• No results found

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 3 · dbnl"

Copied!
309
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis.

Jaargang 3

bron

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 3. Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 1996

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008199601_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

7

Jos A.A.M. Biemans

Verborgenheden of blinde vlekken?

1

Over onderzoek van Middelnederlandse handschriften

Het eerste associatieve beeld, dat het thema ‘Verborgenheden van het boekenvak’

bij mij opriep, betrof de herinnering aan een bezoek aan de bibliotheek van het elfde-eeuwse klooster van de heilige Johannes de Evangelist op het kleine en verrukkelijke eiland Patmos. Op het hoogste punt van het eiland ligt het enorme kloostercomplex dat zich in vrijwel niets onderscheidt van een onneembaar middeleeuws fort. Deze reusachtige steenklomp maakt een weinig uitnodigende indruk, maar de bibliothecaris, Dr. Chrysostomos Florentis, bleek zeer gastvrij en ontving me in de - helaas enigszins gemoderniseerde - leeszaal. Florentis, een kleine tengere geleerde in een smetteloze zwarte soutane, met een perfect bijgehouden baard, een rond gouden brilletje op de neus en op zijn hoofd dat karakteristieke hoofddeksel van de Grieks-orthodoxe kerk, toonde enkele van zijn schatten, waaronder een evangeliarium uit de twaalfde eeuw met fraaie miniaturen.

2

Daarna trok hij zich terug in zijn werkkamer en liet me rustig m'n gang gaan. Met die werkkamer was iets bijzonders. Klopte ik op zijn deur, bijvoorbeeld om een handschrift terug te geven, dan kwam de eerbiedwaardige bibliothecaris tevoorschijn. De manier waarop hij schielijk de deur achter zich sloot, bevreemdde me wel een beetje, maar ik stond er verder niet bij stil. Toen ik afscheid wilde nemen, klopte ik opnieuw bij hem aan en ditmaal realiseerde hij zich blijkbaar niet dat hij een bezoeker had. De reactie van achter de deur klonk als een uitnodiging en argeloos stapte ik naar binnen. Enigszins geshockeerd keken wij elkaar aan. Te midden van de eeuwenoude folianten

controleerde mijn collega in zijn tijdloze outfit de beschrijving van een middeleeuws handschrift op het scherm van zijn personal computer. Dát had ik niet mogen zien, de PC paste niet in het ‘middeleeuwse’ plaatje. Even later won de humor het van onze gêne en toonde hij mij vol trots zijn handigheid met deze hedendaagse apparatuur.

Dit soort verborgenheden zal de organisatoren van de studiedag niet voor ogen

1 Dit artikel is een enigszins bewerkte versie van de lezing, die in juni 1995 op de studiedag van de NBV door Jos Biemans werd gehouden. Naar aanleiding van het thema

‘Verborgenheden van het boekenvak’, ging hij op zoek naar enkele ‘verborgenheden’ in middeleeuwse handschriften (red.).

2 Patmos, Klooster van de heilige Johannes de Evangelist, Codex 80.

(3)

8

gestaan hebben toen zij het thema bedachten. Hoe ruim dit thema ook moge zijn, het is niet eenvoudig enkele - om de woorden van de organisatoren te gebruiken - ‘precaire of geheimzinnige onderwerpen’ te kiezen die (ik citeer nogmaals de aankondiging van de studiedag) ‘interessant zijn voor de liefhebber én voor de deskundige’. Mijn keuze viel op enkele zaken die in middeleeuwse boeken schuilgaan en die door onderzoek - soms met andere moderne apparatuur dan de PC - zichtbaar worden.

Een verborgen eigendomsnotitie

In de Doopsgezinde Bibliotheek, die als bruikleen berust in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), bevindt zich een handschrift of codex met de Middelnederlandse vertaling van de Expositio in Cantica Canticorum van Richard van Sint-Victor.

3

In eerste instantie zal iemand die het handschrift raadpleegt de schutbladen voorin het boek snel omslaan, op zoek naar het begin van de tekst. Die plaats is gemakkelijk te vinden dankzij de grote, met penwerk versierde initiaal die het begin markeert.

Verreweg de meeste Middelnederlandse handschriften zijn niet gedateerd en

vermelden evenmin waar ze geschreven zijn. Een titelblad - zoals later bij gedrukte boeken - waarop zulke gegevens in één oogopslag te vinden zijn, kennen handschriften niet. Om een indruk te krijgen van de ouderdom van het boek, bestuderen we het schrift: begin vijftiende eeuw? Het vermoeden wordt bevestigd door een notitie van de kopiist achterin de codex: ‘Deo gracias. Gheschreuen int iaer ons heren .M.cccc ende xviij.’. De schrijver dankt God dat hij zijn werk mocht voltooien. Of slaakt hij gewoon een zucht van verlichting omdat de moeizame klus van het kopiëren geklaard is?

Om te bepalen waar het boek geschreven is, verdienen de dialect-eigenaardigheden in de tekst onze aandacht. Het consequent voorkomen van een umlautsvorm als ‘olde’

voor ‘oude’ is één van de trekjes die goed passen in de IJsselstreek. Van belang zijn ook de versieringen bij de initialen. Een groot aantal decoratiestijlen, zowel het schilderwerk als de penwerkversieringen, blijkt regionaal en soms zelfs lokaal gebonden te zijn. Het penwerk in dit handschrift past eveneens goed in de IJsselstreek.

Pas later valt het oog alsnog op een plek, bovenaan een perkamenten schutblad voorin het boek: er is een regel tekst weggeradeerd. Middeleeuwse inkt hechtte zich niet alleen aan het oppervlak van het perkament, het drong daarin wat dieper door. De inkt bevatte gewoonlijk ijzerhoudend galnootsap. Door een tekst alleen oppervlakkig met een radeermes weg te krabben, bleven kleine inktdeeltjes, en daarmee ook restjes ijzer, in het perkament achter. Sinds lang weten we dat perkament onder ultraviolet licht fluoresceert. Op de plaatsen echter waar nog inktresten voorkomen, licht het perkament door de aanwezigheid van zelfs de miniemste ijzerdeeltjes niet op, zodat het schrift zichtbaar wordt. Op die manier kan een thans verborgen eigendomsnotitie toch gelezen worden: ‘Iste liber

3 Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. LXV-33.

(4)

9

pertinet Sororibus Ten Bussche prope zwollis’.

4

Natuurlijk is het mogelijk dat dit handschrift elders is geschreven en dat het boek misschien zelfs van ver naar Zwolle is gekomen. Te oordelen naar de decoratie en de dialectkenmerken is dat echter niet waarschijnlijk. Daarmee zijn ook zonder een informatieve titelpagina tijd en plaats van vervaardiging van dit middeleeuwse boek vastgesteld en kan het dienst doen als een solide ijkpunt om andere, niet-gedateerde en niet-gelokaliseerde handschriften eveneens chronologisch en geografisch hun plaats te wijzen.

Representanten

Verborgen zijn soms ook gegevens die ons achteraf een kijkje achter de schermen gunnen waar het gaat om de vervaardiging van een middeleeuws handschrift. Zoals bekend, schreven middeleeuwse kopiisten vaak eerst alleen de ‘platte tekst’, het hoofdbestanddeel van het werk, zonder de titels, opschriften, initialen en andere structurerende tekstonderdelen. Daarvoor lieten zij de benodigde ruimte open.

Vervolgens brachten zij de rubricatie aan waarvoor zij van een rode en vaak ook van een blauwe kleurstof gebruikmaakten, opdat de initialen en teksten goed in het zicht sprongen. Voor het invullen van een letter kon men natuurlijk de context lezen om vast te stellen welke letter moest worden toegevoegd. Maar als het ging om hele woorden of zinnen, dan werd het moeilijker. Om nu te voorkomen dat kopiisten in het voorbeeld waaruit zij de tekst hadden overgeschreven, moesten zoeken naar de letters, woorden en zinnen die nog moesten worden aangebracht, noteerden zij die letters enz. tijdens het schrijven alvast in een klein en cursief pootje in de marges van hun afschrift, bijvoorbeeld tegen de bladrand aan. We noemen zulke letters representanten; bij woorden of zinnen spreken we van representantteksten.

Ik vestig de aandacht op een Middelnederlands getijdenboek, thans in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, dat omstreeks 1470-1480 moet zijn gemaakt en dat versierd werd in Noord-Holland.

5

Bij een latere herbinding zijn de marges van dit boekje helaas te sterk besnoeid waardoor niet alleen delen van de versiering maar soms ook van de tekst verloren zijn gegaan. Onlangs werd de codex door een gespecialiseerde en oplettende restaurator onder handen genomen. Verrassend was de aanwezigheid van representanten in het hart en op de rug van een groot aantal van de dubbelbladen

4 Achterin is dezelfde mededeling, maar nu in het Middelnederlands, eveneens onleesbaar gemaakt: ‘Dit boeck hoert den Susteren Ten Bussche bi zwolle’. Bedoeld is Mariënbosch, een huis van de zusters des gemenen levens, dat omstreeks 1400 werd gesticht door Geerd ten Bussche; zie M. Schoengen, Monasticon Batavum. Dl. 2, De Augustijnsche orden benevens de broeders en zusters van het Gemeene Leven. Amsterdam 1941. (Verhandelingen der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe reeks, deel XLV), 227 (nr. 19) en 222 (nr. 6).

5 Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 50 (Cat. 572).

(5)

10

Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 50, fol. 84v o -85r o .

(6)

11

waaruit de katernen zijn opgebouwd, anders gezegd: in en op de vouw.

6

Een voorbeeld biedt de opening van fol. 84v o -85r o , met een gedeelte van de ‘Lange getijden van het H. Kruis’ in de vertaling van Geert Grote. Van boven naar beneden zijn in de vouw met enige moeite zichtbaar: tweemaal v'si, daaronder - verticaal geschreven - het woord (?) slaghe en de representanttekst ‘ysaias prophecie’, en ten slotte de abbreviatuur v'. Op basis van de representanten heeft de rubricator de rode

aanduidingen in de tekst aangebracht: in de tweede regel van fol. 84v o v' voor vers (daarmee week hij af van de oorspronkelijke bedoeling!

7

), drie regels lager v'si' voor versikel, in regel 11 het voluit geschreven opschrift ysaias prophecie en opnieuw v' voor vers in de vierde regel van onder op fol. 85r o . Op dezelfde bladzijde is nóg een aanduiding in rood aangebracht maar daarvoor bevindt zich in de vouw geen representant: Re voor Respons. De representant zal tegen de bladrand gestaan hebben en is bij het besnoeien van het boekblok afgesneden.

Resteert het curieuze slaghe dat nergens in deze opening in rood te vinden is. Wie goed kijkt, zal opmerken dat het woord gheslaghe in regel 7 van fol. 85r o er enigszins onregelmatig uitziet. Kennelijk verschreef de kopiist zich, had hij dat snel in de gaten en besloot hij zijn fout te corrigeren. Hoogstwaarschijnlijk moest hij wachten tot de inkt gedroogd was zodat hij de foute letters met zijn pennemes kon uitraderen of wegkrabben. Intussen had hij de juiste letters verticaal in de vouw gekrabbeld om later de verbetering gemakkelijk te kunnen uitvoeren. De correctie bestaat uit de drie letters sla; deze staan ‘op rasuur’.

Omdat het handschrift geheel uit elkaar genomen was, kwamen deze gewoonlijk

‘verborgen’ aanwijzingen aan het licht. Uniek zal de handelwijze van deze kopiist wel niet zijn, maar ik had iets dergelijks nooit eerder gezien en heb er evenmin over gelezen. Kleine vondsten als deze zijn van belang, ze vergroten ons inzicht in de werkwijzen van middeleeuwse boekproducenten.

8

Produktie in fasen

Het beeld dat wij hebben van het moderne boek is toch vooral dat van een simpele paperback of - wat kostbaarder - van een gebonden boek. De inhoud bestaat meestal

6 Of zich op de rug van de katernen, dat wil zeggen op de vouw van het buitenste dubbelblad, representanten bevinden, is niet meer te zien omdat daar vuil, lijm- en leerresten op aanwezig zijn. Ik dank restaurator Peter Schrijen ( FOLIO Boek- & papierrestauratie, Gronsveld) voor zijn scherpe waarneming tijdens de conserverende behandeling van dit handschrift.

7 De representant staat voor ‘versikel’, de kopiist liet echter slechts ruimte open voor de aanduiding v' voor ‘vers’: deze aanduidingen worden wel vaker met elkaar verwisseld;

vergelijk Het getijdenboek van Geert Grote. Naar het Haagse handschrift 133 E 21.

Uitgegeven door N. van Wijk. Leiden 1940, 116.

8 Dat deze ontdekking ook een probleem oplevert, is een ander verhaal: moet het boekje nu opnieuw worden ingebonden of niet? In het eerste geval worden deze bijzondere

representanten definitief aan het zicht onttrokken (alleen op foto's is dan nog te zien wat in

de vouwen verborgen zit). Niet inbinden maakt het boekje erg kwetsbaar en kan problemen

geven bij het beschikbaar stellen aan onderzoekers.

(7)

12

uit één tekst of een bundeling van korte verhalen dan wel gedichten. Daarnaast zijn er de kloeke omnibussen waarin bijvoorbeeld drie complete romans samen zijn uitgegeven. De overeenkomst tussen deze boeken is dat het boeken zijn die als één geheel zijn vormgegeven en geproduceerd. Onder de bewaard gebleven middeleeuwse boeken kennen we vele vergelijkbare gevallen.

We moeten er echter ook op bedacht zijn, dat een middeleeuws boek niet in één keer tot stand is gekomen. Tot op heden is het fameuze Gronings-Zutphense

Maerlant-handschrift beschouwd als het resultaat van één ontwerp.

9

De kern van het handschrift is volgens Lieftinck het gedeelte van fol. 5 tot en met 207 met als belangrijkste inhoud Jacob van Maerlants Rijmbijbel en een excerpt uit zijn Spiegel historiael. Aansluitend, aldus Lieftinck, zijn aan dit hoofddeel nog enkele katernen toegevoegd, met o.m. de beroemde ‘Strofische gedichten’ van dezelfde Maerlant.

10

Ook al kan men bepaalde delen onderscheiden, het handschrift ziet er inderdaad als een eenheid uit. Verreweg het grootste deel is geschreven door een en dezelfde kopiist, de grote gouden veldinitialen die men verspreid door het boek heen tegenkomt, zijn van een en hetzelfde type en de openingen van het boek zijn - op het voorwerk na - van een doorlopende nummering voorzien.

In het kader van mijn onderzoek naar de handschriftelijke overlevering van de Spiegel historiael heb ik dit topstuk van de Groningse Universiteitsbibliotheek gedurende

Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Hs. 405, fol. 211r o .

een periode van zo'n jaar of vijftien meer dan eens mogen bestuderen, soms enkele dagen achtereen. Pas een jaar of drie geleden viel me iets op dat nog door geen enkele onderzoeker vóór mij was opgemerkt: in de katernen die op het ‘hoofddeel’ volgen, zijn de fraaie bladgouden veldinitialen aangebracht over simpele rode initialen heen.

Dat is goed zichtbaar bij de initiaal op fol. 211r o . Rechts van deze initiaal zien we

9 Groningen, Universiteitsbibliotheek, Hs. 405; ik dank mijn collega Gerda Huisman voor haar doeltreffende hulp bij de bestudering van deze codex. Voor de genese van het handschrift zie G.I. Lieftinck, Problemen met betrekking tot het Zutphens-Groningse

Maerlant-Handschrift. Amsterdam 1959. (Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks, deel 22, No. 2), 6 en 17;

vergelijk Jos. M.M. Hermans, Het Gronings Zutphense Maerlant handschrift. Codicologische studies rond handschrift 405 van de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Groningen 1979.

(Publicaties van het Instituut voor Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit te Groningen), 60, waar sprake is van ‘een vooropgezet plan’.

10 Lieftinck, Problemen, 16.

(8)

de pootjes uitsteken van de oorspronkelijke rode V die samen met de daaropvolgende zwarte v de W vormt van het woordje Wapen. Elders is rond de grote initialen een rossige gloed zichtbaar. Behalve deze roodachtige vlekken wijzen ook beschadigingen erop dat men getracht heeft de oorspronkelijke rode initialen - gedeeltelijk? - te verwijderen.

11

Bovendien

11 Zie bijvoorbeeld rond de initiaal op fol. 229v o .

(9)

13

kunnen we vaststellen dat ook de kleinere initialen in deze katernen oorspronkelijk alleen in rood waren uitgevoerd en dat men die later om en om met blauwe verf heeft overgeschilderd. Daarna pas zijn de penwerkversieringen aangebracht, blauw bij rode initialen en rood bij de blauwe.

Belangrijker dan deze observatie is de vraag wat de betekenis is van de

overschilderingen. Mijn interpretatie is dat het gedeelte dat Lieftinck als toegevoegd beschouwde, in feite het oudste deel is van de codex zoals die ons is overgeleverd.

Toegevoegd zijn het gedeelte met de Rijmbijbel en het veel kortere stuk met het Spiegel historiael-excerpt, beide wat de lay-out betreft royaler van opzet en ook nét een slag luxer van uitvoering. Nadat besloten was de delen samen te voegen, heeft men omwille van de uniformiteit vervolgens het oudere, sober uitgevoerde stuk aan het luxere Rijmbijbel-gedeelte aangepast door er eveneens gouden veldinitialen in aan te brengen, de kleine initialen om en om blauw te maken en zowel de rode als de blauwe van contrasterende penwerkversieringen te voorzien, precies zoals in het Rijmbijbel-deel. In plaats van een aaneengesloten produktieproces is hier sprake van een gefaseerde genese. Ik vraag om enig krediet, in een publikatie die ik binnen afzienbare tijd over dit Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift hoop te voltooien, zal ik trachten aan te tonen dat er misschien wel enkele jaren verliepen tussen het schrijven van de samenstellende delen in deze codex. Daarmee zou ook een verklaring gegeven worden voor de enigszins vuil geworden bladen die thans in het boek voorkomen: het zijn de buitenste bladen van delen die geruime tijd als zelfstandige katernen in gebruik geweest zijn. Maar daarmee is deze kous niet af.

Binnen of buiten de kloostermuren?

De meeste Middelnederlandse handschriften vermelden, zoals gezegd, niet wanneer en waar ze vervaardigd zijn. De betekenis van handschriften die zulke informatie wél bevatten of aanknopingspunten bieden voor een datering en lokalisering, kan daarom nauwelijks worden overschat. Het Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift is een van de vroegste gedateerde handschriften en alleen al daarom een sleutelstuk voor het onderzoek van Middelnederlandse handschriften. Een deel draagt het jaartal 1339 en vermoedelijk dateren andere delen uit dezelfde tijd, met een uitloop van een paar jaar, tot ongeveer 1345. Weten we ook waar het boek werd gemaakt? Lieftinck heeft ontdekt dat de belangrijkste kopiist van dit handschrift ook verantwoordelijk is geweest voor de opzet en aanleg van het cartularium van het norbertijnenklooster Mariënweerd aan de Linge. Niettemin was hij van mening dat het Maerlant-handschrift - en eigenlijk ook het cartularium - niet in dit klooster gemaakt konden zijn. Hij zocht de makers in een verder onbekend lekenatelier in 's-Hertogenbosch.

12

Op de

achtergrond speelt hier de overbekende opvatting een rol, dat handschriften met teksten in de volkstaal niet in mannenkloosters gelezen werden. De heren geestelijken, in elk geval de priesters, lazen Latijn. De aanwezigheid van Middelnederlandse handschriften in vrouwenkloosters geldt daarentegen als heel normaal.

12 Lieftinck, Problemen, 24-33.

(10)

14

Om kort te gaan, het handschrift heeft nog niet al zijn verborgenheden prijsgegeven, maar intussen zijn al wel zoveel nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, dat Lieftincks argumenten mij niet zonder meer overtuigen. Een gefaseerde genese, mogelijk over een periode van enkele jaren, past niet in het beeld van een lekenatelier dat een opdracht uitvoert. Verplaatsen we ons in een kloostermilieu, dan is er geen enkel bezwaar tegen de voorstelling van zaken dat iemand door de jaren heen een aantal teksten heeft overgeschreven en deze - om welke reden dan ook - op een goed moment bij elkaar heeft gevoegd. Ik acht het heel goed mogelijk dat zowel het cartularium als het Maerlant-handschrift wel degelijk binnen de kloostermuren van Mariënweerd zijn geschreven.

13

Middelnederlandse handschriften in mannenkloosters?

Als mijn vermoeden omtrent de plaats van vervaardiging van het Gronings-Zutphense

Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Hs. LTK 1527, fol. 2r o .

Maerlant-handschrift juist blijkt, heeft dat niet alleen consequenties voor de

lokalisering van dit nog steeds intrigerende handschrift, maar mogelijk tevens voor onze visie op de produktie en het gebruik van Middelnederlandse handschriften in mannenkloosters.

14

Uiteraard heb ik wat dat betreft méér pijlen op mijn boog. Van andere

Middelnederlandse handschriften staat vast dat zij in mannenkloosters gemaakt en gelezen zijn en van weer andere codices vermoed ik het.

15

Zie bijvoorbeeld het hier

13 Het is mogelijk dat de gouden veldinitialen en de miniaturen in een aparte fase zijn aangebracht, door een decorator die wellicht in een andere omgeving werkzaam was dan de plaats waar de teksten geschreven en gerubriceerd waren.

14 Zie ook Jos A.A.M. Biemans, Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche. Codicologisch onderzoek naar de overlevering van de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant, Philip Utenbroeke en Lodewijk van Velthem. (Proefschrift Universiteit Utrecht 1995, 2 dln.; een handelseditie is in voorbereiding), hoofdstuk 1, de paragraaf ‘Het publiek van de Spiegel historiael: een verkenning’ en hoofdstuk 7, de paragraaf ‘Publiek en receptie’.

15 Een boeiend studieobject - waarvoor ik ooit tijd hoop te vinden - is de verzameling

Middelnederlandse boeken in Rooklooster, de priorij van reguliere kanunniken van de heilige

(11)

gereproduceerde blad uit een helaas slechts fragmentarisch bewaard gebleven handschrift van omstreeks 1350. De codex bevatte verscheidene teksten: een excerpt uit Maerlants Spiegel historiael, vermoedelijk de complete Rijmbijbel en Der naturen bloeme, beide eveneens van Jacob van Maerlant, voorts Boendales Jans teestye en de Dietse doctrinael van een anonieme auteur, samen een bundel didactiek van de eerste orde, waarschijnlijk verdeeld over twee banden. De enorme

Augustinus, gelegen in het Zoniënwoud te Oudergem bij Brussel; zie Biemans, Onsen

Speghele Ystoriale, hoofdstuk 4, de paragraaf ‘Twee Dietse boeken uit Rooklooster’.

(12)

15

hoeveelheid tekst is het eerste argument om aan een instelling te denken en niet aan een particuliere bezitter. Hetzelfde geldt voor het formaat: 420 bij 310 millimeter.

In een particuliere boekerij vinden we toch vooral kleine, of in elk geval handzame boeken die bewaard konden worden op een plank aan de muur of in een kist, samen met andere kleinoden. Dit is echter een bibliotheekboek dat op een lessenaar gelezen of geraadpleegd moet worden. Verder biedt ook de decoratie van het handschrift een handvat om het milieu waarvoor het handschrift bestemd was te bepalen. De kolominitialen zijn hier en daar van grotesken voorzien: koppen van duiveltjes (herkenbaar aan hun horens en puntbaardjes) en hoofden van geestelijken (te herkennen aan hun tonsuur of kruinschering). Soms zien we zelfs tweehoofdige grotesken: een geestelijke in combinatie met een duivelskop. Deze vorm van decoratie vat ik op als typische kloosterhumor. Van belang is ten slotte dat het handschrift pas relatief laat, namelijk in de zeventiende eeuw, het lot onderging van ontelbare andere perkamenten codices: het werd door een boekbinder versneden tot bindmateriaal.

Dankte deze codex zijn ‘late’ vernietiging wellicht aan de omstandigheid dat de banden eeuwenlang veilig stonden te verstoffen in een kloosterbibliotheek?

Gewoonlijk stonden oude en niet meer gelezen boeken daar minder in de weg dan in de woning van een particulier waar met enige regelmaat eens flink wordt opgeruimd. Kortom, er zijn aanwijzingen dat dit kloeke boek in een klooster gefunctioneerd heeft en daar vermoedelijk ook gemaakt is.

Een collectie van een anonieme verzamelaar

Het onderzoek van middeleeuwse handschriften beperkt zich - wat de boekhistorische aspecten betreft - overigens niet tot het dateren en lokaliseren van de codices, tot een onderzoek naar de produktiewijze en de geïntendeerde functie van het boek. De studie van handschriften maakt evenzeer nieuwsgierig na te gaan wie welke boeken lieten maken, in hun bezit hadden, lazen of anderszins gebruikten. Dat geldt niet alleen voor de Middeleeuwen, ook voor latere tijden is het boeiend te zien in welke kringen van geleerden en verzamelaars de handschriften circuleerden en vast te stellen wat voor waarden zij daaraan toekenden: het boek (of de inhoud daarvan) als object van wetenschappelijke studie, het boek als verzamelobject, als financiële belegging enz.

In de Universiteitsbibliotheek Amsterdam bevinden zich drie handschriften die enkele opvallende bijzonderheden met elkaar gemeen hebben. Alle drie bevatten deze handschriften een Middelnederlandse prozatekst. Alle drie stammen zij uit een Noord-hollands vrouwenklooster. Alle drie steken zij niet meer in hun oorspronkelijke, ongetwijfeld vijftiende-eeuwse band, maar in een achttiende-eeuwse band, halfleer, de platten bekleed met kievitspapier en met een blauwe stijfselverving op de snede.

Deze drie banden zijn ongetwijfeld gemaakt in een en hetzelfde atelier. Bovendien bevat elk van de drie handschriften op een der schutbladen voorin een fraai

gekalligrafeerde inscriptie van steeds dezelfde hand. Vermeld wordt dat de tekst

geschreven is, zo mogelijk wordt een datering opgegeven alsmede de provenance.

(13)

De afgelopen jaren ben ik nog enkele andere handschriften met zo'n inscriptie op het spoor gekomen. Opmerkelijk is, dat deze handschriften alle voorkomen in de

‘Cata-

(14)

16

logus van eene uytmuntende bibliotheek’, een collectie van een paar duizend boeken, die de Amsterdamse boekverkoper Pieter van Damme in 1764 te 's-Gravenhage liet veilen. Hoe summier de beschrijvingen in een veilingcatalogus ook zijn, aan de hand van deze catalogus lukte het om nog méér handschriften te traceren, die eveneens een inscriptie van dezelfde zwierige hand bleken te bevatten. In totaal ken ik er thans achttien, bewaard in tien instellingen, verspreid over Europa (van Londen tot Sint-Petersburg en van Amsterdam tot München).

16

Alle achttien bevatten ze delen van het Oude of het Nieuwe Testament, dan wel andere vrome en stichtelijke teksten.

Op één na gaat het steeds om Middelnederlandse werken.

17

De gedachte dat Van Damme verantwoordelijk gesteld kan worden voor het laten herbinden van de boeken en voor het aanbrengen van de inscripties lag voor de hand.

In die visie zouden de boeken met het oog op de veiling enigszins

Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. XV E 21, schutblad.

opgeknapt zijn en waren de inscripties bedoeld om potentiële kopers te informeren over de inhoud, ouderdom en herkomst van de handschriften. Toch heb ik na lang wikken en wegen moeten concluderen, dat Van Damme niet de man achter deze verzameling was. Dat moet een nog onbekende verzamelaar geweest zijn die zijn collectie rond het midden van de achttiende eeuw aanlegde. De rol van Van Damme bleef vermoedelijk beperkt tot het laten mee-veilen van de boeken.

Tot dusverre ken ik alleen een aantal handschriften die tot de boekerij van deze onbekende behoord hebben. Mijn preoccupatie met handschriften houdt het risico

16 Jos A.A.M. Biemans, ‘Torso van een handelaar of een verzamelaar? Overwegingen en vragen naar aanleiding van een bijzondere verzameling Middeleeuwse handschriften omstreeks 1764’, in: Ton Croiset van Uchelen en Hannie van Goinga (red.), Van pen tot laser. 31 op stellen over boek en schrift aangeboden aan Ernst Braches bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam in oktober van het jaar 1995. Amsterdam 1996, 10-29.

17 De uitzondering is een handschrift met de Latijnse tekst van de psalmen en cantica plus een

Middelduitse vertaling daarvan, die elkaar vers na vers voortdurend afwisselen.

(15)

in dat ik niet verder kijk dan dit rijtje codices. Het is echter heel goed mogelijk, dat deze verzamelaar ook gedrukte boeken in zijn collectie had, bijvoor beeld incunabelen met een vergelijkbare inhoud als de achttien handschriften. Onder de boeken die Van Damme liet veilen, vinden we immers een groot aantal titels van incunabelen.

Aanvankelijk meende ik dat het onbegonnen werk was te proberen de in de catalogus van 1764 beschreven exemplaren terug te vinden in de vele incunabelcollecties die de wereld rijk is. Een blinde vlek: een kenner bij uitstek op dit terrein, Gerard van Thienen, overtuigde me van mijn ongelijk. Dankzij zijn omvangrijke documentatie slaagde hij erin enkele van de toen geveilde exemplaren te achterhalen. Helaas bevatten deze boeken geen van alle een kalligrafische inscriptie of andere

aanwijzingen op grond waarvan ze tot de collectie van de anonieme verzamelaar

gerekend kunnen worden. Denkbaar is, dat hij wél zijn handschriften voorzag van

een handgeschreven aantekening over de

(16)

17

inhoud, ouderdom en herkomst, en dat hij zijn drukken - aangenomen dat hij die bezat - zo'n informatieve notitie bespaarde.

Handschriften en incunabelen

Werden handschriften en incunabelen (of ruimer: drukken) in latere eeuwen vaak als aparte categorieën beschouwd, zeker in de eerste halve eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst zijn handschrift en druk twee nauwverwante

verschijningsvormen van het middeleeuwse boek. Pas in de loop van de zestiende eeuw kreeg het gedrukte boek zijn eigen karakter. De eerste generaties drukkers maakten zoals bekend nog boeken die als twee druppels water lijken op de contemporaine handschriften.

18

Niet alleen wat het uiterlijk betreft, maar ook waar het gaat om de produktiewijze bestaan er overeenkomsten tussen handschrift en druk. Technische verworvenheden van kopiisten vonden navolging bij drukkers: ‘printers could start from the point where scribes had brought the art’, aldus J.P. Gumbert.

19

Volstrekt gebruikelijk was de methode om een katern van acht of zestien bladzijden te vormen door een planovel na de drukgangen twee respectievelijk drie keer te vouwen en de bladen - die dan gewoonlijk langs het kop- en/of zijwit aan elkaar zitten - pas na het naaien van de katernen los te maken door het opensnijden van de vouwen aan de kop en de voorzijde.

20

Dit procédé is ouder dan de boekdrukkunst. Het vervaardigen van handschriften in kwarto of in octavo door te schrijven op hele of ‘onopengesneden’

vellen dateert tenminste al uit de twaalfde eeuw, terwijl er bovendien een geval uit de tiende eeuw bekend is dat mogelijk eveneens een voorbeeld van deze werkwijze is.

21

Verreweg de meeste voorbeelden zijn afkomstig uit Frankrijk en de Nederlanden.

Uit het noordoostelijk deel van het Middelnederlandse taalgebied stamt een Middelnederlands boekje in de UB Amsterdam dat in

18 Vergelijk J.W. Klein, ‘(Middelnederlandse) handschriften: produktieomstandigheden, soorten, functies’, in: Queeste 2 (1995), 16-18, vooral noot 76.

19 J.P. Gumbert, ‘“Typography” in the manuscript book’, in: Journal of the Printing Historical Society 22 (1993), 5-28, het citaat op de laatste pagina. Zie ook van dezelfde auteur, ‘De Middeleeuwen en onze boeken’, in: R. Harp, E. Mantingh, M. Rappoldt (red.), De Middeleeuwen in de twintigste eeuw. Middeleeuwse sporen in de hedendaagse cultuur.

Hilversum 1990. (Middeleeuwse Studies en Bronnen, XVIII), 99-121.

20 Tegenwoordig zou men spreken van het ‘schoonsnijden’ van het boekblok. Niet iedereen weet dat het drukken op ongevouwen vellen normaal is. In mijn studententijd kwam ik eens thuis met een Frans boek, gekocht wegens de fraaie typografie en het veelvuldig gebruik van ligaturen en overhangende letters. In het bijzijn van een medestudente begon ik het boek open te snijden. Verbijsterd keek zij mij aan en vroeg: ‘Maar hoe hebben ze de tekst er dan in kunnen drukken?’.

21 De omschrijving ‘werken op onopengesneden vellen’ is afkomstig van Pieter Obbema, die

deze methode uitvoerig behandelt in zijn bundel: De middeleeuwen in handen. Over de

boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum 1995, 49-68; voor de vroegste voorbeelden

zie p. 52. Deze bijzondere manier van schrijven kan zowel worden waargenomen bij

handschriften op perkament als op papier.

(17)

18

dit verband van belang is.

22

De bindingen waren alle op de scharnierpunten gebroken zodat het boekblok los lag en in die staat niet goed meer in de band paste. Bij de behandeling van dit handschrift, dat is samengesteld uit katernen van papier, bleek dat sommige bifolia nog aan elkaar zaten. Het mes van de middeleeuwse boekbinder heeft de bladen grotendeels losgesneden, maar reikte niet helemaal tot aan de rug.

Duidelijk werd dat de tekst geschreven is op halve planovellen die tot vierbladen zijn gevouwen (in kwarto), zodat in overeenstemming met de afmetingen van het boekblok (ca. 145×103 mm) uiteindelijk van een handschrift in octavo gesproken moet worden. Wanneer we zo'n vierblad weer uitvouwen is goed te zien dat de bladen in het hart van het vel nog steeds met elkaar verbonden zijn.

Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 28, een vierblad, met boven: fol. 52r o + 49v o en onder:

fol. 51v o + 50r o .

De afwerking van het boek, na het drukken, verschilde aanvankelijk niet van de voltooiing van een handschrift, na het schrijven. Drukken werd niet voor niets beschouwd als artificialiter scribere, als kunstmatig schrijven. De rode opschriften en de rode en blauwe initialen moesten daarna in beide gevallen nog worden aangebracht, desgewenst ook paragraaftekens en vormen van decoratie.

23

Hoe sterk de overeenkomsten tussen handschrift en druk in dit tijdvak ook mogen zijn, in de regel worden de boeken in bibliotheken gescheiden bewaard, ontsloten en bestudeerd. Ik grijp deze gelegenheid aan om nog eens krachtig te pleiten voor meer samenwerking tussen codicologen en incunabulisten. Dit pleidooi is vaker geuit

22 Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 28 (Cat. 555): een verzameling gebeden, devote oefeningen, sermoenen enz.; het handschrift dateert van omstreeks 1500. Opnieuw dank ik restaurator Peter Schrijen ( FOLIO Boek- & papierrestauratie, Gronsveld) voor zijn

oplettendheid en de behoedzaamheid waarmee hij te werk gaat: onopengesneden vellen zijn waar het gaat om hun samenhang zeer kwetsbaar (vergelijk Obbema, De middeleeuwen in handen, 54, noot 12).

23 Zie P.F.J. Obbema, ‘Van schrijven naar drukken’, in: De middeleeuwen in handen, vooral

32-34.

(18)

en ik beweer niet dat er sindsdien niets is gebeurd. Er verschijnen in toenemende

mate publikaties die zowel het geschreven als het gedrukte boek betreffen. Ik geef

(19)

19

enkele voorbeelden van recent onderzoek op dit gemeenschappelijke studieterrein en stip tegelijkertijd enkele desiderata aan.

24

In het spoor van onder anderen De Vreese onderzocht Van Thienen watermerken in het papier van incunabelen om deze beter te kunnen dateren. Zijn oproep meer aandacht te schenken aan de watermerken in het papier van vijftiende-eeuwse handschriften uit onze streken is niet alleen bedoeld om deze handschriften te dateren.

De gegevens zijn - aldus Van Thienen - ook onmisbaar voor het beantwoorden van de vraag of Nederlandse incunabelen papier gemeen hebben met Nederlandse handschriften. De uitkomsten zouden licht kunnen werpen op mogelijke samenhangen in de produktie van handschrift en druk.

25

Het aantal bekende gevallen van schrijven op onopengesneden planovellen is betrekkelijk gering: Obbema gaf onlangs een overzicht van 44 handschriften.

26

Systematisch onderzoek daarnaar is lastig, maar - zoals Reynaert in 1978 al voor papieren codices demonstreerde - niet onmogelijk.

27

Typenonderzoek is van groot belang om drukkerijen van elkaar te onderscheiden en niet gelokaliseerde drukken thuis te kunnen brengen. Voor handschriften geldt, dat onderzoek naar identieke kopiistenhanden uitzicht kan bieden op de schrijfcentra in onze gewesten. In de marge van mijn onderzoek van de handschriften van Jacob van

24 Belangrijk blijft C.F. Bühler, The fifteenth-century book. The scribes, the printers, the decorators. Philadelphia 1960. Zie voorts een aantal bijdragen aan de bundels Buch und Text im 15. Jahrhundert. Book and Text in the fifteenth century. Arbeitsgespräch in der Herzog August Bibliothek Wolfenbüttel vom 1. bis 3. März 1978. Vorträge herausgegeben von Lotte Hellinga und Helmar Härtel [...]. Hamburg [1981]. (Wolfenbütteler Abhandlungen zur Renaissanceforschung [...], Band 2); Manuscripts in the fifty years after the invention of printing. Some papers read at a colloquium at the Warburg Institute on 12-13 March 1982.

Edited by J.B. Trapp. London 1983; De captu lectoris. Wirkungen des Buches im 15. und 16. Jahrhundert dargestellt an ausgewählten Handschriften und Drucken. Herausgegeben von W. Milde und W. Schuder. Berlin, New York 1988. Van belang zijn ook twee

omvangrijke bijdragen aan Die Buchkultur im 15. und 16. Jahrhundert..Erster Halbband.

Hamburg 1995, te weten: Norbert N. Ott, ‘Die Handschriften-Tradition im 15. Jahrhundert’, 47-124 en Martin Steinmann, ‘Von der Handschrift zur Druckschrift der Renaissance’, 203-264. Kortheidshalve zij nog verwezen naar enkele publikaties die genoemd worden in de voorafgaande en volgende noten.

25 G. van Thienen, ‘Boeken van papier en hun watermerken’, in: Jos. M.M. Hermans en Klaas van der Hoek (red.), Boeken in de late Middeleeuwen. Verslag van de Groningse

Codicologendagen 1992. Groningen 1994. (Boekhistorische reeks, I), 167-182.

26 Obbema, De middeleeuwen in handen, 62-68.

27 J. Reynaert, ‘Gevouwen katernen in papieren codices: een methodologische verkenning aan

de hand van Hs. Gent, U.B. 255’, in: Archief- en bibliotheekwezen in België 49 (1978),

240-244. Reynaert wijst behalve op Hs. 255 ook op de handschriften 259 en 520, alsook op

Hs. 125 (244, noot 1; t.a.v. Hs. 125 wijst Reynaert overigens terecht op een probleem: soms

is wél vast te stellen dat de katernen door het vouwen van een planovel gevormd zijn, maar

is het bewijs dat de bladen eerst beschreven werden en daarna pas werden losgesneden,

moeilijk te leveren). Dit artikel moet aan Obbema onbekend zijn gebleven, zodat deze Gentse

handschriften alle ontbreken in zijn recente overzicht; zie Obbema, De middeleeuwen in

handen, 62-68.

(20)

20

Maerlants Spiegel historiael kon ik vaststellen dat onder de kopiisten van deze boeken er veertien zijn die méér dan een handschrift vervaardigd hebben. Enkelen schreven twee Spiegels, anderen een Spiegel historiael en nog een of meer andere handschriften met werken van Maerlant (vooral diens Rijmbijbel, maar ook Alexanders geesten, Der naturen bloeme, de Historie van Troyen en de Heimelijkheid der heimelijkheden).

Daarnaast vinden we van de hand van deze kopiisten boeken met epische, didactische en bijbelse teksten. Met deze veertien kopiisten als vertrekpunt kon een verzameling van ca. 45 codices worden gevormd.

28

Slechts van enkele van deze kopiisten weten we nauwkeurig waar zij gewerkt hebben. Anderen kunnen we op grond van

dialectkenmerken met meer of minder zekerheid herkennen als personen die in een bepaalde streek geboren en getogen moeten zijn; of zij in dezelfde omgeving hun vak als kopiist hebben uitgeoefend, blijft meestal een vraag. Het lijdt geen twijfel dat onderzoek naar kopiisten nog meer ‘identieke handen’ aan het licht zal brengen.

Vooral bij de didactische handschriften die in vergelijking met de epische

handschriften veel minder goed bestudeerd zijn, verwacht ik verrassingen. Als het lukt om meer van deze identieke handen te lokaliseren dan zou de studie naar de produktiecentra van de Middelnederlandse handschriften daardoor aanzienlijk worden bevorderd.

Een enigszins vergelijkbaar aspect is waarneembaar op het terrein van de boekverluchting: studie van de decoratie en illustratie kan eveneens een bijdrage leveren aan het dateren en lokaliseren van handschriften. In de afgelopen twintig jaar is vooral grote winst geboekt door het onderzoek naar regionaal- en lokaalgebonden randversieringen in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw.

29

In veel gevallen (meestal?) zullen de verschillende fasen in de produktie van de boeken, zoals het schrijven en verluchten, niet ver van elkaar verwijderd zijn uitgevoerd, chronologisch noch geografisch. Opmerkelijk is de gang van zaken bij de produktie van een getijdenboek dat zeer onlangs opdook. De tekst werd geschreven in het Friese klooster Thabor bij Sneek, waar ook de eenvoudige penwerkversieringen bij de initialen werden vervaardigd. Het schilderen van de voorstellingen in enkele grote initialen en het aanbrengen van de bijbehorende randversieringen werd echter uitbesteed aan een atelier elders, hoogstwaarschijnlijk te Zwolle.

30

Toch zal ook dit geen uniek geval zijn, maar of het vaak voorkwam dat de werktafel van de kopiist en die van de verluchter zich niet in elkaars omgeving - bijvoorbeeld dezelfde stad - bevonden, daarover weten we nog

28 In twee gevallen ben ik niet helemaal zeker of het inderdaad om identieke handen gaat. Zie Biemans, Onsen Speghele Ystoriale, hoofdstuk 7, de paragraaf ‘Produktiecentra en handenonderzoek’.

29 Een fraai overzicht biedt de tentoonstellingscatalogus A.S. Korteweg (red.), Kriezels, aubergines en takkenbossen. Randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw. Zutphen 1992.

30 Zie [L. Wierda], Een getijdenboek uit het klooster Thabor. [Leeuwarden 1995]. Het bedoelde

handschrift bevindt zich thans als bruikleen in de Provinciale Bibliotheek van Friesland.

(21)

21

niet veel. Er zijn aanwijzingen dat in Haarlem handschriften verlucht werden die elders in Noord-Holland geschreven waren.

31

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 150 B 41, blad A 2, r o .

In incunabelen komen we soortgelijke vormen van decoratie en illustratie tegen als in handschriften. Het onderzoek daarnaar staat echter nog in de kinderschoenen en wordt bemoeilijkt omdat bijvoorbeeld de penwerkversieringen in deze vroege drukken minder uitgesproken lijken. Toch worden ook hier inmiddels vorderingen geboekt.

32

Uit handschriften zijn vormen van sjabloonachtige decoratiepatronen bekend die vervolgens met de hand werden ingekleurd. Is deze techniek ook in incunabelen toegepast? Daarover en over de experimenten met gedrukte versieringen in laat-middeleeuwse boeken zou ik best meer willen weten. Terloops wijs ik op de Libellus de modo confitendi et poenitendi, in januari 1486 te Antwerpen uitgegeven door Gheraert Leeu. Op fol. 2r o bevindt zich een initiaal die met behulp van een

31 Zie A.S. Korteweg (red.), Kriezels, 110-111, nr. 90. Een andere, maar vergelijkbare situatie treffen we aan bij Hs. Leiden, UB, BPL 2747: het handschrift dateert van 1498 en bevat niet alleen eenvoudig, voor die tijd traditioneel penwerk, maar ook zeer artistiek en kostbaar uitgevoerde initialen en randen, voorzien van het jaartal 1499. Het schrift en waarschijnlijk ook het simpele penwerk zijn in Beverwijk te lokaliseren. De fraaie geschilderde randen zijn het werk van een verluchter van wie meer werk bekend is: Spierinc. Waar hij gewerkt heeft, is echter niet geheel duidelijk, zowel Haarlem als Beverwijk worden genoemd; zie Obbema, De middeleeuwen in handen, 31-32 en K. van der Hoek, ‘De Noordhollandse verluchter Spierinck. Haarlem en/of Beverwijk, circa 1485-1519’, in: Jos. M.M. Hermans (red.), Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse codicologendagen 28-29 april 1988. Grave 1989. (Nijmeegse codicologische cahiers, 10-12), 163-182 en K. van der Hoek, ‘The North Holland Illuminator Spierinck: some attributions reconsidered’, in: Masters and miniatures. Proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989). Edited by K. van der Horst and J.-Chr. Klamt. [Doornspijk 1991]. (Studies and facsimiles of Netherlandish illuminated manuscripts, 3), 275-286.

32 Zie bijvoorbeeld J.W. Klein, ‘Marginale problemen. Penwerk in enkele Goudse handschriften en drukken’, in: Jos. M.M. Hermans (red.), Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse codicologendagen 1988. Grave 1989.

(Nijmeegse codicologische cahiers, 10-12), 97-114 en G. Gerritsen-Geywitz, ‘Vollendung mit Feder und Pinsel: handschriftliche Zusätze in Utrechter Inkunabeln aus kirchlichem Besitz’, in: Jos. M.M. Hermans en Klaas van der Hoek (red.), Boeken in de late Middeleeuwen.

Verslag van de Groningse codicologendagen 1992. Groningen 1994. (Boekhistorische reeks,

I), 25-40.

(22)

houtsnede gedrukt is. De ‘aubergine’ die deel uitmaakt van de versiering in het oog van deze letter, is onmiskenbaar ontleend aan een decoratiestijl die vooral in

Zuid-Holland wordt gelokaliseerd.

33

Voor wie op de hoogte is van de plaatsen waar Leeu achtereenvolgens gewoond en gewerkt

33 Zie M.F.A.G. Campbell, Annales de la typograhie néerlandaise au XVe siècle. La Haye

1874, nr. 1130 en Incunabula in Dutch Libraries. Ed. by G. van Thienen. 2 dln. Nieuwkoop

1983, nr. 3274. Voor de aubergine-stijl zie Korteweg (red.), Kriezels, 69-71.

(23)

22

heeft, zal dit Noordnederlandse aspect in een Zuidnederlandse druk weinig of geen verbazing wekken.

Behalve het penwerk en (andere) randversieringen verdient ook de mogelijke verwantschap van de illustraties in handschrift en druk meer aandacht. Norbert N.

Ott is van mening dat onderzoek naar de iconografische overeenkomsten tussen de voorstellingen van miniaturen en houtsneden een bruikbaar perspectief biedt: ‘Der enge, auch produktionsbedingte Zusammenhang zwischen Handschrift und Druck wird vor allem auf der Ebene der Ikonographie deutlich. Die Holzschnittfolgen der Inkunabeln setzen die Illustrationszyklen der Manuskripte fort, übertragen sie ins Reproduktionsmedium: die Fälle, in denen bestimmte Handschriften oder

Handschriftengruppen als Holzschnittvorlage nachgewiesen werden können, sind so selten nicht’.

34

Daarnaast stonden op hun beurt houtsneden en -gravures model voor miniaturen in handschriften.

35

Over de relaties van Gheraert Leeu met andere drukkers en met boekverkopers publiceerde Kees Gnirrep een boeiend artikel waarin hij onder meer wees op een blinde vlek, een type bron dat voor het onderzoek naar zulke relaties nog niet of onvoldoende wordt gebruikt: (studies over) archivalia met gegevens inzake

jaarmarkten?

36

Op deze markten werd ook gehandeld in boeken, men kocht er zaken die voor de produktie van boeken nodig waren, zoals papier. Overeenkomsten van koop en verkoop, betalingsafspraken, schuldbekentenissen en dergelijke werden opgetekend door notarissen. Hun protocollen vormen evenals tolrekeningen en gerechtelijke archieven bronnen voor boekhistorisch onderzoek, in elk geval waar het gaat om het gedrukte boek. In hoeverre zij ook informatie bevatten met betrekking tot de produktie van en de handel in handschriften, is nog niet duidelijk. Personen die zowel kopiist als boekhandelaar waren of werkzaam waren als schrijver, illuminator, boekverkoper en binder zijn overigens bekend.

37

Mevrouw Hellinga pleitte nog niet zo lang geleden voor registratie van vroege eigenaars van incunabelen, zowel particuliere bezitters als institutionele bezitters, bijvoorbeeld kloosters. Soms zijn deze personen en instellingen te identificeren of in elk

34 Ott, ‘Die Handschriften-Tradition’, 106.

35 Zie bijvoorbeeld Klara Broekhuijsen, ‘The Bezborodko masters and the use of prints’, in:

Masters and miniatures. Proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989). Edited by K. van der Horst and J.-Chr. Klamt. [Doornspijk 1991] (Studies and facsimiles of Netherlandish Illuminated Manuscripts, 3), 403-412 en het opstel van Diane G. Scillia, ‘The woodcut designers of Delft and their ties to Dutch manuscript illumination’, in dezelfde Proceedings, 413-424. Zie voorts de artikelen van Rineke Nieuwstraten (‘Overlevering en verandering: de pentekeningen van de Jasonmeester en de houtsneden van de Meester van Bellaert in de Historie van Jason’) en Marta O. Renger (‘The Cologne Ars Moriendi: text and illustration in transition’) in: Jos.

M.M. Hermans en Klaas van der Hoek (red.), Boeken in de late middeleeuwen. Verslag van de Groningse codicologendagen 1992. Groningen 1994. (Boekhistorische reeks, I), resp.

111-124 en 125-140.

36 K. Gnirrep, ‘Relaties van Leeu met andere drukkers en met boekverkopers. Verspreide archivalia’, in: K. Goudriaan e.a. (red.), Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484. Delft 1993, 193-203.

37 Gnirrep, Relaties van Leeu, 195.

(24)

23

geval te lokaliseren. Dergelijke informatie is voor diverse vraagstellingen van belang.

De literatuurhistoricus bijvoorbeeld is geïnteresseerd in de receptie van de teksten, de boekhistoricus wil zien waar en in welke kringen de drukken terechtkwamen, anders gezegd voor welke markt(en) een drukker werkte.

38

Voor de bezitters van Middelnederlandse handschriften bevat de BNM van De Vreese een schat aan gegevens, die echter nog onvoldoende wordt benut.

39

Gumbert keek in het kader van zijn onderzoek van in Nederland bewaarde gedateerde handschriften uit de Noordelijke Nederlanden naar de bestemming en het bezit van deze (zowel Middelnederlandse als Latijnse) handschriften en schreef daarover een boeiend hoofdstuk: ‘Le livre manuscrit néerlandais: essais d'analyses’.

40

Wanneer we in de toekomst de -

gedeeltelijk nog aan te leggen - bestanden met bezittersgegevens met elkaar kunnen vergelijken, zullen we ongetwijfeld méér bezitters leren kennen van zowel

handschriften als drukken. Ook daardoor zal weer meer zicht worden verkregen op de symbiose van handschrift en druk.

Slotbeschouwing

Behalve verborgenheden te signaleren en indien mogelijk te ontsluieren, lijkt het me van groot belang dat boekhistorici elkaar wijzen op nog onvoldoende benutte mogelijkheden voor verder onderzoek, op onze blinde vlekken. Daarvoor is samenwerking nodig. In dit verband wil ik ten slotte kort stilstaan bij de plannen voor een geschiedenis van het Nederlandse boek. Het kan toch niet zo zijn, dat in het eerste deel dat aan het gedrukte boek gewijd zal zijn, nog even een codicoloog de voorliggende periode van het handgeschreven boek mag aanstippen, terwijl in het deel dat aan de handschriften

38 L. Hellinga-Querido, ‘De betekenis van Gheraert Leeu’, in: K. Goudriaan e.a. (red.), Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484. Delft 1993, 12-30, met name p.

20-22 en noot 7. Zie ook de bijdrage van A. Schippers aan dezelfde bundel, 162-183, onder de titel ‘“Dit boeck hoort toe...”: bezitters en lezers van de “Dialogus creaturarum” en de

“Twispraec der creaturen”’.

39 Voor de geschiedenis, mogelijkheden en recente ontwikkelingen van de BNM zie: Jos A.A.M.

Biemans, Vijftig jaar BNM in de Leidse UB. Leiden 1989. (Kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek, 3 [met een overzicht van de voornaamste literatuur]) en A.Th.

Bouwman, ‘De Bibliotheca Neerlandica Manuscripts: van kaartenbak tot database’, in: Jos.

M.M. Hermans en Klaas van der Hoek (red.), Boeken in de late Middeleeuwen. Verslag van de Groningse codicologendagen 1992. Groningen 1994. (Boekhistorische reeks, I), 301-312.

Zie in dezelfde bundel ook het pleidooi van Gerda C. Huisman voor het verzamelen en beschikbaar stellen van bezittersgegevens met betrekking tot middeleeuwse handschriften die in veilingcatalogi voorkomen: ‘Going, going, gone! Medieval manuscripts in book-sales catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800’, 229-238.

40 Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas. Catalogue paléographique des manuscrits

en écriture latine portant des indications de date. Par G.I. Lieftinck. Tome deuxième: Les

manuscrits d'origine néerlandaise (XIVe-XVIe siècles) et supplément au tome premier. Par

J.P. Gumbert. 2 dln., Leiden, New York [etc.] 1988, 36-51. Gumberts studie bevat ook

quantitatieve gegevens met betrekking tot de produktie van handschriften. De piek omstreeks

de jaren 1465-1470 in zijn grafiek op p. 49 weerspiegelt de toen enorm toegenomen vraag

naar boeken waardoor de uitvinding van de boekdrukkunst zowel mogelijk als noodzakelijk

werd gemaakt.

(25)

24

gewijd zal zijn slechts gepreludeerd wordt op de geboorte van het gedrukte boek?!

Handschriften en incunabelen, alsook het onderzoek van beide, vullen elkaar aan.

Het is principieel onjuist de samenhang tussen handschrift en vroege druk te negeren, zeker wanneer we een coherente geschiedschrijving van het Nederlandse boek beogen.

De weg naar een geïntegreerde geschiedenis zal moeilijk zijn, maar een andere weg is er toch niet?

41

41 Vergelijk Eberhard König, ‘Manuscripts and incunabula must complement one another when we aim to construe a coherent history; this is a long procedure and requires much patience’;

E. König, ‘The history of art and the history of the book at the time of the transition from

manuscript to print’, in: Bibliography and the study of 15th-century civilisation. Papers

presented at a colloquium at the British Library 26-28 September 1984. Ed. by L. Hellinga

and J. Goldfinch. [London] 1987, 154-184, het citaat op p. 167.

(26)

25

Henk Borst en Marrije Schaake Van Amsterdam naar Londen

Populair proza in vertaling rond 1683

Als koekoeksjongen in duodecimo verschenen in 1683 te Londen twee Engelse boekjes. Ze werden op de markt gebracht door de Londense boekverkopers Henry Rhodes en Samuel Smith. Lezers in Engeland kochten ze en ook in Noord-Amerika was er vraag naar. De schaarse nog resterende exemplaren, bewaard in Britse en Amerikaanse bibliotheken, worden nu en dan geraadpleegd door vooral

Angelsaksische onderzoekers. Die gebruiken de teksten, of gegevens eruit, in studies over literatuur en cultuur van het zeventiende-eeuwse Engeland. Ze weten niet dat hun bronnen vertalingen uit het Nederlands zijn.

1

Dit artikel licht de herkomst van deze teksten toe en schetst de manier waarop ze vertaald zijn. Verder komen de vele vragen en weinige zekerheden aan de orde rond de zakelijke voorgeschiedenis van deze Engelse uitgaven. De boekjes gaan over een prostituée, haar loopbaan en vakgeheimen (The London Jilt) en over het huwelijk (The Ten Pleasures of Marriage met als tweede deel The Confession of the

New-Married Couple).

2

Hun plaats van handeling is overduidelijk Londen. De namen van Londense straten en herbergen bijvoorbeeld komen in logisch verband voor in de tekst. Die topografische precisie is echter vooral te danken aan de noodzaak voor de vertaler om de Amsterdamse gegevens uit de Nederlandse teksten zinvol te adapteren.

De titels van de voorbeeldteksten luiden D'Openhertige juffrouw (1680) en De Tien Vermakelikheden des Houwelyks (1678) met als tweede deel De Biecht der getroude (1679).

3

Ze spelen even duidelijk in Amsterdam en de Republiek als de Engelse in Londen en Engeland. De eerste tekst verscheen in druk bij de Amsterdamse boekverkoper Timotheus ten Hoorn, de tweede bij zijn collega Hieronymus Sweerts.

1 De auteurs stelden onafhankelijk van elkaar vast dat de besproken teksten vertalingen zijn:

M. Schaake toen zij aan de Universiteit Utrecht in 1994, tijdens bezigheden in de werkgroep

‘Politiek en Pornografie’, onder leiding van W.W. Mijnhardt en J.J. Kloek, de drie Engelse teksten als vertalingen herkende; H. Borst toen hij in een catalogus de Engelse versie van een uitgave van Hieronymus Sweerts ontdekte. Ze zijn, beiden werkend aan een artikel over het onderwerp, door de redactie van het Jaarboek met elkaar in contact gebracht. Tevens gaat hun dank uit naar J.J. Kloek en P.G. Hoftijzer, die een eerdere versie van dit stuk van stimulerende kritiek voorzagen en naar C.H.D. van der Poel.

2 Hierna ook aangeduid als Jilt, Pleasures en Confession.

3 Hierna ook aangeduid als Juffrouw, Vermakelikheden en Biecht.

(27)

26

Ten Hoorn was ook de uitgever van Leven, op- en Ondergang van den Verdorven Koopman (1682), een schelmenroman over de streken van een malafide koopman.

Ook deze tekst verscheen in 1683 in vertaling bij Rhodes en Smith, als The Dutch Rogue.

4

‘Done Out of Netherdutch’, meldt de titelpagina. In deze Engelse tekst heeft men door de keuze van de titel de omgeving van de picareske hoofdpersoon expliciet Hollands kunnen laten, maar voor het op de markt komen van deze Rogue geldt verder een groot deel van de vragen die zich bij de twee andere uitgaven aandienen.

Wij hebben geprobeerd na te gaan welke handen en hoofden zich met de Nederlandse teksten hebben beziggehouden voordat ze in het Engels de lezers onder ogen kwamen.

Daartoe hebben we de uitgaven gelezen, voorzover mogelijk bekeken

5

en nagegaan hoe summier of ingrijpend tekst en illustraties zijn aangepast. In verband daarmee gaan we in op enkele gevallen waarin historici de Engelse teksten gebruikt hebben.

We hebben geïnventariseerd wat er van de uitgevers van de Nederlandse en Engelse uitgaven bekend is en gezocht naar gegevens over de mate waarin boekverkopers te Londen en Amsterdam in die jaren zakelijk op elkaar gericht waren.

Als ‘Bijlage A’ volgen de besproken titels. Deze drie Engelse uitgaven, waartoe we ons in dit artikel beperken, staan echter niet alleen: er zijn ook Franse en Duitse uitgaven aan te wijzen van teksten die in dezelfde jaren uitkwamen, met

Nederlandstalige versies die vaak nét iets eerder waren. In de laatste alinea's van dit artikel stippen we er enkele aan.

Drukken voor Engeland in de Nederlanden

Het verschijnen van Nederlandse teksten in Engelse vertaling is voor de zeventiende eeuw een weinig belicht fenomeen, zeker bij teksten in dit genre. Literatuurhistorici wijzen vooral op Frankrijk, Spanje en Italië als landen waar de grondstoffen voor Engels ‘populair proza’, of ‘narratief-fictioneel proza’

6

(oftewel de ‘minor fiction’

7

) van de laatste decennia van de zeventiende eeuw vandaan komen. De Republiek der Verenigde Nederlanden is niet in beeld als land van herkomst.

In boekhistorisch onderzoek is wel aangestipt dat Engelstalig drukwerk op de Engelse markt werd gebracht vanuit Antwerpen, later ook vanuit de Republiek. Reden was vaak dat men hier voor een lagere prijs kon drukken, of dat het ging om teksten die

4 De twee teksten hierna ook aangeduid als Koopman en Rogue.

5 Dat exemplaren slechts sporadisch bewaard zijn, noodzaakte bij het vergelijken vaak tot tussenstappen, zoals het gebruik van latere zeventiende- of achttiende-eeuwse drukken, twintigste-eeuwse tekstedities of reprodukties.

6 ‘Populair proza’ is als term gemunt door J. Buismans rijke overzicht Populaire

prozaschrijvers. Amsterdam 1960. Voor de term ‘narratief fictioneel proza’: J.L.M. Gieles en A.P.J. Plak, Bibliografie van het Nederlandstalig narratief fictioneel proza 1670-1700.

Nieuwkoop 1988 (verder geciteerd als: BNNFP).

7 G. Watson (ed.), The new Cambridge Bibliography of English Literature. Vol. 2: 1660-1800.

Cambridge 1971 vermeldt onder deze noemer in k. 979 de Pleasures en in k. 980 de Rogue.

(28)

27

het Engelse gezag onwelgevallig waren. In de zeventiende eeuw gaat het niet zelden om herdrukken.

8

Allerlei Engels drukwerk kwam weliswaar van het vasteland, maar het was duidelijk dat het werk van Engelsen betrof. De Engelsman Henry Ainsworth schreef A true confession of the faith, dat in 1596 te Amsterdam werd gedrukt.

9

De vele royalistische Engelsen die in de periode van ongeveer 1642 tot 1660 hun toevlucht buiten Engeland zochten bestookten het moederland met propaganda. Ook zij bleven deel uitmaken van de Engelse cultuur.

10

Aan de wetenschap dat drukwerk uit de Republiek afkomstig is, wordt zelden de gedachte gekoppeld dat dat drukwerk teksten van Nederlandse herkomst kan bevatten.

In Holland werden nu eenmaal uitgaven gedrukt in vele talen en van allerlei teksten,

11

juist als men elders niet zeker was van een haalbare kostprijs of instemming van het gezag. Hierdoor gold de Republiek als ‘voorraadschuur’ van Europees drukwerk, wat ongetwijfeld versluierend gewerkt heeft. Verder in dit artikel geven we hier een concreet voorbeeld van.

8 P. Franssen, Tussen tekst en publiek. Amsterdam 1990, 21-27: de drukker/uitgever Jan van Doesborch bracht in de eerste drie decennia van de zestiende eeuw vanuit Antwerpen veel van zijn uitgaven ook in het Engels uit; C. Coppens, ‘Challenge and Counterblast. Het boek als wapen in Engelands controverse tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw’, in: F.

De Nave (eindred.), Antwerpen, dissident drukkerscentrum. Antwerpen 1994, 33-58; vanuit Amsterdam komen in de zeventiende eeuw Engelstalige bijbels op de Engelse markt, onder meer in 1643 uit de werkplaats van Joost Broersz, zie: H. Borst, Joost Broersz. Biografie 1609-1647 en bibliografie. (Doctoraalscriptie Amsterdam, Instituut voor Neerlandistiek, 1988), xxvi-xxvii en nr. 1116; deze bijbel en ander Engels materiaal werd in Amsterdam ook nagedrukt voor de Engelse markt: P.G. Hoftijzer, Engelse boekverkopers bij de Beurs.

Amsterdam 1987 (verder geciteerd als Hoftijzer, Boekverkopers), 68-69; P.G. Hoftijzer, ‘Een venster op Europa. Culturele betrekkingen tussen Groot-Brittannië en de Nederlandse Republiek’, in: A.G.H. Bachrach, J.P. Sigmond en A.J. Veenendaal jr., Willem III, de stadhouder-koning en zijn tijd. Amsterdam 1988 (verder geciteerd als Hoftijzer, ‘Venster’), 123: de lagere prijs bij hogere typografische kwaliteit; ibidem: over de lage waardering in Engeland voor het Nederlands en verschillen in literaire smaak tussen de twee landen.

9 Dat Nicolaes Biestkens de drukker was is aangetoond door identificatie van het typografisch materiaal. Zie: P. Koopman, ‘Nicolaes Biestkens en de Nederduytsche Academie’, in: De zeventiende eeuw 8 (1992), 127.

10 Hun contacten en ervaringen in den vreemde kunnen na terugkeer een sterke invloed op de Engelse cultuur betekend hebben. Over deze ballingen: M. Keblusek, ‘Boeken in ballingschap.

De betekenis van de bibliotheek van Michael Honywood voor de royalistische gemeenschap in de Republiek (1643-1660)’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2 (1995), 153-174, vooral 154.

11 Wagner (P. Wagner, Eros Revived. 2nd ed. London 1990. Verder geciteerd als: Wagner,

Eros), 389 kan in zijn ‘Bibliography’ nogal wat titels noemen die in Amsterdam gedrukt

zijn, maar somt toch met een gerust geweten de bronnen voor zijn boek (onder meer The

London Jilt) op onder de categorieën ‘Classical; Italian; German; French; English and

American sources’.

(29)

28

Wijze van vertalen en aanpassen van de illustraties

Bij de drie besproken uitgaven is de Nederlandse tekst steeds voorbeeld voor de Engelse geweest. De jaren van uitgave doen dat al vermoeden; definitieve bewijzen voor de anciënniteit worden gevormd door enkele missers in de vertaling. We stippen daarvan in de vergelijking van de Nederlandse en Engelse versies gevallen aan, als voorbeeld. De vertaler(s) leverde(n) vakkundig werk: kennis van de Nederlandse en Engelse taal en gewoonten heeft een goed Engels resultaat opgeleverd, met een aantal creatieve vondsten.

De gravures in de Engelse uitgaven

12

zijn grotendeels anoniem, net als de Hollandse.

We vonden slechts één afdruk met de (Engelse) naam van de graveur. Ze zijn op verschillende wijze tot stand gekomen: soms zijn ze, zorgvuldig aangepast, gekopieerd naar de Hollandse, soms is de samenhang met de tekst of een voorbeeldgravure ver te zoeken. We geven nu eerst per titel een beeld van de manier waarop tekst en illustraties zijn aangepast.

13

The London Jilt,

14

waarin een prostituée, trots op haar vakkundige aanpak en wars van hypocrisie, in de ik-vorm haar levensloop en wederwaardigheden in het vak verhaalt, is een vertaling van D'Openhertige Juffrouw.

15

Op enkele ingrijpende wijzigingen in voorwoord en eerste pagina's hoofdtekst na zijn van de verdere tekst alle anekdotes en verhalen getrouw in een Engelse versie weergegeven. Veranderingen zijn minimaal en dienen om de context Engels te maken. Zo zijn verwijzingen naar straten en gebouwen in Amsterdam veranderd in verwijzingen naar de topografie van Londen. De namen van steden in de Republiek (Haarlem, Sloterdijk, Utrecht) zijn eveneens vervangen door Engelse plaatsnamen (Norwich, Islington, Hampstead).

Een fraai spiegeleffect (alleen voor de vertaler en latere vergelijkers waarneembaar) biedt het schip dat in de Nederlandse versie de haven binnenkomt vanuit Engeland, maar in de Engelse versie

12 Door de schaarste aan overgeleverde exemplaren is niet steeds te zeggen of ons beeld van het gebruik van gravures geldt voor de hele oplage.

13 In Bijlage A is aangegeven welke exemplaren hierbij gebruikt zijn.

14 R. Thompson, ‘The London Jilt’, in: Harvard Library Bulletin 23 (1975) (verder geciteerd als Thompson, ‘Jilt’), 289-294 behandelt de inhoud en ook het uiterlijk van de uitgaven in bezit van zeventiende-eeuwse Amerikanen; hij noemt een aantal eerdere en latere Engelse uitgaven waarin een prostituée haar levensloop verhaalt. Zoekend naar een auteur denkt hij (p. 294) aan iemand uit de ‘Head-Kirkman school’, een groep auteurs van dergelijke boekjes in Londen, ‘catering for a bawdy-minded bourgeois readership’; hij weerlegt de eerdere toeschrijving, uit 1912 door Arundell Esdaile, van de tekst aan de zeventiende-eeuwse auteur Alexander Oldys.

15 J.H. Böse en P.M.M. Kroone, ‘Had de mensch met één vrou niet connen leven...’. Prostitutie

in de literatuur van de zeventiende eeuw. Zutphen 1985 geeft negen kleine en grotere

aanhalingen uit de Juffrouw, waaruit men enigszins een indruk van de stijl krijgt. In de in

noot 1 genoemde werkgroep is gewerkt aan een teksteditie van de Juffrouw.

(30)

29

‘arrived from Holland’.

16

Deze en dergelijke verschillen laten zien men bij het vertalen de indruk heeft willen wekken dat de tekst Engels van origine is.

De Engelse vertaler van D'Openhertige Juffrouw moet goed thuis geweest zijn in de Nederlandse taal. Fouten zijn nauwelijks te vinden in de tekst, hoewel die uitdrukkingen en vormen van beeldspraak bevat waarvan de betekenis niet altijd uit de context is af te leiden. De vertaler geeft vaak een Engels equivalent. Zo heeft de juffrouw op een gegeven moment ruzie met haar man, waarna zij een tijdlang niet samen slapen: ‘(toen) waren wij wel ses weken, sonder onze voeten bij den ander onder te steken’. Dit wordt vertaald met ‘without setting our horses together’.

17

Er zijn ook uitdrukkingen waarvoor de vertaler een algemenere, minder beeldende formulering kiest. Wanneer de Juffrouw meldt dat haar man haar wel eens zou kunnen ruïneren zegt ze ‘dat deezen Schurck (...) my noch eindelijk (...) op den dyk zal helpen?’. Dit wordt vertaald als ‘(...) I may be reduced to Poverty and Begging’.

18

Andere uitdrukkingen zijn in vertaling nog vlakker geworden, misschien door onbegrip. Zo verlaat de Juffrouw haar huis niet vaak, ‘doordien ik in huis met schermen en pieken-schuuren genoeg te doen had’, wat een zinspeling is op seksuele activiteiten. In de vertaling staat alleen maar: ‘by reason I had enough to do in my own house’.

19

Sommige zaken verdwijnen in vertaling, waarbij niet te zeggen is of de vertaler de Hollandse begrippen niet kende of herkende, dan wel of hij in Engeland onbekende begrippen maar liever wegliet. Zo ontmoet de Juffrouw

20

een aantal

‘Harpscheerders’ (assistenten van de schout), die, wellicht door deze aanduiding, eenvoudigweg worden weggelaten in de vertaling. Als rouge gebruikt men iets dat

‘Antonet worteltjes’ heet. Daar is duidelijk waarneembaar dat de vertaler het opgeeft.

Het wordt ‘Roots of...’

21

; misschien was het streepje in de kopij bedoeld om nog iets op in te vullen. Dit is een van de kleine missers in de vertaling waaruit spreekt dat de tekst uit het Nederlands in het Engels vertaald moet zijn.

De grootste wijzigingen in de vertaling zijn te vinden in het voorwoord bij het eerste deel en in de eerste pagina's tekst van dat deel, waarin de ‘Juffrouw’ zich voorstelt. De Nederlandse versie presenteert haar als iemand die haar levensverhaal op papier zet, naar eigen zeggen om de lezer moreel op te voeden en hem te

waarschuwen voor de hypocrisie van vrouwen die niet willen praten over seks, laat staan over prostitutie. De Engelse versie heeft een inleiding van heel andere inhoud en toonzetting: een waarschuwend woord over de slechtheid van prostituées en de vrouwelijke lusten in het algemeen.

Illustraties heeft The London Jilt niet, alleen de twee gegraveerde titelpagina's bevatten beeldmateriaal. De titelpagina van het eerste Engelse deel is een kopie van die van het tweede Nederlandse deel, van de uitgave uit 1680 van D'Openhertige Juffrouw,

16 In deel 2, Juffrouw, 103; Jilt, 79.

17 In deel 2, Juffrouw, 53; Jilt, 39.

18 In deel 2, Juffrouw, 48; Jilt, 36.

19 In deel 1. Juffrouw, 158; Jilt, 100.

20 In deel 1, Juffrouw, 79.

21 In deel 1, Juffrouw, 138; Jilt, 86.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although the existence of the leading international scholary association for historians of print culture, SHARP (The Society for the History of Authorship, Reading and

Een zekere Ondermerck op de Grote Markt kocht in 1779 en 1780 vier maal een riem grauw papier voor 1 gulden 16 stuivers per riem; voor de laatste riem betaalde hij echter slechts

Hij bekeek alleen Nederlandse auteurs, maar zegt in de inleiding dat ‘er echter geen reden [is] om aan te nemen dat het classificeren naar richting in andere westerse

Brassine (introd.), Les déprédations allemandes à l'université de Liège.. Uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte ligt het voor de hand hier ook de ramp te vermelden die

Ook de Logica memorativa (Halle 1659) van Stanislaus Mink von Weinsheun (=Johann Justus Winckelmann) wordt in de literatuur wel een imitatie van Murners logisch kaartspel genoemd,

Er zijn in dit schrift uitzonderlijk mooie boeken geschreven, boeken die juist op ons een onmiddellijk overtuigende indruk maken - omdat het deze boeken waren, die de humanisten in

Immers, een roman in drie delen, zoals bijvoorbeeld De kleine Johannes van Frederik van Eeden, is geen trilogie: ‘Het ziet ernaar uit dat de delen van een trilogie steeds een

Buiten enkele andere catalogi, waarvan er slechts twee zijn bewaard, respectievelijk een uit Douai (1594/1598), in het Noorden en niet echt een groot centrum voor de boekhandel, en