler; Bd. 1: Abt. B, Literaturwissenschaftl. Methodenlehre); O.S. Lankhorst, P.G. Hoftijzer, Drukkers, boekverkopers en lezers in Nederland tijdens de Republiek. Een historiografische en bibliografische handleiding. 2e, herz. en verm. uitg. Den Haag 2000 (Nederlandse cultuur in Europese context: monografieën en studies, 1).

(14)

Archiefonderzoek met betrekking tot personen (drukkers, uitgevers) begint met genealogisch onderzoek van de hoofdpersoon en zijn generatie en van in ieder geval de generatie voor en na hem. Bij drukkers-uitgeversdynastieën zal het aantal te onderzoeken generaties groter zijn. Dit onderzoek op microniveau (naar individuen) is niet alleen noodzakelijk om op het spoor te komen van relaties met andere boekproducenten (inclusief de leveranciers van teksten), maar het kan ook allerlei gegevens opleveren met betrekking tot handel in papier en drukkersmaterialen die men niet zou vinden als men met uitsluitend die economisch-historische vraagstelling de archieven ingaat.

Er is nauwelijks een systematische weg aan te geven voor archiefonderzoek: ieder archief is immers de neerslag van de organisatie die het archief gevormd heeft (een ondertrouwakte in Amsterdam bevat andere informatie dan een dergelijke akte in andere steden) en de ontsluitingsmiddelen (inventarissen, klappers) zijn niet overal hetzelfde of ontbreken nog. Bij het archiefonderzoek komt men vaak informatie tegen die voor het eigen onderzoek minder relevant is. Het verdient aanbeveling dergelijke archiefvondsten centraal te registreren.

Onderzoek van de laatste decennia heeft duidelijk gemaakt dat men voor de reconstructie van drukkers- en uitgeversfondsen niet kan volstaan met

systematischbibliografisch onderzoek in bibliotheekcatalogi en daarvan afgeleide drukkers-uitgeversregisters. Ondernemingen als de short-title-catalogi en de

toegankelijkheid van tal van bibliotheekcatalogi van over de gehele wereld via Internet maken fondsreconstructie enerzijds gemakkelijker dan vroeger, maar anderzijds zal toch ook ooit eens die enorme hoeveelheid drukkersanoniem drukwerk aan een pers toegeschreven dienen te worden. Nieuwe, de autoriteiten niet welgevallige ideeën, beginnen hun opmars niet zelden in de anonimiteit; kritiek op overheden werd geleverd in drukwerken waarop het adres maar beter achterwege kon blijven.

Naast archiefonderzoek is onderzoek naar het typografisch materiaal de aangewezen weg om hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen. De wens om in Nederland te beschikken over een typografische atlas voor de zeventiende eeuw (in aansluiting op de Hellinga's en Vervliet) waarin duidelijk gedateerd en gelokaliseerd materiaal op een systematische wijze is ondergebracht, is meer dan eens geuit. De

voortschrijdende automatisering maakt een dergelijk project minder denkbeeldig:

het scannen met behulp van een camera en het rechtstreeks opslaan in digitale vorm in een databank bespaart de conservatoren van oud drukwerk slapeloze nachten en de onderzoeker tijd.

Maar, waar te beginnen? In principe zouden alle drukkersmerken, versierde kapitalen en andere elementen waaraan men een werkplaats zou kunnen herkennen, opgenomen moeten worden. Bij de identificering van drukwerk mag men echter niet alleen afgaan op het siermateriaal: de gebruikte letter mag uiteraard niet in tegenspraak zijn met de andere bevindingen. Ook de broodletter dient onderzocht te worden, mede met het oog op de verdeling van projecten over meer dan een werkplaats. Het lijkt onbevredigend om te beginnen met drukkersmonografieën als er nog niet eens een typografische database is waaraan men hypotheses over ongelokaliseerd druk-

(15)

werk kan toetsen. Anderzijds kan fondsreconstructie op de ‘ouderwetse’ wijze, aangevuld met archiefonderzoek, juist gegevens aandragen voor lokalisering die in de databank verwerkt kunnen worden. Het lijkt vooralsnog het beste om van twee kanten te beginnen (met individuele boekproducenten én digitalisering van in eerste instantie zoveel mogelijk siermateriaal) om zodoende het net uiteindelijk steeds strakker aan te halen.

Of de bibliometrie een inbreng zou kunnen hebben bij fondsreconstructie, is waard onderzocht te worden. Konden die tientallen kleinere drukkerijen leven van hun drukwerkproductie of kon drukken ook als nevenactiviteit beoefend worden? Met andere woorden: welke conclusie laat - na afsluiting van het onderzoek naar een drukkersfonds - de productiegrafiek toe? Voor alle duidelijkheid: een dergelijke grafiek kan natuurlijk nooit gebaseerd zijn op het aantal getraceerde titels, maar moet uitgaan van het aantal bedrukte vellen of misschien wel van het aantal gezette letters.

Zouden opvallende dips in de grafiek te maken kunnen hebben met nevenactiviteiten, met algemene economische factoren of met het feit dat er nog een hoop drukwerk niet aan de desbetreffende werkplaats is toegeschreven? In ieder geval zal een onderzoeker naar verklaringen moeten zoeken (archiefonderzoek zou ook hierbij kunnen helpen) voor de toppen en dalen in een productiegrafiek.

In hoeverre de opmaak van drukwerk kenmerkend is voor een bepaalde werkplaats, is bij de huidige stand van wetenschap een open vraag. Systematisch onderzoek op dit terrein is mij niet bekend. Wellicht zou het niet ondienstig zijn de identificatie van ongelokaliseerd drukwerk niet uitsluitend te baseren op typografisch materiaal, zeker van drukwerk waarin weinig of geen siermateriaal voorkomt, maar daarbij tevens te letten op de lay-out. Lay-out is een ruim begrip. De opmaak van titelpagina's valt er uiteraard onder, maar wellicht ook het gebruik van kopregels, de zetbreedte en -hoogte, het al dan niet voorkomen van paginering en custoden en van

inhoudsopgaven en indices, en dat alles gedifferentieerd naar bibliografische formaten en tekstsoorten (‘genres’). Met dit soort gegevens zou men ook het historisch leesonderzoek wellicht een plezier doen.

De weinige drukkershandboeken die overgeleverd zijn, vertellen wel wat over hoe drukwerk op de handpers tot stand komt, maar mijns inziens beschrijven ze meer een gewenste situatie dan de realiteit van alledag waarin zetters, drukkers, opmakers, inktkokers en vergaarders hun werk doen en de onvermijdelijke menselijke fouten maken of voor problemen die zich voordoen een ad hoc-oplossing bedenken. Een monografie over een drukker lijkt mij de aangewezen plaats om het pure

boekarcheologische werk te verrichten ten dienste van meer inzicht in de gang van zaken en de conventies in de desbetreffende werkplaats. Analyse van meer

werkplaatsen kan algemene tendensen aantonen in een bepaalde plaats, regio of in een bepaald land.

Het is algemeen bekend dat Nederlands drukwerk gesigneerd wordt tot en met één blad over het midden van het katern en dat op iedere pagina een custode geplaatst wordt. Drukwerk uit Frankrijk wijkt wat dat betreft af. Maar hoeveel afwijkingen van die algemene regel zijn er in Nederland en waardoor worden die veroorzaakt?

Hangt dat samen met bepaalde werkplaatsen of met bepaalde categorieën teksten?

En

(16)

waarom wordt de ene tekst wel gepagineerd en een andere niet?

Niet alleen van de eigen, maar ook van andermans fouten kun je leren. Hoe komen fouten in paginering, signering en custoden tot stand? In welke werkplaatsen wordt (vaak) op de pers gecorrigeerd; welke drukkers-uitgevers nemen de moeite om via cancels of correcties met de pen alsnog dure verbeteringen aan te brengen? Hoe vaak komt het voor dat de kopij over meer werkplaatsen verdeeld wordt en waarom gebeurt dat? Waarom laten Amsterdamse uitgevers in het oosten van het land drukken als het om de hoek van de straat ook kan? Waarom worden bepaalde teksten in het formaat kwarto-in-achten gedrukt in plaats van in gewoon kwarto?

Zo zijn er nog tientallen vragen te bedenken waarop we ondanks de oude drukkershandboeken en de vracht aan boekhistorische literatuur zelfs nog niet een begin van een antwoord hebben. De boekarcheologie zou aan dit soort zaken aandacht dienen te besteden, niet alleen omdat we over tal van productiefactoren nog veel te weinig weten, maar ook omdat dit soort problemen mede van belang is voor de distributie, de consumptie en de receptie, én ook om bijvoorbeeld het Nederlandse boek duidelijker te kunnen positioneren ten opzichte van dat in de omringende landen.

Beschrijving van het materiaal

Wanneer men in drukkers- en uitgeversmonografieën een fondsreconstructie wil geven die mede geschikt is voor bibliometrisch onderzoek en voor onderzoek naar typografisch materiaal, lay-out en werkwijze - en ik zou niet goed weten op welke andere plaats dat beter zou kunnen - dan stelt dat uitgangspunt bepaalde eisen aan de beschrijving van de bronnen. We hoeven ons niet ten eeuwigen dage te blijven baseren op de bijbel van de analytische bibliografie van Bowers als de ontwikkeling van het vak intussen andere vragen en eisen stelt.

In de eerste plaats dient een drukkers-uitgeversmonografie een volledig overzicht te bevatten van alle secundaire literatuur over de desbetreffende drukker-uitgever.

Vervolgens is een complete lijst van alle relevante archivalia in transcriptie nodig;

de niet direct bruikbare archivalia op boekhistorisch gebied worden aangeboden aan een centrale database.

Het fonds van de drukker of uitgever wordt in chronologische volgorde beschreven.

Maar waaruit bestaat de op dit moment ideale bibliografisch-boekhistorische analyse van de door hem of haar (er zijn nogal wat weduwen actief in het boekenvak) geproduceerde bibliografische eenheden? Uitgaande van de volgorde van

descriptie-elementen bij Bowers (hoofdstuk 4-7), wil ik in het onderstaande in grote lijnen nagaan wat nog zinnig is om op de door Bowers verordonneerde wijze, die vooral geënt is op de Angelsaksische praktijk, te noteren of wat duidelijk aanpassing behoeft, mede door de mogelijkheden die de automatisering biedt.29

De discussie over al dan niet quasi-facsimile-transcriptie van de titelpagina (Bo-

29 Elders hoop ik binnenkort gedetailleerder in te gaan op de eisen die aan een drukkers-uitgeversmonografie gesteld mogen worden.

(17)

wers, p. 135-184) komt uit een grijs verleden toen de fotografie nog in de

kinderschoenen stond. Uiteraard worden alle titelpagina's in gedigitaliseerde vorm op een cd-rom gezet. Dat daarnaast een gestandaardiseerde transcriptie wordt gegeven, in verkorte of uitgebreide vorm, is noodzakelijk voor de verwerking van deze gegevens in een database en in indices. Hetzelfde geldt voor de gegevens uit het colofon (Bowers, p. 185-186).

Waarom Bowers hoofd- en tussentitels en running titles zo'n prominente plaats voorin zijn beschrijving gunde (Bowers, p. 186-192), heb ik nooit begrepen. De juiste tekst van hoofd- en tussentitels kan heel goed te bestemder plaatse in een uitgebreide inhoudsopgave opgenomen worden (vgl. Bowers, p. 289-299).

Het bibliografisch formaat (Bowers, p. 193-196) van iedere uitgave van een drukker dient natuurlijk nauwkeurig vastgesteld te worden. Per werkplaats wordt een statistisch overzicht gegeven van de formaten, gekoppeld aan omvang van de publicatie en

‘genre’ om inzicht te krijgen in welk soort teksten van welke omvang in welk formaat uitgegeven werd.

Van iedere druk wordt een collatieformule (Bowers, p. 196-271) vervaardigd.

Voor alle duidelijkheid: een collatieformule geeft de opbouw van de ‘ideal copy’ in de betekenis die Tanselle daaraan gegeven heeft.30Uit de formule moet in principe de drukgeschiedenis afgelezen kunnen worden met alle materiële gevolgen die die gehad heeft, dus inclusief cancels, verwijderde en toegevoegde bladen of katernen.

De collatieformule heeft een voorlopig karakter zolang niet alle exemplaren van de totale oplage gecollationeerd zijn. Per werkplaats kan een overzicht geproduceerd worden van fouten in de signering, waaruit conclusies getrokken kunnen worden over de functie en het belang van signaturen, zoals: leiden foute signaturen tot fouten in de opmaak of tot bindfouten; worden fouten in de eerste signatuur van een katern eerder op de pers gecorrigeerd dan fouten in tweede en volgende signaturen, afhankelijk van het bibliografisch formaat; wat zijn de gewoontes in het signeren in de diverse landen, streken of steden (één signatuur per katern, signaturen tot het midden of tot over het midden) en wanneer en waarom treden daarin veranderingen op?31

Behalve de signering is ook de paginering of foliëring van een boek uitermate geschikt om meer aan de weet te komen over de werkwijze in een drukkerij, omdat in beide veel fouten voorkomen. In een paginaformule (Bowers, p. 271-287) dienen dan ook zorgvuldig alle afwijkingen aangegeven én verklaard te worden. Er zijn boeken waarin meer foute dan goede paginanummers voorkomen. Hoe is dat te verklaren? Bij het noteren van afwijkingen in de paginering dient duidelijk aangegeven te worden in welke drukvorm (binnen- of buitenvorm) van een katern ze voorkomen om daardoor beter inzicht te krijgen in wat er gebeurd zou kunnen zijn.

30 G.Th. Tanselle, ‘The concept of “ideal copy”’, in: Studies in bibliography 33 (1980), 18-53.

31 Zie over fouten in signaturen, paginering en custoden het nog te verschijnen artikel: P.J.

Verkruijsse, ‘Wacht u voor de bladwachter! Custodering, signering en paginering in de handpersperiode’, in: Chr. Coppens, J. Deschamps [e.a.] (red.), E codicibus impressisque.

Opstellen voor Elly Cockx-Indestege ter gelegenheid van haar vijfenzestigste verjaardag.

Dl. 2. Leuven [2002?]. Als voorpublicatie te raadplegen via Internet: www.hum.uva.nl/nhl (20-3-2002).

(18)

Een uitgebreide inhoudsopgave (Bowers, p. 289-299) is noodzakelijk, niet alleen om te weten uit welke onderdelen de tekst van de ‘ideal copy’ bestaat, maar ook om via het voorwerk allerlei gegevens te achterhalen over censuur, privileges, patronaat, netwerken en vriendenkringen. Alle data van privilegeverleningen, kerkelijke goedkeuringen en dergelijke dienen genoteerd en de aanvragen daarvoor in de archieven teruggezocht te worden. De relaties van ondertekenaars van opdrachten en drempeldichten tot auteur en uitgever moeten worden blootgelegd. De hoofdtitel van het werk, de titels van de onderdelen en van het nawerk worden in de

inhoudsopgave aangegeven. De analyse van de inhoud leidt ook tot het toekennen van een of meer genre-aanduidingen ten behoeve van de statistische verwerking van het fonds. Of men daarbij tevreden mag zijn met een grove categorisering (theologie, filosofie, historiografie, literatuur) of een fijnere indeling nastreeft (remonstrantse preken, poëzie, tragedie), hangt wellicht af van de samenstelling van het fonds, maar om drukkersfondsen onderling te kunnen vergelijken zou daaromtrent toch een zekere communis opinio gevormd moeten worden.

Bij de inhoud van een boek hoort een overzicht van het illustratiemateriaal (Bowers, p. 287-289, 310-311). Het beschrijven of omschrijven van illustraties is een

frustrerende bezigheid; al gebeurt dat nog zo nauwkeurig, het garandeert niet dat bij eenzelfde titel een identieke afbeelding hoort. Ideaal zou zijn om alle illustraties (zowel binnen als buiten de collatie) op een cd-rom op te nemen, voorzien van de plaatsaanduiding binnen het boek, een aanduiding van de gebruikte techniek (houtsnede, gravure enz.) en de naam van de ontwerper en uitvoerder. Het toekennen van Iconclass-codes gaat misschien wat ver, maar zou de algehele inventarisatie van de boekillustratie - in aansluiting op wat inmiddels met drukkers- en uitgeversmerken gebeurt - vooruit kunnen helpen.32

Na de ideale opbouw en inhoud van een boek vastgesteld te hebben, wordt het tijd voor het registreren van de zaken die licht kunnen werpen op de drukgeschiedenis.

De running titles of kopregels (Bowers, p. 186-192) zijn van belang om inzicht te krijgen in hoe men met drukvormen te werk ging en van hoeveel vormen men gebruikmaakte. In dat kader is het minder interessant om varianten in de tekst van de kopregel te noteren als wel exact te weten welke (al dan niet variante) kopregels in welke drukvormen terugkeren. De uiterste consequentie van deze constatering is, dat met behulp van transparante kopieën gewerkt wordt of dat de computer digitale afbeeldingen van kopregels vergelijkt.

Afwijkingen in de custodes (Bowers, p. 299-300) worden niet alleen gesignaleerd maar zo mogelijk ook verklaard; ze kunnen dan dienen als aanwijzingen voor bepaalde zetpraktijken. Men kan niet volstaan met het noteren van de afwijkingen in het uit-

32 Zie voor het door de kunsthistoricus H. van de Waal ontworpen systeem L.D. Couprie,

‘Iconclass: an iconographic classification system’, in: Art libraries journal 8 (1983), nr. 2, 32-49. Een goed voorbeeld van boekhistorisch onderzoek met gebruikmaking van Iconclass is P. van Huisstede, J.P.J. Brandhorst, Dutch printer's devices 15th-17th century. A catalogue.

3 dl. en cd-rom. Nieuwkoop 1999.

(19)

gangsexemplaar, maar een volledige lijst van custoden en beginwoorden van de volgende pagina moet bij het collationeren van andere exemplaren betrokken worden.

Welke typografische kenmerken en gegevens over de lay-out zouden genoteerd kunnen worden (Bowers, p. 300-306)? Het lijkt aantrekkelijk om het aantal regels per pagina, de afmetingen van de bladspiegel (zetbreedte en -hoogte, met en zonder marginalia, met en zonder kop- en staartregel), de letterhoogte en het lettertype aan elkaar en aan het bibliografisch formaat te relateren. Zo zou men kunnen leren meedenken met de drukker-uitgever die dit soort gegevens indertijd verwerkt moet hebben tot een instructie voor de zetter. Zo kan men ook op het spoor komen van uitgeversstrategieën om dezelfde tekst via een andere vormgeving aan een ander publiek aan te bieden.33Van alle in een boek gebruikte lettertypes en korpsen kan een inventarisatie gemaakt worden, zo mogelijk in de vorm van een gedigitaliseerd voorbeeld op een cd-rom. In theorie wordt het dan mogelijk de letterkasten van een bepaalde drukkerswerkplaats te reconstrueren, inclusief de wijzigingen die ze ondergaan in de loop van de tijd (verwijdering van versleten en aanschaf van nieuwe letter), hetgeen weer kan bijdragen aan de datering van niet-gedateerde boeken uit de desbetreffende drukkerij, en - impliciet - aan de geschiedenis van de lettergieterij.

33 Welke veranderingen een bepaalde tekst door de eeuwen heen voor een wisselend publiek ondergaat, wordt met behulp van typografische kenmerken aangetoond in de bibliografie van het populaire reisjournaal van kapitein Bontekoe: G. Verhoeven, P. Verkruijsse (red.), Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn. Descriptieve bibliografie 1646-1996. With an introduction in English. Zutphen 1996 (Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, nieuwe reeks, 1).

(20)

beschrijving (...). Haarlem 1986, p. [195].

Tijdens het boekarcheologische werk doet men er goed aan alle opvallende bijzonderheden te noteren, zoals zetselschade en zetfouten, en die bij de collatie van exemplaren te betrekken.

Papier- en watermerkonderzoek en beschrijvingen van de boekband zijn superspecialismen geworden, maar aan inventarisatie van het in een bepaalde werkplaats gebruikte papier is niet te ontkomen. Dergelijk onderzoek zou bijdragen kunnen leveren aan de geschiedenis van de papierfabricage en de papierhandel. Een goede beschrijving van de boekband kan bandenspecialisten en beoefenaars van andere disciplines materiaal aanreiken voor verder onderzoek naar bijvoorbeeld bibliofilie,

(21)

boekconsumptie of bibliotheekgeschiedenis.34De boekband draagt vaak

bezitters-kenmerken, maar die zijn elders in een boek ook terug te vinden. Het behoeft geen betoog dat alle provenancegegevens genoteerd dienen te worden, zowel van individuele bezitters als van instituties.

Mag ik in het voorgaande al een wissel getrokken hebben op de verwachte technologische mogelijkheden in de toekomst, voor het volgende geldt dat wellicht in nog sterkere mate, want het zal duidelijk zijn - en hier worden de tekstediteurs weer blij - dat de boekarcheoloog niet mag en zal rusten voordat hij alle varianten heeft opgespoord en in technische zin verklaard. De moderne boekarcheoloog zal, voorzien van een krachtige notebook computer, een digitale camera en rewritable cd-roms met daarop de beschrijvingen - of liever nog: de digitale afbeeldingen - van zijn uitgangsexemplaren, wereldwijd op jacht gaan naar andere exemplaren om die te collationeren. Zolang dit nog toekomstmuziek is, heeft de analytisch bibliograaf de keuze tussen volledige collatie (optisch, al dan niet met behulp van een

collatiemachine, of met transparante kopieën), partiële collatie (controle van katernsignatuurposities, paginering, custoden, kopregelposities) of vergelijking van

‘fingerprints’.

Het resultaat van boekarcheologisch onderzoek op de boven omschreven wijze is een monografie (plus cd-rom) over een drukkers-uitgeverswerkplaats met een op literatuur- en archiefonderzoek en op analytisch-bibliografische analyse gebaseerde biografie van de drukker-uitgever en zijn relaties met leveranciers van materialen, met auteurs, illustratoren, collega's, overheden, mecenassen, boekdistributeurs, kopers en lezers. Vanaf kopijvoorbereiding tot en met druk en herdruk, wellicht tot en met gebonden boek, wordt de gang van zaken geschetst op basis van de gegevens die de materiële analyse van het totale fonds heeft opgeleverd.

Boekarcheologie en teksteditie

De tekstediteur vindt in eerste instantie zo'n toekomstperspectief wellicht moeilijk en dogmatisch, want hij gaat uit van auteurs en werken en niet van drukkers-uitgevers.

Maar als er ‘toevallig’ een te editeren tekst in het fonds van een op boekarcheologische wijze behandelde uitgever aanwezig is, dan zit de editeur op rozen. Hij weet dan alles van de desbetreffende uitgever, heeft dan heel veel verwijzingen naar exemplaren van zijn tekst en beschikt over een uitgebreid variantenoverzicht. En misschien is het niet helemaal zo toevallig dat voor editeurs interessante teksten op deze wijze be-

34 Zie voor een korte en heldere uiteenzetting, ook in het Frans en Engels, over de geschiedenis van de boekband J. Storm van Leeuwen, ‘Europese boekbanden anno 1995. Een analyse in historisch perspectief’, in: idem, Europese boekbanden anno 1995. Reliures européennes en l'an 1995. European bookbindings in the year 1995. Catalogus van de tentoonstelling van boekbanden ingezonden voor de Open Nederlandse Handboekbindwedstrijd 1995. Amsterdam 1996, 11-34, 159-197. Een overzicht van de bandenterminologie in het Nederlands, Frans, Duits en Engels geven W.K. Gnirrep, J.P. Gumbert [e.a.], Kneep en binding. Een terminologie voor de beschrijving van de constructies van oude boekbanden. 3e, ongew. dr. met lijst verbeteringen en toevoegingen uit de 2e dr. Den Haag 1997.

(22)

schikbaar zijn: boekarcheologen kiezen natuurlijk bij voorkeur uitgevers van interessante teksten!

Deze uiteenzetting leunt uiteraard zwaar op de praktijk van de handpersperiode, al worden er steeds meer gevallen bekend van persvarianten in de twintigste eeuw.

Hoe moet het in een tijd waarin drukkers geen uitgevers meer zijn en waarin iedere Internet-gebruiker zijn eigen editeur is?

(23)

Ad Leerintveld

Constantijn Huygens en de kopij voor zijn Otiorum libri sex

Constantijn Huygens (1596-1687) staat bekend als een invloedrijk hoveling, een man van smaak, een musicus en een beroemd dichter. In 1625, het jaar waarin hij bij stadhouder Frederik Hendrik als secretaris in dienst treedt, geeft hij zijn eerste bundel gedichten uit: Otiorum libri sex genaamd, kortweg de Otia, in het Nederlands Ses boecken van de ledighe uren geheten. Met deze bundel gedichten heeft Huygens voorgoed zijn roem gevestigd. Het is in strikte zin niet zijn debuut als dichter, maar wel de eerste maal dat hij onder eigen naam met een eigen bundeling gedichten komt.

In dit artikel stel ik de kopij voor deze bundel aan de orde en vraag ik aandacht voor de betrokkenheid van de auteur Huygens bij de typografische vormgeving van zijn gedichten.

Constantijn Huygens op 27-jarige leeftijd. Gravure door W. Delff naar M. Jzn. Mierevelt, 1625.

Opgenomen in de Otiorum libri sex. Den Haag, KB, 759 C 17. Alle foto's: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

In de zeventiende eeuw is de invloed van een auteur op de typografische

vormgeving van zijn werk gering. Het drukkersbedrijf moet renderen, dat wil zeggen dat de investeringen van de drukker/uitgever in papier, lettermateriaal, loonkosten

(24)

bepaald door de mate waarin de drukker/uitgever meent goed verkoopbare boeken te maken. Een gemiddelde drukker/uitgever past zijn producten aan aan de markt en de daar gevestigde standaarden. Een zekere uniformiteit per genre is hiervan het gevolg. Een koper van boeken kan aan het uiterlijk van het boek in een oogopslag zien of het een geleerde verhandeling, een populair liedboek, een bijbel, een atlas of een gelegenheidsdrukwerkje betreft. In deze bedrijfstak is in de regel voor individuele wensen van een auteur geen ruimte, tenzij hij ook zelf meefinanciert. Maar ook dan zal de

(25)

bemoeienis van de auteur zich beperken tot eisen met betrekking tot het formaat, de hoogte van de oplage en uiteraard de correcte weergave van de tekst. De keuze van papier, lettertype en lay-out wordt gewoonlijk voorbehouden aan de drukker/uitgever.

Handschriften en typografische vormgeving

Huygens' invloed op de typografische vormgeving van zijn werk valt na te gaan doordat er van zijn gedichten zeer veel handschriften bewaard zijn gebleven. Ten behoeve van een historisch-kritische editie van Huygens' Nederlandse gedichten uit 1614-1625 was ik in de gelegenheid deze handschriften te bestuderen en de kopij voor de Otia te reconstrueren.1

Het is uniek dat we juist van zo'n veelzijdig man als Huygens zoveel handschriften over hebben. Ik ken binnen de zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde geen andere dichter of schrijver van wie zo'n volledige nalatenschap bewaard is op grond waarvan bovendien de auteursbemoeienis met de typografische vormgeving zo systematisch te achterhalen valt.2

Huygens is ook in het bewaren van zijn papieren een groot systematicus. Hij houdt ze keurig bij elkaar. Na zijn dood is alles in de familie gebleven in het grote

Huygenshuis op het Haagse Plein en ook na de dood in 1785 van de laatste rechtstreekse afstammelinge, Susanne Louise Huygens, bleven de papieren onder toezicht van een van haar erfgenamen bij elkaar tot zij in 1823 werden geveild.

Koning Willem I liet zich toen overhalen alles in één koop voor het land aan te schaffen voor f 1300.3

De handschriften van de gedichten van Huygens vormen in dubbel opzicht bijzonder materiaal. Ten eerste zijn het de schriftelijke resultaten van Huygens' scheppingsproces. Het zijn over het algemeen goede gedichten, geestig en ontroerend.

Ten

1 Dit artikel is een bewerking van een lezing bij de presentatie van Constantijn Huygens, Nederlandse gedichten 1614-1625. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A. Leerintveld.

Dl. 1: Teksten. Dl. 2: Apparaat en commentaar. Den Haag 2001. (Monumenta literaria Neerlandica, XII, 1 en 2).

2 Zie voor instructieve voorbeelden van Nederlandse kopij W.Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Amsterdam 1962.

Zie ook F.A. Janssen, Auteur en drukker in de geschiedenis van de typografische vormgeving.

Amsterdam 1989 (inaugurele rede Universiteit van Amsterdam), met name 18-19 en 44 nt.

29. In het Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen worden meer dan zeventig handschriften uit de zestiende en zeventiende eeuw bewaard; vijftig ervan zijn nooit gedrukt. Zie L. Voet,

‘Plantin et ses auteurs, Quelques considérations sur les relations entre imprimeurs et auteurs sur le plan typographique-littéraire au XVIe siècle’, in: G. Crapulli (ed.), Trasmissione dei testi a stampa nel periodo moderno. I seminario internationale Roma, 23-26 marzo 1983.

(Lessico intellettuale Europea, 36), Roma 1985, 61-76. Zie ook L. Voet, The golden compasses. A history and evaluation of the printing and publishing activities of the Officina Plantiniana at Antwerp. Dl. 2. Amsterdam (enz.) 1972, 279-301, ‘Manuscripts and authors’.

Zie voor de Engelse situatie J.K. Moore, Primary materials relating to copy and print in English books of the sixteenth and seventeenth centuries. Oxford 1992. Voor de periode 1500-1640 worden hierin 27 kopijhandschriften genoemd.

3 Zie hierover A.M.Th. Leerintveld, ‘Ter goeder memorie van mynen naem; de nalatenschap van Constantijn Huygens’, in: V. Freijser (eindred.), Leven en leren op Hofwijck. Delft 1988, 97-115.

(26)

tweede documenteren de meeste manuscripten de fase waarin de dichter zelf zijn creaties gereedmaakte voor de druk.

De eerste verzen die van Constantijn Huygens in druk verschijnen, zijn

gelegenheidsgedichten in het Latijn en het Frans. Huygens treedt voor het eerst buiten de directe kring van vrienden en bekenden met Larmes sur la mort de feu Monsieur Maurice de Nassau, dat verscheen in 1617 zonder de naam van de drukker of uitgever en zonder een plaatsaanduiding.

Uit brieven die de dichter in deze tijd met zijn broer Maurits heeft gewisseld, is veel bekend over de publicatiegeschiedenis van deze Larmes. De druk kan

toegeschreven worden aan de Haagse drukker en uitgever Aert van Meurs, de drukker van de Otia. De drukgeschiedenis van dit Franse gelegenheidsgedicht, uiteraard niet opgenomen in de editie van de Nederlandse gedichten uit 1614-1625, vat ik hier samen. De gang van zaken bij dit gedicht vormt een mooi voorbeeld van Huygens' interesse voor en kennis van het zeventiende-eeuwse drukkersbedrijf.4Constantijn schrijft op 21 juni 1617 vanuit Leiden, waar hij studeert, aan zijn broer Maurits, die Leiden inmiddels verlaten heeft om hun vader Christiaan bij te staan op de secretarie van de Raad van State, dat hij in een paar uur een treurdicht heeft geschreven op de dood van Maurits, zoon van de prins, omdat hij gehinderd door zijn oogkwaal beter kon denken dan lezen of niets doen. Hij vraagt broer Maurits dit gedicht aan hun vader te laten lezen en er bij hem op aan te dringen het te laten drukken op diens kosten. De jonge dichter is van mening dat het gedicht de hoogwaardigheidbekleders of de prins onder ogen moet komen. Hij schrijft dat het moet worden gedrukt in het lettertype waarin de verzen van Dousa verschenen zijn, een voorname cursieve letter.5 Dat geeft er een verheven cachet aan.

Maurits legt het gedicht inderdaad aan Christiaan Huygens voor en nadat de dichter er op vaders aanraden een groot aantal wijzigingen in heeft aangebracht, wordt het uitgegeven volgens de instructie die de auteur schriftelijk aan zijn broer Maurits kenbaar maakt. Huygens tekent het gewenste lettertype zelfs voor:

4 Zie C.W. de Kruyter, ‘Constantine Huygens's pamphlets’, in: Quaerendo 2 (1972), 48-54;

A. Leerintveld, ‘Van dichtende bekende tot bekend dichter. De jonge Constantijn Huygens op weg naar brede erkenning’, in: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 10 (1989), 227-235; en A. Leerintveld, ‘Politiek, religie en literatuur. Het fonds van de Haagse drukker en uitgever Aert van Meurs en de familie Huygens’, in: De zeventiende eeuw 8 (1992), 139-149.

5 Janus Dousa ofwel Jan van der Does (1545-1604) is een der stichters van de Leidse universiteit (1575) en haar eerste curator en bibliothecaris. Als humanist en Neolatijns dichter behoort hij tot de belangrijkste literatoren van zijn tijd. In een cursieve letter verschenen gedichten van hem in 1569, 1575, 1576, 1586 en 1609. Huygens doelt waarschijnlijk op de door Petrus Scriverius bezorgde Poemata pleraque selecta, Lugduni Batavorum, Ex officina Thomae Basson, 1609. Zie over Dousa: Een netwerk aan de basis van de Leidse universiteit. Het album amicorum van Janus Dousa. Facsimile-uitgave van hs. Leiden UB, BPL 1406 met inleiding, transcriptie, vertaling en toelichting door Chr. L. Heesakkers. Leiden 2000.

(27)

Constantijn aan Maurits Huygens, Leiden 26 juni 1617. Den Haag, KB, hs. KA XLIV, fol. 37v.

Over het lettertype ben ik van mening veranderd; ik heb liever dat het Romeinse letters, zulke, zijn; de grootte moet jij maar bepalen.

En, schrijft hij:

Ik wil alleen dat de afzonderlijke gedrukte bladzijden net zoveel bevatten als in het handschrift staat, zoals je kunt zien achttien strofen. Zo kunnen ze gemakkelijk op één heel vel (...).6

6 Constantijn aan Maurits Huygens, Leiden, 26 juni 1617: ‘Singulis denique senarijs numerum inscripsi, quod à Typographo velim ne omittatur. De charactere mutavi sententiam, et malim ij Callici tales sint: de magnitudine tu videris. illud modo cupio ut singulae paginae impressae tantumdem capiant atque est in autographo, nimirum versus 18. Itaque commode uno omnino folio continebuntur, (...).’ Geciteerd naar Den Haag, KB, hs. KA XLIV, fol. 37v. Gedeeltelijk afgedrukt in J.A. Worp (ed.), De briefwisseling van Constantijn Huygens , (1608-l687). Dl. 1: 1608-1634. 's-Gravenhage 1917. (Rijks geschiedkundige publicatiën, grote serie, 15), nr. 28; het geciteerde gedeelte ontbreekt daar.

(28)

Het aantal exemplaren is denk ik voldoende, als wij er vijftig à zeventig voor ons en onze vrienden achterhouden; voor de rest moet maar gebeuren wat de drukker wil. Als

(29)

hij er wat wil verkopen, laat hem zijn gang maar gaan met toestemming van de auteur en misschien wel een kleine winst, gezien het verlangen dat de mensen vandaag de dag hebben naar nieuwe dingen. Zeker in de winkel van Aert worden ze ongetwijfeld gemakkelijk verkocht. Kijk maar. Ik wil graag dat de exemplaren die je me stuurt, ingenaaid worden in blauw dan wel gemarmerd papier, al naar gelang de maat van vaders mildheid strekt.7 Om het KB-exemplaar is het oorspronkelijke omslag, blauw of gemarmerd, niet meer aanwezig.

In 1617 heeft Constantijn Huygens dus oog voor lettertypen, is hij op de hoogte van de praktijk dat drukkers met ‘vellen’ werken, weet hij dat typografen wel eens niet exact de kopij volgen8en zijn er nauwe contacten met de drukker en boekverkoper Aert van Meurs.

In 1619 is het opnieuw Aert van Meurs bij wie Huygens anoniem zijn eerste Nederlandstalige gedicht het licht doet zien: Verclaringh Vande XII. Artijckelen des

CHRISTELICKEN GELOOFS. Nog in hetzelfde jaar verschijnt er bij dezelfde boekverkoper een tweede editie van onder dezelfde titel, nu met Huygens' naamspreuk ‘CONSTANTER

in een rechthoek van typografisch materiaal op het titelblad.9Van deze beide gedichten bewerkte Huygens een gedrukt exemplaar tot kopij voor de bundel Otiorum libri sex. Ik heb deze gedrukte kopij in facsimile toegevoegd aan de historisch-kritische editie.10

De Otia

De kopij voor Huygens' Otiorum libri sex is grotendeels bewaard gebleven. Zij bestaat uit handschriften en exemplaren van al eerder gedrukte stukken waarin de dichter wijzigingen aanbracht. Van de 119 in de editie uitgegeven gedichten vertonen 75 handschriften kopijkenmerken.11De inkt die Huygens bij de kopijvoorbereiding gebruikt, is lichtbruin, waardoor zijn wijzigingen goed te onderscheiden zijn van de eerdere, met grijszwarte inkt geschreven tekst.

Deels voorafgaand aan het werk van de zetter, deels gelijktijdig daarmee bereidt Huygens de kopij voor zijn bundel voor. Deze voorbereiding houdt zowel selectie in

7 Constantijn aan Maurits Huygens. Afgedrukt in Worp, De briefwisseling, nr. 29. Zonder plaats en datum, maar op grond van de inhoud te dateren tussen 26 juni 1617 (nr. 28) en 7 juli 1617 (nr. 30).

8 Al op drie- à vierjarige leeftijd waren Constantijn en Maurits gespitst op spelfouten en gingen ze als ‘vinnige critici’ tekeer tegen de ‘onwetendheid van de drukker’, naar Constantijn meedeelt in de jeugdautobiografie. Zie Constantijn Huygens, Mijn jeugd. Vertaling en toelichting: CL. Heesakkers. Amsterdam 1987 (Griffioenreeks), 20.

9 Zie C.W. de Kruyter, ‘Constanter on the title-page’, in: Quaerendo 1 (1971), 46-55 (=

122-131).

10 Huygens, Nederlandse gedichten 1614-1625. Dl. 2, 771-796.

11 Namelijk voor de in Huygens, Nederlandse gedichten 1614-1625 opgenomen nummers [11], [14], [18], [20], [21], [27]-[31], [33], [34], [39], [41], [42], [44], [46], [47], [49], [50], [53]-[60], [62], [63], [65], [67]-[75], [77]-[79], [81]-[112], [115]-[119].

(30)

Huygens' ontwerp voor Boek IV van zijn Otiorum libri sex. Den Haag, KB, hs KA XLa, 1622, fol.

2r.

(31)

als het eigenlijke persklaar maken. Interessant hierbij is een aantekening waarin de dichter de inhoud van zijn boek op een rijtje zet.12

SERIES OTIORUM.

Farrago Latina.

I

LIB.

Conatus Gallici et Italici.

II

Sacra.

III

KERKURAIA MASTIX,

BATAVA TEMPEetc.

IV

Voces Urbium, Characteres hominum.

V

Farrago VI

En vervolgens met titels in de taal van de afzonderlijke boeken:

Farrago Latina.

I

LIB.

Efforts franÇois et italiens.

II

Bibel-stoff.

III

Kostel:Mall, Voorhout &.

IV

STEDE-stemmen. Printen.

V

VAN ALS. VI

12 Den Haag, KB, hs. KA XLVIII, fol. 100r.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although the existence of the leading international scholary association for historians of print culture, SHARP (The Society for the History of Authorship, Reading and

Een zekere Ondermerck op de Grote Markt kocht in 1779 en 1780 vier maal een riem grauw papier voor 1 gulden 16 stuivers per riem; voor de laatste riem betaalde hij echter slechts

Hij bekeek alleen Nederlandse auteurs, maar zegt in de inleiding dat ‘er echter geen reden [is] om aan te nemen dat het classificeren naar richting in andere westerse

In deze Engelse tekst heeft men door de keuze van de titel de omgeving van de picareske hoofdpersoon expliciet Hollands kunnen laten, maar voor het op de markt komen van deze

Brassine (introd.), Les déprédations allemandes à l'université de Liège.. Uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte ligt het voor de hand hier ook de ramp te vermelden die

Ook de Logica memorativa (Halle 1659) van Stanislaus Mink von Weinsheun (=Johann Justus Winckelmann) wordt in de literatuur wel een imitatie van Murners logisch kaartspel genoemd,

Er zijn in dit schrift uitzonderlijk mooie boeken geschreven, boeken die juist op ons een onmiddellijk overtuigende indruk maken - omdat het deze boeken waren, die de humanisten in

Immers, een roman in drie delen, zoals bijvoorbeeld De kleine Johannes van Frederik van Eeden, is geen trilogie: ‘Het ziet ernaar uit dat de delen van een trilogie steeds een