• No results found

Hieronymus van Alphen en het raadsel van de Wo(e)rtman-drukken

De Duitse auteur C.F. Weisse, naar wiens voorbeeld Hieronymus van Alphen een aantal kindergedichten heeft bewerkt, heeft geschreven dat een nadrukker van zijn populaire kindertijdschrift Der Kinderfreund hem eens ‘eine Probe des in jedem Betracht schmutzigen Druckes’ overhandigde.1

Weisse bedoelde hiermee niet alleen dat de kwaliteit van nadrukken tekstueel en druktechnisch meestal te wensen overliet, maar ook dat nadrukkers zich schuldig maakten aan broodroof. Nadrukken zijn echter evenzeer een onmiskenbaar teken dat een boek succes had en dat ook andere uitgevers daarvan wilden profiteren.

Over de nadrukken van Van Alphen in de achttiende en negentiende eeuw gaat dit artikel. Bij de publicatie van de Proeve van kleine gedigten voor kinderen, uitgegeven bij de Wed. van Jan van Terveen in Utrecht in 1778, bleek deze

onmiddellijk in een behoefte te voorzien en manifesteerde zich een ‘gat in de markt’.2

Aan het ‘Voorberigt’ van zijn Vervolg, ook uit 1778 (in 1782 kwam er nog een

Tweede vervolg), voegde Van Alphen al de waarschuwing toe ‘dat er redenen zijn,

die mij noodzaken, om geene exemplaren voor egt te erkennen, dan die door de drukkers dezes eigenhandig dus onderteekend zijn.’ Er moeten dus meteen na de publicatie van de Proeve nadrukken zijn verschenen. J.C. Tophuizen te Leeuwarden meldde in het ‘Voorbericht’ van zijn eigen nadruk uit 1780 dan ook dat de

kindergedichten ‘een- en andermaal door onderscheide Persen, der Waereld zijn medegedeeld’.3

Hij weet wel dat het nadrukken

1 Christian Felix Weissens Selbstbiographie. Hrsg. von Chr.E. Weisse und S.G. Frisch. Leipzig 1806, 189.

2 Zie over de drukgeschiedenis van Proeve, Vervolg en Tweede vervolg L.G. Saalmink, ‘Zeer weinig roem of weinig roem’, en ‘Meerder poëzij’, in: Dokumentaal 25 (1996), 48-56, 90-98. 3 Leeuwarden, Provinsjale Biblioteek fan Fryslân, 2709 TL. Vermeld onder nr. 1430 in P.J.

Buijnsters, L. Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken

1700-1800. Zwolle 1997 (hierna aangeduid als: BNK). Een vroege nadruk is ook een uitgave

zonder vermelding van plaats, uitgever of jaar van uitgave, waarin ook Tweede vervolg is opgenomen en die dus niet eerder dan in 1782 kan zijn verschenen (BNK 1428=1431; Groningen, UB, MvO L 56; Leeuwarden, PBF, 2708 TL, waaraan het eerste Vervolg ontbreekt). Deze nadruk en de nadruk van Tophuizen spelen geen rol in de tekstgeschiedenis van de te behandelen nadrukken van Goejet, Koene en Wo(e)rtman.

‘in 't algemeen voor onbetaamelijk gehouden word’ maar hij is ertoe overgegaan omdat het hem niet gelukt was exemplaren uit ‘Holland’ toegestuurd te krijgen.

Nadrukken worden ook wel als roofdrukken aangemerkt en doorgaans is er inderdaad sprake van oneerlijke concurrentie, maar het nadrukken was aanvankelijk niet illegaal, behalve als er aan een bepaald boek een privilege voor een zekere periode was toegekend, en dat bezat Van Terveen niet voor de kindergedichten. In 1796 werd in een decreet van het Provinciaal Bestuur van Holland het kopijrecht geregeld en het nadrukken van in Holland gedrukte werken strafbaar gesteld. Aangezien Van Terveen in Utrecht was gevestigd, kunnen nadrukken uit Amsterdam of Leeuwarden strikt genomen ook dan nog niet als onwettig worden beschouwd. Pas volgens de regelgeving van 1803, 1814 en 1817 was het verboden om nadrukken te vervaardigen en te verkopen van werken die in Nederland het eigendom van een ander waren,4

en naar boekhandelsusance en naar redelijke maatstaven was Van Terveen de eigenaar van het kopijrecht van de kindergedichten.

Nadrukken

De eerste gedateerde nadruk die is overgeleverd, is een exemplaar van het Vervolg, verschenen in 1779 bij Arie Goejet te Amsterdam. Aangenomen mag worden dat er op dat moment ook al een Goejet-nadruk van de Proeve bestond. Er is ook een complete set bekend van een bij Goejet verschenen nadruk; de Proeve heeft daar de aanduiding ‘Zevende druk’, maar bevat geen jaartal, het Vervolg heeft het jaartal 1793, het Tweede vervolg heeft ook geen jaartal. Deze zevende druk van de Proeve moet inderdaad beschouwd worden als de zevende bij Goejet verschenen druk; het is niet zo dat Goejet gewoon de zevende druk van Terveen, met de drukaanduiding, heeft nagedrukt.5

Het belang van deze vaststelling is dat er naast de herdrukken van de Proeve van Van Terveen die elkaar in hoog tempo opvolgden, dus ook nog (tenminste) zeven drukken van de Proeve bij Goejet zijn verschenen. Van het Vervolg van Goejet is behalve de twee drukken uit 1779 en 1793 nóg een druk overgeleverd.6

Van het Tweede vervolg van Goejet is vooralsnog maar één druk bekend.

Het talrijkst zijn de nadrukken op naam van J. Woertman of Wortman te Amsterdam (zie bijlage II en voor het fonds van Woertman bijlage III). Twee nadrukken met het jaartal 1798 zijn bij Woertman uitgegeven (1798-W1 en 1798-W2). Tot

dus-4 Zie voor de regelgeving Th. Wink, Van privilegie tot wet. Assen (enz.) 1942; A.C. Kruseman,

Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880. Dl. 1. Amsterdam 1886,101-110.

5 Op grond van variantenonderzoek dat hier te ver zou voeren, kan worden aangetoond dat de zevende druk van de Proeve van Goejet het meest overeenkomt met de vierde of vijfde druk van Van Terveen.

6 Deze (ongedateerde) druk (178X-GV) is verscholen in een Van Alphen-druk, bewaard in de Bibliotheek Arnhem, en moet geplaatst worden tussen de gedateerde Goejet-nadrukken van het Vervolg van 1779 en 1793.

verre was niet bekend dat er tenminste acht ongedateerde nadrukken zijn geweest met als naam van de uitgever J. Wortman (18XX-W3 t/m 18XX-W10).7

Uit 1800 is overgeleverd een nadruk verschenen bij S. en W. Koene, te Amsterdam, ‘op de Lindegragt’ (1800-K1). Dezelfde firma publiceerde ook een ongedateerde nadruk, die vanwege het adres, ‘in de Boomstraat’, tussen 1801 en 1810 moet worden gedateerd (180X-K2).8

Deze laatste druk bevat, in tegenstelling tot de andere nadrukken die niet geïllustreerd zijn, elf houtsneeplaatjes in de tekst die echter niet bij de gedichten passen.

De stamboom of de lof der varianten

De nadrukken gaan uiteindelijk allemaal terug op de drie deeltjes in octavo, verschenen bij Van Terveen in Utrecht: Proeve (1778), Vervolg (1778) en Tweede

vervolg (1782). Weliswaar is in 1787 bij Van Terveen een druk in duodecimo onder

de titel Kleine gedichten voor kinderen verschenen, waarin geen scheiding meer tussen de drie deeltjes aanwezig is, maar voor de tekst van de nadrukken is die uitgave niet gebruikt, want daarin is een andere voorrede opgenomen die in de nadrukken niet voorkomt.9

De nadrukken zijn tot stand gekomen zonder medeweten en medewerking van Van Alphen en de varianten uit de nadrukken zijn dus niet door hem geautoriseerd.

Eerst moet worden vastgesteld hoeveel verschillende edities er van de nadrukken zijn, juist omdat er in dit geval zoveel ongedateerde nadrukken zijn, en vervolgens moet de onderlinge (chronologische) verhouding daarvan worden onderzocht door middel van variantenonderzoek op grond waarvan een stamboom kan worden ontworpen. De stamboom ziet eruit als op bijgaand schema. Op twee plaatsen moet of kan het bestaan van een niet overgeleverde druk worden aangenomen. De stamboom loopt niet overal in rechte linie en er zijn ook uitgestorven linies. Ik heb zo nauwkeurig mogelijk verslag gedaan van mijn bevindingen, maar omdat het hier gaat om een nogal uitvoerige en technische uiteenzetting verwijs ik daarvoor naar bijlage I.

7 Onder BNK nr. 1436 is zonder bronvermelding of vindplaats een uitgave van Wortman opgenomen die in 1800 zou zijn verschenen.

8 Volgens F.G. Waller, Biographisch woordenboek van Noord Nederlandsche graveurs. 's-Gravenhage 1938, 459 waren S. en W. Koene van 1781-1800 werkzaam op de Lindegracht en van 1801-1810 in de Boomstraat te Amsterdam.

9 Er zijn verschillende edities van Van Terveen met het jaartal 1787, zie L.G. Saalmink, ‘In een kleinder formaat, zindelijk, op best papier’, in: Dokumentaal 25 (1996), 151-158.

Stamboom van de nadrukken van Goejet, Koene en Wo(e)rtman.

Datering

Omdat Goejet tot 1795 in Amsterdam heeft gewerkt en vanaf 1796 in Amstelveen,10

kunnen we veilig aannemen dat de overgeleverde Goejet-nadrukken die in Amsterdam zijn uitgegeven, chronologisch voorafgaan aan de edities van Woertman van 1798, en dat blijkt ook uit de tekstgeschiedenis. Woertman heeft van 1788 tot 1793 vijf titels op de markt gebracht (zie bijlage III) en vervolgens staan in 1798 twee nadrukken van Van Alphen op zijn naam. Na 1798 is van Wo(e)rtman geen enkele activiteit als uitgever of boekhandelaar aanwijsbaar.11

Aangezien de ongedateerde Wortmandrukken (W3-W10) in de tekstoverlevering ná de drukken van 1798 komen, kan Woertman daarvan redelijkerwijs niet de uitgever zijn. Maar er is wel gehandeld in

10 Zie J.A. Gruys, C. de Wolf, Thesaurus 1473-1800. Nieuwkoop 1989, 72.

Wortman-uitgaven van de kindergedichten. In 1823 ontving de oorspronkelijke uitgever Van Terveen een brief ondertekend: E.V.D.J. (= Een Vriend der Jeugd), waarin erop werd aangedrongen dat Van Terveen een goedkope schooluitgave op de markt zou brengen, wat inderdaad in 1824 is gebeurd.12

‘Daarenboven zoude die goedkooper uitgave de beide nadrukken, op welker titel te lezen staat: Te Amsterdam

bij J. Wortman, een langverdienden slag toebrengen.’ In 1827 meldde dezelfde

briefschrijver, die nu ondertekende met W.C. de Vletter, te weten van ‘vierderlei nadrukken’ van Van Alphen, die in prijs varieerden van 30 tot 45 cent, terwijl de schooluitgave van Van Terveen slechts 27½ cent kostte. Exemplaren van zo'n nadruk waren toen gewoon te koop: een collega-onderwijzer had zijn leerlingen aangespoord de kindergedichten van Van Alphen te kopen en

noemde, om hen daartoe nog sterker aan te moedigen, eenen, in de

nabijheid der Schole zich bevindenden Boekwinkel, waar zy dat boekje

zeker zouden kunnen bekomen. Den eerstvolgenden schooltijd bragt een twintigtal het gekochte mede, - doch, - de Boekverkooper had hen een

nadruk in de handen gespeeld, welken hij niet verkiest terug te nemen.

Links

Titelpagina van de eerste Woertman-druk, 1798. Collectie en foto: KB, Den Haag. Rechts

12 De in dit artikel geciteerde brieven berusten in het dossier 133 M 43 ter Koninklijke Bibliotheek. Hiervan is ook gebruikgemaakt door J.D.C. van Dokkum, ‘Bibliographische aanteekeningen over Van Alphens “Kleine gedigten voor kinderen”’, in: Het boek 6 (1917), 273-281, 353-358; 7 (1918), 29-33, 197-207, 363-368.

We beschikken over een paar externe gegevens voor de datering van de drukken zonder jaartal. Een van de bewaard gebleven exemplaren van druk W4 bevat een eigendomsverklaring uit 1813, dus die druk kan niet van later dan 1813 zijn. De Vletter bezat in 1827 vier Wo(e)rtman-nadrukken en wees in elk van die nadrukken een aantal fouten aan in zijn brief aan uitgeverij Van Terveen; op grond daarvan kan worden vastgesteld dat hij beschikte over de drukken 1798-W2, W4 (vóór 1814), W8 óf W10, en W9. De drukken W2, W4, W10 en W9 zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden, omdat ze alle vier op de titelpagina een verschillend vignet hebben. W8 heeft hetzelfde vignet als W4 en daarom ga ik ervan uit dat De Vletter druk W10

(met een ander vignet) bezat, want hij zal het niet nodig hebben gevonden een druk aan te schaffen die hij al meende te hebben. Dit betekent dat de drukken W9 en W10 niet later dan 1827 gedateerd kunnen worden. Behalve W8 hebben ook W3 en W5-W7 hetzelfde vignet als W4, maar uit de omstandigheid dat De Vletter deze drukken niet in zijn bezit had, kan niet worden afgeleid dat ze alle ná 1827 gedateerd moeten worden, aangezien De Vletter deze drukken als identiek beschouwd zal hebben met een druk die hij al wél in eigendom had. Het is echter mogelijk dat de drukken W5-W7 een late fase in de tekstgeschiedenis vertegenwoordigen (zie bijlage I).

In 1805 verscheen het Woordenboek voor de Nederduitsche spelling van Matthijs Siegenbeek. Als we kunnen vaststellen in welke Wo(e)rtman-druk de ‘officiële’ nieuwe spelling voor het eerst is gevolgd, hebben we dus een aanwijzing voor de datering daarvan in handen. Ik heb geen reden aan de datering van de drukken W1 (1798) of K1 (1800) te twijfelen, en de spelling-Siegenbeek wordt daarin dan ook niet gevolgd.13

In de drukken K2 en W3-W10 is duidelijk - in het algemeen - de spelling-Siegenbeek gevolgd. Bij druk W2 (1798) is het beeld, als we naar woorden kijken die volgens Siegenbeek al of niet met g of ch geschreven moesten worden, minder duidelijk.14

Maar omdat in W2 niet de typerende Siegenbeek-spellingvormen met ij in plaats van i bij woorden als ‘groeijen’ voorkomen, kunnen we concluderen dat in W2 de spelling-Siegenbeek niet is gehanteerd. Het is echter wel merkwaardig dat er tussen twee drukken met het jaartal 1798 nogal wat tekstuele verschillen zijn. Mogelijk moet druk W2 dus toch wat later worden gedateerd, laten we zeggen circa 1800.

Druk K2 moet op grond van de spelling gedateerd worden na 1805 en op grond van het adres niet later dan 1810. Druk W3, de eerste editie van de groep W3-W7, moet ná K2 worden gedateerd, dus circa 1810. Druk W4 moet ná W3 worden gedateerd en op grond van de al genoemde eigendomsverklaring vóór 1814. In de tijd van de Franse inlijving bestond er strenge wetgeving betreffende de drukpers, maar omdat het hier ging om een (ongedateerde) druk met een normaal uitziend zij het in feite fictief impressum, kan W4 toch wel in deze jaren, circa 1812, zijn ontstaan.15

Druk W8 kan circa 1820 zijn geproduceerd. De drukken W9 en W10 moeten in 1827 in het bezit van De Vletter zijn geweest. De drukken W5-W7 zijn ook van latere datum dan W3 en moeten mogelijk ook na 1827 worden gedateerd. De nadrukken zijn steeds gebaseerd op eerdere nadrukken. De uitgaven van

‘of-13 Siegenbeek zegt over het gebruik van de y, dat kenmerkend is voor de drukken W1 en K1: ‘Dej y blijve dan alleen in eenige uitheemsche woorden hare plaats behouden, doch in Nederduitsche worde alleen de ij gebezigd.’ Zie zijn Kort begrip der Verhandeling over de

Nederduitsche spelling. Amsterdam, J. Allart, 1805, 30. In druk 1798-W2 wordt de y-spelling

vrijwel niet meer gebruikt. Het gebruik van de y of de ij is echter mogelijk meer een kwestie van zettersgewoonte dan van spellingvoorkeur.

14 Sommige woorden die wij met ch spellen, hebben bij Siegenbeek een g, bijvoorbeeld ‘regt’. Overigens kunnen in een tijd zonder officiële spellingvoorschriften door Siegenbeek voorgeschreven vormen zeer wel ook vóór 1805 voorkomen.

15 Zie Verzameling van wetten, keizerlijke decreten (...) betrekkelijk de drukkerijen en den

boekhandel, in orde gebragt en op nieuw vert. door G. van Lennep. Amsterdam (enz.),

ficiële’ uitgever Van Terveen met het jaartal 1787 en 1821 noch zijn schooluitgave van 1824 spelen in de tekstoverlevering van de nadrukken een rol. Toch is het opmerkelijk dat die schooluitgave van 1824 dezelfde katernopbouw en paginering heeft als W9. Afgezien van een enkele regel verloop hier en daar komt ook de mise-en-page van beide drukken overeen. Op het eerste gezicht, dus afgezien van de tekst, zou de ene een page-for-page reprint van de andere kunnen zijn. De drukken W2 en W3-W8 en W10 hebben 64 pagina's, en dat W9 net als de schooluitgave van Van Terveen 72 pagina's heeft, is er dunkt me een aanwijzing voor dat W9

gemodelleerd is naar die schooluitgave en op school daarnaast gebruikt kon worden. Daarom heeft de nadrukker zijn uitgave omvangrijker dan al bestaande nadrukken gemaakt. Druk W9 zou dan gedateerd moeten worden tussen 1824 en 1827 (toen hij in het bezit was van De Vletter).

Dat Van Terveen vanaf 1824 zelf goedkope schooledities heeft gepubliceerd, zal zeker invloed hebben gehad op het debiet van de nadrukken. Niettemin werd in 1842 bij de Wed. Jongkindt in Middelburg nog een nadruk aangetroffen. Het bestuur van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels berichtte aan Van Terveen dat de weduwe een paar exemplaren daarvan na het overlijden van haar man te goeder trouw had verkocht. Er kon niet worden vastgesteld van wie Jongkindt de nadruk had gekocht, maar er zouden ‘in Zeeland nasporingen worden gedaan of daar ook nog meerdere soortgelijke nadrukken van Van Alphen voor handen zyn, in welk geval door ons geene maatregelen zullen worden verzuimd om vooral den drukker daarvan op te sporen, en tevens de verkoopers te vervolgen.’ Het ging hier dus om een nadruk zonder, of met een vals of fictief impressum, dus wellicht een

Wortmandruk. De Wortman-drukken die De Vletter in 1827 niet bezat, kunnen (deels) na 1827 worden gedateerd en het is daarom mogelijk dat de laatste

Wortman-nadrukken omstreeks 1840 zijn verschenen.

Verdachten

De ongedateerde Wortman-nadrukken hebben meestal hetzelfde titelvignet en ook op grond van de teksttraditie neem ik vooralsnog aan dat deze drukken door één drukker-uitgever op de markt zijn gebracht. Die moet dan al vóór 1814 werkzaam zijn geweest (gezien de eigendomsverklaring in een exemplaar van W4) en mogelijk ook nog omstreeks 1840. Vanwege de regelgeving van 1803, 1814 en 1817 die nadrukken verbood, konden nadrukken niet meer op naam van de nadrukker verschijnen en daarom kozen de producenten van de Wortman-nadrukken voor een nog vagelijk bekende maar in feite fictieve naam.16

Wie zou er verantwoordelijk kunnen zijn voor het drukken en verspreiden van de Wortman-nadrukken?

Gerbrand Roos te Amsterdam heeft een uitgave verzorgd van een aantal van de kindergedichten waarvan de tekst op muziek was gezet door B. Ruloffs. De bladen

16 In 1808 is nog een uitgave zonder vermelding van plaats van uitgave en uitgever verschenen; zie F. Huiskamp, Naar de vatbaarheid der jeugd. Leiden 2000, A 126 (hierna: Huiskamp).

met muziek zijn in enige exemplaren ingevoegd in een Wo(e)rtman-druk. Al in 1794 was Roos door Van Terveen gekapitteld over het gebruik van een Goejet-nadruk voor zijn muziekuitgave, en Roos heeft toen onder meer geantwoord dat de formulering ‘Gedrukt voor Arie Goejet’ naar hij meende betekende dat de Goejet-uitgave met voorkennis van Van Terveen was uitgebracht.17

Maar op de fondsveiling bij Roos' faillissement in 1808 werd de muziekuitgave verkocht.18

Weliswaar is in een advies over Amsterdamse boekhandelaren uit 1811 over Roos gezegd dat hij ‘een schandvlek’ voor de boekverkopers was,19

maar omdat hij in 1820 is overleden,20

kan hij niet de uitgever zijn van de Wortman-drukken die nadien zijn uitgegeven.

Links

Titelpagina van de eerste Koene-druk, 1800. Collectie en foto: UB Amsterdam. Rechts

Titelpagina van een ongedateerde Wortman-druk met het meest voorkomende vignet (18XX-W4). Collectie en foto: UB Amsterdam.

De uitgever Van Terveen behoorde tot de eerste leden van de in 1815 opgerichte Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, en blijkbaar heeft hij meteen de steun van de Vereeniging gezocht tegen de Van Alphen-nadrukken, want in een brief van 12 juni 1818 schreef de voorzitter van de Vereeniging, Johannes van der Hey, aan Van Terveen dat de advocaat Van Hall ‘een allereerste druk [dient] te hebben en alle zodanige andere papieren en bewyzen die gy hebt’ (met betrekking tot het kopijrecht van de kindergedichten). ‘Zend my die spoedig en gy kunt verzekerd zyn dat vriend Koene dezelve weg op gaat als Noman [een andere nadrukker], ik heb er regt pleizier in zulke schoften na te ryden.’ Uit het gedrukte jaarverslag uit augustus 1818 blijkt dat de Vereeniging inderdaad is opgetreden tegen Barend Koene, die een nadruk in voorraad had, uitgegeven door zijn voorgangers S. en W. Koene (waarschijnlijk K2). Barend Koene heeft toen verklaard ‘zich nimmer te zullen

17 Van Dokkum, ‘Bibliographische aanteekeningen’, 32-33.

18 Amsterdam, H. Gartman, 1808. Amsterdam, Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, fondsveiling 19.

19 Dongelmans, Van Alkmaar tot Zwijndrecht, 20-21.

Wortman-drukken die omstreeks die tijd in omloop waren. Vervolgens heeft Van der Hey in 1825 een brief aan Van Terveen geschreven over zijn kennelijke pogingen de identiteit van de uitgever van de Wortman-nadrukken te achterhalen. ‘Ik heb Molenyzer by my ontboden en deze heeft stijf en strak staande gehouden, dat hy nog alleen nu en dan 1 Exemplaar verkoopt van die hy in vroeger Jaren van Elwe gekogt heeft en zegt ons in Regten te zullen afwagten.’ Jan Barend Elwe, die in 1816 is overleden en dus niet lang genoeg werkzaam is geweest om de uitgever van de latere Wortman-drukken te kunnen zijn,21

is in een kwaad daglicht gesteld in een smaadschrift, waarin wordt