• No results found

Het kopijmanuscript voor de eerste druk van de gedichten van Janus Secundus (1511-1536)

Op 25 september 1536 overlijdt de in Den Haag geboren dichter Janus Secundus. Hij is dan nog geen 25 jaar oud en heeft nauwelijks iets van zijn poëzie gepubliceerd. Toch zal hij binnen vijftig jaar na zijn dood uitgroeien tot één van de invloedrijkste dichters uit de Nederlanden, al heeft dit niet kunnen voorkomen dat hij later ook onder geleerden weer in de vergetelheid is geraakt.1

Zijn grote roem heeft Secundus vooral te danken aan zijn Liber basiorum, een cyclus van negentien korte gedichten, waarin de liefdeskus (in het Latijn basium) in vele variaties wordt bezongen. Daarnaast heeft Secundus ook negen andere dichtboeken geschreven, waarin vele juweeltjes te vinden zijn. Toch heeft dit artikel niet tot doel om Secundus weer onder de aandacht te brengen - dat hebben anderen al gedaan - of om de waarde en schoonheid van zijn poëzie te bespreken. Het uitgangspunt is veel bescheidener: een kritische bespreking van de bronnen die ons informatie bieden over de eerste, postume verzameleditie van Secundus' poëzie en het geven van een schets van de totstandkoming van deze druk2

en in beperkte mate ook van de drukpraktijk bij een kleine drukkerij in Utrecht in 1541 door middel van een detailstudie van het kopijmanuscript.

De eerste aanleiding voor deze studie ligt in de herontdekking in 1977 van de kopij voor deze eerste druk.3

Hoewel dit toen tot een aantal publicaties over het handschrift heeft geleid,4

is daarin onderbelicht gebleven wat deze bron ons kan vertellen over het drukproces van dit werk. Overgeleverde kopij van Latijnse poëzie is in deze vroege tijd relatief zeldzaam, zeker bij een kleine drukker in de Noordelijke Nederlanden.

1 Zie voor Secundus' leven en werk onder andere A.M.M. Dekker, Janus Secundus (1511-1536).

De tekstoverlevering van het tijdens zijn leven gepubliceerde werk. Nieuwkoop 1986, 19-96;

J.P. Guépin met een bijdrage van P. Tuynman, De kunst van janus Secundus. De ‘Kussen’

en andere gedichten. Amsterdam 1991, 271-298; J.P. Guépin met bijdragen van P. Tuynman, De drie dichtende broers. Grudius, Marius en Secundus in brieven, reisverslagen en gedichten.

2 dl. Groningen 2000.

2 P. Steenbakkers, Spinoza's Ethica from manuscript to print. Studies on text, form and related

topics. Utrecht 1994, 101 stelt dat voor iedere gedrukte tekst apart de verhouding tussen

auteur en druk(ker) bepaald zou moeten worden.

3 Dit manuscript werd voor het eerst besproken in P.M.M. Geurts, De Utrechtse kannunik

Philippus Morus. Neolatijns dichter. Nieuwkoop 1977, 63 en 117-118.

4 P. Tuynman, ‘De handschriften en overige bronnen voor de teksten van Secundus’, in Guépin, Tuynman, De kunst van Janus Secundus, 199-267; P. Tuynman, ‘The legacy of Janus Secundus. The Bodleian ms of his collected poems’, in: Humanistica Lovaniensia 43 (1994), 262-287.

Het manuscript

Voordat de drukgeschiedenis aan bod komt, is het noodzakelijk kort uit te weiden over de ontstaansgeschiedenis van het kopijmanuscript zelf. Tegenwoordig wordt dit manuscript in de Bodleian Library te Oxford bewaard,5

waar het terecht is gekomen als onderdeel van een legaat van de Engelse antiquarian Richard Rawlinson

(1690-1755). Hiervoor heeft het manuscript een lange rij bezitters gekend, waaraan hier voorbij wordt gegaan.6

De eerste bezitter van de kern van dit manuscript moet wel besproken worden: Janus Secundus zelf. Onderzoek van P. Tuynman heeft aangetoond dat delen van dit manuscript in de hand van Secundus, en dus, met andere woorden, autograaf zijn.7

Bestudering van de watermerken heeft nu aangetoond dat het oudste papier in dit manuscript een Spaanse oorsprong heeft en geproduceerd is in de jaren dertig van de zestiende eeuw.8

Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat dit papier door Secundus verworven en in gebruik genomen is tijdens zijn verblijf in Spanje (1533-1535). De tekst van de gedichten op de folia van dit papier toont relatief veel door Secundus zelf aangebrachte tekstuele wijzigingen. Dit in combinatie met het feit dat enkele van deze folia geen onderdeel uitmaken van een katern, maar als losse bladen op zijn vroegst in de achttiende eeuw in de huidige band mee ingebonden zijn, maakt het zeer aannemelijk dat deze folia aanvankelijk niet bedoeld waren als onderdeel van een verzamelmanuscript, maar van een werkmanuscript in het persoonlijke archief van de dichter. Wie dit deel van het manuscript bestudeert, krijgt een kijkje in ‘de keuken van de dichter’ en ziet voor zijn ogen hoe de gedichten gepolijst worden.

Pas op een later moment, als Secundus weer terug is in de Nederlanden en op daar verkrijgbaar papier is gaan schrijven, vertoont het manuscript aanwijzingen die erop duiden dat Secundus werkt aan een verzamelmanuscript: de gedichten die nog niet uitgeschreven waren op het papier uit Spanje worden toegevoegd op dubbelbladen die onderdeel uitmaken van keurige katernen. Het is aannemelijk dat Secundus aan dit verzamelmanuscript begonnen is om een druk voor te bereiden van zijn tot dan toe gecomponeerde gedichten. Zover is het echter niet gekomen. Bij zijn overlijden in 1536 laat Secundus dit manuscript onvoltooid achter. Het zal dan nog vijf jaar duren voordat zijn gedichten in druk verschijnen.

De voltooiing van het verzamelmanuscript is verzorgd door een van Secundus' broers en collega-dichters: Hadrianus Marius (1509-1568). Hij verzamelt na diens dood de gedichten die hij en zijn broer Nicolaus Grudius (1504-1570) tijdens Secundus' leven in afschrift van hem ontvangen hadden en krijgt ook van derden enkele afschriften

toe-5 Oxford, Bodleian Library, Ms. Rawlinson G 154.

6 Zie hiervoor Tuynman, ‘De handschriften’, 206-209; Tuynman, ‘The legacy’, 275-286. 7 Zie Tuynman, ‘De handschriften’, 234-244.

8 Het watermerk van dit papier, een opstaande slang, is nummer 13757 in C.M. Briquet, Les

filigranes. Dictionnaire historique des marques du papier dès leur apparition vers 1282 jusqu'en 1600. 4 dl. Paris 1907 (Facsimile: Amsterdam 1968). Het wordt uitgebreider

besproken in O. Valls I Subirà, The history of paper in Spain. II: XV-XVI centuries. Madrid 1980, 167-168.

99

gestuurd. Hij collationeert deze met de versies die hij onder Secundus' nagelaten papieren vindt, schrijft ze in het net en voegt al deze gedichten in nieuwe katernen toe aan het al bestaande deel van het manuscript. Voor het laatste deel wordt hij daarbij geholpen door een onbekende. Waar Secundus aanwijzingen had achtergelaten over de keuze van varianten, worden die door Marius gevolgd.9

Uit een briefwisseling van Marius met Grudius, waarvan alleen het antwoord van Grudius is overgeleverd, blijkt dat dit werk in november 1537 grotendeels voltooid was en dat Grudius en Marius van plan waren het werk snel te laten drukken:

Scire cupio, Steelsius habiturus ne sit caractherem illum de quo tibi dixeram, et cuius praelo commissurus sis fratris opera: multum enim refert habere diligentem ac doctum typographum. Et nescio quam gratiam conciliat caracther.

Ik wil graag weten of Steels dat lettertype zal hebben waar ik je over gesproken heb, en aan wiens pers je het werk van onze broer zult toevertrouwen. Want het is heel belangrijk een nauwgezette en geleerde drukker te hebben. En het goede lettertype verschaft het een ondefinieerbare charme.10

Om een onbekende reden, wellicht door gebrek aan financiën, heeft dit plan toen geen doorgang kunnen vinden; pas vier jaar later wordt het manuscript als kopij voor een Secunduseditie gebruikt, en dan bij een andere drukker dan Grudius en Marius aanvankelijk in gedachten hadden.

De 1541-editie

In 1541 verschijnt in Utrecht de eerste editie van de verzamelde gedichten van Janus Secundus.11

De drukker van het werk is Van Borculo, een in die tijd relatief onbekende drukker,12

die een jaar eerder het Liber basiorum van Secundus had gepubliceerd.13

Gezien de gebrekkige staat van de tekst in deze editie, is het onmogelijk dat Secundus' broers bij het verschijnen ervan betrokken zijn geweest. Het lijkt voor hen echter

9 Zie over dit alles Tuynman, ‘De handschriften’; Tuynman, ‘The legacy’.

10 Uit een brief van Grudius aan Marius van 5 november 1537 (Leiden,UB,BPLVulc. 105II). Latijnse tekst en vertaling zijn overgenomen uit Guépin, Tuynman, De kunst

van Janus Secundus, 192-197. Daar is een editie van de hele brief opgenomen. Uit de

brief blijkt dat het manuscript bijna voltooid was op het moment van het schrijven van de brief.

11 Janus Secundus, Opera. Nunc primum in lucem edita (...). Utrecht: Herman van Borculo, 1541 (facsimile: Nieuwkoop 1969). De druk is in octavo. Ik heb de facsimile-editie gebruikt die gebaseerd is op Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Litt. Lat., Oct. 107. Daarnaast heb ik de volgende exemplaren geraadpleegd: London, British Library, 11409.aaa.36; Leiden, Universiteitsbibliotheek, 765 F 19.

12 Het meest uitgebreid over deze drukker schrijft L. van Empelen, ‘Kunst en kaart. De Civitas

Hierusalem 1538 van Herman van Borculo’, in: Tijdschrift voor de geschiedenis van de kartografie van Nederland 25 (2006), nr. 3, 72-80 (met name 73-76).

13 Janus Secundus, Cymba amoris. Insomnium. Basia (...). Utrecht: Herman van Borculo, 1540 (Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 4 E 12). Zie over deze editie Tuynman, ‘De handschriften’, 210 en 590 noot 1.

100

hadden. Ze kozen ervoor om deze editie bij dezelfde drukker te laten verschijnen die de Basia-editie het licht had laten zien, misschien omdat het drukwerk hen goed beviel, misschien ook omdat deze drukker over te halen was om een financieel risico te nemen bij het drukken van de complete werken van een nog vrij onbekende dichter. Hoe dit ook zij, in 1541 verscheen de druk zonder voorwerk of opdracht en met als nawerk slechts enkele gedichten van Grudius en Marius op (de dood van) hun broer.

Figuur 1: De titelpagina van de 1541-druk (Utrecht,UB, Litt. Lat., Oct. 107)

De druk is sober, maar zeer nauwkeurig te noemen. Hij bevat slechts weinig zetfouten, waarvan bovendien de meeste gecorrigeerd zijn in de toegevoegde lijst van errata. De drukker is zorgvuldig te werk gegaan. Dit blijkt ook uit een mededeling aan het eind van de inhoudsopgave van Secundus' werken, waarmee de druk opent. Deze eindigt met de opmerking:

Scripsit & alia nonnulla, quae sunt / a nobis heic omissa, quod in / principes quosdam / acerbius dicta / videren- / tur.

Hij heeft ook enkele andere (gedichten) geschreven, die door ons hier weggelaten zijn, omdat ze vrij scherp tegen enkele koningen gericht schenen.

Inderdaad staan in het kopijmanuscript enkele gedichten waarin de koningen van Frankrijk en Engeland aangevallen worden. Deze zijn met een enkele streep

doorgehaald en niet opgenomen in de druk. In de brief van Grudius, waaruit hierboven

geci-teerd is,14

werd al gesuggereerd om de gedichten op de Franse koning te verwijderen, maar over de Engelse koning werd nog niet gesproken. Omdat Marius juist deze laatste gedichten al eerder had laten drukken,15

is het niet waarschijnlijk dat hij er in 1541 voor koos om deze niet op te nemen. Het is aannemelijker dat de drukker daarop aangedrongen heeft. Van Borculo zal als beginnend drukker uit commerciële overwegingen de wens hebben gehad om deze voor het Engelse koningshuis onacceptabele gedichten niet op te nemen en kon hier in samenspraak met de opdrachtgever een zekere invloed op uitoefenen.

Deze beknopte informatie moet volstaan als inleiding op dit artikel. In het vervolg zal op detailniveau geanalyseerd worden hoe het manuscript tot kopijmanuscript is geworden en hoe vervolgens uit dit manuscript de druk tot stand is gekomen. De nadruk zal daarbij liggen op het bepalen wie wat heeft gedaan: welke keuzes zijn door Secundus' broers gemaakt en welke door de drukker gedurende het drukproces? Hoewel er de laatste decennia veel studies verschenen zijn over de relatie tussen kopij en druk,16

hoop ik hiermee niet alleen een bijdrage te leveren aan de

Secundusfilologie, maar ook een preciezer beeld te kunnen geven van het drukproces in deze periode in een kleine drukkerij; dit omdat de meeste eerdere studies over het drukproces zijn gebaseerd op ruime hoeveelheden materiaal bij juist grote bedrijven, zoals de drukkerij van Plantijn in Antwerpen.

Van manuscript naar kopij: het werk van Marius

Als Marius een groot aantal gedichten heeft toegevoegd aan het autografe eerste gedeelte van het manuscript en ook (overwogen) wijzigingen die in aantekeningen van Secundus waren gevonden, heeft doorgevoerd in gedichten die Secundus zelf al had uitgeschreven, volgt er een in het manuscript duidelijk waarneembare fase waarin Marius het manuscript gaat voorbereiden op het drukproces. Deze fase heeft plaatsgevonden voordat Marius het hele manuscript, inclusief de bijdragen van de onbekende hulp, in

14 Zie noot 10.

15 Naar aanleiding van andere drukken, waarin de gedichten op Erasmus' naam stonden, liet Marius deze in 1536 verschijnen op Secundus' naam: Janus Secundus, Naenia in mortem

clariss. viri Thomae Mori (...). Leuven: Servaes van Sassen, 1536 (Den Haag, Koninklijke

Bibliotheek, 229 E 34). Zie voor de drukgeschiedenis van deze gedichten Dekker, Janus

Secundus, 203-236.

16 Als handboek geldt nog steeds W. Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij

de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Met twee inleidende studies van H. de la

Fontaine Verwey en G.W. Ovink. Amsterdam 1962, en daarnaast het handboek op www.bibliopolis.nl. Verder zijn over de relatie tussen kopij en druk in de (vroeg)moderne tijd bijvoorbeeld verschenen: J.K. Moore, Primary materials relating to copy and print in

English books of the sixteenth and seventeenth centuries. Oxford 1992; F.A. Janssen, Auteur en drukker in de geschiedenis van de typografische vormgeving. Amsterdam 1989; A.

Vanautgaerden, Érasme typographe. La mise en page, instrument de rhétorique au XVIe

siècle. S.l. 2008 (proefschrift Université Lumière-Lyon 2), hoofdstukken 20-22; A.

Leerintveld, ‘Constantijn Huygens en de kopij voor zijn “Otiorum libri sex”’, in: Jaarboek

voor Nederlandse boekgeschiedenis 9 (2002), 25-40; P.F.J. Obbema, ‘A Flaminius manuscript

in Leiden. Autograph and printer's copy’, in: Quaerendo 5 (1975), nr. 3, 187-204; J.P. Gumbert, ‘The Willeram goes to print’, in: Quaerendo 5 (1975), nr. 3, 205-217.

102

1537 naar Grudius stuurde. In een duidelijk in het manuscript herkenbare inkt zijn in alle gedichten die dan in het manuscript staan, steeds dezelfde wijzigingen doorgevoerd:17

1 De Latijnse uitgang -es voor de nominativus en accusativus meervoud van de derde declinatie is bij bepaalde woorden gewijzigd in -eis.18

2 De spelling is geüniformeerd. Bijvoorbeeld: in vormen van het Latijnse woord

felix, in het manuscript aanvankelijk meestal geschreven in de spellingsvariant foelix, is oe gewijzigd naar e.

3 Het hoofdlettergebruik is geüniformeerd. Alle eigennamen krijgen een

hoofdletter, bij sommige andere woorden met hoofdletter is de hoofdletter juist verwijderd.

4 De zeer geringe interpunctie in de gedichten is uitgebreid en aangepast.

Naast deze wijzigingen die consequent doorgevoerd zijn, voerde Marius ook enkele incidentele wijzigingen door in deze fase.19

Allereerst veranderde hij op enkele plaatsen de tekst van het gedicht door woorden te wijzigen. Ik laat hier in het midden of hij daartoe koos uit varianten van Secundus zelf of om andere redenen Secundus als het ware ‘verbeterde’. Beide komt voor. Bovendien, en wellicht interessanter voor het drukproces, veranderde hij ook de gewenste vorm van een gedicht. Op fol. 84vheeft Marius in iedere strofe van Basium 9 de beginletter van de tweede regel doorgestreept en deze rechts van de doorhaling opnieuw toegevoegd. Hierdoor wijzigt de lay-out van dit gedicht, zoals blijkt uit een vergelijking van een eerdere, separate, maar eveneens postume druk van de Basia20

met de 1541-druk (figuren 2, 3 en 4). Concluderend kunnen we stellen dat Marius in deze fase alle tot het manuscript behorende gedichten grondig heeft gelezen (dit blijkt uit de toevoeging van de

17 Dat Grudius in 1537 ook het werk van de hulp gezien heeft, wordt bewezen doordat Grudius in zijn eerder genoemde brief aan Marius (zie noot 10) ook op dit deel reageerde. Dat de hier bedoelde fase is uitgevoerd voordat Grudius het hele handschrift ontving, wordt bewezen doordat Grudius een enkele passage wijzigt die al door Marius aangepast was in deze fase (bijvoorbeeld op folium 26v, waar Grudius het woord foelices, eerder door Marius aangepast tot feliceis, naar populosas wijzigt). De veronderstelling dat Marius deze systematische spellingwijzigingen zelf heeft doorgevoerd, komt voort uit een bestudering van alle plaatsen in het manuscript waar in deze fase met dezelfde inkt ingegrepen is. Waar de hand aan bepaalde lettervormen en afkortingstekens herkenbaar is, is dit steeds de hand van Marius. Op folium 90rwordt in deze fase bijvoorbeeld het woord Apes (met hoofdletter en -es) doorgehaald en door apeis vervangen, waarbij Marius' hand duidelijk herkenbaar is. 18 Zie voor deze spelling en de woorden waarop dit van toepassing is A.R. Anderson, ‘-EIS in

the accusative plural of the Latin third declension’, in: Transactions and Proceedings of the

American Philological Association 45 (1914), 129-139. In dit artikel wordt ook gesuggereerd

dat in de vroegmoderne tijd (waarschijnlijk met Aldus Manutius als initiator) deze uitgang werd gebruikt om edities een ‘antique flavor’ te geven (139).

19 Op www.wernergelderblom.nl/editie is een editie te vinden van het eerste boek gedichten in het manuscript waarin de verschillende fases van elkaar onderscheiden worden door middel van kleuren. In deze editie is de fase waarin Marius de kopij voorbereidde om gedrukt te worden met ‘Marius 4’ aangeduid.

20 Janus Secundus, Basia et alia quaedam. Lyon: Sebastian Gryphius, 1539 (Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, 069-92).

103

opmerkelijk dat hij daarbij zeer specifiek op spelling, interpunctie en waar nodig op layout gelet heeft. In het algemeen wordt aangenomen dat dit het werk was van een kopijvoorbereider op een drukkerij,21

maar in dit geval is het dus uitgevoerd door de opdrachtgever zelf. Zoals hierboven gezegd had Marius op het moment dat hij dit deed Van Borculo waarschijnlijk nog niet als drukker voor ogen, maar die heeft wel gebruik gemaakt van deze voorbereidingen en zich in de regel consequent gehouden aan de geleverde tekst met wijzigingen van Marius, zoals hieronder zal blijken.

Figuur 2: Aanpassing van de vormgeving door Marius in Basium 9 (Oxford, BL, Ms. Rawl. G 154, 84v). In de derde regel van onderen is tevens heriles door Marius gewijzigd in herileis door

overschrijving van de slot-‘s’ met een ‘i’ en toevoeging van een nieuwe slot-‘s’. In de laatste regel is een hoofdletter in een kleine letter veranderd.

Figuren 3 en 4: Corresponderende passages in, links, een eerdere druk (Lyon, 1539; Amsterdam, UB, 069-92, 15) en, rechts, in de 1541-druk (met aangepaste vormgeving; Utrecht,UB, Litt. Lat., Oct. 107, L5r)

Het werk in de drukkerij 1: sporen in het manuscript

Figuur 5: Aantekening van de drukker in het manuscript (Oxford, BL, ms. Rawl. G 154, 17r) Als in 1541 het door Marius voor de druk gereedgemaakte manuscript bij Van Borculo terechtkomt, worden ook in de drukkerij sporen in het manuscript

achtergelaten. Op de eerste plaats zijn dat de toevoegingen op enkele plaatsen van verduidelijkingen bij moeilijk leesbare woorden. Zo schreef iemand in de drukkerij op fol. 17rboven het woord ‘rerum’, geschreven met een afkorting waarmee de zetter blijkbaar moeite had (zie hieronder), opnieuw ‘rerum’ met een voor hem

gebruikelijkere afkorting (figuur 5). Een tweede spoor van de drukker in het

manuscript zijn de niet overal even duidelijk geplaatste, maar wel steeds aanwezige, horizontale strepen die dienden als zogenaamde formaatsignaturen, die daar zijn geplaatst waar in de druk een nieuwe pagina begint. Deze zijn in dit geval pas door de zetter aangebracht om aan te geven waar hij gebleven was, zoals valt af te leiden uit een zetfout. Een vergelijking van fol. 4ren 4vmet de bijbehorende pagina's in de druk (figuren 6, 7 en 8) laat zien dat de formaatsignatuur ‘9a’, ofwel de negende bladzijde in ‘katern a’, weliswaar overeenkomt met de signatuur onderaan de pagina in de druk ‘A5’ (drukwerk wordt per blad gesigneerd), maar dat de nieuwe bladzijde in de druk twee verzen eerder begint dan in het manuscript is aangegeven. De fout die gemaakt is, is hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt doordat in de kopij de titel (‘Elegia III’), helemaal bovenaan op 4r, aanvankelijk over het hoofd gezien was, doordat de tekst van het gedicht op dit folium op ongeveer dezelfde hoogte begint als op de andere folia.22

De zetter heeft eerst de pagina gezet, alsof er geen nieuwe elegie begon: