• No results found

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 16 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 16 · dbnl"

Copied!
281
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaargang 16

bron

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 16. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen / Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 2009

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008200901_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

7

[Nummer 16]

Berry Dongelmans Redactioneel

Na ruim veertig jaar bouwen aan de digitale Short Title Catalogue Netherlands (STCN) wordt anno 2009 het resultaat opgeleverd. Reden voor het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis om aandacht te schenken aan dit megaproject in de vorm van een semi-speciaal nummer. Ontwerpers, architecten, aannemers en werklui steken de vlag uit, blikken terug op wat er allemaal bereikt is en voeren een keuring uit. Zonder vooruit te willen lopen op de inhoud van de concrete bijdragen, is het duidelijk dat deSTCNeen niet meer weg te denken onderzoeksinstrument is geworden voor allerlei soorten vragen. Ze wordt in feite al - net als het weer - als een vanzelfsprekend fenomeen beschouwd, maar waar het weer veranderlijk is, staat deSTCNals een huis.

De fundering is hecht en gebaseerd op een goed doordacht theoretisch concept (zie de bijdrage van Bos en Gruys) dat in de praktijk in allerlei bibliografieën wordt doorgevoerd. Dat hetSTCN-bureau op 18 november 1999 de prestigieuze Menno Hertzberger Prijs ontving, onderstreepte toen al het grote belang van dit project. Tot op de dag van vandaag is dat belang onverminderd groot gebleven.

DeSTCNheeft ontegenzeggelijk een belangrijke bijdrage geleverd aan de moderne bibliografie van oude drukken in Nederland. Maar ook voor het oude ‘Nederlandse’

boek buiten Nederland. Een grote collectie als die in de British Library in Londen is aan het bestand toegevoegd. En sinds 2000 wordt er ook in Vlaanderen gewerkt aan het beschrijven van het oude bezit aldaar, waarbij gezegd kan worden dat de

STCNniet alleen een stimulerend, maar ook lichtend voorbeeld is geweest. In deSTC

Vlaanderen zijn inmiddels 10.000 titels beschreven wat voor de bestudering van het boek in de Zuidelijke Nederlanden van groot belang is. De bijdrage van Lanoye in dit Jaarboek over de Mechelse drukpers biedt een fraaie casus.

Dankzij deSTCNis er in bibliografenland langzaam maar zeker terminologische uniformiteit gegroeid bij begrippen als titeluitgave, staat, editie, vingerafdruk, bibliografische eenheid, enzovoort, op basis waarvan boekhistorici,

literatuurwetenschappers, neerlandici, historici en andere -ici helderder dan voorheen met elkaar zijn gaan communiceren, ook internationaal. Vanuit internationaal perspectief kunnen we dan ook trots zijn op onze nationale bibliografie, zeker als we de vergelijking met andere landen aangaan, zoals Mathis ons in zijn bijdrage laat zien.

(3)

DeSTCNis van start gegaan in een periode waarin woorden als automatisering en digitalisering bij wijze van spreken nog moesten worden uitgevonden. Ze heeft zich niettemin als een kameleon geruisloos aangepast aan de voordelen van de nieuwe media. Hoewel het gedrukte boek object van beschrijving is, is deSTCNzelf - met enkele uitzonderingen als de Cats-catalogus en de titelproductie uit 't Gulde iaer 1650 - nooit ‘compleet’ in druk verschenen. Hoe wenselijk en spijtig sommigen dit ook vinden, het elektronische bestand biedt oneindig meer mogelijkheden dan een gedrukte versie ooit zou kunnen goedmaken, behalve dan de tactiele sensatie en het rustgevende uitzicht op een fraaie rij delen op de boekenplank. Alleen de mogelijkheid om deSTCNop elk gewenst moment zonder veel kosten te kunnen aanvullen - diverse auteurs, onder wie Smolenaars, laten weten dat deSTCNniet compleet is - maakt een digitale versie verre te verkiezen boven een papieren. Daarnaast is het bestand op deze manier wereldwijd en kosteloos raadpleegbaar en kan iedereen naar believen deelcatalogi op onderwerp, auteur, drukker, plaats, enzovoort, genereren (zie onder meer de bijdrage van Van Delft). De gedrukte editie van de Thesaurus 1473-1800 (1989) die door deSTCNzelf is geëntameerd evenals het Adresboek Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 1700 verzameld door deSTCN(1999) vormen er mooie voorbeelden van.

Hoe de toekomst van hetSTCN-bureau eruit gaat zien, is ongewis. We mogen ervan uitgaan dat de Koninklijke Bibliotheek een bestand dat onder haar hoede is uitgegroeid tot een hoog gewaardeerd en veel gebruikt zoekinstrument zal blijven koesteren en onderhouden. Volgens Verkruijsse zitten er nog genoeg zwarte gaten in om verder in te vullen. Het is aanlokkelijk om toekomstige gelden in te zetten voor nieuwe, actuele en meer trendy projecten, maar regelmatig onderhoud aan eenmaal voltooide ondernemingen is een voorwaarde om je geloofwaardigheid als nationale

vijfsterrenbibliotheek blijvend te behouden.

Uiteraard dankt de redactie ook alle andere auteurs die bereid zijn geweest een bijdrage aan deze jaargang te leveren. Want behalve deSTCNis er natuurlijk nog veel meer te beleven in de wereld van de Nederlandse boekgeschiedenis: van het

handschrift Trivulzio, de boeken van Constantijn - Constanter - Huygens en de Plantijnse uitgeverij onder BalthasarIIMoretus (1641-1674) tot de de eerste, postume verzameleditie van de poëzie van Janus Secundus (1511-1536) en Van Ditmar's Boekenimport in de periode 1935-1951. En ook de toekomst van het boek en de boekhandel blijft voorwerp van aanhoudende speculaties.

(4)

9

Jan Bos & J.A. Gruys

Veertig jaar STCN 1969-2009

As my maiden aunt said to her cat: ‘I can accept the urge and I can deal with the outcome: what I cannot endure are these pointless preliminaries!’

(Ngaio Marsh, Hand in glove (1962), ch. 4.3)

I wish either my father or my mother, or indeed both of them, as they were in duty both equally bound to it, had minded what they were about when they begot me (Laurence Sterne, The life and opinions of Tristram Shandy, gentleman (1760), vol. I, ch. 1]

STCN: urge, preliminaries, outcome

De Short Title Catalogue Netherlands (STCN) - het kan niet vaak genoeg en niet luid genoeg worden gezegd - beoogt de retrospectieve nationale bibliografie van Nederland tot 1800 te zijn. De benaming, ontleend aan het BritseSTC-model, lijkt daarmee in strijd te zijn, en sluit evenmin aan bij die van de qua bestreken tijdperk voorafgaande ondernemingen: Annales de la typographie Néerlandaise au XVe siècle,

Nederlandsche bibliografie van 1500 tot 1540, en Typographia Batava 1541-1600.

Een en ander behoeft, zo geen rechtvaardiging, dan toch verklaring.

Tussen het ontstaan van het eerste concept van deSTCNen de eerste echt ingevoerde beschrijving lag een bijna half zo lange periode (ongeveer vijftien jaar) als tussen die eerste beschrijving en de voltooiing (27 jaar). Een zo langdurig voorbereid project moet wel haast voortreffelijk zijn. En dat is het natuurlijk ook, maar toch was zeker de helft van die vijftien jaar voorbereiding ‘pointless preliminaries’. Bovendien, menig gebruiker van de huidigeSTCNvraagt zich wel eens af of de samenstellers echt wel ‘had minded what they were about when they begot theSTCN’.

Wij zullen hierna achtereenvolgens, zij het niet strikt gescheiden, de ‘urge’, de

‘preliminaries’ en de ‘outcome’ behandelen, en vooral of alle betrokkenen wel

‘minded what they were about’.

(5)

Voorgeschiedenis

DeSTCNheeft binnen Nederland vele partiële en oneigenlijke voorlopers gehad, doch slechts één directe bron van inspiratie: de Short-title catalogue of books printed in England, Scotland, & Ireland and of English books printed abroad, 1475-1640 door A.W. Pollard en G.R. Redgrave (1926). Het is hier niet de plaats om op de geschiedenis en het vervolg van de Britse onderneming dieper in te gaan. Daarentegen dient, alvorens te beschrijven hoe deze inspiratie ruim vijftig jaar later in Nederland is geconcretiseerd, wel een overzicht te worden gegeven van onze eigen oneigenlijke Nederlandse voorgangers. De weleens gehoorde verzuchting: ‘Waarom niet gewoon alles wat er al lang is, cumuleren, dan ben je er toch óók?’ toont weliswaar niet veel inzicht in waarom het werkelijk gaat bij een moderne retrospectieve nationale bibliografie, maar verdient wel enig begrip. Want er was heel wat gedaan aan onderdelen van de Nederlandse bibliografie tot 1800. We beginnen, honoris causa, met Frederik Muller, die in 1878 schreef:

Velen zullen het voorzeker met mij betreuren, dat er tot schade van onze letterkunde en tot schande van ons land tot nu toe niets bestaat wat ook slechts eenigszins gelijkt op eene Nederlandsche Bibliographie.1 Na Mullers dood schreef A.C. Kruseman:

Het grootsche ontwerp, dat hij jaren lang koesterde, zijn lievelingsuitzicht om met behulp van eenige vakgeleerden eene volledige Nederlandsche Bibliographie samen te stellen, heeft hij als eigen arbeid met smart moeten opgeven, maar die taak toch, nog kort voor zijn verscheiden, aan anderen mogen opdragen naar zijn voorschrift, en door zijne milde geldelijke beschikking ter verwezenlijking mogelijk gemaakt.2

Hierbij ging de noot:

Bij uitersten wil vermaakte Muller aan de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels eene som van f 10000.-, onder voorwaarde dat daarvan zouden bekostigd worden de uitgaven der supplementen op zijne bibliographische werken en van andere werken van bibliographischen en iconologischen aard. - De Vereeniging heeft dit legaat dankbaar aanvaard en aan de stichting den naam van Frederik Muller-fonds gegeven.

De stichting subsidieerde in de daaropvolgende jaren Tiele's bibliografie van land- en volkenkunde (1884),3Ungers Vondelbibliografie (1888), Knuttels bibliografie

1 F. Muller, Voorslagen tot eene Nederlandsche bibliographie. Z. pl. 1878, 1.

2 ‘Levensbericht van Frederik Muller’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1881, 119.

3 Kortheidshalve wordt van deze en de volgende bekende bibliografieën alleen de korte titel of roepnaam en het jaar van verschijnen gegeven. Volledige titelbeschrijvingen zijn onder meer te vinden in P.G. Hoftijzer en O.S. Lankhorst, Drukkers, boekverkopers en lezers in de Republiek: een historiografische en bibliografische handleiding. Tweede herz. en verm.

druk. Den Haag 1995.

(6)

van de kerkgeschiedenis (1889), Nijhoffs bibliografie van plaatsbeschrijvingen (1894), en als

(7)

nakomertje Leendertz Hooftbibliografie (1931). Het resultaat van Mullers

lievelingsuitzicht was dus uiteindelijk een paar onderwerps- en auteursbibliografieën.

En dat was toen bepaald geen onbekend verschijnsel.

Nederlandse auteurs (Noord- en Zuid-Nederlandse) vormden het onderwerp van de eerste Nederlandse bibliografische ondernemingen. Valerius Andreas, J.F. Foppens en F. Van der Haeghen compileerden alle drie een Bibliotheca Belgica (‘Belgica’ in de zin van ‘Groot-Nederlands’). Het gaat daarbij om alle werken van de auteurs in kwestie, niet alleen ongeacht de taal waarin ze schreven (vaak Latijn) maar ook ongeacht waar hun werk werd gepubliceerd, en formeel zijn deze werken daarom geen retrospectieve Nederlandse bibliografieën te noemen. In de meest gebruikelijke moderne definitie bevat een nationale bibliografie immers de boekproductie van een bepaald land en/of een bepaalde taal, maar niet van alle auteurs uit dat land.

Nuttige bronnen, maar formeel evenmin retrospectieve nationale bibliografieën zijn de contemporaine jaarlijkse opgaven van nieuw in de Republiek verschenen c.q.

te koop aangeboden boeken van Broer Jansz (Catalogus universalis, 1640-1652), Reinier Leers (Catalogus librorum, 1691-1708), de cumulaties van Johannes van Abcoude (Naamregister, 1743-1756) en Reinier Arrenberg (Naamregister, 1773, 2e druk 1788) en de tweewekelijkse lijsten van A.B. Saakes (Naamlijst, 1790-1853).

De in dit verband vaak genoemde onderwerpsbibliografieën van Van Beughem (de Bibliographia juridica (1680), medica (1681), historica (1685), enzovoort) kennen evenals zijn incunabelbibliografie (1688) geen enkele geografische beperking, en horen dus helemaal niet thuis in dit rijtje.

Uit de bibliografieën die zelf als boek een plaats hebben in de retrospectieve Nederlandse bibliografie tot 1800, verdient verder vooral nog Isaac le Longs Boek-zaal der Nederduytsche bybels vermelding (1732, titeluitgave 1764).

En zo was er nog veel meer. IJver en enthousiasme kan ook de 19e-eeuwse bibliografen en bibliofielen niet worden ontzegd, maar een eendrachtig samenwerken ten behoeve van Mullers lievelingsuitzicht behoorde blijkbaar niet tot de voor de hand liggende mogelijkheden. Verder kunnen we de volgende voorbeelden noemen.

Pamflettencatalogi. De eerste, die van de collectie van Muller zelf en uitgevoerd door P.A. Tiele (1858-1861), werd gevolgd door J.K. van der Wulps catalogus van de collectie van Isaac Meulman (1866-1868), L.D. Petits catalogus van de Leidse verzamelingen (1882-1884) en W.P. Knuttels monumentale catalogus van die van de Koninklijke Bibliotheek (1889-1920). Kleinere verzamelingen zouden volgen.

Bibliografieën van steden in de 16eeeuw: Moes-Burger over Amsterdam (1907-1915), Laceulle-van der Kerk over Haarlem (1951).

Bibliografieën over diverse onderwerpen, zoals: C. Koeman, Atlantes Neerlandici (1967-1985); Bibliotheca Catholica Neerlandica impressa (1954); D.F.

Scheurleer, Nederlandsche liedboeken (1912-1923).

(8)

12

Was het bovenstaande voornamelijk het werk van bibliothecarissen, boekverkopers en andere ‘professionals’, ook de verzamelaars en bibliofielen lieten zich niet onbetuigd, en wel vooral op het terrein van de bibliografie van ‘beroemde drukkers’.

Van publicaties over de Elzeviers is inmiddels een vrijwel eindeloze lijst op te stellen, want A. Willems' Les Elzevier (1880) had talrijke voorgangers en talloze navolgers.

Verder kan nog worden gewezen op werken als A.M. Ledeboers Het geslacht Van Waesberghe (1859; 2edruk 1869).

Dit overzicht eindigt waar het eigenlijk had moeten beginnen: met de meest directe voorgangers van deSTCN: de bibliografieën van Noord- en Zuid-Nederlandse incunabelen door M.F.A.G. Campbell (Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle, 1874) en die van de daarop volgende periode (W. Nijhoff en M.E.

Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540, 1923-1971). Deze waren er de oorzaak van dat deSTCNaanvankelijk beoogde slechts de periode vanaf 1540 te bestrijken en niet te beginnen bij het begin. Tenslotte was de Nederlandse bibliografie tot 1540 al klaar.

Hoewel geen voorganger, want nog niet beschikbaar toen deSTCNbegon, moet ook de Typographia Batava 1541-1600 van P. Valkema Blouw hier worden genoemd.

Reeds begonnen in 1961 door Bob en Emmy de Graaf, onder auspiciën van het Frederik Muller-fonds, werd het resultaat van de ‘Nederlandse bibliografie 1541-1600’,4waarvan de uitvoering in 1968 door Blouw was overgenomen, pas gepubliceerd in 1998. Er heeft in het begin van de jaren zeventig overleg

plaatsgevonden tussen de begeleidingscommissies van deSTCNen de Nederlandse bibliografie 1540-1600, waarin werd beslist dat beide ondernemingen hun eigen weg zouden volgen, omdat beider doelstellingen en methodes totaal verschillend waren.

De praktijk heeft uitgewezen dat dit een verstandige beslissing was.

De situatie tot in de jaren zestig van de vorige eeuw kwam dus neer op een amalgaam van zeer oude boekverkoperslijsten en deelbibliografieën van zeer divers pluimage. Vakgeleerden en ijverige bibliofielen wisten daar hun weg wel in te vinden, maar ook samengevoegd vormden ze in geen enkel opzicht een volledig en

overzichtelijk beeld van de Nederlandse boekproductie.

De grote bibliotheken zelf beschikten natuurlijk over catalogi van hun collecties, inclusief hun verzamelingen oude drukken. Die catalogi hadden de vorm van (soms handgeschreven) fiches in ‘Leidse boekjes’ of kaartenbakken, of van gedrukte boeken (met soms tal van supplementen). Ze waren vervaardigd door vele generaties bibliotheekmedewerkers, volgens wisselende principes en regels en met wisselende inzet en nauwkeurigheid. Ze waren uitsluitend bedoeld voor het vinden van een boek in de betreffende bibliotheek, en bibliografisch betrouwbare gegevens waren er, zeker voor boeken uit de handpersperiode, niet of onvoldoende aan te ontlenen. Voor het samenstellen van een goede, bruikbare en complete nationale bibliografie was het dus geen optie om deze catalogi simpelweg samen te voegen. De oorverdovende

‘ruis’ in het huidigeNCC-bestand, de online Nederlandse Centrale Catalogus, die voor een deel tot stand is gekomen door retroconversie van bibliotheekcatalogi, laat dat duidelijk zien. Exemplaren van dezelfde editie worden als gevolg van verschillende vormen van catalo-

4 De titel Typographia Batava werd pas vlak voor de publicatie vastgesteld door het bestuur van het Frederik Mullerfonds.

(9)

gisering opgevat als behorend tot andere uitgaven. Verschillende edities worden daarentegen juist op dezelfde hoop gegooid zolang maar titel en jaartal overeenkomen.

En dat is nog maar één van de manco's. Voor de samenstelling van een verantwoorde retrospectieve bibliografie moest dus een andere weg gevolgd worden.

Figuur 1: Houtsnede gewijd aan de nagedachtenis van de (vermeende) uitvinder van de boekdrukkunst, Laurens Janszoon Coster in de Proef van letteren, welke gegoten worden in de nieuwe letter-gietery van Izaak en Joh. Enschede te Haerlem uit 1744 (Haarlem, Museum Enschede, 107 A 26)

Voorbereidingen

In 1969 publiceerde de toenmalige Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen een beleidsprogramma onder de titel De wetenschappelijke bibliotheken in Nederland. Daarin wees zij op de functie die de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken van oudsher hebben gehad op het gebied van de boekwetenschap en de bibliografie, en stelde zij zich de ontwikkeling ten doel van de historische bibliografie, met name die van het Nederlandse boek van 1541 tot 1800.

Een door de Rijkscommissie ingestelde subcommissie Gedrukte Werken

(Bijzondere Collecties) werd belast met de uitwerking van deze doelstelling, en deed dat met een

(10)

14

voor een dergelijke commissie ongebruikelijke voortvarendheid, want reeds in september 1971 presenteerde zij haar preadvies De bibliografie van het Nederlandse boek 1540-1800 aan haar opdrachtgever. In dit preadvies zijn voor de eerste maal de woorden ‘Short Title Catalogue van het Nederlandse boek van 16005tot 1800 (STCN)’ te lezen. Tot de geestelijke vaders van het preadvies behoorden onder meer dr. J. Gerritsen (hoogleraar Engels te Groningen), dr. D. Grosheide (bibliothecaris Utrecht), en dr. E. Braches (toen conservatorUBLeiden). Aangezien hier een aantal principes werd vastgelegd die van wezenlijk belang zouden zijn voor de ontwikkeling van deSTCN, worden hier de belangrijkste aanbevelingen en discussiepunten betrekkelijk uitvoerig samengevat.

Het beginpunt van deSTCN(1540 of 1600) zou worden vastgesteld in overleg met het Frederik Mullerfonds. (Het zou 15406worden.)

De Nederlandse boekproductie van de 17een 18eeeuw wordt geschat op ten minste een miljoen. Daarom beveelt het preadvies een short-title catalogue aan, geen uitgewerkte bibliografie: ‘Alleen bij deze opzet kan binnen een redelijk korte termijn een algemeen bruikbaar overzicht beschikbaar zijn, aan de hand waarvan in een later stadium een nadere bibliografische verfijning en detaillering kan worden aangebracht.’

Het gebruik van de computer wordt ontraden, vooral wegens het tekortschieten van de tekenset en de hoge kosten, hoewel automatisering later mogelijk goede diensten zou kunnen bewijzen voor de vervaardiging van registers. (Bij dit alles bedenke men dat de opstellers in 1970 als vanzelfsprekend, en zonder dat het expliciet behoefde te worden gezegd, uitgingen van een eindresultaat in de vorm van een boek met registers.)

Aanbevolen wordt de traditionele catalogiseerprocedure: de benodigde gegevens, ontleend aan het boek en andere bronnen, worden genoteerd op een werkblad, aan de hand waarvan de kopijtitel wordt ontworpen, die vervolgens wordt uitgetypt, gecontroleerd, en ingevoegd. (Een kaartsysteem dus. Over registers en indexen wordt niet gesproken.)

Voor de werkwijze wordt aanbevolen om te beginnen met een grote bibliotheek waarvan het oude bezit zodanig is geïnventariseerd dat die inventarisering zonder grote wijzigingen kan worden overgenomen. (Blijkens het vervolg wordt met een inventarisering een zogenaamd drukkersregister op het oude bezit bedoeld.) Mocht die er niet zijn, dan wordt geopteerd voor een bibliotheek waarvan het oude bezit geheel niet is ontsloten, op basis van het principe dat het totaal onbewerkte voorrang dient te hebben boven wat toch al vindbaar is. Daarom wordt ook geadviseerd om van klein naar groot te werken, zodat verspreid bezit het eerst centraal toegankelijk wordt.

Vervolgens wordt aanbevolen om met deKBte beginnen, die, anders dan de

UB's van Amsterdam, Leiden en Utrecht, nog zelfs niet over begin van een drukkersregister beschikt, terwijl die van deUB's ontoereikend zijn. In die fase zullen dan

5 De begindatum (1540 of 1600) stond toen nog ter discussie; zie verder.

6 1540 en niet 1541 om door één jaar overlapping met Nijhoff-Kronenberg te voorkomen dat er titels tussen kade en schip zouden vallen.

(11)

tevens de nog te ontwerpen richtlijnen kunnen worden getoetst en aangepast, waarna ze definitief kunnen worden opgesteld. De zo tot stand gekomen basiscatalogus moet in enkele exemplaren worden vermenigvuldigd om te worden gebruikt bij het werk in andere bibliotheken. (Het gaat nog altijd om een kaartcatalogus. Hoe die vermenigvuldiging zou plaatsvinden wordt niet vermeld.)

Daarna volgen middelgrote bibliotheken als die van Deventer, Haarlem en Leeuwarden, in een nader te bepalen volgorde. Hierna wordt het geheel weer vermenigvuldigd.

Daarna worden de grote universiteitsbibliotheken bewerkt, in de volgorde Utrecht, Leiden, Amsterdam, en wordt het geheel aangevuld met het bezit van

‘kleine’ bibliotheken. Na deze fase moet een grotere oplage worden vervaardigd.

Tot slot volgen de Nederlandse drukken in buitenlandse collecties. (Welke en hoe wordt niet vermeld.) Hiermee is deSTCNvoltooid, en kan deze officieel worden gepubliceerd. Er wordt nog gedacht aan een uitgave van aanvullingen en verbeteringen, een lijst bibliografisch getraceerde titels waarvan geen exemplaar bekend is, en eventueel deelbibliografieën. Deze zouden als supplementen uitgebracht worden.

Het geheel vormde een goed doordacht plan, dat wijselijk voorbijgaat aan allerlei praktische problemen en mogelijke oplossingen daarvoor. Wel van praktische aard waren de hierna volgende aanbevelingen waarmee het preadvies besloot.

Aanbevolen wordt om het project niet direct in zijn volle omvang te starten, maar te beginnen met 17e-eeuwse drukken in Nederlandse bibliotheken.

De uitvoering zou moeten worden gerealiseerd door een bibliografisch team dat onafhankelijk van de afzonderlijke bibliotheken werkt, en dat zou kunnen worden ondergebracht bij de Rijkscommissie van Advies inzake het

Bibliotheekwezen. Het zou moeten bestaan uit vijf wetenschappelijke en drie à vier middelbare krachten, die ongeveer 12.000 titels per jaar zouden kunnen halen, waarbij wel rekening diende te worden gehouden met een aanloopperiode in het begin en later een allengs toenemende vertraging ten gevolge van bij een groeiend bestand steeds tijdrovender wordende administratieve en redactionele werkzaamheden, het invoegen van kaartjes, het bijhouden van registers, het verstrekken van informatie e.d.

Op basis van een schatting van 100.000 titels voor de 17een 200.000 voor de 18eeeuw,7zou op deze wijze de 17eeeuw na acht tot tien jaar zijn voltooid, en de geheleSTCNna 25 jaar. (Het preadvies was - zoals gemeld - gedateerd:

september 1971...)

7 De eerder gedane schatting van 1.000.000 Nederlandse drukken tot 1800 was een slag in de lucht, dat wil zeggen een extrapolatie uit bestaande schattingen van de Engelse boekproductie tot 1800 (626.000 bewaarde edities) gecombineerd met het axioma dat de Nederlandse boekproductie in deze periode aanzienlijk groter moet zijn geweest. De raming van 100.000 17e-eeuwse en 200.000 18e-eeuwse titels lijkt daarentegen redelijk stand te houden.

(12)

16

Werkgroep

In 1972 werd het preadvies in grote lijnen aanvaard door de rijkscommissie. De subcommissie riep toen de WerkgroepSTCNin het leven, die allereerst regels zou moeten opstellen voor het werkblad, het hoofdwoord, de vorm van de beschrijving, en de algemene opzet van de catalogus. De werkgroep bestond uit de reeds genoemde heren E. Braches en J. Gerritsen, alsmede R. Breugelmans (LeidenUB), J.A. Gruys en C. de Wolf (beiden Den HaagKB8). In de praktijk werden de regels in hoofdzaak geformuleerd door Gruys en De Wolf in nauw overleg met Gerritsen.9De voorlopige resultaten zouden in 1975 aan de subcommissie en vervolgens aan de rijkscommissie zijn aangeboden met de aanbeveling er uitvoering aan te geven, als niet op dat moment de rijkscommissie van hogerhand was ontbonden, en (in oktober 1975) vervangen door de Bibliotheekraad, die terstond duidelijk maakte geen uitvoerende taken op zich te kunnen nemen.

Op de regels voor de beschrijving willen wij hier niet ingaan. Er kan hier slechts nadrukkelijk op worden gewezen dat zij volledig zijn gebaseerd op de uitgangspunten van de moderne analytische bibliografie, bijvoorbeeld waar het om het onderscheid gaat tussen druk (edition), oplaag (impression), uitgave (issue) en staat (state). Wel is het nuttig een aantal inmiddels vastgestelde en goedgekeurde principiële punten te noemen en waar nodig toe te lichten. Ze gaan niet over hoe te beschrijven, maar wat, en een paar verdere punten die de principes van de uitvoering raken.

Onder ‘Nederlandse boeken’ wordt verstaan: alle boeken gedrukt in Nederland, ongeacht de taal, en alle buiten Nederland gedrukte boeken in het Nederlands.

Een uitzondering werd gemaakt voor Nederlandstalige boeken gedrukt in België, want het leek niet juist om Belgische boeken te gaan beschrijven (‘de halve Belgische bibliografie te maken’) zonder samenwerking met een gelijkwaardige Belgische onderneming, en die was er niet voor de 17een 18eeeuw.10

Plano's worden niet opgenomen. Het gaat daarbij voor een belangrijk deel om overheidspublicaties (plakkaten, ordonnanties), die een andere aanpak vereisen dan deSTCNkan bieden, en de rest ligt voor een aanzienlijk deel op of over het grensgebied. Prenten, kaarten, begrafenisbriefjes, speelkaarten, enzovoort komen in elk geval niet in aanmerking. Wat er dan nog overblijft (gedichten, pamfletten) hoort uiteindelijk wel degelijk in deSTCN.

Couranten en tijdschriften zouden eveneens niet worden opgenomen. Voor couranten is de situatie duidelijk; deze vereisen een andere, eigen aanpak en krijgen die nu

8 Beiden waren werkzaam bij de pas in het leven geroepen afdeling Oude Drukken, die naast de traditionele zorg voor de (post)incunabelen allereerst het gehele oude bezit van deKB

moest inventariseren, met het oog op twee toekomstige ontwikkelingen: deSTCNen de inrichting van een speciaal magazijn oude drukken.

9 Van Gerritsens niet geringe verdiensten voor deSTCNis niet de minste dat hij de nog steeds met succes en profijt gebruikte vingerafdruk aan de beschrijvingsregels en -praktijk van de

STCNheeft toegevoegd. Deze vingerafdruk was in de jaren 1890 ‘uitgevonden’ door F. Madan;

zie P.C.A. Vriesema, ‘TheSTCNfingerprint’, in: Studies in bibliography 39 (1986), 93-100.

Een Nederlandse versie van dit artikel in: Dokumentaal (1986), 55-61.

10 Met de uitvoerders van de Belgica typographica 1541-1600 is in een vroeg stadium overleg gevoerd, maar dat demonstreerde slechts de toenmalige uitzichtloosheid betreffende een Belgisch vervolg voor latere eeuwen.

(13)

ook in de Database Digitale Dagbladen. Voor tijdschriften geldt dit veel minder, en die beslissing is dan ook teruggedraaid bij het begin van de basiscatalogus 18eeeuw, en daarna ook met terugwerkende kracht voor de 17eeeuw.

De voertaal van deSTCNis het Engels. Dat betekent natuurlijk niet dat alle titels in het Engels worden vertaald, maar wel dat alle redactionele mededelingen in het Engels zijn, niet alleen zelf geformuleerde annotaties bij een beschrijving, maar ook de samenvatting van alles wat neerkomt op ‘geschreven doorNN’ (By

NN), ‘gedrukt doorNN’ (printed byNN), enzovoort.

Figuur 2: Omslag van een van de zelfstandig verschenen publicaties van deSTCN: Adresboek Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 1700 verzameld door deSTCNonder redactie van J.A.

Gruys en Jan Bos (Den Haag 1999)

Er wordt uitsluitend gewerkt vanuit autopsie. EenSTCN-medewerker (of een door deSTCNgeautoriseerde externe beschrijver) moet het bewuste boek zelf in de hand hebben gehad en hebben beschreven. Externe bronnen als

bibliografieën kunnen helpen, maar vormen nooit de basis van de beschrijving.

Dit geldt zowel voor het eerst beschreven exemplaar als later aan de beschrijving toegevoegde verdere exemplaren van dezelfde editie.

In deSTCNopgenomen exemplaren moeten worden bewaard in een openbare en algemeen toegankelijke collectie. Exemplaren in privébezit, antiquariaten, enzovoort, hoe uniek of interessant ook, worden niet opgenomen, want die kunnen morgen weer spoorloos zijn verdwenen, en zijn voor de onderzoeker niet verifieerbaar. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat wetenschappelijke bibliotheken en soortgelijke collecties hun oude bezit voor eeuwig bewaren - zoals het ook zou behoren.

DeSTCNwerkt per collectie en periode: eerst de grootste bibliotheken tot 1700, dan dezelfde voor de 18eeeuw, en daarna kleinere voor de gehele periode.

Hoewel daar-

(14)

18

van om praktische redenen soms is afgeweken, is door deze werkwijze voor de gebruiker op ieder moment duidelijk welke collecties voor welke periode reeds zijn opgenomen, welke nog in bewerking zijn, en welke daarop nog wachten.

Na de opheffing van de rijkscommissie werd er op twee fronten verder gewerkt. De Commissie Gedrukte Werken was inmiddels ondergebracht bij de Federatie van Organisaties in het Bibliotheek-, Informatie- en Dokumentatiewezen (FOBID), en die organisatie probeerde een aantal jaren lang zonder resultaat subsidie te krijgen van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OK&W) om deSTCNte verwezenlijken. Tegelijkertijd werd op deKBdoorgewerkt aan de praktische voorbereiding.

Met hulp van externe krachten11werd vanaf 1975 een soort mini-STCNvan ongeveer vijfhonderd titels vervaardigd over de 17e-eeuwse boekproductie van vier Nederlandse steden. Dat kon, want deKBhad sinds 1971 een drukkersregister opgebouwd over het gehele bezit tot 1700 en een plaatsregister over de 18eeeuw. De vier steden waren Arnhem, Delft, Haarlem en Hoorn. Met gebruikmaking van de procedures van de afdeling titelbeschrijving van deKBkonden van iedere vervaardigde beschrijving meerdere kaartjes worden afgedrukt, die behalve voor de catalogus zelf dienden voor de diverse registers: personen (secundaire auteurs en anderen) en plaatsen

(overheidspublicaties en diversen). Daarbij werden de voorlopige beschrijvingregels aangepast en aangevuld en van praktijkvoorbeelden voorzien. In 1977 kon de Handleiding voor de medewerkers aan de STCN worden gepubliceerd. Daarin werd overigens ook de catalogusbouw op moderne theoretische leest geschoeid. Zo werden er principiële keuzes gemaakt voor de toekenning en vorm van hoofdwoorden en sorteertitels. Toepassing daarvan in een volledige gedrukteSTCNzal er nooit van komen, maar ook bij online raadpleging bewijzen deze elementen dagelijks hun nut.

Publiciteitscampagne

Omdat inmiddels op het terrein van subsidiewerving geen vooruitgang was geboekt, werd besloten tot een publiciteitscampagne. In 1979 verscheen de ‘Catalogus Hoorn’12 als specimen van deSTCN; daarbij werd een grote tentoonstelling gehouden in het Museum Meermanno onder de titel ‘Wilt hooren 't woort’,13en in 1980 volgde nog een op dit materiaal gebaseerd artikel over Hoornse boekdrukkers en boekverkopers in een prestigieuze feestbundel (Hellinga).14

11 Zowel erkende gewetensbezwaarden (waarvan het aanbod tamelijk ruim was zolang in Nederland de algemene dienstplicht gold) als werkeloze academici (voor wie in die tijd een regeling voor werkervaringsplekken gold).

12 Tabel 2 no 2.

13 Tabel 2 no 3.

14 J.A. Gruys en C. de Wolf, ‘Boekdrukkers en boekverkopers te Hoorn tot 1700’, in: Hellinga.

Festschrift/feestbundel/mélanges, Amsterdam 1980, 249-276.

(15)

de

15 Maar ‘Post hoc ergo propter hoc’ is een klassieke drogreden, leert ons ieder handboek der formele logica.

(16)

19

Subcommissie Gedrukte Werken zitting namen in een door de Akademie ingestelde Commissie van Toezicht; voorzitter was dr. J. Gerritsen. Onder de benamingKNAW

Wetenschapscommissie functioneert dit gremium nog altijd.

Op 18 augustus 1980 werd de subsidieaanvraag van de Akademie voor een basiscatalogus 1540-1700 (30.000 titels na vijf jaar), na een positief advies van de Commissie voor het alfa- en gammaonderzoekCAGO, gehonoreerd door de minister:

er kwam voor een periode van maximaal vier jaar een maximumbedrag van f 1.000.000 ( 450.000) beschikbaar, ‘onverlet de verantwoordelijkheid - zowel in personeel als in materieel opzicht - van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen om het betreffende deelproject tot een goed einde te brengen’. Als ingangsdatum werd 1982 genoemd.

Voor het zover was, moest er nog veel werk worden verzet, op allerlei niveaus, en niet in de laatste plaats door de (bij gebrek aan een betere term) tot redacteurs van deSTCNbenoemde Gruys en De Wolf.

De eerste beschrijving

Er was - ondanks eerdere aarzelingen - inmiddels besloten om deSTCNmet behulp van de computer te vervaardigen, zij het dat dit vooralsnog werd beschouwd als een efficiëntere methode dan een kaartsysteem om het ideaal van de gedrukte catalogus te bereiken. In 1979 was namelijk het Nederlandse Centrum voor

Bibliotheekautomatisering Pica operationeel geworden, in de vorm van een centrale database die via terminals vanuit het hele land kon worden bereikt voor de invoer van beschrijvingen. Hoewel deze beschrijvingen aanvankelijk nog slechts op kaartjes of in boekvorm aan de deelnemende bibliotheken werden aangeleverd, was er al uitzicht op de mogelijkheid tot directe raadpleging door gebruikers. Overleg leerde dat Pica bereid was om ten behoeve van deSTCNeen private file te creëren, bijzondere faciliteiten te ontwerpen en te ondersteunen, zoals een thesaurus voor namen van drukkers en uitgevers (met ruimte voor hun functies als ‘drukker’ of ‘boekverkoper’, hun adressen en hun uithangborden)16en een aanpassing aan de tekenset voor bijzondere ligaturen, enzovoort. Na een jaar hard werken en veel experimenteren17 kon het specialeSTCN-format op tijd worden opgeleverd.18Natuurlijk moest er ook een aan de nieuwe situatie aangepast werkblad worden ontworpen, aan de vingerafdruk een door de machine leesbare vorm worden gegeven, en nog heel wat meer, om maar te zwijgen over de door dit alles noodzakelijk geworden aanpassingen van de Handleiding.19Maar ook dat was op tijd klaar.

16 Deze gegevens vormen de basis van het Adresboek (tabel 2 no 10).

17 Een gelukkige omstandigheid hierbij was dat de redacteuren van deSTCNaan de onderdirecteur van Pica, Anton Bossers, niet hoefden uit te leggen waarom het ging en wat het belang ervan was.

18 Althans voor de invoer van beschrijvingen en een paar jaar later voor de zogenaamde ‘online retrieval’ voor gebruikers; alleen met de toegezegde uitvoerprogrammatuur voor deSTCNin boekvorm is het nooit goed gekomen; maar het vervolg van het verhaal zal leren dat dit in de loop van de tijd ook van steeds minder belang werd.

19 Alles terug te vinden (samen met latere wijzigingen) in de tweede herziene uitgave van de Handleiding van 1988. Sinds 2006 maken deSTCN-medewerkers gebruik van een online versie.

(17)

Tot de verdere toen genomen beslissingen behoorde ook dat de eerder voorgeschreven volledige transcriptie van het titelblad waar mogelijk zou worden vervangen door een fotokopie ervan, om samen met het werkblad te worden gearchiveerd voor latere referentie in gevallen van twijfel. Voorts werd besloten, dat als men toch aan het kopiëren was, er ook een extra fotokopie zou worden gemaakt van elk voorkomend drukkersmerk, alsmede van alle als bladvulling achterin boeken opgenomen lijstjes van het fonds of assortiment van de boekverkoper of uitgever (‘Bij mij is mede gedrukt/te koop’). Een concreet doel had men daarbij op dat moment nog niet voor ogen, maar in later jaren hebben deze maatregelen vrucht afgeworpen: het

monumentale drukkersmerkenboek van Van Huisstede en Brandhorst berust geheel op het zo verzamelde materiaal,20en de inmiddels bijna 4000 gekopieerde assortiment- en fondslijsten van boekverkopers en uitgevers vormen een unieke boekhistorische bron,21en een prachtige aanvulling op de circa 800 gelijksoortige catalogi die in het kader van Bert van Selms project Book sales catalogues of the Dutch Republic zijn geïnventariseerd en doorIDCPublishers op microfiche zijn gepubliceerd.22

Nadat al deze en vele andere noodzakelijke voorbereidende maatregelen waren getroffen, werd er een teamleider benoemd (Paul Vriesema), alsmede twee

beschrijvers en een administratief medewerkster. DeKBstelde ruimte en faciliteiten beschikbaar in het pas opgeleverde nieuwe gebouw. En zo kon het nieuwbenoemde

STCN-bureau op 1 augustus 1982 aan het werk. De eerste beschrijving werd op 16 augustus ingevoerd.

Om tot zo'n beschrijving te komen werd een procedure ontworpen die lange tijd ongewijzigd heeft standgehouden. Op basis van een bestaand overzicht, zoals een drukkersregister, werden de in aanmerking komende boeken geselecteerd en opgevraagd. Een beschrijver maakte op een werkblad een titelbeschrijving, die door een collega met het boek erbij werd nagekeken en zo nodig gecorrigeerd. Het boek kon dan terug naar het magazijn. De teamleider controleerde de beschrijving nogmaals, met name op het punt van consequente toepassing van de regels om een zo groot mogelijke consistentie in het bestand te waarborgen. Ook bij de oplossing van probleemgevallen had hij het laatste woord. (17e- en 18e-eeuwse boekdrukkers hielden zich niet altijd strikt aan deSTCN-regels...) Vervolgens voerde de

administratief medewerkster het ingevulde werkblad in de computer in. Een print daarvan werd door de eerste beschrijver weer op invoerfouten nagekeken.

Hoewel deSTCNin bibliografische kringen al snel bekend stond om zijn geavanceerde, op computergebruik toegesneden vingerafdruk, was dat maar een beperkt onderdeel van de beschrijving. Zorgvuldige transcriptie, een collatieformule in plaats van opgave van het aantal pagina's, opname van een groot aantal

‘typografische kenmerken’ (gebruikte lettertypes, aanwezigheid van drukkersmerk, illustraties en boekenlijsten, en later ook van prijsopgaven en lijsten van intekenaren, enzovoort) waren

20 P. van Huisstede & J.P.J. Brandhorst, Dutch printer's devices 15th-17th century. A catalogue.

With cd-rom. Nieuwkoop 1999.

21 De databaseBLIB(BoekenLijsten In Boeken) is momenteel raadpleegbaar in de Leeszaal Bijzondere Collecties van deKB. Opname in Bibliopolis ligt in de bedoeling. De kopieën van de boekenlijsten staan opgesteld in de leeszaal.

22 Book sales catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800. Leiden 1990-2004 (inmiddels 21 afleveringen, in totaal circa 3500 catalogi op 5860 microfiches).

(18)

21

voor de kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de beschrijvingen minstens even belangrijk. Niettemin heeft de vingerafdruk zijn nut in het project overduidelijk bewezen.23

De eerste fase

Helaas was hetSTCN-bureau maar nauwelijks half zo groot als het team dat de subcommissie zich in 1971 had voorgesteld, en het wist dan ook, eenmaal op gang gekomen, slechts de helft van het toen beoogde aantal van 12.000 beschrijvingen per jaar te halen. Nadat in 1986 een jaar verlenging was toegekend, was het gehele bezit 1540-1700 van deKBbeschreven, en halverwege 1987 stond de teller op 27.000 records in de Pica-database.24Reden tot niet geringe tevredenheid. Maar het was gemakkelijk uit te rekenen dat voltooiing in dit tempo nog vijftig jaar extra zou vergen...

De EvaluatiecommissieSTCN-project, die op 25 november 1986 aan haar

opdrachtgever, deKNAW, rapporteerde, beoordeelde de kwaliteit van het tot dan toe geleverde werk ‘zonder meer als uitstekend’. Zij vervolgde:

‘De beschrijving van boeken in autopsie, volgens de regels neergelegd in de

“Handleiding”, voldoet aan de eisen die aan het project gesteld kunnen worden.

De NederlandseSTC-formule gaat zelfs verder dan haar Engelse voorganger, die model heeft gestaan voor deSTCN. In Nederland worden ook de vingerafdruk en de collatieformule vastgesteld, hetgeen belangrijke gegevens van het afgeleverde materiaal toevoegt.’

‘De commissie acht het van het grootste belang dat het gehele deelprojectII[de periode 1540-1700] wordt gerealiseerd om zodoende tot een eerste bruikbare substantiële editie te komen. Boeken uit andere Nederlandse bibliotheken en materiaal over de periode 1700-1800 kunnen in een latere fase (deelprojectIII) aan dit bestand worden toegevoegd. De waarde van hetSTCN-project neemt alleen maar toe met de mate waarin het wordt gerealiseerd.’

‘De relevantie van hetSTCN-project voor de wetenschapsbeoefening kan naar mening van de commissie niet voldoende genoeg worden onderstreept.’

‘Met betrekking tot de financiering zou de commissie willen opmerken dat het hier niet gaat om een zaak van de bibliotheken zelf, maar om een collectieve nationale inspanning.’

‘De voorgestelde financieringsstructuur, waarbij deKNAWen deKBieder een bijdrage leveren en het ministerie van onderwijs en wetenschappen het grootste deel van het project subsidieert lijkt de commissie dan ook juist. De huidige organisatiestructuur, waarbij deKNAWrechtstreeks bij hetSTCN-project betrokken is, dient naar mening van de commissie eveneens gehandhaafd te worden, omdat deKNAW

23 Zie ook: J.A. Gruys, ‘DeSTCN: verleden, heden, toekomst’, in: J.A. Gruys, Ne quid periret:

35 jaar boekhistorische artikelen. Den Haag 2007, 88-97. Raadpleegbaar via

www.kb.nl/bibliopolis; en Jan Bos, ‘DeSTCN-vingerafdruk’ en ‘DeSTCN: praktijk’, in:

Vingerafdrukken (tabel 2, no 6), 14-15; 17-19.

24 Blijkens tabel 1 is dat aantal sinds 1987 gegroeid tot 29.000.

(19)

als overkoepelende organisatie op het gebied van de wetenschappen bij een dergelijk project van nationaal belang hiertoe de meest aangewezen instelling is.’

Voortzetting

Na deze klare en krachtige taal kon de minister van onderwijs moeilijk anders meer dan voortzetting van hetSTCN-project goedkeuren. Echt royaal kon de geste evenwel niet genoemd worden. Op 24 juli 1987 liet hij weten bereid te zijn tot financiële ondersteuning tot een maximum van f 220.000,- (€ 100.000,-) per jaar, mits de deelnemende bibliotheken ten minste eenzelfde bedrag zouden opbrengen. Er was al becijferd dat een team in de kleinst werkbare bezetting minstens f 520.000,- zou kosten, dus de eigen bijdrage van de bibliotheken en deKNAWbedroeg zeker f 300.000,-. Daarnaast werd besloten dat hetSTCN-bureau niet onder deKNAWzou ressorteren, maar zou worden ingepast in de ‘koepelorganisatie Koninklijke

Bibliotheek’. Die koepelorganisatie was een concept waar destijds lang en veel over gesproken is, maar dat (in de woorden vanKB-bibliothecaris Reedijk) een fata morgana bleek te zijn. Niettemin heeft deKBals nationale bibliotheek sindsdien altijd de verantwoordelijkheid op zich genomen voor de vooruitgang en voltooiing van de retrospectieve nationale bibliografie. Dat er nu eens sprake was van eenSTCN-project, dan weer van eenSTCN-bureau, eenSTCN-afdeling of eenSTCN-sectie, en dat de betreffende medewerkers en taken soms rechtstreeks onder de directie, maar soms ook weer binnen een hoofdafdeling of afdeling vielen, heeft aan de voortgang van de werkzaamheden gelukkig zelden afbreuk gedaan. De projectleiding bleef vooralsnog in de handen van J.A. Gruys, conservator oude drukken van deKB.

Het advies van de evaluatiecommissie om eerst in enkele andere grote bibliotheken de jaren 1540-1700 te verwerken en daarna pas de 18e eeuw aan te vatten, werd wel overgenomen. Vanaf 1 januari 1988 werden nieuwe beschrijvers aangesteld in dienst van deKB, die, na een korte inwerkperiode in Den Haag, begonnen aan de verwerking van de collectie tot 1700 van deUBAmsterdam. Daarna kwamen andere bibliotheken aan de beurt. In tabel 1 (p. 33) is aangegeven wanneer alle opgenomen collecties zijn beschreven en hoe groot de omvang van elke collectie binnen deSTCNis.

Het nieuwe team stond weer onder leiding van Paul Vriesema. Van zijn kennis en ervaring hebben deze beschrijvers echter maar korte tijd kunnen profiteren. Zijn vroegtijdig overlijden op 30 maart 1989 was de ernstigste slag die hetSTCN-project in personele zin ooit getroffen heeft. Enkele maanden later werd Jan Bos tot zijn opvolger benoemd. Na de reorganisatie van deKBin 1991 nam hij ook de dagelijkse leiding van deSTCNop zich.

Buitenland

(20)

Het plan voor de opname van de Nederlandse collecties in deSTCNwas dus helder en met de verwerking was een begin gemaakt. Maar hoe zat het met de Neerlandica-

(21)

verzamelingen in buitenlandse bibliotheken? De drukkers en uitgevers in de Republiek hadden immers niet alleen voor de nationale markt geproduceerd. Nederland was destijds ‘Le magasin de l'univers’.25De Rijkscommissie had weliswaar aanbevolen om buitenlandse bibliotheken tot het laatst te bewaren, maar de betekenis van die collecties werd alsmaar duidelijker. Veel in Nederland gedrukte boeken waren juist buiten Nederland bewaard gebleven. Het belangrijke bezit van de Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel was onder de aandacht gebracht door Bert van Selm.26 Anna Simoni had een enorme lijst aangelegd van oude Nederlandse drukken in de British Library, waarvan maar twee decennia waren opgenomen in haar Catalogue of Books from the Low Countries.27Van Ierland tot Polen en van Sint-Petersburg tot Potchefstroom waren meer grote verzamelingen bekend.28En hoe verging het intussen onze zuiderburen?

De wenselijkheid van internationale samenwerking werd van hoog tot laag onderkend. Maar natuurlijk was de financiering daarvan een heet hangijzer. In de jaren 1989 en 1990 is hard gewerkt aan de voorbereiding van een voorstel bij de Europese Gemeenschap voor eenSTCN-project samen met de Herzog August Bibliothek en de British Library. De tentoonstelling Neerlandica

Ferdinando-Albertiana, die van 5 maart tot 26 april 1990 in deKBwerd gehouden, onderstreepte het belang daarvan.29Maar als gevolg van de Duitse hereniging liepen de subsidiestromen binnen Duitsland plotseling allemaal van West naar Oost en bleek het voor de Herzog August Bibliothek niet mogelijk om de verplichte eigen bijdrage gefinancierd te krijgen, zodat het voorstel uiteindelijk niet ingediend kon worden.

De samenwerking met de British Library is in 1993 alsnog van start gegaan, zonder externe gelden en met grote inzet ter plaatse.

Intussen was in 1991 een overeenkomst gesloten met de Amerikaanse Research Libraries Group waardoor deSTCN-beschrijvingen in 140 Noord-Amerikaanse wetenschappelijke bibliotheken beschikbaar kwamen. Een initiatief van de Bayerische Staatsbibliothek en de British Library leidde in 1992 tot de oprichting van het Consortium of European Research Libraries (CERL).30Aan de Hand Press Book-file

25 C.M.G. Berkvens-Stevelinck, J.A. Bots [e.a.] (eds.), Le magasin de l'univers. The Dutch Republic as the centre of the European book trade. Papers presented at the international colloquium, held at Wassenaar, 5-7 july 1990. Leiden 1992.

26 B. van Selm (red.), Nederlands erfgoed in de Herzog August Bibliothek. Verslag van het Gastseminar ‘Quellen zur Niederländische Kulturgeschichte in der Herzog August Bibliothek’, 22-24 Juni 1988. Leiden 1989.

27 A.E.C. Simoni, Catalogue of Books from the Low Countries 1601-1621 in the British Library.

London 1990.

28 Opname van bijvoorbeeld de Fagelcollectie in Trinity College, Dublin hoort nog tot de desiderata van deSTCN. Datzelfde geldt voor de onovertroffen Elzeviercollectie in de Nationale Bibliotheek van Rusland in Sint-Petersburg. Van de Nederlandse drukken in Wroclaw verscheen een gedeeltelijke inventaris: A. Skura, Catalogus van in Nederland gedrukte boeken in de Universiteitsbibliotheek van Wroclaw. I. Nederlandstalige boeken tot 1700; II.

Nederlandstalig toneel tot 1800. Leiden 1996. (Bewerkt doorSTCNstagiairs A. van der Eijk en R. Mulder.) Zie verder bijvoorbeeld ook: Marco de Niet, ‘Grenzeloze cultuur.

Nederlandstalige publicaties in historische Oostduitse bibliotheken’. In: De Boekenwereld 13 (1996-1997), 68-75; en: Karel Bostoen, ‘Familiejuwelen. De oude Nederlandse drukken in Zuid-Afrikaans bezit’, in: Colloquium Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika. Stellenbosch 1999, 45-51.

29 Zie ook de bijbehorende catalogus Neerlandica Ferdinando-Albertiana (tabel 2 no 5).

30 Zie: www.cerl.org.

(22)

(nu: Heritage of the Printed Book-database) en de CERL Thesaurus heeft deSTCN

sinds 1998 met regelmaat uploads van al zijn beschrijvingen beschikbaar gesteld, zodat ze ook functioneren in het geheel van een Europese historische context.

(23)

In het najaar van 1992 hadSTCN-medewerker Mathieu Knops al een nieuw onderzoek gedaan naar de mogelijkheid Belgische bibliotheken bij deSTCNte betrekken.31Zijn bevindingen werden gepresenteerd op 22 april 1993 tijdens het feestelijk symposium ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van deSTCN, dat gewijd was aan ‘De bibliografie tot 1800 in Nederland en Vlaanderen’. Onderzoek en symposium toonden het belang van beschrijving van de Nederlandstalige Belgische drukken

ondubbelzinnig aan, evenals de bereidheid van individuele Vlaamse bibliotheken om daaraan mee te werken. Het opzetten en vooral het verwerven van financiering voor een Short Title Catalogue Vlaanderen (STCV) zou evenwel nog tot het jaar 2000 duren. Hoewel het niet mogelijk bleek beide bestanden bij dezelfde provider onder te brengen, hebben beide projecten steeds nauw samengewerkt. Het beschrijfmodel van deSTCVis geënt op dat van deSTCN.32De eersteSTCV-medewerkers werden doorSTCN-collega's ingewerkt. DeSTCNontleent dankbaar beschrijvingen van Nederlandstalige drukken uit Vlaanderen aan deSTCV.33

Database

Het is moeilijk om precies het moment aan te geven waarop duidelijk werd dat een gedrukte uitgave van de volledigeSTCNeen niet meer haalbaar of (zo men wil) achterhaald concept was. Sinds 1 oktober 1988 was het bestand via het Pica Online Retrieval System (ORS) in een aantal wetenschappelijke bibliotheken raadpleegbaar.

Maar de computer was nog geen vertrouwd verschijnsel en internet moest nog worden uitgevonden. Bibliotheekgebruikers konden tegen betaling zoekopdrachten uitvoeren en laten printen. De voorwaarden en kosten verschilden per bibliotheek.

In de loop der jaren nam het gebruik echter gestaag toe. In 1995 werden er door gebruikers 12.937 succesvolle zoekacties in het bestand uitgevoerd; in 2005 waren dat er 64.913.34Naast de groei en daarmee de bruikbaarheid van het bestand zelf waren de uitgebreide zoekopties ongetwijfeld een belangrijke factor voor de toename van het gebruik. Met vooruitziende blik hadden de ontwerpers van deSTCNelementen in de beschrijvingen ingebouwd die ongekende retrieval-mogelijkheden boden in vergelijking met traditionele gedrukte bibliografieën of kaartcatalogi. Zoeken op bijvoorbeeld jaar van uitgave of bibliografisch formaat, op de aanwezigheid van illustraties of drukkersmerken, op de taal van publicatie en de gebruikte lettertypes - en ook nog op alle

31 Het onderzoek werd via de stichtingSABIDOmede gefinancierd door de Nederlandse Taalunie.

32 Een voorbeeld van de zoekmogelijkheden in beide bestanden werd geleverd in: Steven van Impe en Jan Bos, ‘Romein en gotisch in zeventiende-eeuws drukwerk. Een

voorbeeldonderzoek voor het gebruik van deSTCNenSTCV’, in: De zeventiende eeuw 22 (2006), 283-297.

33 Rémi Mathis beschouwt beide bestanden samen als een Short Title Catalogue of the Low Countries. Zie zijn artikel in dit Jaarboek. Zie verder o.a: P. Delsaerdt, ‘Een Short-Title Catalogus voor Vlaanderen’ in: Bibliotheek- en archiefgids 74 (1998), 154-159; en P.J.

Verkruijsse, ‘Kortetitelcatalogi of kortetitelbibliografieën? DeSTCNen deSTCVonder de loep’, in: De Boekenwereld 22 (2005-2006), 358-365.

34 Gebruiksstatistieken kwamen door de jaren heen niet altijd op dezelfde wijze tot stand en zijn daarom niet over de hele projectperiode te presenteren.

(24)

25

Figuur 3: Het ingevulde werkblad van de allereersteSTCN-beschrijving, ingevoerd op 16 augustus 1982

(25)

denkbare combinaties daarvan - dat waren mogelijkheden die zelfs de uitvoerigste gedrukte registers niet konden bieden. En zulke registers zouden bij bibliografieën van de omvang van een gedrukteSTCNook niet eens te hanteren zijn. Aan de online gebruiksmogelijkheden wordt in diverse andere artikelen in dit jaarboek uitgebreid aandacht besteed.35Daarom wordt er hier verder niet bij stilgestaan. Overigens heeft hetSTCN-team ook diverse gedrukte publicaties van deelbestanden uitgebracht om de bekendheid van het project te bevorderen (zie tabel 2).

Naarmate geautomatiseerde bestanden in het wetenschappelijk onderzoek een steeds belangrijker plaats gingen innemen en ook de toegankelijkheid ervan toenam, daalde de behoefte aan een gedrukte uitgave - hoe mooi zo'n rij van minstens vijftig dikke delen ook zou staan. Het online gebruik van deSTCNhad echter één belangrijk nadeel vergeleken bij die vijftig delen, die immers op de plank zouden worden voorafgegaan door de incunabel- en postincunabelbibliografieën van Campbell en Nijhoff-Kronenberg: het leek net of de Nederlandse boekproductie pas in 1540 begonnen was. Daarom werd in 1992 besloten om deSTCNuit te breiden met alle Noord-Nederlandse incunabelen en postincunabelen. Ze vormen een uitzondering op het principe van beschrijven in autopsie: de beschrijvingen zijn ontleend aan de genoemde bibliografieën en verwijzen daar ook naar.

18eeeuw

Intussen verliep de verwerking van de collecties van deUBAmsterdam en - sinds 1993 -deUBLeiden vrijwel volgens plan, maar er kon niet ontkend worden dat het een traag proces was. Op deze manier zou het nog heel lang duren voor zelfs maar een begin gemaakt kon worden met de verwerking van de 18eeeuw. En dat terwijl inmiddels de wetenschappelijke belangstelling voor dat tijdvak alsmaar toenam en ook het gebruik van deSTCNvoor allerlei vormen van historisch onderzoek steeds intensiever begon te worden. Dus zocht het Bureau naar middelen om de 18eeeuw al eerder aan te kunnen pakken. Na een eerdere vergeefse poging was een aanvraag bijNWOin 1994 wel succesvol. DeKBontving voor het project ‘STCN-Basiscatalogus 18eeeuw’ een subsidie van f 1.601.000,-. Het feit dat het hier een

‘investeringssubsidie’ betrof, betekende datNWOde Basiscatalogus beschouwde als een kostbaar, maar voor wetenschappelijk onderzoek onmisbaar

onderzoeksinstrument.

Naast het reguliere team dat in Leiden en vanaf maart 1997 in deUBUtrecht werkzaam was, kon nu een tweede team geformeerd worden om tussen 1995 en 2000 de collectie 18eeeuw van deKBte beschrijven. Omdat die collectie aanzienlijk groter bleek dan aanvankelijk was geschat, verleendeNWOlater ook nog een vervolgsubsidie van f 619.000,- voor de jaren 2001 en 2002. Het totale aantal beschrijvingen voor de Basiscatalogus 18eeeuw bedroeg uiteindelijk 48.617, in ruim 54.000 exemplaren.

De beschrijvingen werden gemaakt volgens het beproefdeSTCN-model, dat, zoals

35 Zie voor een analyse van de zoekmogelijkheden in hetSTCN-bestand de bijdragen van Marieke van Delft en Marja Smolenaars in dit jaarboek.

(26)

27

verwacht, ook voor de 18e-eeuwse boeken goed bruikbaar bleek. Voor de beschrijving van tijdschriften, een publicatievorm die in de 18eeeuw sterk opkomt, alsmede voor boeken in afleveringen, seriewerken en dergelijke, werd een nieuwe set regels opgesteld. Ook voor het nieuwe verschijnsel van de bedrukte omslagen (de voorlopers van de uitgeversbanden) werden beschrijfregels geformuleerd. De aanwezigheid van lange lijsten verkoopadressen op de titelpagina leidde tot verfijning van de regels voor de opname van namen uit het impressum.

Figuur 4:STCN-medewerkers in 1992 in hun toenmalige werkruimte in de Koninklijke Bibliotheek

Een andere nieuwigheid in deSTCN-regels was de toekenning van onderwerps- en genretrefwoorden, die in 1997 werd ingevoerd en ook met terugwerkende kracht op alle bestaande beschrijvingen werd toegepast. Dankzij de trefwoorden konden sindsdien bijvoorbeeld alle medische publicaties of alle liedboeken in één zoekactie geselecteerd worden. Van recenter datum, uit 2005, was de toevoeging van foto's van de titelpagina, het colofon en eventuele andere belangrijke bladzijden uit het boek aan de online titel-presentatie. Bij voltooiing van deSTCNzullen ruim 80.000 beschrijvingen voorzien zijn van dergelijke afbeeldingen, met in totaal ruim 100.000 foto's.

Masterplan

De productiegrafiek (figuur 7) laat duidelijk zien dat er in de jaren na het werk aan de Basiscatalogus weer een vertraging in de groei van het bestand optrad. Het aantal

STCN-

(27)

medewerkers was beperkt en steeds meer van de ter hand genomen boeken leverden slechts nieuwe exemplaren bij bestaande beschrijvingen (‘aanhangers’ inSTCN-termen) in plaats van nieuwe beschrijvingen op. Het project was inmiddels twintig jaar gaande.

De 16een 17eeeuw waren in de grootste bibliotheken goed verwerkt, maar kleinere collecties met eigen, bijzondere zwaartepunten waren nog niet aan bod gekomen.

De 18eeeuw, met naar schatting twee maal zoveel boeken als de 17e, was buiten de

KBnog vrijwel helemaal niet bestreken. ‘Hoe moest het verder en hoe lang ging het duren?’ was een vraag die in het nieuwe millennium zowel door onderzoekers en

STCN-medewerkers als door de directie van deKBsteeds klemmender gesteld werd.

Figuur 5: Deze titel zou een samenvatting van deSTCNkunnen zijn: Godgeleerde, historische, philosophische, natuur- geneesen aardrykskundige, poëtische en regtsgeleerde vermakelykheden.

Samengesteld door en te koop bij Marten Schagen. De twintig delen verschenen in afleveringen tussen 1732 en 1740. De titelplaat werd getekend en gesneden door Jan Caspar Philips (Koninklijke Bibliotheek, 200 L 1)

Het STCN Masterplan gaf het antwoord. Doelstelling van het Masterplan (2005) was om te bewerkstelligen dat binnen vier jaar 90% van de bewaard gebleven monografieën, tijdschriften en pamfletten beschreven zou zijn en 60% van het efemere drukwerk, zoals overheidspublicaties en particuliere gelegenheidsgeschriften. Dat kon gerealiseerd worden door middel van een grote personele en financiële inspanning door deKB, door inzet van medewerkers van andere bibliotheken en door toepassing van nieuwe

(28)

29

beschrijfprocedures. Het werkblad werd afgeschaft en de beschrijvers voerden zelf rechtstreeks in, een werkwijze die dankzij het gebruik van macro's en scripts niet tot een toename van fouten hoefde te leiden. Want handhaving van de bestaande kwaliteit van het bestand bleef buiten kijf staan.

Op basis van een reeds in 2001 gehouden enquête onder Nederlandse bibliotheken met substantiële verzamelingen oude drukken, maar evenzeer op praktische gronden, werd een selectie gemaakt van te verwerken collecties. Voor de beschrijving van de 18e-eeuwse drukken uit deUBLeiden en deUBAmsterdam werden nieuwe teams samengesteld. In alle andere bibliotheken werd een beroep gedaan op deskundige medewerkers. Zij werkten, na een instructie door hetSTCN-bureau, de eigen collectie door en voegden exemplaren die evident tot een al beschreven editie behoorden, aan het betreffende record toe.STCN-beschrijvers verwerkten vervolgens de nieuw te beschrijven boeken en probleemgevallen. In sommige bibliotheken (Leeuwarden, Groningen, Deventer, Rotterdam, Middelburg) werd prioriteit gegeven aan die collectieonderdelen die de meeste nieuwe titels zouden opleveren. Gewoonlijk betrof dat het lokale en regionale drukwerk of bijzondere zwaartepunten.

Het Masterplan kreeg de steun van deSTCN-wetenschapscommissie en werd op 19 juli 2005 door de directie van deKBgoedgekeurd. Het ging op 1 november 2005 daadwerkelijk van start. Het aantal ingezette formatieplaatsen tijdens het Masterplan bedroeg gemiddeld ongeveer 19, verdeeld over circa 25 medewerkers. Daarnaast leverden veel van de betrokken bibliotheken aanzienlijke inspanningen in menskracht en faciliteiten.

Voltooid?

Op 1 juli 2009 is deSTCNaf. Op die datum althans wordt hetSTCN-project voor voltooid verklaard. In vrijwel alle bijdragen over deSTCNin dit jaarboek wordt er terecht op gewezen dat deSTCNnog niet echt compleet is. Een retrospectieve nationale bibliografie is principieel nooit af totdat met zekerheid gezegd kan worden dat het laatste boek dat erin thuishoort, gevonden en beschreven is. Voor een land als Nederland, met zijn enorme boekproductie en brede nationale en internationale boekdistributie, zal dat moment nimmer aanbreken. Natuurlijk is het niet moeilijk om te wijzen op collecties die het verdienen alsnog opgenomen te worden. Maar om tot verdere completering te komen is het efficiënter om op verschillende manieren te zoeken naar ontbrekende edities dan naar hele bibliotheken, zoals Marja Smolenaars in haar artikel beschrijft.

De werkwijze die in het preadvies uit 1971 werd voorgesteld, is grotendeels uitgevoerd: verwerking van deKBen van universiteitsbibliotheken (Amsterdam, Leiden, Utrecht,VU, Groningen, Nijmegen, Delft) in combinatie met belangrijke stads- en provinciebibliotheken (Deventer, Haarlem, Leeuwarden, Middelburg, Rotterdam) en kleine speciale bibliotheken (diverse archiefbibliotheken, Bibliotheca Philosophica Hermetica (BPH), Museum Meermanno, Museum Enschede, Nederlands Muziekinstituut, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG)) en belangrijke buitenlandse bibliotheken

(29)

(British Library,STCV). Het bestand bevat beschrijvingen van ongeveer 190.000 verschillende edities, gebaseerd op ruim 500.000 exemplaren in meer dan twintig collecties.

Figuur 6: In het najaar van 2009 zal de voltooiing van deSTCNde basis vormen voor de tentoonstelling Boekenwijsheid in Museum Meermanno. Een van de eersteSTCN-activiteiten, nog voor de aanvang van het project, was de tentoonstelling 'twoort in hetzelfde museum. Vooromslag van Wilt hooren 'twoort. Boekdrukkerij en uitgeverij in Hoorn voor het jaar 1700 (Den Haag 1979)

Het is heel moeilijk om vast te stellen hoeveel van het reguliere drukwerk - de

‘gewone’ boeken - nog in deSTCNontbreekt. Je weet nooit wat je niet weet. Toen

STCN-beschrijvers voor de samenstelling van Disgenoten36gericht gingen zoeken naar nog ontbrekende edities van Het rechte gebruyck van des Heeren H. avondtmael, werden ze verrast door het grote aantal onbekende uitgaven, zowel in niet door de

STCNverwerkte bibliotheken als in particulier bezit. Daarentegen zijn bijvoorbeeld van de Logikê latreia, dat is Redelyke godtsdienst van Wilhelmus à Brakel de eerste tot en met de 21e druk van alle drie de delen compleet in deSTCNaanwezig.

In de laatste projectjaren, toen het bestand dus al behoorlijk gevuld was, zijn drie kleine collecties met bijzondere zwaartepunten verwerkt: Museum Meermanno, Bibliotheca Philosophica Hermetica en de bibliotheek van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Het aantal nieuw te beschrijven boeken in deze collecties bedroeg voor Meermanno 10,3%, voor deBPH14,4% en voor NTvG 5,0%. Het streven om aan het eind van het Masterplan 90% van de reguliere Nederlandse boekproductie opgenomen te hebben, lijkt hiermee dus te zijn gehaald.

De schatting van de dekkingsgraad van het efemere drukwerk is nog lastiger. Veel

36 Tabel 2 no 12.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nog werd er getoond, hoe nuttig het is, dat door afdeelingen en plaatselijke groepen propagande gemaakt en leden aangeworven worden voor het Taalverbond, niet enkel in de

Hij bekeek alleen Nederlandse auteurs, maar zegt in de inleiding dat ‘er echter geen reden [is] om aan te nemen dat het classificeren naar richting in andere westerse

In deze Engelse tekst heeft men door de keuze van de titel de omgeving van de picareske hoofdpersoon expliciet Hollands kunnen laten, maar voor het op de markt komen van deze

Brassine (introd.), Les déprédations allemandes à l'université de Liège.. Uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte ligt het voor de hand hier ook de ramp te vermelden die

Ook de Logica memorativa (Halle 1659) van Stanislaus Mink von Weinsheun (=Johann Justus Winckelmann) wordt in de literatuur wel een imitatie van Murners logisch kaartspel genoemd,

Er zijn in dit schrift uitzonderlijk mooie boeken geschreven, boeken die juist op ons een onmiddellijk overtuigende indruk maken - omdat het deze boeken waren, die de humanisten in

Immers, een roman in drie delen, zoals bijvoorbeeld De kleine Johannes van Frederik van Eeden, is geen trilogie: ‘Het ziet ernaar uit dat de delen van een trilogie steeds een

Buiten enkele andere catalogi, waarvan er slechts twee zijn bewaard, respectievelijk een uit Douai (1594/1598), in het Noorden en niet echt een groot centrum voor de boekhandel, en