• No results found

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 23 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 23 · dbnl"

Copied!
360
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 23

bron

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 23. Uitgeverij Vantilt / Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Nijmegen / Leiden 2016

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008201601_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 23]

Redactioneel

‘Volg het nieuws terwijl het gebeurt’. Met deze slogan afficheert het tv-programma

RTLNieuws zichzelf als hét kanaal waarmee je op de hoogte blijft van actuele gebeurtenissen. Maar in de huidige tijd is een programma op tv alleen niet meer voldoende. Daarom beschikken de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma's ook over een Facebook-en Twitterpagina en kun je updates volgen via internet en een app op je telefoon. Of het nu gaat om de geboorte van een koninklijke baby, een terroristische aanslag of het overlijden van een bekende Nederlander, binnen de kortste keren ben je volledig op de hoogte van de feiten, de gevoelens van de betrokkenen en de mening van getuigen.

In ditJaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis wordt op verschillende manieren aandacht besteed aan nieuws en actualiteit in vroeger eeuwen. Hiervoor maken we niet alleen een reis door de geschiedenis, maar ook over de wereld.

Trude Dijkstra en Lisa Kuitert besteden aandacht aan nieuws uit respectievelijk China en Nederlands-Indië. Hun bijdragen bieden ons een blik op de complexe interactie tussen producenten en consumenten. Dijkstra doet dit door te laten zien hoezeer de manier waarop het nieuws over China in Nederlandse kranten werd gebracht afhankelijk was van de doelgroep van het medium. Kuitert biedt op haar beurt een portret van A.H.J.G Walbeehm, die door middel van zijn overzichten van de inlandse pers berichtte over misstanden van het koloniaal bestuur en zo op zijn beurt de Nederlandse politiek beïnvloedde. Welke rol Zuid-Nederlandse drukkers speelden in de ontwikkeling van het krantenbedrijf in Wenen, en wat een Hongaarse graaf daar mee te maken heeft gehad, kunt u lezen in de bijdrage van Steven van Impe. Paul van Capelleveen beschrijft hoe twintigste-eeuwse scheepsdrukkerijen er aan hebben bijgedragen dat ook passagiers op de Holland-Amerika Lijn en andere grote overtochten het nieuws elke ochtend bij het ontbijt in een krant konden lezen.

De bijdragen van De Boer en Krom & Van Netten bevinden zich thematisch op de grens van boekwetenschap en mediageschiedenis. Dick de Boer laat zien dat nieuwsgaring en -verspreiding geen verschijnselen zijn die tegelijk met de krant hun intrede hebben gedaan, maar een veel langere geschiedenis kennen. Aan de hand van herauten,zidungen en niemaren schetst hij een beeld van

communicatiemogelijkheden in de volle en late middeleeuwen. Djoeke van Netten en Tycho Krom geven een ideeënhistorisch

(3)

8

perspectief op de ‘culture of secrecy’ in de zeventiende eeuw, aan de hand van een analyse van pamfletten uit het jaar 1672. In de rubriekStand van Zaken worden dit keer recent verschenen publicaties besproken op het grensvlak van boekwetenschap en kunstgeschiedenis, de middeleeuwse boekverluchting.

Uiteraard bevat ditJaarboek ook weer een aantal bijdragen van algemeen boekhistorische aard. Hoewel de meeste lezers wel gehoord zullen hebben van het fenomeen leesgroep of er misschien zelfs lid van zijn, is er in de wetenschappelijke literatuur nog weinig aandacht aan besteed. Sandra van Voorst bestudeerde samen met haar studenten de rol van leesgroepen bij de overdracht van cultuur. Hiervoor analyseerden zij de leeslijsten van groepen en interviewden zij leden. Elisa Nelissen schrijft eveneens over een relatief onbekend onderwerp. Zines, een afkorting van fanzines en magazines, zijn onafhankelijke, goedkoop geproduceerde tijdschriften gericht op een klein publiek van gelijkgestemden. Nelissen biedt een eerste introductie op het onderwerp vanuit boekhistorisch perspectief, met speciale aandacht voor zines in Nederland en Vlaanderen. En soms zijn werken ons juist maar al te bekend en vertrouwd, maar wordt er desondanks niet of nauwelijks onderzoek naar gedaan. Bertus Bakker zal met zijn artikel over de opkomst van het populaire kunstboek in de twintigste eeuw bij veel lezers nostalgische gevoelens oproepen.

Want wie had er vroeger thuis geen Tomado-boekenrekje met delen uit de Palet-serie, of de Zwarte Beertjes? Tegenover het grootschalige onderzoek van Bakker en Van Voorst staat de bijdrage van Frans Janssen, die slechts één werk bespreekt. Aan de hand van een gedetailleerde analyse van de Amsterdamse druk van Rousseau's ‘Emile’ uit 1762 laat Janssen ons meeleven met de bedrogen uitgever Néaulme.

Door de alomtegenwoordige aanwezigheid van informatie kan de indruk ontstaan dat ons beeld van de werkelijkheid compleet, of in elk geval representatief is. Maar hoezeer de digitalisering het boekhistorisch onderzoek ook heeft vergemakkelijkt, de ons beschikbare bronnen - bibliografieën zoalsSTCNenSTCV, of grootschalige fulltext-bestanden zoals Delpher - lijken vooral de illusie van compleetheid te wekken.

Dat is althans wat de verschillende bijdragen in ditJaarboek duidelijk maken.

Steven van Impe en Alex Alsemgeest laten aan de hand van hun onderzoek naar de relaties tussen respectievelijk Vlaanderen en Oostenrijk en Nederland en Zweden zien dat het grote manco van nationale retrospectieve bibliografieën juist is dat ze zich beperken tot één enkel land. Zij pleiten er dan ook voor om vaker over de landsgrenzen heen te kijken. Marja Smolenaars en Erik Geleijns schetsen beiden een portret van drukkers die, afgaande op de aanwezigheid van informatie in de

STCNalleen van marginaal belang zijn geweest. Wanneer de gegevens uit de archieven er echter bij worden gehaald, rijst plotseling een heel ander beeld op.

Sylvia van Zanen ten slotte laat in haar bijdrage over de bibliotheek van de plantkundige Carolus Clusius zien dat boekveilingcatalogi op hun beurt evenmin een compleet beeld bieden van iemands boekenbezit, maar dat aanvullend

onderzoek naar provenance-gegevens en in correspondenties altijd nodig is. Impliciet houden deze auteurs hiermee een pleidooi voor het ‘ouderwetse’ archiefonderzoek, alle moderne digitale hulpmiddelen ten spijt.

Terwijl u het huidigeJaarboek doorbladert, zijn wij als redactie alweer druk bezig

(4)

met de voorbereidingen voor de editie van 2017. Deze zal als thema ‘Illegaal en ondergronds’ hebben. Alle bijdragen voor hetJaarboek zijn welkom, binnen en buiten het thema. Wij horen graag van u!

Saskia van Bergen Hoofdredacteur

(5)

10

Figuur 1. Titelpagina van Carolus Clusius,Rariorum plantarum historia (Universiteitsbibliotheek Leiden, 755A3)

Figuur 2. Titelpagina van Carolus Clusius,Exoticorum libri decem (Kansas City, Linda Hall Library, QH41.L39 1605)

(6)

Sylvia van Zanen

‘Met veel verlangen kijk ik uit naar het verschijnen van dat boek’

De bibliotheek van de plantkundige Carolus Clusius

Na een lang werkzaam leven, dat meer dan zestig jaar had beslagen, stierf de beroemde natuuronderzoeker Carolus Clusius (1526-1609) in zijn woonplaats Leiden.1Daar had hij de laatste vijftien jaar van zijn leven gesleten en van daar uit had hij ook gewerkt aan de publicatie van zijn ‘opera omnia’, die verschenen bij de Officina Plantiniana.2

Clusius publiceerde vele boeken gedurende zijn lange leven,3werken waarnaar door plantenliefhebbers in heel Europa reikhalzend uitgekeken werd. Hij verzamelde zelf ook boeken zoals het een geleerde humanist betaamde. Zijn bibliotheek werd op 21 mei 1609, precies zes weken na zijn overlijden, in Leiden geveild. De openbare verkoping vond plaats in het huis van Paulus Stockius of Stochius, de zoon van de in 1593 overleden rector van de Latijnse school Nicolaus Stochius van

Rekelinchuisen. Het was in diens huis aan de Pieterskerkgracht, pal naast de Latijnse school, waar Clusius vanaf zijn aankomst in het najaar van 1593 in Leiden tot aan zijn dood één of meerdere kamers bewoond had. Ten behoeve van de veiling werd door Thomas Basson een opvallend goed verzorgde catalogus gedrukt.4

Het belang van veilingcatalogi als deze kan niet onderschat worden. Veilingcatalogi bieden immers een prachtig inzicht in de omvang en samenstelling van het boeken-

1 Dit artikel is gebaseerd op hoofdstuk 7 van mijn proefschrift‘Een uitzonderlijke

verscheidenheid’. Planten, vrienden en boeken in het leven en werk van Carolus Clusius (1526-1609). Leiden 2016.

2 De ‘opera omnia’ verschenen in twee omvangrijke delen: Carolus Clusius,Rariorum plantarum historia. Antwerpen: JanIMoretus, 1601; en:Exoticorum libri decem: quibus animalium, plantarum, aromatum, aliorumque peregrinorum fructuum historiae describuntur. Leiden:

FranciscusIIRaphelengius, 1605.

3 Zie voor een vrijwel compleet overzicht van zijn publicaties, inclusief alle heruitgaven, F.W.T.

Hunger,Charles de L'Escluse (Carolus Clusius), Nederlandsch kruidkundige (1526-1609). 2 dln. Den Haag 1927-1943, dl. 1, 369-384. Het merendeel van zijn publicaties betreft de plantkunde. In zijn laatste werk is daarnaast ruime aandacht voor exotische dieren. Tot slot vertaalde hij ook verschillende plantkundige werken en enkele reisverslagen in het Latijn en vervaardigde hij enkele geografische kaarten.

4 Catalogus librorum bibliothecae [...] Caroli Clusii [...] quorum auctio habebitur in aedibus Pauli Stochij XXI die maij M.DC. IX. Leiden: Thomas Basson, 1609 (Van Selm 7 /IDC-cat. 2570).

Er zijn twee exemplaren bekend: een in de Kongelige Bibliothek, Kopenhagen (7911 39, dl.

I, 2) en een in de Thüringer Universitäts- und Landesbibliothek, Jena (8 Hist. lit.XIX, 5). De naam van de veilinghouder wordt niet vermeld. Zie voor een volledige editie: Van Zanen,Een uitzonderlijke verscheidenheid, BijlageIII: Editie van de veilingcatalogus van 1609.

(7)

12

bezit van individuele geleerden en andere verzamelaars. Tegelijkertijd is er, zoals bekend, bij het trekken van conclusies op basis van dit type documenten ook de nodige voorzichtigheid geboden. Een onderzoeker mag er immers nooit van uit gaan dat een veilingcatalogus een compleet en geheel waarheidsgetrouw beeld van een bibliotheek biedt. Boeken kunnen al voor de veiling verwijderd zijn uit de collectie, bijvoorbeeld omdat ze in de familie bleven of aan vrienden geschonken werden. Ook werden minder ‘waardig’ geachte boeken regelmatig bewust buiten de veiling gehouden: de veilingcatalogus vormde tenslotte toch vaak een soort monument ter herinnering aan de geachte overledene. Tenslotte was het ook geen ongebruikelijke praktijk dat boeken, afkomstig uit de eigen voorraad, door de veilinghouder ingevoegd of ‘ingestoken’ werden, waardoor niet alle in de

veilingcatalogus opgetekende boeken ook daadwerkelijk toebehoord hadden aan de betreffende bibliotheekeigenaar. Daarnaast is het een gekend gegeven dat een veilingcatalogus slechts een statisch beeld van een bibliotheek biedt, namelijk dat van het moment van verkoop, meestal dus het moment van het overlijden van de verzamelaar. Een veilingcatalogus zegt daardoor in principe niets over wanneer en hoe boeken in de collectie terecht kwamen: werden de boeken aan de

boekenverzamelaar geschonken, had hij ze geërfd of kocht hij ze zelf? En waar kocht hij deze boeken dan en waren ze op het moment van aanschaf recentelijk verschenen of al wat ouder of werden ze ‘antiquarisch’ aangeschaft?

Soms kunnen er op grond van de catalogus toch wel wat voorzichtige conclusies getrokken worden op dit vlak, bijvoorbeeld op grond van provenances in boeken die in de catalogus vermeld worden of als de levensloop van de verzamelaar bij de catalogus betrokken wordt. Als een onderzoeker meer wil weten over de dynamiek van de opbouw van een bibliotheek, dan zal hij in de regel moeten terugvallen op andere bronnen. In het geval van Clusius zijn die bronnen er. In zijn relatief goed bewaarde correspondentie5wordt met enige regelmaat gerefereerd aan boeken.

Ook in zijn eigen publicaties verwijst Clusius veelvuldig naar door hem geraadpleegde boeken. Tot slot zijn er verschillende exemplaren overgeleverd van boeken die zijn eigendomskenmerk dragen.

In dit artikel wordt in de eerste plaats bekeken of een veilingcatalogus van een geleerde als Clusius een reëel en compleet beeld biedt van diens boekenverzameling en in de tweede plaats of de catalogus iets kan onthullen over de manier waarop de collectie in de loop der jaren werd opgebouwd. De titels in de catalogus worden daartoe nauwkeurig geanalyseerd. Vervolgens zullen de onderzoeksresultaten geconfronteerd worden met de drie hiervoor genoemde andere bronnen -

respectievelijk de correspondentie, de door Clusius geciteerde boeken en bewaarde exemplaren uit zijn bibliotheek - om te zien of deze het ontstane beeld kunnen bevestigen of misschien zelfs aanvullen. Tot slot zal op grond van zijn

correspondentie en zijn levensloop geprobeerd worden een

5 Er zijn 1600 brieven bewaard uit de periode 1549-1609 (ca. 400 geschreven door Clusius en ca. 1200 geschreven aan hem); ondanks dit hoge aantal betreft het waarschijnlijk hooguit 10-25% van de oorspronkelijke collectie: Van Zanen, ‘Een uitzonderlijke verscheidenheid’, 78-86, m.n. 83. Het overgrote deel van de correspondentie wordt bewaard in de

Universiteitsbibliotheek Leiden. Deze ca. 1200 brieven zijn allemaal gedigitaliseerd en raadpleegbaar via de beeldbank van deUBLeiden (‘digital special collections’). Een digitale editie is sinds december 2015 beschikbaar via het HuygensING:Clusius correspondence: A digital edition-in-progress (clusiuscorrespondence.huygens.knaw.nl).

(8)

idee te krijgen van de manier waarop boeken verzameld werden in de zestiende-eeuwse humanistische kringen waarvan Clusius deel uit maakte.

De veilingcatalogus

De catalogus die werd uitgebracht voor de veiling van Clusius' boekenbezit bestaat uit 28 pagina's in het voor dergelijke catalogi gebruikelijke kwartoformaat. De sectie met boeken uit het bezit van Clusius beslaat de pagina's 3-23, daarna volgt een

‘Appendix’ met boeken van een onbekende herkomst.

De beide delen bestaan elk uit een onderverdeling in inhoudelijke categorieën.

Clusius' boeken worden gerangschikt als ‘Libri theologici & I.C.’ (theologische en juridische boeken), gevolgd door ‘Libri medici, mathematici &c.’ (medische, wiskundige en natuurhistorische boeken), ‘Libri historici, geographici, &c.’

(geschiedkundige werken, reisbeschrijvingen envitae) en ‘Literatores, poetae’

(klassieke en Neolatijnse literaire teksten plus woordenboeken en grammatica's in het Grieks, Latijn en Hebreeuws). Na deze categorieën waarin alle boeken in het Latijn opgesomd worden, volgen categorieën met boeken over allerhande

onderwerpen in de landstalen: ‘Libri Alamanici, Belgici, & Anglici’, ‘Gallici’, ‘Italici’

en tot slot ‘Castellani & Portugallici’. De verschillende categorieën zijn elk gezet in een lettertype dat min of meer correspondeert met de aard van de betreffende boeken: de categorieën met ‘geleerde’ boeken in het Latijn zijn in een romein gezet, de Duitse en Nederlandse in de voor die talen gebruikelijke gotische lettertypen en de Franse titels in een cursief. De boeken in de overige Romaanse talen zijn in romein weergegeven, net als het kleine aantal Engelstalige boeken. Alle categorieën zijn, eveneens zoals gebruikelijk, elk weer ingedeeld op boekformaat: folio, kwarto, octavo en een verzamelcategorie voor de kleinere formaten vanaf duodecimo.

Daarna worden de ‘incompacti’ (ongebonden boeken) opgesomd, ook weer ingedeeld op formaat. Aansluitend volgt een rubriek met handgeschreven teksten, de ‘Libri manu scripti’, die kort worden geduid met een beknopte omschrijving. Tot slot wordt de lezer van de catalogus in een ‘Monitio ad lectorem’ (verwittiging aan de lezer) op de hoogte gebracht dat ook Clusius' geografische kaarten, munten en medailles, planten- en dierenafbeeldingen, rariteiten en zelfs de zeldzame planten uit zijn tuin ter veiling worden aangeboden. In totaal telt de hele catalogus 643 kavels met boeken, die samen goed zijn voor 711 titels, waarvan bijna zeshonderd titels tot de bibliotheek van Clusius behoord moeten hebben en de overige (de 130 titels in de appendix) door de veilinghouder toegevoegde exemplaren betreffen.

De titels in het eerste deel van de catalogus zijn met zeer veel zorg beschreven:

in vrijwel alle gevallen worden de naam van de auteur, de titel (of een praktische omschrijving daarvan), de plaats en het jaar van uitgave gegeven. In sommige gevallen wordt zelfs de naam van de uitgever vermeld, voornamelijk in die gevallen waarin het een grote naam betreft, die de boeken duidelijk een meerwaarde gaf, zoals Christoffel Plantijn, Robert, Henri en Charles Estienne, Simon Colinaeus en Aldus Manutius. De veilinghouder speelde daarmee ongetwijfeld in op de gewildheid van deze edities, zowel wat

(9)

14

betreft hun correctheid als de kwaliteit van de typografie. Een enkele keer vermeldt de catalogus bij een boek dat het om een bijzondere uitgave gaat: de titel wordt dan gevolgd door een opmerking als ‘magnifique edition’, ‘augusta editio’ (zeer goede uitgave) of - in het geval van zelfs voor die tijd oude drukken uit het begin van de zestiende eeuw - ‘vetusta editio’ (heel oude uitgave). Verder springt het opvallend lage aantal zet- of andere fouten in het eerste deel van de catalogus in het oog, terwijl in de appendix juist talloze slordigheids- en zetfouten voorkomen.

De catalogus verschaft naast deze nauwkeurige opgave van de specifieke editie van de te veilen boeken ook hier en daar aanvullende informatie op exemplaarniveau.

Verschillende titels zijn voorzien van opmerkingen over de staat waarin de betreffende boeken verkeren (‘paululum lacera’; ietwat beschadigd) of over in het boek aanwezige provenance-gegevens en annotaties. In acht gevallen gaat het om door Clusius zelf uitgebreid geannoteerde exemplaren. Bij een exemplaar van Clusius' ‘Spaanse flora’,Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1576), werd aangetekend dat deze gekleurde illustraties bevatte. Het kan zijn dat dit een kostbaar exemplaar van zijn eigen werk was, waarvan hij de - 220! - houtsneden had laten inkleuren, maar het is ook goed mogelijk dat het hier slechts ging om enige bijgevoegde of ingeplakte

kleurenafbeeldingen. Clusius had een grote collectie tekeningen, pentekeningen en aquarellen, in opdracht gemaakt door professionele kunstenaars, door hemzelf geschetst, of aan hem toegestuurd door de vele contacten die hij op plantkundig gebied in Europa onderhield. Als dergelijke ingeplakte illustraties bedoeld zijn, dan is dit exemplaar wellicht het persoonlijk werkexemplaar van Clusius geweest. Het feit dat het boek vermeld staat onder de ongebonden boeken lijkt daar inderdaad op te wijzen. Bijzonder interessant is ook de aantekening dat in de band van een editie van een aantal klassieke teksten van Horatius, Juvenalis en Persius uit Parijs uit 1537 fragmenten van oude handschriften waren mee gebonden. De catalogus gaat in zijn gedetailleerdheid duidelijk verder dan wat in die tijd - en vele decennia daarna - gebruikelijk was.

De samenstelling van de bibliotheek

In vergelijking met bibliotheken van tijdgenoten die in datzelfde decennium in Leiden geveild en door Bert van Selm geanalyseerd werden, laat de opbouw van de bibliotheek van Clusius een aantal interessante afwijkingen zien.6Het zal niet verrassend zijn dat het percentage medische boeken, waaronder ook alle plantkundige boeken vallen, bij Clusius met bijna 20% fors hoger is dan bij alle andere door Van Selm onderzochte veilingcatalogi, waar gemiddeld slechts 4% van de boeken in de rubriek ‘medici’ valt. De Dordtse arts Servatius Faber (veiling: 1605) komt met 13% medische boeken in de buurt van de bibliotheek van Clusius. Ruim 33% van de boeken in Clusius' catalogus betreft geschiedkundige titels en

reisbeschrijvingen, ook meer dan gemiddeld. Opvallend,

6 B. van Selm,Een menighte treffelijcke boecken; Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht 1987.

(10)

zeker gezien het feit dat Clusius aanvankelijk rechten studeerde en daarin ook zijn licentiaat behaalde, is het lage percentage juridische boeken (nog geen 2%): met gemiddeld bijna 10% bevatten de meeste catalogi beduidend meer titels op het gebied van de rechten. Ook wat betreft het aandeel theologische boeken zit Clusius aan de lage kant met ongeveer 15% tegenover zo'n 33% gemiddeld. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat een groot aantal van de door Van Selm onderzochte veilingcatalogi collecties van predikanten en hoogleraren theologie betreft, hetgeen het beeld zonder meer vertekent. In de catalogus van een andere aan de universiteit werkzame niet-theoloog, Josephus Justus Scaliger, is bijvoorbeeld ook nog geen 15% aan theologische boeken te vinden. Bijna 31% van de boeken van Clusius is gewijd aan overige onderwerpen. Latijnse letterkunde (zowel klassiek als modern) maakt zo'n 12% uit van de gehele bibliotheek, terwijl literatuur in de moderne talen daarbij ver achterblijft met minder dan 2%. Boeken met een taalkundig onderwerp, inclusief grammatica's en woordenboeken, maken een kleine 4% uit.

Natuurhistorische boeken (exclusief de botanische boeken, die onder de medische boeken gerangschikt zijn) zijn met ruim 5% vertegenwoordigd, de astronomische en astrologische boeken samen met 2,5%, terwijl tot slot een restcategorie, met daarin onder andere boeken over wiskunde, cryptografie, droomverklaring, pedagogiek, danstheorie en -etiquette plus huishoudkunde, nog ruim 5% beslaat.

Figuur 3. Samenstelling bibliotheek Clusius

Met zo'n vijfhonderd kavels, samen goed voor bijna zeshonderd titels, lijkt de boekenverzameling van Clusius op het moment van zijn overlijden in 1609 in vergelijking met die van sommige tijdgenoten niet heel erg groot geweest te zijn.7 Toch is ook een bibliotheek van meer dan vijfhonderd boeken beslist niet bescheiden te noemen in de vroegmoderne tijd, zeker als het feit wordt meegenomen dat Clusius tijdens zijn leven vele

7 Zo telde de veilingcatalogus van Philips van Marnix van Sint Aldegonde (veiling: 1599; Van Selm 18 /IDC-cat. 2569) 1647 kavels (nog zonder de apart geveilde juridische boeken), die van de Leidse koopman Daniel van der Meulen (veiling: 1601; Van Selm 23 /IDC-cat. 1237 1336 1355) 1162 kavels en die van de Dordtse arts Servatius Faber (veiling: 1605) 949 kavels.

De bibliotheek van Bonaventura Vulcanius (veilingen: 1610 en 1615 /IDC-cat. 1160 1730) was met enkele duizenden banden nog omvangrijker.

(11)

16

malen verhuisde en daarbij, zoals zal blijken, steeds zijn boekencollectie met zich meegenomen moet hebben.

Boeken vergaren door de jaren heen

Hoe de bibliotheek in de loop der jaren werd opgebouwd, valt min of meer af te leiden door het analyseren van de specifieke edities in de catalogus. Veel jaren en plaatsen van uitgave van de genoemde boeken komen opvallend goed overeen met de chronologie/geografie van Clusius' eigen leven: de edities lijken daarmee een goede afspiegeling te zijn van de aanschaf van boeken in zijn leven. Met name boeken die werden verkregen tijdens zijn reizen en in zijn verschillende woonplaatsen zijn duidelijk herleidbaar. Daarmee lijkt de catalogus een betrouwbaar beeld te geven van de opbouw van Clusius' bibliotheek.

Natuurlijk houdt de aanwezigheid van een boek met een bepaalde plaats of een bepaald jaar van uitgave niet automatisch in dat het betreffende boek ook daar en in datzelfde jaar of vlak daarna werd aangeschaft. De daadwerkelijke aanschaf kan natuurlijk heel ergens anders en zelfs tot tientallen jaren later hebben

plaatsgevonden. Boeken waren immers vaak breed verkrijgbaar en behielden lang hun waarde. Het was heel gebruikelijk dat boekhandelaars veel ‘oude’ voorraad in hun winkel aanboden. Ook kan Clusius oudere boeken hebben gekregen of geërfd.

Toch zijn er duidelijke ‘pieken’ waarneembaar in de productiejaren van de aanwezige boeken die overeenkomen met perioden in Clusius' leven.

In de veilingcatalogus valt in de eerste plaats een tamelijk groot aantal

postincunabelen op: bijna vijftig edities gedrukt tussen 1501 en 1541, waarbij vooral drukken uit Bazel en Parijs de overhand hebben. Incunabelen komen niet voor.

Waarschijnlijk is een deel van deze boeken afkomstig uit de bibliotheek van Clusius' ouderlijk huis: bij twee van deze boeken meldt de veilingcatalogus tenminste expliciet dat het gaat om boeken van Clusius' vader.8Een ander deel van de postincunabelen is waarschijnlijk op enig moment door Clusius zelf aangeschaft: ze betreffen deels medische en botanische boeken, zoals een editie van de werken van Hippocrates uit 1538 en van de zevende-eeuwse Byzantijns-Griekse arts Paulus Aegineta uit 1528. Een aantal vroege drukken van klassieke auteurs is mogelijk door Clusius gebruikt in zijn schooltijd tussen 1540 en 1546 aan de kapittelschool in Sint Vaast en de Latijnse school van Eligius Houckaert in Gent: er zijn verschillende edities uit de jaren dertig en veertig van onder anderen Juvenalis, Persius, Terentius en Valerius Maximus.

In de catalogus lijkt ook Clusius' studieperiode waarneembaar te zijn: er is een substantieel aantal boeken in de catalogus te vinden, dat uitgegeven is in de jaren vlak voordat hij in 1546 zijn studie rechten in Leuven begon. Het zijn vooral edities van klassieke auteurs, die goed dienst gedaan kunnen hebben op de Latijnse school, maar ook in Leuven, waar hij - naast zijn rechtenstudie - ook onderwijs genoot aan het Collegium Tri-

8 Deze annotaties wijzen er mogelijk op dat de veilingcatalogus gebaseerd is op een door Clusius zelf samengesteld overzicht van zijn bibliotheek.

(12)

lingue (een college van de universiteit waar het Grieks, Latijn en Hebreeuws onderwezen werd). Ook het voorkomen van een titel als Petrus Nannius' Σúμμικτωρ, sive miscellaneorum decas una (Leuven: Servatius Sassenus, 1548) moet

waarschijnlijk in het kader van zijn studie aan dat college gezien worden: wellicht was het een afscheidscadeau van de auteur toen Clusius in 1548 Leuven verliet om zijn studie voort te zetten aan de universiteit van Marburg. Nannius was hoogleraar Latijn aan het Collegium Trilingue en Clusius heeft ongetwijfeld onderricht van hem ontvangen. In de catalogus is er echter uit deze Leuvense studieperiode, waarin hij zich wijdde aan zijn rechtenstudie en het vergroten van zijn klassieke talenkennis, geen enkele juridisch boek te vinden: alle boeken op dat vlak zijn van later datum. Ook het begin van zijn studietijd in Montpellier (1551-1554) is duidelijk terug te zien in zijn bibliotheek met boeken die bij het curriculum van de opleiding geneeskunde aan deze Zuid-Franse universiteit hoorden. Hij kocht daarvoor wellicht het werkProblemata Aristotelis ac philosophorum medicorumque complurium, in 1548 uitgegeven door Peter de Braubach in Frankfurt, net als de aphorismen van Hippocrates van Cos (Parijs: 1545), een Grieks-Latijnse editie van Dioscorides (Parijs: 1549) enDe re medica van Mesuë (Parijs: Christiaan Wechel, 1544).9De gecombineerde uitgave van deHistoriae van Aristoteles en Theophrastus komt in twee edities voor in de veilingcatalogus: een foliant uit Bazel uit 1550 en een meer handzame octavo-editie uit Lyon van 1552. Het laatste boek werd waarschijnlijk aangeschaft ten behoeve van zijn studie. Volgens de veilingcatalogus was het betreffende exemplaar druk geannoteerd door Clusius: het is zeer waarschijnlijk dat dit studie-aantekeningen betrof. Studie-aantekeningen zijn in de veilingcatalogus ook te vinden in de rubriek ‘Libri manu scripti’. Het betreft aantekeningen die Clusius maakte van colleges en tijdens artsenbezoeken aan zieken van Guillaume Rondelet en andere hoogleraren in Montpellier. Dat Clusius ook belangstelling had voor zijn nieuwe woonomgeving en de geschiedenis daarvan, blijkt uit het voorkomen van een in Parijs in 1551 uitgegeven lofprijzing op de Provence,De laudibus Provinciae van de jonggestorven Pierre Quiqueran de Beaujeu (1522-1550). Clusius maakte in zijn studietijd in Montpellier verschillende reizen door deze streek, waar hij vele planten beschreef. Hij citeerde het boek later enkele malen in zijnRariorum plantarum historia en zijn ‘Spaanse flora’.10

Tussen 1554 - het jaar dat hij vanuit Zuid-Frankrijk terugkeerde in de Zuidelijke Nederlanden - en 1561 lijkt zijn boekenbezit flink toegenomen te zijn: zo'n honderd boeken hebben tenminste een jaar van uitgave uit deze jaren, die voor Clusius een relatief stabiele periode in zijn leven vormden. Bijna een derde daarvan betreft geschiedkundige werken en beschrijvingen van verre landen en hun geschiedenis.

Ongeveer vijftien boeken zijn medisch en drie botanisch van aard, terwijl er vijf over dieren of hun verzorging gaan. Vijf boeken hebben de astronomie of astrologie als onderwerp. Ook zijn er wat theologische en wat letter- en taalkundige werkjes in verschillende talen, waarvan een vijftal boeken gewijd aan het Hebreeuws opvalt.

Op grond van de verdeling in aandachtsgebieden ontstaat het beeld van een jongeman met belangstelling voor

9 Zie voor het onderwijs in Montpellier: K. Reeds,Botany in medieval and renaissance universities. New York/Londen 1991, 62-63. Vanaf 1550 betrof dit Hippocrates, Galenus, Avicenna, Mesuë, Rhazes, Paulus Aegineta en Dioscorides.

10 O.a. Clusius,Rariorum plantarum historia, 22, 37.

(13)

18

de wereld, zowel in geografische als historische zin, die ook boeken over plant- en dierkunde begon te verzamelen, de gebieden die hem later zijn faam zouden bezorgen.

De veilingcatalogus laat vervolgens een opvallende lacune zien op het gebied van boeken met een jaar van uitgave uit de jaren 1562-1578. Deze periode in Clusius' leven werd gekenmerkt door een haast zwervend bestaan: steeds was hij gedurende kortere of langere tijd te gast bij vrienden, familie of beschermheren in de Zuidelijke Nederlanden en bovendien maakte hij verschillende grote reizen. Daarnaast nam juist in deze periode de onrust op politiek gebied steeds verder toe. Ook economisch gezien beleefden de Nederlanden een enorme terugslag vanaf 1569, het jaar waarin Alva met de invoering van zijn nieuwe belastingmaatregelen de economie van de Zuidelijke Nederlanden platlegde.

Van de uitgebreide reizen die Clusius in deze tijd maakte, zijn enkele sporen in de catalogus terug te vinden. Zo is er een Spaanse grammatica (Leuven: Batholome Gravio, 1559) te vinden die waarschijnlijk dienst heeft gedaan tijdens Clusius' voorbereiding op zijn reis naar het Iberisch schiereiland in 1564-1565. Dat Clusius deze reis gebruikt heeft om kennis op te doen van het Spaans, blijkt ook uit een door hem zelf samengesteld ‘Dictionariolum Hispanico-Latinum’ (een klein Spaans-Latijns woordenboekje) dat in de catalogus is te vinden onder de handschriften. Met het doel Spaans te leren heeft hij misschien ook wel de Spaanstalige editie van de psalmen van David aangeschaft (Antwerpen: Joannes Steelsius, 1555). Tijdens de reis door Spanje en Portugal heeft Clusius ongetwijfeld lokale boekwinkels bezocht. Hij kocht waarschijnlijk ter plekke een aantal

reisverslagen, onder andere António Galvâo'sTratado. Que compôs [...] dos diversos

& desuayrados caminhos, por onde nos tempos passados a pimento & espesearia veyo da Indias ás nossas partes (Lissabon: Joam de Barreira, 1563). In dit werk werd voor het eerst een overzicht gegeven van alle belangrijke zeereizen en geografische ontdekkingen tot het jaar 1555, zowel van die van de Portugezen zelf als van die van anderen. Ook Juan Timoneda'sAlivio de caminantes kan tijdens de reis aangeschaft zijn, in Sevilla of elders, misschien zelfs wel in Valencia, in de boekwinkel van Timoneda zelf, die behalve als schrijver ook actief was als uitgever en boekhandelaar.11Een actueel wegenboek in de catalogus kan niet anders zijn aangeschaft dan met het oog op deze reis: het in Alcalá de Henares in 1563 uitgegevenMemorial o abecedario de los mas principales caminos de España van Alonso de Meneses zal onderweg zeker goede diensten bewezen hebben, net als een wegenboek in zakformaat van Frankrijk,La guide des chemins de France, uitgegeven in 1556 door Regnauld in Parijs.

Van 1573 tot 1588 woonde Clusius in Wenen. Hoewel hier zeker interessante boeken gedrukt werden, is daarvan niets terug te vinden in de catalogus. Slechts een schamele twee boeken, het ene gedrukt in Wenen, het andere in Praag, kunnen gerelateerd worden aan zijn lange verblijf in Oostenrijk en de vele reizen die hij in deze periode maakte door onder andere Tsjechië en Hongarije.

Het zou vervolgens te verwachten zijn dat zijn boekenbezit vanaf 1588, het jaar

11 Clusius was in het voorjaar van 1565 in Valencia. Zie over Juan Timoneda (ca. 1518-1583) J.J. Reynolds,Juan Timoneda. Boston 1975. In de veilingcatalogus wordt een editie gedrukt in Sevilla in 1564 vermeld. Deze editie lijkt verloren gegaan te zijn. Er zijn wel drukken bekend uit Medina del Campo en uit Saragossa, beide uit 1563.

(14)

waarin Clusius vanuit Wenen naar Frankfurt verhuisde, duidelijk toe zou nemen.

Twee keer per jaar kwam tenslotte heel Europa samen in die Duitse stad voor de beroemde boekenbeurs die daar gehouden werd, waardoor het boekenaanbod ter plaatse enorm was. Een toename in de aanschaf van boeken is echter in de eerste twee jaar van zijn verblijf in Frankfurt niet of nauwelijks waarneembaar in de catalogus. Mogelijk hangt dit samen met de financiële problemen waarin Clusius in die jaren verkeerde: misschien had hij in deze jaren simpelweg niet de middelen veel nieuwe boeken aan te schaffen. Maar vanaf 1590 nam het aantal nieuwe boeken flink toe, waarbij ook het aandeel Frankfurtse drukken goed vertegenwoordigd is.

Ook na zijn verhuizing naar Leiden bleef Clusius de boekproductie in Frankfurt volgen: 34 edities uit Frankfurt kwamen na 1593 nog in zijn bibliotheek terecht.

Daarvan waren er ruim twintig van het bedrijf van De Bry, voor wie hij in zijn tijd in Frankfurt vertaalwerk verrichtte.

Een groei van de bibliotheek met lokaal vervaardigd drukwerk zien we ook vanaf het moment dat Clusius zich in 1593 in Leiden vestigde. De eerste Leidse drukken in de catalogus stammen weliswaar al van 1580, maar er is een duidelijke aanwas te zien van Leidse boeken met een jaar van uitgave vanaf 1588. Daarnaast dateren alle in de catalogus voorkomende boeken met als drukplaats Amsterdam, Middelburg en Den Haag van na Clusius' verhuizing naar de Noordelijke Nederlanden. Kennelijk heeft hij na zijn verhuizing flink wat boekwinkels bezocht in zijn nieuwe woonplaats.

Ook zullen hem toen boeken zijn geschonken door mensen die zijn vriendschap zochten. Het overgrote deel van de Leidse publicaties betreft werk van Leidse vrienden en collega's: Johannes Heurnius, Petrus Forestus, Josephus Justus Scaliger, Pieter Pauw, Simon Stevin, Janus Dousa, Dirk Cluyt, Balduinus Ronssaeus en Daniel Heinsius. Amsterdamse, Haagse en Middelburgse drukken kunnen gekocht zijn tijdens reisjes die Clusius naar die steden maakte, maar kunnen even goed aangeschaft zijn in de welvoorziene boekwinkels in Leiden. Overigens betreffen de in Middelburg en vooral in Amsterdam uitgegeven titels vrijwel zonder uitzondering reisbeschrijvingen. Een belangrijk zwaartepunt in zowel het boekenbedrijf in Amsterdam als de belangstelling van Clusius komen hierin mooi samen.

In de catalogus komen geen boeken meer voor met als jaar van uitgave 1609, het jaar van Clusius' overlijden. In de laatste jaren voor zijn dood lijkt de nog maar bescheiden aanwas van nieuwe boeken voornamelijk uit giften van vrienden te hebben bestaan. Heel actief lijkt zijn aanschafbeleid de laatste jaren dus niet meer geweest te zijn. Des te opvallender is daarom een Arabische grammatica uit 1608 in de veilingcatalogus.12Het is bekend dat Clusius op latere leeftijd die taal probeerde te leren. Zo voegde hij aan de laatste editie van zijn vertaling van Pierre Belons Observations (1605, in de Exoticorum libri decem) een verklarende lijst van Arabische namen toe. Voor zover bekend was er geen persoonlijk contact tussen Clusius en Petrus Kirstenius, de samensteller van deze grammatica.

12 Petrus Kirstenius,Grammatices Arabicae. Liber I: Sive ortographia et prosodia Arabica. Liber II: Sive etymologia Arabica. Liber III: Sive syntaxis Arabica. Breslau: Officina Baumann, 1608.

(15)

20

Presentexemplaren: ‘do ut des’

Lang niet alle boeken werden gekocht: een andere manier om de eigen boekenvoorraad te doen groeien was uitwisseling in het eigen netwerk. Deze vriendendiensten - het schenken van publicaties aan relaties - is van enorm belang geweest in de ‘Republiek der letteren’. Zodra een boek verscheen, werd het door de auteur in de regel in brede kring verspreid. Voor ieder geschonken boek hoopte men immers, volgens het aloude Romeinse principe ‘do ut des’ (ik geef opdat jij geeft), een boek of andere tegenprestatie terug te krijgen. Op deze wijze speelde het weggeven van boeken een rol in het onderhouden van de in de zestiende-eeuwse geleerde wereld zo hoog geachte vriendschapsbanden en het verplichten van anderen aan zichzelf. Het is om deze reden dat het verkrijgen van voldoende auteursexemplaren van het grootste belang was. Wanneer een uitgever karig was met het toebedelen van presentexemplaren werd daarover dan ook steen en been geklaagd. Toen Plantijn Clusius in 1582 slechts een povere twee exemplaren stuurde van een heruitgave van enkele vertaalde werkjes, noemde Clusius zijn uitgever dan ook gierig en krenterig (‘parcus et illiberalis’).13Hoezeer een dergelijke uitwisseling van belang was, mag blijken uit het feit dat Clusius in 1601 - naast de ontvangst van de gebruikelijke presentexemplaren - van zijn uitgever JanIMoretus persoonlijk nog 53 exemplaren van zijn eigenRariorum plantarum historia kocht om deze te kunnen verspreiden als gift onder zijn vrienden.14

Die uitwisseling van boeken is zichtbaar in de correspondentie, maar ook in de catalogus. In een aantal gevallen wordt namelijk expliciet vermeld dat bepaalde boeken aan Clusius geschonken waren door de auteur. Zo gaf Abraham Ortelius zijnTheatrum orbis terrarum (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1579) en Josephus Justus Scaliger zijnOpus de emendatione temporum en Cyclometrica elementa duo (respectievelijk Leiden: FranciscusIRaphelengius, 1598 en 1594). Landgraaf Willem van Hessen-Kassel schonk een stichtelijk werk,Etliche Auserlesene Hauptsprüche, aus den Prophetischen und Apostolischen heiligen Schrifften des Alten und newen Testaments (Schmalkalden: Michel Schmuck, 1580). Jacques- Auguste de Thou stuurde Clusius zijnHistoriarum sui temporis (Parijs: 1604, 1608).

Maar niet bij alle exemplaren waarvan bekend is dat de auteur ze aan Clusius schonk, wordt in de catalogus ook vermeld dat ze een gift waren. Wellicht had niet iedere auteur de gewoonte in zijn weg te geven boeken aan te tekenen dat het om een presentexemplaar ging of werd door de samensteller van de catalogus niet altijd de moeite genomen deze gegevens op te nemen. Uit de correspondentie met de Duitse arts en plantkundige JoachimIICamerarius (1534-1598) blijkt bijvoorbeeld dat deze direct na het verschijnen van zijn bij Christiaan Egenolff uitgegeven vertaling van een Italiaans medicinaal werk Clusius een exemplaar schonk.15In de catalogus wordt het exemplaar niet benoemd als geschenk van de auteur. Ook van Johann Löwenklau (Joannes Leunclavius; 1541-1594) is uit de correspondentie bekend dat hij Clusius een van zijn werken

13 Clusius aan JoachimIICamerarius, 12 juni 1582, in: Hunger,Charles de L'EscluseII, 389.

14 D. Imhof,De Officina Plantiniana ratione recta: het uitgeversfonds van Jan I Moretus (1589-1610). Proefschrift Universiteit Antwerpen 2008, 392-393 en 221-224 voor bij de Officina Plantiniana gebruikelijke honoraria en presentexemplaren (in de regel zo'n 25 stuks, al waren er ook uitschieters naar boven of beneden).

15 Libri duo de Theriaca et Mithridato. Frankfurt: Christiaan Egenolff, 1576, een Latijnse vertaling van Batholomeo Maranta'sDella teriaca e del mithridate (1571): Clusius aan JoachimII

Camerarius, 14 augustus 1576, in: Hunger,Charles de L'EscluseII, 327.

(16)

gaf, zijnAnnales sultanorum Othmanidarum, a Turcis sua lingua scripti, uitgegeven door de erven Wechel in Frankfurt in 1588. Dat de samensteller van de catalogus inderdaad niet altijd alle door de auteur geschonken exemplaren als zodanig opnam, blijkt uit een exemplaar van Scaligers'Thesaurus temporum dat bewaard wordt in de Leidse universiteitsbibliotheek. Het boek bevat een geschreven opdracht van de auteur aan Clusius: in de catalogus wordt dat gegeven echter niet gemeld.16Van Lipsius is bekend dat hij trouw al zijn publicaties aan Clusius zond.17In de catalogus wordt echter maar bij één van de in totaal negentien edities waarbij Lipsius betrokken was als auteur, commentator of editeur expliciet vermeld dat het om een

presentexemplaar ging.

Uit de catalogus kan verder afgeleid worden dat Clusius als intermediair in de boekenwereld fungeerde, hetgeen overigens bevestigd wordt in zijn correspondentie.

Daaruit blijkt dat Clusius regelmatig benaderd werd door vrienden vanwege zijn contacten met auteurs van recent verschenen boeken met het verzoek het

betreffende werk voor hen te verkrijgen. Al op voorhand moet hij daarom meerdere exemplaren van in zijn vriendenkring gepubliceerde boeken verkregen hebben.

Verschillende titels, allemaal boeken op medisch of botanisch gebied, zijn in de catalogus namelijk in meer dan één exemplaar aanwezig. Vaak is het ene exemplaar onder de gebonden boeken te vinden en het andere in de categorie ‘ongebonden boeken’. Clusius liet naar alle waarschijnlijkheid een van de ontvangen exemplaren inbinden ten behoeve van zijn eigen bibliotheek, terwijl hij het andere exemplaar (of de andere exemplaren) ongebonden op de plank liet liggen in afwachting van een belangstellende uit zijn vriendenkring.18

Ook zijn uitgevers hebben Clusius regelmatig van nieuwe boeken voorzien. Soms geschiedde dit op zijn eigen verzoek en kosten, maar ook wel als een ‘betaling’ voor zijn eigen publicaties. Dat hij regelmatig een keuze mocht maken uit het assortiment van deOfficina Plantiniana, blijkt tenminste uit een brief van JanIMoretus waarin deze schrijft dat hij zijn zaakgelastigde in Frankfurt opdracht had gegeven Clusius boeken te doen toekomen en wel ‘tout tel nombre qu'il vous plaira avoir tant pour vous que vos amys des livres de mon impression’. Hij voegde toe dat Clusius hem een groot plezier zou doen door ruimschoots gebruik te maken van dit aanbod.19 Naar alle waarschijnlijkheid heeft Clusius deze geste (en wellicht soortgelijke van Moretus' schoonvader Plantijn) van harte aangenomen: in de veilingcatalogus komen grote aantallen boeken

16 J.J. Scaliger,Thesaurus temporum. Leiden: Thomas Basson, 1606 (UBL, 754A13).

17 Persoonlijke communicatie Jeanine De Landtsheer. Lipsius zond ook al zijn boeken aan anderen, o.a. aan Philips van Marnix van Sint-Aldegonde: R. de Smet, ‘Humanist friendship, politics and religion in Marnix's correspondence just before the fall of Antwerp: inconstancy or constancy?’, in: J. De Landtsheer en H. Nellen,Between Scylla and Charybdis. Learned Letter Writers Navigating the Reefs of Religious and Political Controversy in Early Modern Europe. Leiden/Boston 2011, 263-280: 277-280.

18 O.a. Fabius Columna'sPhytobasanos: sive plantarum aliquot historia. Napels: J.J. Carlinus, 1592 en Lobelius'Icones stirpium. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1591.

19 Jan Moretus aan Clusius, [?] maart 1591. Het aanbod werd twee jaar later nogmaals herhaald:

Jan Moretus aan Clusius, 21 april 1593.

(17)

22

voor die afkomstig zijn van deOfficina Plantiniana. Van de in totaal honderd Antwerpse edities zijn er zo'n tachtig afkomstig van Plantijn of zijn opvolger Jan Moretus. Ook de boeken van de LeidseOfficina Plantiniana zijn ruimschoots aanwezig: van de 68 in Leiden gedrukte edities zijn er zes van Plantijn uit zijn Leidse jaren en 47 van Plantijns opvolgers FranciscusIRaphelengius of diens zonen.

Lacunes in de veilingcatalogus

Tot zover wat er blijkt over Clusius' bibliotheek uit de veilingcatalogus zelf. Minstens zo interessant is het echter om te kijken naar wat er ontbreekt in die boekenlijst. Er zijn namelijk grote lacunes in de catalogus vast te stellen, zowel in de parallel tussen Clusius' levensloop en de genoemde boeken, als in de titels zoals die verwacht mogen worden in een goed geoutilleerde werkbibliotheek van een zestiende-eeuws plantkundige.

Hoewel het percentage medische en botanische boeken in de veilingcatalogus beduidend hoger ligt dan in andere catalogi, ontbreken er juist in die categorie ook vele boeken waarvan zeker verwacht mag worden dat Clusius ze had. Zo mist al het werk van Galenus, toch een van de in de zestiende eeuw meest invloedrijke klassieke auteurs op medisch gebied. Opvallender nog is dat het werk van contemporaine schrijvers op botanisch gebied slecht vertegenwoordigd is in de catalogus. Terwijl van de Zuid-Nederlandse plantkundige Matthias Lobelius

(1538-1616) wel alle werken aanwezig zijn, sommige zelfs in meerdere exemplaren, ontbreken vrijwel alle werken van de eveneens uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige plantkundige Rembertus Dodonaeus (1517/1518-1585). Alleen de door Clusius zelf vervaardigde Franse vertaling van Dodonaeus'Cruydeboeck komt voor, naast diensPurgantium aliarumque eo facientium, tum et radicum, convolvulorum ac deleteriarum herbarum historiae IIII, het derde voorbereidende deel voor Dodonaeus' levenswerkStirpium historiae pemptades sex (1583). Het is haast onvoorstelbaar dat Clusius in zijn bibliotheek niet minstens ook de beschikking had over juist dit laatste werk van Dodonaeus, dat een mijlpaal was in de geschiedenis van de botanie. Van de drie baanbrekende Duitse botanici Otto Brunfels (1488-1534), Hieronymus Bock (1498-1554) en Leonhard Fuchs (1501-1566) is zelfs geen enkel botanisch werk terug te vinden. Ook andere belangrijke natuurhistorische werken van tijdgenoten ontbreken. Zo is er in de catalogus geen exemplaar te vinden van het beroemde vissenboekLibri de piscibus marinis (Lyon: Mathias Bonhomme, 1554) van zijn leermeester Guillaume Rondelet (1507-1566). Clusius had in zijn studentenjaren in Montpellier de Latijnse redactie van dit boek verzorgd. Het is onwaarschijnlijk dat Clusius voor zijn inspanningen niet met minstens één exemplaar van het boek beloond is. Van de Italiaanse natuuronderzoeker Ulisse Aldrovandi (1522-1605), met wie Clusius gedurende tientallen jaren correspondeerde, komt geen enkele publicatie voor. OokDell' historia naturale (Napels: Constantino Vitale, 1599) van Ferrante Imperato ontbreekt, terwijl Clusius op het moment van verschijnen van dit boek al meer dan tien jaar in persoonlijk contact stond met de Napolitaanse apotheker.

In de lijst zijn ook nauwelijks de oorspronkelijke werken te vinden waarop Clusius

(18)

zijn vertalingen baseerde, alleen de vertaling zelf is in de meeste gevallen aanwezig.

Zo ontbreekt Garcia da Orta'sColoquios dos simples, e drogas e cousas medicinais da India (Goa: Johannes de Emden, 1563), het belangrijkste boek dat Clusius kocht tijdens zijn reis door Spanje en Portugal. Na zijn terugkeer in de Lage Landen verzorgde Clusius een Latijnse bewerking van dit belangwekkende, maar door de taal moeilijk toegankelijke Portugese werk met beschrijvingen van exotische planten.

De vertaling zou Clusius' naamsbekendheid in Europa enorm vergroten en zijn naam als plantenkenner vestigen: tussen 1567 en 1605 verschenen bij de beideOfficinae Plantiniana vijf edities onder de titel Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia. Hoewel Clusius' exemplaar van dit Portugese werk dus in de catalogus ontbreekt, is het boek wel bewaard gebleven. Het exemplaar - met eigendomsinscriptie van Clusius en met vele annotaties - is te vinden in de collectie van de Cambridge University Library.20Ook is er geen originele editie te vinden van het apothekershandboekRicettario fiorentina, niet van Dodonaeus' Cruijdeboeck, niet van de werken van Da Orta, Monardes, A Costa en Belon en evenmin van het beroemde reisverslag door Gerrit de Veer van de overwintering op Nova Zembla, waarvan Clusius de Latijnse vertaling verzorgde.

Figuur 4. Het reisverslag van Gerrit de Veer, in de Latijnse vertaling door Clusius (Rijksmuseum Amsterdam, NG-1982-1)

20 H.J. Cook,Matters of exchange. Commerce, medicine, and science in the Dutch Golden Age.

New Haven/Londen 2007, 100, met reproductie van de aantekening dat Clusius het exemplaar kocht in Lissabon in 1564.

(19)

24

Naar de reden waarom vrijwel alle oorspronkelijke teksten in de veilingcatalogus ontbreken, kan slechts gegist worden, maar misschien geeft een opmerking van Clusius zelf enigszins de richting aan waarin gedacht moet worden. In een van zijn brieven, gericht aan de Franse geschiedschrijver Jacques-Auguste de Thou (1553-1617), lichtte Clusius toe hoe hij een van zijn oorspronkelijke edities van Belon kwijtgeraakt was. Hij schreef dat hij zijn eigen exemplaar vanLes

remonstrances sur le default du labour & culture des plantes (Parijs: 1558) samen met de kopij van zijn vertaling vanuit Wenen had opgestuurd aan Plantijn, die er pas enkele jaren later een uitgave van verzorgde. Plantijn gaf de Franstalige editie echter nooit terug, aldus een geërgerde Clusius.21Hieruit mag wellicht geconcludeerd worden dat Clusius de oorspronkelijke editie altijd meestuurde met zijn vertalingen, misschien met het oog op het kopiëren van de daarin aanwezige illustraties. Clusius' klacht lijkt er daarentegen weer op te wijzen dat hij de boeken wel degelijk terug verwachtte.

Bewijs voor een grotere bibliotheek uit andere bronnen

Van veel van de genoemde werken is het hoogst onwaarschijnlijk dat Clusius er niet over kon beschikken in zijn eigen bibliotheek. Dat hij daadwerkelijk toegang had tot meer boeken dan alleen op grond van de veilingcatalogus te concluderen valt, blijkt uit de door Clusius gepubliceerde werken en zijn correspondentie. Clusius citeerde of noemde daarin namelijk veelvuldig boeken die niet voorkomen in de catalogus.

Wanneer Clusius' overzichtswerkenRariorum plantarum historia en Exoticorum libri decem nader bekeken worden, levert dit alleen al zo'n 35 titels op van teksten die niet in de veilingcatalogus staan, maar die blijkens de citaten wel werden geraadpleegd door Clusius. Natuurlijk kan hij daarvoor gebruik gemaakt hebben van exemplaren uit het bezit van vrienden. Uit de correspondentie blijkt immers dat hij wel vaker boeken van anderen leende (en ook zelf boeken uitleende).22Daarnaast zal hij ook hebben kunnen beschikken over de collecties van bijvoorbeeld

universiteitsbibliotheken, waaronder die van Montpellier, Parijs en Leiden.23Hetzelfde geldt voor de bibliotheek aan het keizerlijk hof in Wenen. Hoewel hij nergens bezoeken aan deze en andere bibliotheken beschrijft, noemde hij wel een enkele keer boeken, waarvan bekend is dat ze zich in bibliotheken in zijn omgeving bevonden. Zo bekeek hij in Wenen een toen al beroemd

21 Clusius aan De Thou, 20 mei 1607, in: G. Istvanfii (red.),Etudes et commentaires sur le Code de l'Escluse augmentés de quelques notices biographiques. Boedapest 1900, no. 114, 272.

22 O.a. Clusius aan JoachimIICamerarius, 28 november 1583 - waarin Clusius aangaf een van Paulus Melissus geleend boek via Camerarius terug te willen geven - en Clusius aan Joachim

IICamerarius, 31 januari 1585 waarin hij schreef in 1583 enige dagen Giovanni Costeo'sDe universali stirpium natura (Turijn: erven Nicola Beuilaqua, 1578) te hebben geleend. In: Hunger, Charles de L'EscluseII, 399, 404. Boeken (uit)lenen was indertijd heel gebruikelijk, ook over grote afstand. De Zwitserse natuuronderzoeker Conrad Gesner hield zelfs lijstjes bij van voor hem interessante boeken in de bibliotheken van zijn vrienden en bekenden: U.B. Leu [e.a.], Conrad Gessner's private library. Leiden/Boston 2008, 3.

23 Zie over de verhouding tussen Clusius' persoonlijke boekenbezit en de collectie van de Leidse universiteitsbibliotheek, zoals hij deze heeft kunnen gebruiken in zijn Leidse jaren tussen 1593 en 1609: Van Zanen, ‘Een uitzonderlijke verscheidenheid’, 352-360.

(20)

Dioscorideshandschrift uit de zesde eeuw, de ‘Codex Juliana’.24In 1569, het jaar waarin de geleerde diplomaat Ogier Ghislain de Busbecque (1522-1592) dit handschrift in Constantinopel had weten te kopen voor keizer MaximiliaanII, was deze prachtig geïllustreerde codex onderwerp van gesprek in de geleerde wereld geweest, zowel wat betreft de inhoud als de aanschafprijs van honderd dukaten.25

Figuur 5-6. Echte lampionplant (Physalis alkekengi) en rode guichelheil (Anagallis arvensis) in de ‘Codex Juliana’, die Clusius in Wenen bekeken heeft (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex vindobonensis med. gr. 1)

Veel van de door Clusius geciteerde boeken komen echter zo vaak aan de orde in zijn werk dat Clusius ze vele jaren tot zijn directe beschikking gehad moet hebben.

Het is dus aannemelijk dat in ieder geval een groot deel van deze boeken wel degelijk tot Clusius' eigen bibliotheek behoord heeft. Onder de geciteerde werken zijn vele botanische en medische boeken, maar vooral ook reisbeschrijvingen, die Clusius nageplozen moet hebben op beschrijvingen van onbekende dieren en planten. Het betreft verslagen van Aloysius Cadamastus, Amerigo Vespucci, Fernandus Oviedus, Joannes Leo Africanus, Leonardus Rauwolf, André Thevet en Petrus Martyr van Anghiera, maar ook de beschrijving van de reis naar Azië van Marco Polo en dichter bij huis het verslag van de beklimming van een aantal Zwitserse Alpentoppen door Benedictus Aretius. Wat betreft de plantkundige werken wordt er onder meer veelvuldig geciteerd uit de zo opvallend in de catalogus ontbrekende werken van Galenus: Clusius noemt explicietDe compositione medicamentorum per genera, De antidotis, De simplicium medicamentorum facultatibus en ook De alimentorum facultatibus. Andere klassieke auteurs die geciteerd worden in de ‘opera omnia’, maar ontbreken in de veilingcatalogus, zijn Gaza, Strabo en Serapion. Van de moderne botanici komen we de Egyptische plantenbeschrijvingen van Prosper Alpinus,

24 Clusius aan JoachimIICamerarius, 26 december 1582, in: Hunger,Charles de L'EscluseII, 394.

25 Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex vindobonensis med. gr. 1.

(21)

26

De plantis Aegypti, tegen, naast Valerius Cordus' omvangrijke ‘Historia plantarum’

(posthuum uitgegeven in 1561-1563 door Conrad Gessner alsHistoriae stirpium) en niet geheel verrassend Dodonaeus' levenswerkStirpium historiae pemptades sex (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1583). Clusius citeert in zijn werk ook uit de niet in de veilingcatalogus voorkomende Duitse botanici Hieronymus Bock en Leonhard Fuchs. Daarnaast verwijst Clusius naarDell' Historia naturale van Imperato en ook komen het hierboven al genoemde werk van Aldrovandi en deLibri de piscibus marinis van Rondelet meermaals aan de orde.

Ook uit de correspondentie van Clusius blijkt dat zijn bibliotheek veel omvangrijker geweest moet zijn. In talrijke brieven worden boeken genoemd. Enkele keren wordt daarin ondersteunend bewijs gevonden voor de hiervoor gedane veronderstellingen.

Uit een brief uit de zomer van 1600 blijkt bijvoorbeeld dat Ferrante Imperato persoonlijk een exemplaar opstuurde van zijnDell' Historia naturale: Clusius blijkt dus inderdaad, zoals al aangenomen, een exemplaar van dit boek gehad te hebben.26 Het betreffende exemplaar bleef zelfs bewaard: het behoort al van voor 1612 tot de collectie van de Leidse universiteitsbibliotheek.27Ook vele andere boeken komen in de brieven naar voren. Zo bedankte Clusius in 1588 Camerarius voor het toezenden van diensHortus medicus28en in 1582 voor de reisbeschrijving van Leonhard Rauwolf, die datzelfde jaar verschenen was bij Christoff Raben in Frankfurt.

Het boek werd in Wenen met enthousiasme ontvangen: Clusius schreef dat er dagelijks tijdens de maaltijd uit werd voorgelezen.29Philips van Marnix stuurde op 27 oktober 1591 twee boeken van zijn hand op aan Clusius, die beide niet voorkomen in de catalogus.30

Zoals al aan de orde kwam, bedeelde ook Justus Lipsius Clusius met veel meer boeken dan beschreven zijn in de veilingcatalogus. Clusius ontving bijvoorbeeld diensDe recta pronunciatione Latinae linguae, waarvoor hij in een brief van het voorjaar van 1587 zijn dankbaarheid uitte. Samen met hetEpistolarum Centuria prima zorgde de lezing van dit werk voor aangename afleiding toen hij zes weken lang niet kon lopen en veel pijn leed na een val in een stoombad, dat hij eind december 1586 bezocht had.31

Een actief aanschafbeleid?

Voor wie een beeld wil krijgen van het aanschaffen en verkrijgen van boeken door een geleerde als Clusius, kan het bestuderen van bewaard gebleven correspondentie veel informatie bieden. Uit de verschillende briefwisselingen blijkt duidelijk dat Clusius een zeer actieve houding op het gebied van boekverwerving had: hij hield de eigentijdse boekproductie nauwlettend in de gaten. In een brief aan Camerarius zei Clusius bijvoorbeeld ‘met veel verlangen uit te kijken naar dat nieuwe boek’ van de Franse plant-

26 Ferrante Imperato aan Clusius, 28 juni 1600 (UBL, Vul. 101).

27 Het betreffende exemplaar (UBL, 656 A 5) wordt al genoemd in de bibliotheekcatalogus van Heinsius uit 1612.

28 Clusius aan JoachimIICamerarius, 18 juni 1588, in: Hunger,Charles de L'EscluseII, 423-424.

29 Clusius aan JoachimIICamerarius, 21 november 1582, in: idem, 392.

30 Philips van Marnix van Sint Aldegonde aan Clusius, 27 oktober 1591 (UBL, Vul. 101).

31 Clusius aan Justus Lipsius, 1 april 1587, in: M.A. Nauwelaerts en S. Sué (red.),Iusti Lipsi EpistolaeII. Brussel 1987.

(22)

Figuur 7. Brief van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde aan Clusius, waarin hij de schenking van twee van zijn recente publicaties meldt (Universiteitsbibliotheek Leiden, Vul.

101)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nog werd er getoond, hoe nuttig het is, dat door afdeelingen en plaatselijke groepen propagande gemaakt en leden aangeworven worden voor het Taalverbond, niet enkel in de

Hij bekeek alleen Nederlandse auteurs, maar zegt in de inleiding dat ‘er echter geen reden [is] om aan te nemen dat het classificeren naar richting in andere westerse

In deze Engelse tekst heeft men door de keuze van de titel de omgeving van de picareske hoofdpersoon expliciet Hollands kunnen laten, maar voor het op de markt komen van deze

Brassine (introd.), Les déprédations allemandes à l'université de Liège.. Uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte ligt het voor de hand hier ook de ramp te vermelden die

Ook de Logica memorativa (Halle 1659) van Stanislaus Mink von Weinsheun (=Johann Justus Winckelmann) wordt in de literatuur wel een imitatie van Murners logisch kaartspel genoemd,

Er zijn in dit schrift uitzonderlijk mooie boeken geschreven, boeken die juist op ons een onmiddellijk overtuigende indruk maken - omdat het deze boeken waren, die de humanisten in

Immers, een roman in drie delen, zoals bijvoorbeeld De kleine Johannes van Frederik van Eeden, is geen trilogie: ‘Het ziet ernaar uit dat de delen van een trilogie steeds een

Buiten enkele andere catalogi, waarvan er slechts twee zijn bewaard, respectievelijk een uit Douai (1594/1598), in het Noorden en niet echt een groot centrum voor de boekhandel, en