boekgeschiedenis. Jaargang 18
bron
Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 18. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen / Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 2011
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008201101_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.
i.s.m.
[Nummer 18]
Figuur 1: Softporno werd vaak aangeboden onder de noemer ‘artistiek’ of ‘academisch’.
Prentbriefkaart, omstreeks 1900
Ignaz Matthey
Zedelijkheidswetgeving en pornohandel omstreeks 1900
De rechtszaken tegen de uitgevers Bergé & Versteeg en het trio Kikkert-Reinders-Lemoine
De hedendaagse obsessie met seks maakt het misschien moeilijk voorstelbaar, maar tot diep in de negentiende eeuw is porno een marginaal verschijnsel gebleven waarmee heel weinig Nederlanders in aanraking kwamen. Tot omstreeks 1885 had de productie van erotische afbeeldingen en lectuur in Nederland weinig om het lijf en het beetje porno dat er circuleerde ontmoette nauwelijks weerstand.
1Pas tegen 1900 begon de antiporno kruistocht van individuele zedelijkheidsactivisten,
confessionele politieke partijen en organisaties als de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn (1883), de Middernachtzending (1890), Voor Eer en Deugd (1904) en het Comité tot Bestrijding van de Pornografie (1908).
2Dat porno aan het eind van de negentiende eeuw een maatschappelijk probleem werd is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de fotografie, iets waarvan ook de tijdgenoot zich bewust was.
3De betekenis van Daguerres uitvinding voor de porno laat zich nauwelijks overschatten. Niettemin ging er enige tijd overheen alvorens het nieuwe medium een grote impact kreeg op de porno. Met het door Daguerre ontwikkelde procedé konden alleen unica worden gemaakt. Vanaf de jaren veertig werd er geëxperimenteerd met technieken om lang houdbare afdrukken van negatieven te vervaardigen. In 1882 kreeg de pornobranche een enorme impuls door de uitvinding van het rastercliché, waarmee halftoonafbeeldingen - zoals foto's - konden worden gereproduceerd in drukwerk. Van de tot dusverre exclusieve en uiterst prijzige pornofoto's maakte het rastercliché een massaproduct.
1 M. Mathijsen, ‘The underbelly of literature. Pornography in the nineteenth-century Netherlands’, in: The Low Countries 16 (2008), 38-49, aldaar, 41; idem, De gemaskerde eeuw. Nijmegen 2007, 82-83; M. Keyser, ‘Frederik Muller over erotica’, in: M. Keyser, J.F. Heijbroek e.a. (red.), Frederik Muller (1817-1881). Leven en werken. Zutphen 1996, 184-189. Voor een voorlopige Bibliografie van Nederlandstalige pornografie uit de 19 e eeuw zie:
www.negentiende-eeuw.nl/bibliografieen/karin-hoogeland-veelbelovende-titels-bibliografie-van-nederlandstalige-pornografie-uit-de-19e-eeuw/
(31 maart 2011).
2 P. Koenders, Tussen christelijk réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit. Amsterdam 1996, 82-93, 122, 131-132; A. Elsinghorst, Pornografie. Een historisch onderzoek naar de reacties in Nederland naar aanleiding van de pornowetgeving van 1911. Nijmegen 1984, 22-44 (kandidaatsscriptie geschiedenis).
3 Bijvoorbeeld de afgevaardigde Tydeman in Handelingen Tweede Kamer 1910/1911, zitting
van 22 februari 1911, 1463.
Porno was onder meer te koop in boekwinkels - hardcore vanonder de toonbank - en tabakswinkels (vooral prentbriefkaarten), op markten, bij stationskiosken en in cafés. Aan het strand vonden schalkse prentbriefkaarten met fotografische of getekende erotische voorstellingen gretig aftrek. Tot dit enorm populaire genre zullen de ‘zedeloze prenten en kaarten’ in Scheveningse kiosken hebben behoord waarover een lid van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn zich rond 1900 opwond.
4Een belangrijk verkoopkanaal was de verzendhandel. Pornoverzenders, die vaak internationaal opereerden, profiteerden dankbaar van het goed georganiseerde postverkeer en het briefgeheim. Ze boden hun producten aan via advertenties in kranten, weekbladen, waaronder het Amsterdamse sensatieblad Asmodée,
5en humoristische tijdschriften als Le rire, Gil Blas, Frou-Frou en Deutsche Zitz-Hatt.
6Centraal in dit artikel staat de jacht van politie en justitie op de belangrijkste Nederlandse pornohandelaren die omstreeks de eeuwwisseling actief waren: de Rotterdamse uitgever Jan Bergé, wiens firma in 1900 werd voortgezet door zijn schoonzoon Jacobus Versteeg, en de Amsterdamse boekhandelaar Feije Kikkert, die samenwerkte met een andere boekhandelaar, Herman Reinders, en de fotograaf Carl Lemoine. Ter introductie volgt nu eerst een schets van de zedelijkheidswetgeving waarmee pornohandelaren te maken hadden en van de opkomst van Nederland als internationale pornodistributeur aan het eind van de negentiende eeuw.
Vliegende blaadjes
In vergelijking met de rest van Europa had Nederland een opmerkelijk permissieve wetgeving waar het pornografische boeken betrof. Tot 1911 richtte de Nederlandse strafwet zich alleen tegen aanstootgevende afbeeldingen en bepaalde kleine publicaties (‘vliegende blaadjes’). In de periode 1811-1886 gold hier de van Frankrijk overgenomen Code Pénal (C.P.). Artikel 287 daarvan verbood ‘alle te koop- of ten toonstelling of verspreiding van liedtjens, blaadtjens, of pamflets, afbeeldingen of prenten, strijdig met de goede zeden’. In de praktijk had dit verbod weinig te betekenen. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van gerechtelijke vervolging wegens overtreding van artikel 287 C.P., waaronder de verspreiding van ‘eenige voluptueuse liefhebberij-plaatjes’ (ca. 1812) en een liedblaadje (1845). In 1860 is een kermisexploitant veroordeeld wegens de vertoning van onzedelijke
stereoscopische foto's.
74 Elsinghorst, Pornografie, 26. Over de gigantische verkoop van erotische prentbriefkaarten rond de eeuwwisseling zie: Congrès national contre la pornographie. Paris 18, 19 et 20 mars 1912. Rapports, discussions et voeux. Paris 1912, 33-34.
5 N. Maas, Seks!... in de negentiende eeuw. Nijmegen 2006, 106.
6 De directies van de twee Nederlandse spoorwegmaatschappijen en het Tweede Kamerlid Regout hebben acties ondernomen tegen de verkoop van Le rire en Deutsche Zitz-Hatt op Nederlandse stations. Zie: Congrès international contra la pornographie. Paris 21 et 22 mai 1908. Rapports, discussions, voeux & décisions. Paris 1908, 113; Nationaal Archief, Den Haag (verder
NA), Kabinets- en geheim archief Ministerie van Justitie 1823-1914 (verder MvJ geheim), inv. nr. 6526, Verbaal van 19 februari 1906/63 en 5 maart 1906/14.
7 W.H. Overbeek, Pornografie voor het gerecht. 's-Gravenhage 1966, 78; L.G. Saalmink, ‘De
weelde in Nederland, of een bibliotheek voor elegante heertjes’, in: De boekenwereld 17
(2000/2001), 110-124; aldaar, 117-119.
Terwijl in Frankrijk al vanaf 1819 de teugels via aanvullende wetgeving strakker werden aangetrokken, bleef in Nederland artikel 287 C.P. ongewijzigd van kracht.
In 1886 trad een nieuw Wetboek van Strafrecht (Sr.) in werking, maar dat betekende geen breuk met de liberale, door het vrijheidsideaal van de Franse Revolutie geïnspireerde zedelijkheidswetgeving van de Code Pénal. Artikel 240 Sr. stelde een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een geldboete van ten hoogste driehonderd gulden in het vooruitzicht aan degene die zich schuldig maakte aan de verspreiding, openlijke tentoonstelling en het ter verspreiding in voorraad hebben van ‘eenige voor de eerbaarheid aanstootelijke afbeelding of vliegend blaadje waarvan hij den inhoud kent’. Aan deze wetgeving lag het principe ten grondslag dat de overheid burgers moet beschermen tegen ongewilde confrontaties met aanstootgevende geschriften en afbeeldingen, maar niet de zedenmeester van de individuele burger dient te spelen.
8In tegenstelling tot het in artikel 287 C.P. gehanteerde begrip ‘strijdig met de goede zeden’, dat betrekking had op de zeden in het algemeen, is de omschrijving ‘voor de eerbaarheid aanstotelijk’ in artikel 240 Sr. altijd uitsluitend op seksuele
aangelegenheden betrokken.
9Onder ‘vliegende blaadjes’ - de opvolger van de
‘blaadtjens’ en ‘pamflets’ uit de Code Pénal - verstond men drukwerk van klein formaat zoals kermisliedjes, pamfletten en brochures. Aan deze vaak langs de openbare weg uitgevente publicaties werd een opdringerig karakter toegekend, waardoor ze degenen die van de inhoud niet gediend waren onvrijwillig in hun eerbaarheidsgevoel konden kwetsen.
Al het drukwerk dat niet onder de noemer ‘vliegende blaadjes’ viel, bleef in artikel 240 Sr. evenals voorheen onder de Code Pénal buiten schot omdat - aldus de Memorie van Toelichting - ‘eene uitbreiding tot andere geschriften tot eene weinig raadzame censura morum zoude leiden’. Hoewel dit de straffeloosheid van de handel in boeken van welke aard dan ook impliceerde, werd na verloop van tijd het begrip ‘vliegend blaadje’ door veel officieren van justitie en rechters zo ruim opgevat dat ze er ook pornografische boeken toe rekenden. Zo kwalificeerde het gerechtshof te Amsterdam in 1895 zeven pornografische geschriften ondanks het grote aantal pagina's vanwege hun kleine formaat als ‘vliegend blaadje’.
10De Hoge Raad heeft zich nooit duidelijk over deze kwestie uitgesproken, waardoor in de jurisprudentie het gebrek aan consensus is blijven voortbestaan.
11Bij de vervolging van handelaren in pornoboeken heeft Justitie zich nog van een andere sluiproute bediend. Het Openbaar Ministerie hield de boeken zelf buiten de tenlastelegging, beperkte deze tot de prospectussen en/of catalogi waarin de boeken werden aangeboden en merkte vervolgens dit reclamemateriaal als aanstootgevende vlie-
8 W.P. Secker, ‘De vingers van de staat. Politieke opvattingen over de rol van de staat in ethische kwesties: de zedelijkheidswetgeving inzonderheid pornografie’, in: C. Jansen, M.
van de Vrugt (red.), Recht en geschiedenis. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. Nijmegen 1999, 141-156, aldaar, 145, 150.
9 T. Schalken, Pornografie en strafrecht. Beschouwingen over het pornografiebegrip en zijn juridische hanteerbaarheid. Arnhem 1972, 14, 16, 66-67.
10 Weekblad van het recht 57 (1895) 6669, 1; J. Voorink, Verspreiding van voor de eerbaarheid aanstootelijke geschriften en afbeeldingen. Oosterbeek 1910, 28; Schalken, Pornografie, 70-71.
11 Getuige de hierna te behandelen rechtszaken tegen J.C. Versteeg in 1906/1907 (contra
Ernest Polak, De artt. 240 en 451 bis W.v.Sr. beschouwd in hunne verhouding tot kunst en
wetenschap. Amsterdam 1912, 37; Schalken, Pornografie, 71).
gende blaadjes aan. In een arrest uit 1893 gaf de Hoge Raad hieraan zijn fiat door het Amsterdamse Hof in het gelijk te stellen in een beroepszaak tegen de
Amsterdamse uitgever en distributeur van porno Dirk Buijs. Nadeel van deze constructie: als de boeken buiten de tenlastelegging bleven, konden ze ook niet worden geconfisqueerd.
Het arrest van de Hoge Raad in de zaak Buijs was om nog een andere reden van belang. Bij de behandeling in eerste aanleg had Buijs verklaard alleen foto's en boeken naar het buitenland - onder andere Engeland - te verzenden. De
arrondissementsrechtbank Amsterdam vond dat bij verzending op aanvrage geen sprake was van verspreiding in de zin van artikel 240 Sr., dat zich immers alleen tegen opdringen richtte. De rechtbank sprak Buijs vrij, maar in hoger beroep werd hij alsnog veroordeeld door het Amsterdamse Hof, dat artikel 240 Sr. wel degelijk van toepassing achtte op de verzendhandel. De Hoge Raad stelde ook op dit punt het Amsterdamse Hof in het gelijk.
12Alleen de verspreiding van aanstootgevende afbeeldingen en vliegende blaadjes alsmede daarmee verband houdende handelingen (uitgeven, ter verkoop in voorraad hebben, etaleren, en dergelijke) werden in artikel 240 Sr. verboden, niet het bezit voor privégebruik en ook niet de vervaardiging (schrijven, tekenen, fotograferen, drukken, enzovoort).
13Pas bij de wijziging van het artikel in 1911 is de vervaardiging van porno met het doel deze te verspreiden strafbaar gesteld.
Internationale handel
De liberale zedelijkheidswetgeving leidde ertoe dat Nederland in de jaren na 1880 betrokken raakte bij de internationale pornobusiness. Tijdens de druk bezochte wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam kwamen naar het schijnt de eerste buitenlandse pornohandelaren naar Nederland. De politie betrapte in dat jaar een Fransman die pornofoto's het land had binnengesmokkeld. Via hem werd in de woning van een andere vreemdeling een geheime bergplaats vol met pornografische boeken, plaatwerken en foto's ontdekt. Het spoor leidde vervolgens naar een collega van deze handelaar. In de ruimte tussen het plafond en de vloer van diens
bovenwoning bleek een zinken bak te hangen, die gevuld was met pornofoto's en clichés.
14Producenten en distributeurs van porno vormden een uiterst mobiele
beroepsgroep: wanneer de grond hun te heet onder de voeten werd namen ze de benen. Als gevolg daarvan is het centrum van de Europese pornobusiness in de loop van de negentiende eeuw diverse keren verplaatst. Aanvankelijk domineerde Parijs deze markt. In de jaren zestig kwam Brussel aan de beurt nadat enkele prominente Parijse porno-uitgevers daar hun toevlucht hadden gezocht. Een kwart eeuw later werd het estafettestokje overgenomen door Amsterdam, dat al eerder, in de tweede helft van de zeventiende eeuw, van zich had doen spreken als producent en internationale distributeur van porno.
15Die tijden herleefden doordat zich hier in de jaren 1885-1888 de uitgeweken
12 Weekblad van het recht 55 (1893) 6415, 2; idem 57 (1895) 6600, 3;
NA, Hoge Raad, inv. nr.
261, Arrest van 27 december 1893.
13 Voorink, Verspreiding, 16-17, 39-40, 107.
14 C. Batelt, Duister Amsterdam. Amsterdam 1912, 148-150.
15 I. Leemans, ‘De sexshop van Europa. De Nederlandse productie en verspreiding van pornografische romans in de zeventiende eeuw’, in: Jaarboek voor Nederlandse
boekgeschiedenis 7 (2000), 81-96; idem, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in
Brusselaren Augustin Brancart, Edouard Maheu en François van Crombrugge vestigden. Deze prominente, op de Frans- en Engelstalige markt gerichte uitgevers en (verzend)boekhandelaren werkten samen met Nederlandse en naar Nederland geëmigreerde Duitse drukkers, onder wie de Gebroeders Binger (die een filiaal in Parijs hadden), Roeloffzen & Hubner en Van Santen.
16Brancart en Van Combrugge verzonden vanuit Amsterdam hun boeken naar particuliere en zakelijke klanten in het buitenland en zullen ook de belangrijkste toeleveranciers voor andere vanuit Nederland opererende distributeurs van pornolectuur zijn geweest.
De herleving van Amsterdam als pornohoofdstad duurde maar een jaar of tien (ca. 1885-ca. 1895). Uit deze tijd dateert vermoedelijk de term ‘articles d'Amsterdam’
als aanduiding voor pornografische boeken en afbeeldingen.
17Naar aanleiding van inbeslagnames bij een Franse en een Duitse pornohandelaar wist de Amsterdamse correspondent van Het vaderland in 1895 te melden dat er in de hoofdstad nog heel wat meer ‘derden-rangs-boekverkoopertjes’ waren die in deze vuiligheid handelden.
Gelukkig - aldus deze journalist - verzonden ze hun producten voornamelijk naar buitenlandse afnemers.
18De eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht (september 1886) is er niemand veroordeeld voor overtreding van artikel 240 Sr.
De eerste veroordelingen - drie in heel Nederland - dateren uit 1892 (zie figuur 2).
In de jaren 1893-1895 werden bij het parket van de arrondissementsrechtbank Amsterdam 31 verdachten van pornohandel geregistreerd, van wie er 23 zijn berecht.
Van 25 verdachten is de herkomst bekend: 9 Duitsers, 8 Nederlanders, 4 Belgen, 3 Fransen en 1 Hongaar. De Amsterdamse pornobusiness was toentertijd dus overwegend in handen van buitenlanders, vooral Duitsers.
19De pornohandel in de rest van Nederland had weinig te betekenen, met één belangrijke uitzondering: de Rotterdamse firma J. Bergé.
In maart 1893 werd bij zowel Brancart als Van Crombrugge huiszoeking gedaan.
20Dat leverde bij Van Crombrugge geen belastend materiaal op. Bij Brancart vond men een groot aantal prospectussen voor drie van zijn uitgaven, waaronder The story of a dildoe. Volgens de officier van justitie had Brancart zich door het verzenden van die prospectussen schuldig gemaakt aan de verspreiding van aanstootgevende vliegende blaadjes. De arrondissementsrechtbank Amsterdam dacht daar anders over en sprak Brancart vrij. In hoger beroep veroordeelde het gerechtshof te Amsterdam hem alsnog
Nederlandse pornografische romans 1670-1700. Nijmegen 2002, 44-87. Het grondige bibliografische onderzoek van Leemans leverde slechts een beperkt aantal in Nederland geproduceerde titels op. De aanduiding ‘sexshop van Europa’ zou ten onrechte de suggestie kunnen wekken dat het om een omvangrijke handel ging.
16 P. Mendes, Clandestine erotic fiction in English 1800-1930. A bibliographical study. Aldershot 1993, 24-28.
17 Handelingen Eerste Kamer 1910/1911, zitting van 17 mei 1911, 539, 545; Voorink, Verspreiding, 65.
18 Maas, Seks!, 147.
19 Noord-Hollands Archief, Haarlem (verder
NHA), Archief Arrondissementsrechtbank (verder Arr. Rb.) Amsterdam parket, inv. nrs. 901-906, Registers van strafzaken 1893-1895.
20
NHA, Arr. Rb. Amsterdam parket, inv. nr. 901, Register van strafzaken 1893, nrs. 946 en 947.
tot drie maanden gevangenis, wat eind december 1893 door de Hoge Raad werd bekrachtigd.
21Brancart had genoeg van Amsterdam. In juli 1894 verhuisde hij naar Antwerpen.
22In september en oktober 1895 werd tijdens huiszoekingen bij Van Crombrugge in het pand Singel 374 de hele voorraad in beslag genomen. In de winkel bevonden zich 946 losse exemplaren van boeken en op zolder 422. Op zolder lagen bovendien nog 407 pakketten die volgens de tenlastelegging elk minstens 50 exemplaren bevatten - in totaal dus minimaal 20.000 boeken. Het ging om 188 titels, waarvan 126 Franse, 54 Engelse en 6 Duitse. Van 2 titels is de taal onbekend. Opmerkelijk is het totaal ontbreken van Nederlandse titels.
23Kennelijk zag Van Crombrugge geen brood in de Nederlandstalige markt.
De rechtbank merkte de in beslag genomen boeken als ‘vliegende blaadjes’ aan en legde Van Crombrugge drie maanden gevangenis op, een vonnis dat later door het Amsterdamse gerechtshof en de Hoge Raad werd bevestigd.
24Evenals Brancart verruilde Van Crombrugge na zijn veroordeling Amsterdam voor Antwerpen.
Door het strenge optreden van politie en justitie kwam omstreeks 1895 een einde aan het kortstondige hoogtij van de internationale pornohandel vanuit Amsterdam, maar de inmiddels opgebouwde reputatie zou de stad en Nederland in het algemeen tot in de twintigste eeuw blijven achtervolgen. In zijn boekje La traite des chanteuses (1906) noemt de Franse zedelijkheidsactivist André Ibels Nederland ‘cette terre de puritains et de bibliophilie pornographique’. Met het schaamrood op de kaken citeerde de afgevaardigde Blooker deze uitspraak in de Tweede Kamer en in een
masochistische conclusie deed hij er nog een schepje bovenop: ‘Hier wordt dus tot ons gezegd, dat Holland is de voornaamste oorsprong van de pornografische literatuur.’
25Tijdens het internationale antipornografiecongres dat in 1908 te Parijs werd gehouden, beklaagde een van de Belgische afgevaardigden zich over de aanvoer naar België van porno uit Frankrijk, Duitsland, Engeland en Nederland. Maar deze Belg was ook bereid de hand in eigen boezem te steken: ‘Peut-être les autres pays reçoivent-ils de Belgique ces élubrications mailsaines.’
26Het Tweede-Kamerlid mr. E. Regout, later minister van Justitie, trad tijdens het congres op als rapporteur voor Nederland. Volgens hem moest de verzending van harde porno vanuit Nederland vooral op het conto van buitenlanders, in het bijzonder Hongaren, worden geschreven. Deze handelaren waren moeilijk te vervolgen
car, outre qu'ils déménagent avec une remarquable rapidité et une non moins remarquable fréquence, il faut pouvoir suivre les lettres
d'Amsterdam à la
21
NHA, Arr. Rb. Amsterdam, inv. nr. 156/817, Vonnis van 28 juni 1893; inv. nr. 901, Register van strafzaken 1893, nr. 946.
22 Mendes, Clandestine erotic fiction, 25, 165.
23
NHA, Arr. Rb. Amsterdam, inv. nr. 164/304, Vonnis van 19 maart 1896.
24
NHA, Hof Amsterdam, inv. nr. 26, Arrest van 19 september 1893; inv. nr. 386, Register van strafarresten Hoge Raad, Arrest van 19 oktober 1896.
25 Handelingen Tweede Kamer 1906/1907, zitting van 6 december 1906, 683.
26 Congrès international contra la pornographie 1908, 58.
Haye, puis à Rotterdam ou ailleurs pour trouver le véritable dépositaire des publications pornographiques recommandés par voie d'annonce dans les journaux ad hoc.
27Een andere congresganger, de Franse pornobestrijder Emile Pourésy, auteur van het 421 pagina's tellende boekwerk La gangrène pornographique (1908), brak de staf over de Nederlandse pornohandelaren die in Franse tijdschriften adverteerden met foto's en prentbriefkaarten:
Vendant trois francs, ce qui leur coûte bien dix centimes, ces industriels hollandais gagnent un argent fou à pourrir abominablement nos lecteurs français.
28Pourésy doelde onder meer op de advertenties in Le rire, een ook buiten Frankrijk verspreid pikant blad dat via zijn advertentierubriek een belangrijke rol heeft gespeeld in de internationale verspreiding van porno. Alleen al op één advertentiepagina van een aflevering van Le rire uit 1906 (figuur 5) staan tien annonces van handelaren in pornofoto's: acht uit Parijs (volgens Pourésy voor het merendeel vreemdelingen), één uit Engeland en één uit Nederland: de Amsterdammer Kikkert.
Aanpassing wetgeving
Vanaf 1886, toen de nieuwe strafwet van kracht werd, tot en met 1914 zijn in totaal 82 personen veroordeeld voor overtreding van artikel 240 Sr.
29De eerste top in de veroordelingen werd bereikt in jaren 1894-1895 (figuur 2). Een tweede hausse volgde in 1912: kennelijk heeft de zedelijkheidswet van 1911 het Openbaar Ministerie er kortstondig toe aangezet om relatief veel zaken voor de rechter te brengen. Het jaargemiddelde over de hele periode 1886-1914 bedroeg 2,8 veroordelingen. Heel weinig dus. Zedelijkheids-apostels als Regout ergerden zich aan het huns inziens lakse opsporings- en vervolgingsbeleid. Zij vonden dat de wettelijke mogelijkheden om porno te bestrijden door politie en justitie onvoldoende werden benut.
30De voorstanders van een strafwetswijziging hamerden erop dat Nederland was verworden tot een vrijplaats voor de internationale pornohandel.
31Inderdaad had Nederland vóór 1911 een liberale, voor porno-exporteurs gunstige wetgeving inzake pornografische boekwerken, maar zoals gezegd deed de ruime interpretatie van het begrip
27 Idem, 115.
28 Idem, 114-115.
29 Cijfers ontleend aan Voorink, Verspreiding, 63; M.P. Vrij, ‘Crimineele politiek inzake zedeloosheid in geschriften’, in: Weekblad van het recht 93 (1931) nrs. 12267, 1 en 12268, 1-2;
NHA, Arr. Rb. Amsterdam, inv. nr. 386, Register strafarresten Hoge Raad, arrest van 19 oktober 1896.
30 Voorink, Verspreiding, 63-64.
31 Overbeek, Pornografie, 77-78; Voorink, Verspreiding, 68; Schalken, Pornografie, 23-24.
‘vliegende blaadjes’ daar flink afbreuk aan.
32Bovendien betekende een strenge pornowetgeving nog geen strikt handhavingsbeleid. In de meeste Europese landen werd de wettelijk verboden handel in pornografische boeken vaak met rust gelaten.
In Frankrijk bijvoorbeeld was vervolging van deze lectuur hoogst uitzonderlijk.
33De grootste pijn van de zedelijkheidsactivisten zat trouwens niet in geschriften maar in foto's, waarvan ook in Nederland de verspreiding verboden was.
Figuur 2: Aantal veroordelingen ex artikel 240 Sr., 1886-1914
Mr. E. van Raalte, minister van Justitie in het liberale minderheidskabinet-De Meester (1905-1908), toonde zich weinig ontvankelijk voor de herhaalde aandrang uit de Tweede Kamer om de zedelijkheidswetgeving aan te passen. Daardoor kwam hij meer dan eens in aanvaring met Regout, die sinds zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer (1905) de jaarlijkse begrotingsdebatten benutte om te pleiten voor wettelijke maatregelen tegen pornografie, prostitutie, homoseksualiteit,
neomalthusianisme en abortus. Regout gold als een expert op het gebied van de pornografie. Als voormalig (substituut)officier van justitie te Amsterdam en Roermond had hij de nodige ervaring met de ‘vuilhandel’.
34Eind 1905 bepleitte Regout tevergeefs om de maximumstraf op de verspreiding van pornografie aanzienlijk te verhogen omdat het geldende maximum van drie maanden was vastgesteld zonder rekening te houden met de later in zwang gekomen foto's van perversiteiten ‘vooral ontucht van homosexueelen aard, paederastie en Lesbische liefde’. Tijdens de behandeling van de justitiebegroting het jaar daarop kaartte Regout het pornografievraagstuk opnieuw aan, wat venijnige
woordenwisselingen met Van Raalte opleverde.
35Zowel vanuit de Eerste als Tweede Kamer werd er bij de minister aangedrongen op maatregelen ‘om de groote verspreiding van zedekwetsende stukken als photographiën, briefkaarten e.d. tegen te gaan’.
36Daarbij dacht men onder andere aan uitbreiding van
32 Voor de wetgeving in andere Europese landen zie: Congrès international contre la pornographie 1908, 25-90.
33 Koenders, Bestrijding zedeloosheid, 129; Congres national contra la pornographie 1912, 22;
Polak, Artt. 240 en 451bis, 68.
34 Secker, ‘Vingers van de staat’, 144; Koenders, Bestrijding zedeloosheid, 128, 166-169.
35 Koenders, Bestrijding zedeloosheid, 152-154.
36
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6531, Verbaal van 4 februari 1907/7.
artikel 240 Sr. tot geschriften in het algemeen. Een ander voorstel was artikel 84 Wetboek van Strafvordering zodanig te wijzigen dat het mogelijk zou worden om pornohandelaren preventief in hechtenis te nemen, dit vooral met het oog op de in de branche werkzame vreemdelingen. De ervaring had namelijk geleerd dat die buitenlanders meestal tegen hun veroordeling in beroep gingen en dan zonder de uitslag daarvan af te wachten het land uitvluchtten, als ze al niet eerder de wijk hadden genomen.
37Van Raalte wilde alleen een voorstel tot wetswijziging indienen wanneer er werkelijk periculum in mora zou zijn. Vandaar dat de procureurs-generaal in Amsterdam en Den Haag van het ministerie van Justitie de vraag kregen voorgelegd of de pornohandel ‘een zoodanigen omvang heeft aangenomen, dat er feitelijk een noodtoestand heerscht en wettelijke voorziening niet langer op zich mag laten wachten’. De procureur-generaal in Den Haag talmde zo lang dat zijn antwoord niet in de adviezen kon worden verwerkt. Zijn Amsterdamse collega mr. J.C. Baud ging daarentegen voortvarend te werk en overlegde een maand later ambtsberichten van de officieren van justitie en politiecommissarissen in zijn ressort, dat de arrondissementen Amsterdam, Haarlem, Alkmaar en Utrecht omvatte.
38Kort samengevat kwamen al die rapporten erop neer dat de pornohandel weinig voorstelde. In Haarlem waren wel eens van buiten de stad afkomstige
pornohandelaren op de maandagse markt gesignaleerd, maar daar hield het ook mee op. In Den Helder was vijf jaar geleden een winkelier beboet. De
politiecommissaris te IJmuiden meldde dat jaren geleden, vóór zijn tijd, cafébazen porno hadden verkocht aan opvarenden van Engelse vissersschepen. In Utrecht was enkele keren beslag gelegd op mogelijk strafbaar materiaal, maar dit had niet tot vervolging geleid.
De officier van justitie te Amsterdam kon behalve de zaak Kikkert uit 1902 slechts één ander geval van na de eeuwwisseling noemen. Het betrof de vreemdeling Le Mée, die zich onlangs aan de hem opgelegde straf had onttrokken door het land te verlaten. Om zicht te krijgen op de omvang van de porno-export had men de advertentierubrieken van de belangrijkste buitenlandse humoristische en erotische bladen onderzocht. Daarbij was de naam van slechts één Nederlandse adverteerder aan het licht gekomen: Kikkert.
Hoewel van een noodtoestand geen sprake was, bepleitte Baud toch om de door het parlement voorgestelde wijzigingen van artikel 240 Sr. door te voeren. Op het departement van Justitie kregen deze voorstellen steun van de hoofdcommies mr.
W. Collard. Diens aanbevelingen werden bestreden in een preadvies van de op een na hoogste ambtenaar op het ministerie, raadadviseur mr. F. Snijder van
Wissenkerke, hoewel deze geen principiële bezwaren had tegen de voorgestelde wetswijzigingen. De minister wilde weten of er een noodtoestand heerste die wettelijke maatregelen urgent maakte. Dat was niet het geval en daarom adviseerde Snijder van Wissenkerke tegen een wetswijziging op korte termijn.
39Dat advies volgde Van Raalte maar al te graag op.
4037 Voorink, Verspreiding, 91-92.
38 Het volgende is gebaseerd op
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6531, Verbaal van 12 maart 1907/31.
39
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6535, Verbaal van 28 augustus 1907/45.
40 Koenders, Bestrijding zedeloosheid, 154-155.
Van Raalte uitgezonderd, hebben alle in de jaren 1900-1910 werkzame ministers van Justitie voorstellen tot aanscherping van de zedelijkheidswetgeving ingediend:
Cort van der Linden (1900), Loeff (1904), Nelissen (1909) en Regout (1910).
41Regout oogstte wat zijn twee katholieke voorgangers en partijgenoten, Loeff en Nelissen, hadden gezaaid. In 1910 werd Regout minister van Justitie. Hij paste het door Nelissen ingediende ontwerp tot wijziging van de zedelijkheidswetgeving aan en wist het dankzij een gesloten front van de confessionele partijen door het parlement te loodsen.
In de Eerste Kamer kreeg Regout onder meer bijval van de liberale afgevaardigde Roëll. In de tijd dat Roëll minister van Buitenlandse Zaken was (1894-1897), hadden gezanten van vreemde mogendheden herhaaldelijk bij hem aangedrongen op maatregelen tegen de porno-export, zodat ‘Nederland eindelijk eens zoude ophouden in dit opzicht als het ware de vuilnisbak van Europa te zijn’. Het Eerste Kamerlid Van Leeuwen steunde het wetsontwerp, al vond hij dat Regout de omvang van de pornohandel overdreef. Regout gaf toe dat in Nederland zelf weinig porno werd verkocht, maar volgens hem was er wel degelijk sprake van een grootschalige export.
42Hij verwees ook naar een artikel in het Algemeen handelsblad waarin een oud-marineofficier Port-Saïd en Amsterdam had genoemd als de twee steden ‘waar de meest vuile afbeeldingen te zien waren’.
43Figuur 3: Eerste pagina van een anonieme brief uit het geheim archief van het ministerie van Justitie. De schrijver verklaart bijgaande (niet bewaard gebleven) pornofoto's te hebben gekocht in een winkel in Holland ‘where there are thousands of them in stock’. Hij was bereid de naam van de winkelier te onthullen, waartoe contact met hem moest worden opgenomen via een advertentie in het Algemeen handelsblad. Vanwege de beduimelde staat van de foto's twijfelden de autoriteiten aan de integriteit van deze klokkenluider. Ze gingen niet in op zijn uitnodiging.
41 Idem, 150-169; Schalken, Pornografie, 25-45; Secker, ‘Vingers van de staat’, 147-152.
42 Handelingen Eerste Kamer 1910/1910, zitting van 17 mei 1911, 539-541.
43 Idem, 528.
De in mei 1911 aangenomen zedelijkheidswet behelsde onder andere ingrijpende aanpassingen van artikel 240 Sr. De maximumstraffen voor verspreidingshandelingen gingen flink omhoog. De term ‘vliegend blaadje’ moest plaatsmaken voor de veel ruimere aanduiding ‘geschrift’, waardoor in principe elk voor de eerbaarheid aanstotelijk drukwerk onder het bereik van de strafwet kwam. Artikel 240 werd ook uitgebreid tot voorwerpen.
44Bij verdenking van overtreding van het pornoartikel kon voortaan preventieve hechtenis worden toegepast. Bovendien werden er in het Wetboek van Strafrecht twee deels op pornografie betrekking hebbende artikelen opgenomen die speciaal bedoeld waren om de zedelijkheid van de jeugd te bewaken (artikel 240bis en 451bis).
De zaak Bergé
Omstreeks 1900 was de Rotterdamse firma Bergé niet alleen Nederlands belangrijkste porno-uitgeverij, maar ook een hoofdrolspeler op de internationale pornomarkt. De firma werd gesticht door Jan Bergé, van geboorte een Tilburgenaar, die zich in 1865 in Rotterdam vestigde als boekhandelaar en houder van een leesbibliotheek. Uit de periode 1879-1900 zijn 118 door hem aangeboden titels bekend: 99 Nederlandse, 13 Engelse, 5 Franse en 1 Duitse. Van veel titels is echter onduidelijk of hij ze zelf heeft (her)uitgegeven (al dan niet in roofdruk) dan wel van andere uitgevers betrokken.
45Evenals andere porno-uitgevers zadelde Bergé latere bibliografen op met vaak onoplosbare problemen. In deze clandestiene branche was het eerder regel dan uitzondering om de namen van auteurs en uitgevers achterwege te laten of te maskeren. Ook op de onderlinge relaties tussen uitgevers, drukkers en
boekhandelaren is moeilijk zicht te krijgen. Bergés belangrijkste contactpersoon in Engeland was vermoedelijk de Londense porno-uitgever Edward Avery.
46Voor het leggen en onderhouden van contacten met Franstalige, in het bijzonder Parijse en Brusselse uitgevers en boekhandelaren, zal Bergé gebruik hebben gemaakt van zijn reislustige schoonzoon en opvolger Jacobus Casparus Versteeg, die zich in 1893 in Diekirch (Luxemburg) vestigde en vanaf 1896 als journalist werkzaam was te Parijs.
4744 Regout vond het onnodig om in het nieuwe artikel 240 Sr. een uitzondering te maken voor kunstvoorwerpen omdat deze volgens een arrest van de Hoge Raad niet voor de eerbaarheid aanstotelijk konden zijn. Naar eigen zeggen bedoelde hij met ‘voorwerpen’ geen
neomalthusiaanse middelen (condooms, pessaria en dergelijke). Toen het Tweede Kamerlid Hugenholtz vroeg wat hij er dan wel onder verstond, wilde de minister hem dat alleen na afloop van de zitting onder vier ogen zeggen. Ongetwijfeld dacht Regout aan dildo's, maar mogelijk ook aan andere seksattributen zoals ‘des enfants de baudruche [= rubber] et des objets en caoutchouc et qui sont des corps d'hommes et de femmes, dont les prix sont de 1000 à 3000 et 5000 francs’ (Congrès national contre la pornographie 1912, 41). Op dergelijke sekspoppen zinspeelde waarschijnlijk Hugenholtz toen hij zei ‘dat er enkele voorwerpen zijn, zoo ontzaglijk kostbaar en die zoo in het geheim worden vervaardigd, dat alleen hij, die dat speciaal verlangt, erachter weet te komen’ (Handelingen Tweede Kamer 1910/1911, zitting van 22 februari 1911, 1477, 1481).
45 N. Maas, ‘Een bijster artistiek bureau’, in: De boekenwereld 14 (1997/1998), 232-241; idem, Seks!, 104-105, 111-117; Mendes, Clandestine erotic fiction, 13, 29-30, 123. Voor uitvoerige bibliografische beschrijvingen van Engelstalige Bergé-uitgaven zie: Mendes, passim.
46 Mendes, Clandestine erotic fiction, 13.
47 Idem, 30;
NA, Arr. Rb. Rotterdam inv. nr. 332/449, Proces-verbaal van 23 juni 1906 (zaak
Versteeg).
Figuur 4: Advertentie van J. Bergé in het weekblad Asmodée van 3 juli 1884
Onder de handelsnaam ‘Artistiek-Bureau’ adverteerde Bergé onder meer in de Asmodée en Het nieuws van den dag (figuur 4). Het leeuwendeel van de in die advertenties aangeboden pornoboeken kostte 1 à 2 gulden, destijds het dagloon van menig Nederlander. In de jaren tachtig en negentig maakte Bergé via kleine annonces in Parijse tijdschriften regelmatig reclame voor ‘livres curieux’ en ‘estampes galantes’.
48Naast advertenties waren Nederlandse, Franse en vermoedelijk ook Engelse catalogi Bergés belangrijkste verkoopinstrument. Zijn Nederlandse catalogus, die hij ook naar Nederlands-Indië verzond, had de bloemrijke titel Catalogus van de boeken en plaatwerken uit de boekverzameling in het boudoir van de hoogst geëerde en uiterst verliefde dame van Cyprus (Dame van Cyprus = Venus). Een voorbeeld van de toelichtingen op het daarin gebodene:
Nr. 38 Venus in het klooster, of de non in het hemd met den Adamist of den ongevoeligen Jezuïet. Erotisch-galante gesprekken tusschen twee nonnen. De Jezuiet liet de nonnen zich naakt ontkleeden, wat hij trouwens zelf ook deed. Een zeer pikant boekje.
49Veel van de werken uit het Bergé-fonds waren geïllustreerd met ‘pikante plaatjes’.
Bergé verkocht ook losse pornografische afbeeldingen, zoals al dan niet ingekleurde
‘photographieplaten’ (f 0,30 à f 0,60 per stuk), ‘stereoscoopplaten’ (f 0,60 per stuk), transparante erotische speelkaarten van eigen fabricaat (per spel in etui f 1,20),
50daguerreotypen en gravures. In 1894 kreeg hij een gevangenisstraf van een maand wegens het ter verspreiding in voorraad hebben van aanstootgevende afbeeldingen en verkoopcatalogi van pornoboeken.
5148 P. Pia, Les livres de l'Enfer. Bibliographie critique des ouvrages érotiques dans leurs différentes éditions du XVI e siècle à nos jours. Paris 1998, 581. Deze bibliografie van ‘de Hel’ in de Bibliothèque nationale te Parijs vermeldt geen Franse Bergé-edities.
49
NA, Arr. Rb. Rotterdam inv. nr. 432, Vonnis van 3 juli 1894 (zaak Bergé).
50 De erotische voorstellingen werden zichtbaar wanneer men de kaarten tegen het licht hield.
51
NA, Arr. Rb. Rotterdam, inv. nr. 323, Proces-verbaal van 21 juni 1894; inv. nr. 432, Vonnis
van 3 juli 1894.
In 1900 overleed Bergé.
52Zijn schoonzoon Versteeg verhuisde toen van Parijs naar Rotterdam en zette het bedrijf voort onder de oude firmanaam J. Bergé. Enige tijd na die overname werd hij door de Rotterdamse rechter-commissaris Gratama verhoord over zijn leveranties aan de Amsterdamse boekhandelaar Henri Diefenthal.
53Gratama zou hem bij die gelegenheid hebben gezegd dat pornografische
afbeeldingen of vliegende blaadjes niet mochten worden verkocht, maar boeken wel. Als we Versteeg mogen geloven besloot hij toen om alle voorradige
pornografische foto's en prenten, ook die in boeken, te verbranden. Samen met een knecht zou hij dagenlang bezig zijn geweest met het opzoeken en losscheuren van gravures uit boeken.
Om zo min mogelijk aandacht te trekken van de autoriteiten stootte Versteeg de Nederlandse titels uit het Bergé-fonds af en legde hij zich geheel toe op het herdrukken en verhandelen van vreemdtalige pornolectuur, voornamelijk Franse en Engelse. Hij rekende voor zijn boeken aanmerkelijk meer dan zijn schoonvader.
Bedragen van 15 Franse frank, 15 Duitse mark en 1 à 2 Engelse pond waren geen uitzondering. In dit opzicht gedroeg Versteeg zich geheel marktconform:
porno-uitgevers waren berucht om de woekerprijzen die ze voor hun boeken vroegen.
54Versteeg leverde zowel aan particulieren als collega's, onder wie de Rotterdamse boekhandelaren Kramers en Rothmeyer. De eveneens Rotterdamse pornohandelaar J. Beekman, over wiens verzendactiviteiten de Britse zaakgelastigde zich in 1908 bij de Nederlandse regering beklaagde, had een aantal titels in zijn fonds waarvan vaststaat dat ze door Versteeg zijn gedrukt.
55Volgens Versteeg zelf zaten zijn meeste klanten in Parijs. Doorgaans gingen hij en zijn knecht twee keer per week orders rapen in het pakhuis. Behalve de knecht, die ook de pakjes verzendklaar maakte, had Versteeg een boekhouder in dienst en in de tijd dat de firma over een eigen drukkerij beschikte (tot 1905) ook een
letterzetter/drukker. Versteeg corrigeerde zelf de drukproeven van zijn uitgaven.
Begin 1906 werden in Versteegs woning (Oostzeedijk 59) en pakhuis (Gietersteeg 18) 10.000 à 12.000 boeken in beslag genomen, waarvan de betrokken officier van justitie dacht ‘dat zij door de rechtbank als vliegend blaadje zullen worden
aangemerkt’.
56Het ging om 80 titels: 56 Franse, 21 Engelse, 2 Duitse en één waarvan de taal onbekend is. Blijkens zijn eigen verklaring had Versteeg zelf 67 van die 80 titels als herdruk uitgegeven.
Versteegs advocaat eiste nietigverklaring van de dagvaarding omdat daarin niet was aangegeven waarin de aanstotelijkheid van de in beslag genomen werken zou bestaan. Een merkwaardig bezwaar, want de meeste titels spraken duidelijke taal en sommige waren uitgesproken obsceen. Niettemin gaf de
arrondissementsrechtbank Rotterdam
52 Tenzij anders vermeld zijn de nu volgende gegevens ontleend aan
NA, Arr. Rb. Rotterdam inv.nr. 332/449, Proces-verbaal van 23 juni 1906 (zaak Versteeg).
53 In 1894 was Diefenthal veroordeeld tot drie maanden gevangenis en vijf jaar ontzegging van de bevoegdheid om het beroep van boekhandelaar uit te oefenen (
NHA, Arr. Rb. Amsterdam parket, inv. nr. 905, Register van strafzaken 1894, nr. 778).
54 Mendes, Clandestine erotic fiction, 24.
55
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6540, Verbaal van 14 mei 1908/57 en 20 juni 1908/78.
56
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6525, Verbaal van 16 februari 1906/54.
de advocaat gelijk: in de dagvaarding was ten onrechte volstaan met het vermelden van titels, zonder enige toelichting op de inhoud. Ook vond de rechtbank dat de geschriften in kwestie gezien ‘hun dikte en omvang, hun vorm van verhaal en geheel hun uiterlijk voorkomen’ geen vliegende blaadjes maar boeken waren en daardoor straffeloos mochten worden verkocht. Blijkens de Memorie van Toelichting op het Wetboek van Strafrecht had de wetgever immers boeken buiten het bereik van artikel 240 Sr. willen houden.
57De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig, waarmee Versteeg ontslagen was van rechtsvervolging. De officier van justitie vocht die nietigverklaring met succes aan bij het Haagse gerechtshof, dat de zaak voor een nieuwe behandeling naar de arrondissementsrechtbank Den Haag verwees. Deze sprak Versteeg vrij.
Evenals de Rotterdamse arrondissementsrechtbank oordeelde ook de Haagse dat de in beslag genomen geschriften geen vliegende blaadjes waren.
58Tijdens de rechtszitting in Rotterdam hebben twee plaatselijke collega's van Versteeg opmerkelijke verklaringen afgelegd over de binnenlandse klandizie voor pornoromans. Volgens de 62-jarige boekhandelaar Rothmeyer verkochten alle Rotterdamse boekwinkels wel eens pornolectuur, uitgezonderd de firma Berkhof.
Over zijn eigen pornoklanten zei hij het volgende:
Mijn afnemers waren voornamelijk pastoors, een enkele oude heer - meester in de rechten of rentenier - en ook wel kwam een dienstmeisje van een convent met een briefje en geld à contant een dergelijk boek halen.
Een van die pastoors zou in drie jaar voor honderden guldens bij hem hebben gekocht. Onder Rothmeyers pornoklanten waren geen jongelui, want die ‘zoeken werkelijkheid en hebben voor dergelijke werken, waarvan de prijs zeer hoog is, geen geld over’.
De procuratiehouder van de firma H.A. Kramers & Zoon verklaarde evenals Rothmeyer dat jongelui dit soort zaken niet kochten. Volgens deze getuige waren ook bij Kramers pastoors de voornaamste afnemers:
Een van die pastoors kwam geregeld, een paar keer per jaar, en kocht dan telkens voor een bedrag van f 40.- of f 50.-. Hij haalde ze, naar hij zeide, ook voor zijn vrienden.
Wat hiervan te denken? De gelijkluidende verklaringen van Kramers'
procuratiehouder en Rothmeyer over de klandizie van pastoors zouden best weleens in overleg met Versteeg uit de duim kunnen zijn gezogen om katholieken - en in het bijzonder pornobestrijders als Regout - een hak te zetten. Schandalen over
losbandige geestelijken en uitspattingen in kloosters waren overigens geliefde thema's van antipapistische pornografen. In het Bergé-fonds zaten allerlei voorbeelden van dit soort reliporno.
In 1911 moest Versteeg opnieuw voor de rechtbank verschijnen. Het Openbaar Ministerie koos er toen voor de dagvaarding te beperken tot de verspreiding en het ter
57
NA, Arr. Rb. Rotterdam, inv. nr. 480/449, Vonnis van 30 juni 1906;
NA, Hoge Raad, inv. nr.
288, Arrest van 4 februari 1907.
58
NA, Arr. Rb. Den Haag, inv. nr. 424/336, Vonnis van 8 april 1907.
verspreiding in voorraad hebben van de catalogi waarin Versteeg zijn boeken aanbood. De arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeelde hem tot zeven dagen gevangenis, welk vonnis door het Haagse gerechtshof en de Hoge Raad werd bevestigd.
59De vervolging in deze zaak was in gang gezet op aandringen van de Duitse regering. In juni 1910 kwam bij het Openbaar Ministerie te Potsdam een anonieme zending binnen, bestaande uit een catalogus van de firma Bergé met een
begeleidend briefje. Het Openbaar Ministerie deed daarop navraag bij de Kölner Männerverein zur Bekämpfung der öffentlichen Unsittlichkeit. Deze bleek eveneens over bewijzen te beschikken dat de firma Bergé porno naar Duitsland verzond. De Nederlandse regering werd hierover geïnformeerd, met het verzoek werk van deze zaak te maken.
60Een maand na zijn veroordeling in april 1911 bracht Versteeg zijn voorraad over naar Parijs, al hield hij zijn woning in Rotterdam wel als besteladres aan. Toen hij vanuit Frankrijk weer porno naar Duitsland ging verzenden, trok de Duitse gezant opnieuw aan de bel. Vergeefs liet de Nederlandse justitie Versteegs woning doorzoeken en in Parijs onderzoek doen. Op 24 oktober 1912 viel het doek voor de firma Bergé door de faillietverklaring van Versteeg, die op dat moment in Parijs verbleef. Later keerde hij terug naar Rotterdam, waar hij in 1932 overleed.
61Drie partners in crime
Opereerden Bergé en Versteeg solistisch, andere pornohandelaren verdeelden het werk en de daaraan verbonden risico's. Omstreeks 1910 was er een trio actief dat bestond uit de boekhandelaren Feije Kikkert ( o Leiden, 1854) en Herman Reinders ( o Zuidhorn, 1849) en de fotograaf Carl Lemoine ( o Stralsund, 1847). Alle drie zaten in de jaren negentig in de Amsterdamse pornobusiness, maar het is onduidelijk wanneer ze zijn gaan samenwerken.
Reinders vestigde zich in 1886 als boekhandelaar en leesbibliotheekhouder in de Nieuwe Spiegelstraat. Begin 1892 liet hij de zaak over aan zijn werknemer A.J.
Bonda, die de firma voortzette onder de naam H.C. Reinders & Co.
62Reinders begon daarna in de Kerkstraat een verzendhuis in pornografische afbeeldingen onder de naam Librairie Centrale. In november 1893 werd bij hem huiszoeking gedaan, hetgeen echter niet tot gerechtelijke vervolging leidde.
63De Duitse fotograaf Lemoine kwam in 1891 voor het eerst in aanraking met de Am-
59
NA, Arr. Rb. Rotterdam, inv. nr. 506, Vonnis van 20 april 1911;
NA, Hoge Raad, inv. nr. 300, Arrest van 29 januari 1912.
60
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6570, Verbaal van 7 maart 1912/34 en 18 april 1912/67.
61
NA, MvJ geheim, inv. nr. 6568, Verbaal van 18 december 1911/47 en 30 december 1911/82;
inv. nr. 6573, Verbaal van 5 oktober 1912/19; Universiteitsbibliotheek Amsterdam (verder
UBA