• No results found

1939-1945 D EEL 6 eerste helft

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1939-1945 D EEL 6 eerste helft"

Copied!
522
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HE T K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N I N DE T W E E D E W E R E L D O O R L O G

1 93 9 -1 9 4 5

D E E L 6 eerste helft

(2)
(3)

D R . L . D E J O N G

HET KO NINKRIJK D ER NEDERLANDEN

IN DE TWEEDE

W ERELDOORLOG

D E E L 6

JU LI 4 2 -M E I 43

eerste helft

s-g r a v e n h a g e/m a r t i n u s N i j H O F F / 1 9 7 5

(4)

R IJK S IN S T IT U U T V O O R O O R L O G S D O C U M E N T A T I E A M S T E R D A M

d r u k

: S T A A TS D R U K K E R IJ - ’

s

- G R A V E N H A G E

P R IN T E D IN T HE N E T H E R L A N D S

(5)

Inhoud

Eerste helft

Hoofdstuk i - Jodendeportaties, eerste fase x

Protesten 10

Naar een nieuw systeem 24

Nederlandse Spoorwegen 38

Vlucht en onderduik 43

Uitzonderingen? 52

Hoofdstuk 2 - W aar blij ft het T weede Front ? 58

D e fietsenvordering 60

D e v ijf gijzelaars van Rotterdam 66

D e landing bij Dieppe en haar gevolgen 81

Hoofdstuk 3 - De illegaliteit 92

Eerste falsificatie- en verzorgingsgroepen 94

Illegale pers 130

Spionagegroepen / Verbindingen met Londen 14 1

Sabotage 163

C P N 167

D e O D 18 1

Nationaal Comité 195

Het Spiel tegen Vorrink 205

Terugblik 223

Hoofdstuk 4 - Jodendeportaties, tweede fase 226

D e Joodse werkkampen leeggehaald 23 3

(6)

R o l van de politie 240

In de val 252

D e Joodse R aad 259

D e ‘stempels’ en ‘lijsten’ 266

Candidaten voor emigratie 274

Bestemd voor Theresienstadt 282

D e gemengd-gehuwden 290

‘ Rüstungs-Juden’ 294

‘Diamant-Juden / het ‘ 120 000 stempel’ 298

'Christen-Juden 301

De Calmeyer-gevallen 305

Terugblik 316

N ieuwe ophaalacties 318

Het Judendurchgangslager Vught 330

Het leeghalen der woningen 335

Hulp aan Joden 339

D e ‘Jodenjagers’ 360

Naar de derde fase 368

Hoofdstuk 5 - De ‘foute’ sector 373

Mussert 374

Organisatie der N S B 3 78

Financiën 380

Leden 3 82

D e geheime dienst der N S B / Denunciaties 393

D eW A 403

De SS 407

‘Foute’ gezagsdragers 422

Duitse semi-militaire hulpdiensten 43 5

‘Oostfront-vrijwilligers’ 439

‘ Oostinzet’ 449

Departement van Volksvoorlichting en Kunsten / Kultuurkamer 465

Nederlands Arbeidsfront 478

Nederlandse Landstand 481

Winterhulp / Volksdienst 489

Nederlandse Arbeidsdienst 497

Slot 5 11

(7)

INHOUD

Tweede helft

Hoofdstuk 6 - Ommekeer 515

Hoofdstuk 7 - December ’42-Februari '43 544

Eenregering-Mussert? 545

Troostprijs

559

D e sector van het hoger onderwijs 571

Studenten naar Duitsland ? 594

Prinses Margriet 602

Stalingrad 604

Seyffardt geliquideerd / De razzia’s op jongeren 612

Gevolgen 623

Hoofdstuk 8 - ‘In naam van het recht’ 638

‘Norm ale’ rechtspraak 639

Schrieke 643

Vrederechtspraak 647

Hoge R aad 656

Protesten tegen Ommen 669

Hoofdstuk 9 - Toenemend verzet 669

De artsen-demonstratie 700

De aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister 712 De strijd om de loyaliteitsverklaring der studenten 737

Bombardementen / Schaarste 762

Evacuatie en afbraak 765

Arbeidsinzet 779

(8)

Hoofdstuk 10 - De April-Meistakingen 799

Vrijdag 30 april 806

Nederlandse Spoorwegen 818

Zaterdag 1 mei 828

Zondag 2 mei 830

De stakingen verlopen 837

Effect 844

Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 863

Lijst van illustraties 869

Lijst van kaarten 871

Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 872

Register 875

(9)

HOOFDSTUK X

Jodendeportaties, eerste fase

Het Duitse besluit stond vast: de Volljuden zouden uit Nederland gedepor­

teerd worden. ‘Zij zullen even arm daarheen terugkeren vanwaar ze ge­

komen zijn’ - die woorden van Generalkommissar Schmidt stonden op maandag 29 juni 1942 in de avondbladen te lezen. Seyss-Inquarts naaste politieke medewerker had van geen enkele uitzondering gerept: allen, zo nam men aan, zouden dus verdwijnen, Duitse Joden èn Nederlandse, gemengd-gehuwden en zij die een Joodse huwelijkspartner hadden, ‘Hoog­

duitse’ Joden en Portugese, ja óók de Joden die tot het Christendom over­

gegaan waren. In Amsterdam deed toen al sinds zaterdag in Joodse kring het bericht de ronde dat Joden in gezinsverband opgeroepen zouden worden voor werkkampen in Duitsland - dat was vrijdagavond door SS-Haupt- sturmfiihrer Aus der Fiinten, de dagelijkse leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, aan de leiding van de Joodse Raad meegedeeld, maar Aus der Fünten had gezegd, ‘dat zeer vele Joden in Nederland zouden overblijven’ .1 Hoe vielen Schmidts woorden daarmee te rijmen?

Op zaterdag en zondag was in de Joodse gezinnen in de hoofdstad al een diepe ontsteltenis ontstaan, maar na Schmidts uitlating werd de gemoeds­

toestand door de twee voorzitters van de Joodse Raad, Cohen en Asscher, nog met een geheel ander woord weergegeven: ‘paniek’ ! Die term gebruik­

ten zij toen zij Aus der Fünten dinsdagochtend om opheldering vroegen.

Aus der Fünten had inmiddels vernomen dat de Joodse Raad op zaterdag­

middag in een extra-vergadering besloten had, zijn arbeid ook in het kader van de aangekondigde deportaties voort te zetten: zijn organen zouden de voor deportatie op te roepen Joden behulpzaam zijn bij het invullen van registratieformulieren waarop dezen al hun bezittingen moesten specificeren - de leider van de Zentralstelle besefte dat zijn eerste taak was, de ‘paniek’ te bezweren. W at Schmidt gezegd had (dat het de bedoeling was, alle Joden te deporteren), dementeerde hij niet, integendeel: hij bevestigde het, maar (en dat leek Cohen en Asscher het belangrijkste) hij deed blijken dat die de­

portaties geruime tijd in beslag zouden nemen. Hij eiste namelijk dat de

1 D. Cohen: ‘Onderhoud met de heer Hauptsturmführer Aus der Fünten . . . op 26 juni 1942’ (JR , voorzitters: map ‘Besprekingen met Duitse autoriteiten’).

(10)

Joodse R a a d per dag de registratieformulieren van zeshonderd Joden gereed zou maken (de Joodse R aad had driehonderdvijftig a driehonderd- vijf-en-zeventig aangeboden) - zeshonderd per dag, ca. vierduizend per w eek; dat betekende dat de deportatie van de omstreeks honderdveertig- duizend Volljuden negen maanden in beslag zou nemen. Zou de Duitsers daar voldoende tijd voor gelaten worden? Cohen en Asscher meenden van niet. N o g maar ruim twee weken tevoren had de Londense radio in een officieel communiqué bekendgemaakt dat er tussen de regeringen van Engeland, de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie ‘volledige overeenstem­

ming’ bestond ‘met betrekking tot de dringende taak om in 1942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan.’ Mèt nagenoeg alle andere Nederlanders hadden Cohen en Asscher die bewoordingen opgevat als een stellige aan­

kondiging dat de Engelsen en Amerikanen nog in '42 in West-Europa zouden landen, en dan natuurlijk vóór de periode van de herfststormen. De Duitsers, zo verwachtten zij, zouden dus hoogstens een klein, misschien maar een zeer klein deel van de Joden kunnen deporteren. W elk deel? Beter misschien:

welk deel niet? Aus der Fünten verklaarde dat ‘vermoedelijk’ veertig jaar als leeftijdsgrens zou gelden, dat de diamantbewerkers, ‘wanneer ze althans niet te lang uit de arbeid zijn’, van deportatie vrijgesteld zouden worden en, zei hij, ‘ook alle medewerkers van de Joodse R aad zullen worden vrijgesteld, daar ze Arbeitseinsatz verrichten in Nederland.’1 Met hen die naar Duitsland zouden moeten vertrekken, zou bovendien, aldus nog een toezegging van Aus der Fünten, briefverkeer mogelijk zijn.

Cohen en Asscher haastten zich, die mededelingen aan de Joodse Raad over te brengen. Alwie er in de bureaus van de raad van hoorde, werd ge­

machtigd, ze aan buitenstaanders door te geven, maar hij moest dan zwijgen over de uitzonderingspositie waarin ‘alle medewerkers’ van de raad, en natuurlijk ook zijn beide voorzitters en zijn leden, kwamen te verkeren en hij diende te onderstrepen dat de verantwoordelijkheid voor de deportaties niet bij de raad zou liggen, maar bij de Duitse autoriteiten: van hen, niet van de Joodse Raad, zouden de bevelen tot deportatie uitgaan.

D ie bevelen kregen het karakter van een gedrukt formulier, afkomstig van de Zentralstelle met als adres: Adama van Scheltemaplein I, Amsterdam.

De Zentralstelle was daar gevestigd in het gebouw van de gemeentelijke hbs voor meisjes, een instelling voor voortgezet onderwijs. W ie dat formulier uitgereikt zou krijgen (de namen en adressen zouden geschreven o f getypt ingevuld worden), zou lezen dat hij o f zij zich ‘voor eventuele deelname aan een, onder politietoezicht staande, werkverruiming in Duitsland voor

1 A.v., ‘30 juni 1942, des ochtends om tien uur’ (a.v.).

(11)

HET DEPORTATIEBEVEL

persoonsonderzoek en geneeskundige keuring’ begeven moest ‘naar het doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen.’ Hij o f zij diende daartoe op een bepaalde datum en op een bepaald uur aanwezig te zijn op een ver­

zamelplaats in Amsterdam (die eveneens apart ingevuld zou worden). Een

‘reisvergunning’ (Joden moesten voor elke reis een aparte vergunning hebben) en een ‘vervoerbiljet’ vormden een onderdeel van het deportatiebevel. Het bevel gaf ook nauwkeurig aan, wat men als reisbagage mocht meenemen;

die bagage moest in tweeën gedeeld worden: ‘noodzakelijke reisbehoeften’

moest men bij de hand houden, maar de ‘grote bagage’, bijvoorbeeld beddegoed en ‘werklaarzen’, moest men in een koffer o f rugzak doen,

‘welke op duidelijke wijze voorzien moet zijn van naam, voornamen, geboortedatum en het woord ‘Holland’ .’ Kennelijk zou men die ‘grote bagage’ pas weer uitgereikt krijgen na aankomst in het werkkamp, niet in Westerbork. Voor de reis naar Westerbork en voor de (‘eventuele’) verdere reis moest men tenslotte ‘marsproviand voor drie dagen’ meenemen.

Z o gaf het gehele deportatiebevel de indruk dat het inderdaad in het voor­

nemen van de Duitsers lag, de betrokkenen naar werkkampen over te brengen.

In de herfst van '4 1 had de leiding van de Joodse Raad in alle steden en overige plaatsen waar aanmerkelijke aantallen Joden woonden, vertegen­

woordigingen benoemd: vertegenwoordigers in kleine plaatsen en in de steden hoofdvertegenwoordigers die door een commissie bijgestaan werden.

Die hoofdvertegenwoordigers werden door de leiding van de Joodse Raad in Amsterdam in vergadering bijeengeroepen. W ij nemen aan dat die vergadering op woensdagochtend I juli gehouden werd - in Rotterdam vond althans op de middag van die dag een bijeenkomst plaats waar de hoofdvertegenwoordiger in Rotterdam, dr. H. Cohen (geen familielid van prof. Cohen), aan zijn commissie de mededelingen overbracht die hem in Amsterdam gedaan waren: in eerste instantie zouden alleen zij die jonger waren dan veertig jaar, moeten vertrekken, medewerkers van de Joodse Raad zouden in Nederland mogen blijven, de Joodse Raad zou de opge- roepenen helpen bij het invullen van de registratieformulieren. Er werd aan dr. Cohen een groot aantal vragen gesteld: wanneer zouden de eersten moeten vertrekken? hoeveel zouden dat zijn? was van die werkkampen in Duitsland iets naders bekend? ‘Een geest van gelatenheid’ overheerste in de bijeenkomst - tot het een van de aanwezigen, mr. M . J. Pool, te machtig werd. ‘W ordt het’ , barstte hij los,

‘niet tijd (ik zou ook kunnen zeggen: het is eigenlijk nagenoeg, zo niet helemaal, te laat) om eindelijk eens één keer het woord neen tegenover de bezetting te laten horen? . . . . Het gaat er nu niet meer om, te overwegen hoe we deze nieuwe

(12)

plannen zullen verzachten en de uitvoering rekken. Hier past alleen maar een antwoord dat de bezetting duidelijk maakt dat dit de druppel is die de beker doet overlopen . . . Moeilijk kan van ons verwacht worden dat wij zullen blijven helpen, een apparaat op te bouwen en te doen functioneren dat op niets anders is gericht dan onszelf ter slachtbank te leiden.’ 1

Niemand viel Pool bij.

Diezelfde woensdag, misschien al eerder, was het personeel van de Zentral­

stelle in Amsterdam begonnen met uit de kartotheek van de in Nederland woonachtige Joden die eind '41 in opdracht van de Zentralstelle door mede­

werkers van de Joodse Raad opgebouwd was2, de kaarten te lichten van diegenen aan wie de eerste deportatiebevelen uitgereikt zouden worden.3 Men beperkte zich daarbij tot Amsterdam. Eichmanns bureau I V B 4 had uit Berlijn de instructie gezonden dat van 15 juli a f regelmatig treinen om Joden naar Auschwitz te transporteren, van Westerbork moesten vertrekken, nl. van het stationnetje Hooghalen (er bestond nog geen aftakking naar het kamp Westerbork) - in eerste instantie wenste Berlijn dat vierduizend Joden Nederland zouden verlaten. De opzet was dat de betrokkenen thuis een oproep zouden ontvangen om zich bij de Zentralstelle te melden; daar zou men hun dan tegelijk het deportatiebevel uitreiken en de registratieformu­

lieren waarop zij hun bezittingen moesten specificeren; die formulieren moesten vervolgens met hulp van de bureaus van de Joodse Raad ingevuld worden en weer ingeleverd bij de Zentralstelle; in de eerste deportatiebevelen zou het Centraal Station als ‘verzamelplaats’ aangegeven worden. Vandaar zouden in de nacht van 14 op 15 juli de eerste twee treinen (treinen van de Nederlandse Spoorwegen) naar Westerbork vertrekken en ter aansluiting op die treinen zou de Amsterdamse gemeentetram uit de wijken waar de meeste opgeroepenen woonden, extra-trams laten lopen, ook al weer in de nacht. Beide treinen zouden opnieuw naar Westerbork vertrekken in de nacht van 15 op 16, daarna in die van 18 op 19 juli. Drie transporten dus - zes treinen; zij zouden tezamen vierduizendtweehonderd personen kunnen vervoeren. IV B 4-Berlijn had om vierduizend gevraagd.

V oor die eerste drie transporten koos de Zentralstelle hoofdzakelijk Duitse

1 Brief, 3 juli 1942, van M. J. Pool aan H. Cohen (Doc I-1339 A, a-i). 2 In die kartotheek waren de gegevens verwerkt die voorkwamen op de persoonsformu- lieren die de Joden in januari '41 krachtens een Duitse verordening ingevuld hadden;

die formulieren waren geconcentreerd bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters in Den Haag. 3 Die kaarten werden na het vertrek van de betrokkenen weer in de kartotheek opgenomen met de letter A er op. Vermoedelijk was dat de aanduiding voor 'Abtransportiert'.

(13)

EERSTE ‘ O P R O E P E N ’

Joden uit - het kan zijn dat zulks samenhing met Hitlers wens, in ons vorige deel vermeld, dat de Duitse Joden als eersten gedeporteerd zouden worden.

D e Zentralstelle nam daarbij de leeftijdsgrens van veertig jaar in acht, maar aan de toezegging dat het gezinsverband gehandhaafd zou blijven, hield zij zich niet: zij lichtte de kaarten van een aantal jongeren van vijftien tot acht­

tien jaar die zonder hun ouders zouden moeten vertrekken. Van de namen en adressen der geselecteerden werden lijsten opgesteld. Die lijsten gingen mèt de nodige exemplaren van de oproepen, zich bij de Zentralstelle te melden, en van de deportatiebevelen via de Expositur (het verbindingsbureau tussen de Zentralstelle en de Joodse Raad dat door dr. Edwin Sluzker geleid werd) naar het hoofdbureau van de Joodse Raad toe. Daar kreeg men de gelegenheid, na te gaan o f zich onder de geselecteerden medewerkers van de raad bevonden - die mocht men, nadat er via de Expositur verlof toe verleend was, van de lijsten schrappen. Van de overigen werden door typistes van de Joodse Raad de namen en adressen op de voor hen bestemde stukken getypt, vervolgens werd al het materiaal weer naar de Zentralstelle terug vervoerd en daar gingen op zaterdag 4 juli de eerste duizend oproe­

pen, zich bij de Zentralstelle te melden, de deur uit; zij werden aangetekend verzonden en op zondagmorgen 5 juli door de Nederlandse posterijen rond­

gebracht.

Het sprak vanzelf dat elke oproep in het betrokken gezin en in een wijde kring daaromheen als een verpletterende slag aankwam. Aan de in Amster­

dam woonachtige Duitse Joden werd daarbij spoedig duidelijk dat de meeste oproepen tot leden van hun groep gericht waren. Dat was een bevestiging van de toch al bij hen gewekte indruk dat de uitsluitend uit Nederlandse Joden bestaande Joodse Raad de neiging had, met de belangen van de Duitse Joden geen rekening te houden: was het soms de bedoeling van de Joodse Raad, alle Duitse Joden voor de wolven te gooien om de Nederlandse te redden? Cohen en Asscher werden met felle verwijten overstelpt. Zij vingen ze op door goed te vinden dat een Duitse emigrant, de bijna zeventigjarige prof. dr. M ax Brahn, namens alle niet-Nederlandse Joden de vergaderingen van de Joodse Raad, zonder stemrecht overigens, zou bijwonen - ‘dit niet alleen opdat hij’ , zei Asscher op 9 juli in de eerste vergadering waar Brahn aanwezig was, ‘geheel op de hoogte zal kunnen zijn, maar ook daar de Joodse Raad wil tonen, de kop in te willen drukken aan animositeiten die bij enkelen in hun nervositeit te voorschijn komen. '(Applaus)1

1J R : Notulen, 9 juli 1942, p. 1. Brahn vormde een Beirat die eerst uit tien, later uit twintig leden bestond, onder wie ook twee vertegenwoordigers van de Poolse en de Russische Joden. Invloed op het beleid van de Joodse Raad kreeg die Beirat niet.

(14)

Die nervositeit was maar al te begrijpelijk, vooral bij diegenen die de oproep, zich bij de Zentralstelle te melden, ontvangen hadden. W at moesten zij doen? Aan de oproep gevolg geven o f hem negéren? Aansporingen in de richting van dat laatste gingen van de Joodse Raad niet uit, maar zoveel te meer van anderen. Misschien, zei men, zou het beloofde Tweede Front volgende week o f volgende maand al een feit zijn! Konden de opge- roepenen zich dan niet beter een korte tijd schuil houden? Maar waar en bij w ie? En welke risico’s zouden daaruit voortvloeien? Joden moesten

’s avonds na acht uur elk in hun eigen woning aanwezig zijn. W at moest men doen met het persoonsbewijs waarin zich een duidelijke zwarte J bevond? W at met de Jodenster die men buitenshuis steeds moest dragen?

Ouderen die opgeroepen waren, worstelden met die vragen - jongeren vaak niet minder. Op 10 juli vond in het Joods Lyceum te Amsterdam de jaarlijkse promotieplechtigheid plaats. N a de uitreiking van de diploma’s kreeg, aldus Presser (die als geschiedenisleraar aanwezig was),

‘een meisje uit de hoogste klas, dat pas een uitstekend eindexamen had afgelegd, verlof. . ., de dames en heren leraren om raad te vragen. Zij en haar zusje, ook op die school, hadden de oproep ontvangen, een paar dagen later naar Duitsland te gaan.1 Welnu: wat moesten ze doen? Daar stond dat meisje, zeventien jaar, met haar einddiploma vol achten en negens, helemaal alleen, onbeschermd, maar recht­

op voor de groene tafel waarachter haar leraren zaten . . . ‘Dames en heren, zegt u ons toch asjeblieft wat we doen moeten.’ Een enkele onzer2 reageerde onmiddel­

lijk: ‘Niet gaan!’ Een ander stemde er mee in, nog een, nog een. De anderen zwegen, weer iemand boog het hoofd. Niemand kon ze werkelijk helpen.’3 Velen waren er die zich, ongeacht de lastgevingen van de Zentralstelle en de bemoeienissen van de Joodse Raad, op het standpunt stelden dat zij uit zichzelf geen stap zouden zetten om hun deportatie te vergemakkelijken.

Reeds enkele dagen na de verzending van de eerste duizend oproepen (die eerste duizend werden spoedig door ruim drieduizend andere gevolgd), was het aan Aus der Fünten en zijn directe chef Lages duidelijk dat hun systeem dreigde spaak te lopen: de aangetekende oproepen, zich bij de Zentralstelle te melden, waren de deur uitgegaan en velen reageerden daar niet op. D e eerste maatregel welke de Zentralstelle daarop nam, was, de op­

roepen niet langer via de posterijen te verzenden maar ze, ter intimidatie, te laten afgeven door agenten van de Amsterdamse gemeentepolitie. Dat

1 Zij hadden zich dus bij de Zentralstelle gemeld waar men hun het deportatiebevel uitgereikt had. 2 Presser zelf. 3 (RvO) J. Presser: Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom (1965), dl. I, p. 255.

(15)

DE R A Z Z I A VAN

1 4

JU L I

geschiedde voor het eerst in de middag van zondag 12 juli. Allen aan wie die oproepen uitgereikt werden, moesten zich de volgende dag, maandag 13 juli, bij de Zentralstelle vervoegen. En wéér bleven velen weg. Dus werd (wij vermoeden: na overleg met het Reichskommissariat) besloten, reeds de volgende dag, dinsdag 14 juli, op dat weerbarstige Amsterdamse Jodendom de krachtigst mogelijke vorm van pressie toe te passen: een razzia die ver­

bonden zou worden met de aankondiging dat diegenen die men zou arres­

teren, naar het beruchte vernietigingskamp Mauthausen overgebracht zouden worden indien allen die tot dusver bij de Zentralstelle weggebleven waren, zich niet alsnog zouden melden om er hun deportatiebevel in ontvangst te nemen; vertrouwd werd dat razzia en dreigement tevens zouden waar­

borgen dat met de eerste treinen die in de nacht van dinsdag 14 op woensdag 15 juli het Centraal Station zouden verlaten, inderdaad ongeveer veertien­

honderd Joden naar Westerbork zouden vertrekken.

Het in Amsterdam gelegerde bataljon van de Ordnungspolizei werd ge­

alarmeerd. O m acht uur ’s morgens werd de razzia ingezet: in de Jodenhoek en in delen van Amsterdam-zuid. Overvalwagens kwamen er aanrijden, de mannen in hun groen uniform sprongen er uit, zetten straten a f en dreven de Joden die er woonden o f die er toevallig Hepen, bijeen. ‘Jonge kerels’ , aldus Vrij Nederland, ‘vluchtten in doodsangst over de daken. . . Mannen werden van hun vrouwen gescheiden, kinderen van hun moeders.’1 Volgens Het Parool werden in de Jodenhoek enkele Griinen door Joden die zich verzetten, in het water gesmeten, maar

‘ook Joden, vooral vrouwen en meisjes, sprongen in paniek o f bij pogingen om tussen de Duitse cordons uit te komen, in de grachten, waarbij burgers die deze drenkelingen wilden redden, zich door de Duitse politie verschillende malen met de vuurwapenen zagen bedreigd. Op andere plaatsen weigerden de Joden zich vrijwillig naar buiten te begeven en lieten zij zich letterlijk uit de huizen sleuren.’2 Zeven Joden raakten die ochtend ernstig gewond. D e overigen moesten zich in stoeten opstellen. De stoet uit de Jodenhoek trok eerst onder zware bewaking naar het Koloniaal Instituut in Amsterdam-oost3 waarin de Ord­

nungspolizei gelegerd was, vervolgens vandaar naar de Zentralstelle-, de stoeten uit zuid werden rechtstreeks daarheen gevoerd. Dr. J. Hemelrijk, ex-conrector van het Gymnasium te Alkmaar, nadien leraar aan het Joods Lyceum te Amsterdam totdat hij na lange tweestrijd geweigerd had, de Jodenster te dragen, zag een van die stoeten:

1 Vrij Nederland, II, 17 (23 juli 1942), p. I. 2 Het Parool, 41 (25 juli 1942), p. 3.

3 Thans het Koninklijk Instituut voor de Tropen.

(16)

‘Over de brug kwamen ze aan, mij tegemoet, onzeker lopend, als waren ze licht beschonken; een groep mensen, zomaar bijeen geraapt van straat en huis.

Nette landverhuizers zonder bagage. Nog begreep ik niet wat voor gruweldaad daar werd bedreven. Ze kwamen dichterbij en plotseling zag ik een bekend gezicht: vooraan liep mijn collega van het Joods lyceum, dr. Presser, en aan zijn armen liepen, als door een duizeling bevangen, twee vrouwen. Nauwelijks herkende hij mij, terwijl ik argeloos op hem toe wilde stappen, o f driftig wenkte hij mij met zijn duim terzijde om me te waarschuwen (want ik liep zonder ster) en zijn blik duidde fel naar achteren. Ik hield mijn pas en adem in en zag de bleek-vertrokken en verstarde gezichten van meisjes, vrouwen en ook mannen.

Plotseling sloeg de werkelijkheid me met verbijstering en woede, toen ik naast de ontstelde mensengroep en ook er achter de cynische tronies zag van enkele als heer verklede dienders. Het was me alsof een wilde schreeuw zich wou losscheuren uit mijn keel, toen ik stilstaande het menselijk offervee voorbij liet gaan. Daarna, als uit een verdoving ontwakend, zag ik van alle kanten zulke groepen mensen aankomen, voortgedreven op eendere manier naar de Euterpe- straat, naar het ommuurde plein van het schoolgebouw. Magnetisch werd ik meegetrokken en keek door een spleet van de zijpoort. Daar zag ik een ont­

roerend mooi meisje van ongeveer 16 jaar, dat handenwringend in haar wan­

hoop rechtop en naar me toegekeerd juist midden op het plein stond, haar betraande ogen in een van smart verwrongen gezicht doelloos omhoog en in de verte richtend te midden van een onbeschrijfelijke ellende om haar heen. Toen ik me tandeknarsend omdraaide, keek ik in de flitsende ogen van een bejaard dametje, dat zei, alsof ze bijtend g if wou spugen: ‘Wat een gespuis, meneer!” 1

Van de bijeengedreven Joden werd in de Zentralstelle nagegaan o f ieder w el de Jodenster droeg en o f die ster stevig vastgenaaid zat. Enkele tientallen bij wie dat niet het geval bleek te zijn, werden apart gezet om als strafge­

vallen naar het concentratiekamp Amersfoort gevoerd te worden. Hetzelfde gebeurde met enkele niet-Joden die tegen het barbaarse optreden van de Ordnungspolizei geprotesteerd hadden en die aan de stoeten der slachtoffers toegevoegd waren. In totaal kreeg de Ordnungspolizei bijna driehonderd Joodse mannen en ruim tweehonderdveertig Joodse vrouwen in handen.

Zij werden die dinsdag overdag op de binnenplaats van het gebouw van de Zentralstelle vastgehouden; de vrouwen werden in het midden opgesteld, de mannen moesten er urenlang omheen marcheren. ‘U it de ramen’, aldus Presser, ‘hingen vrouwelijke employé’s van de Duitsers, maakten kiekjes voor de Heimat en amuseerden zich blijkens hun geschreeuw en gelach kostelijk.’2

1 J. Hemelrijk: Er is een weg naar de vrijheid. Zeven maanden concentratiekamp (1965), p. 11- 12 . 2 J. Presser: Ondergang, dl. I, p. 257.

(17)

DE RAZZIA VAN

1 4

JULI

In het begin van de middag werden Cohen en Asscher naar de Zentralstelle geroepen. Zij betoogden er dat men in elk geval allen die staflid van de Joodse R aad waren, diende los te laten. Het waren er ruim dertig. Zij her­

kregen meteen hun vrijheid. Van de voorzitters van de Joodse Raad werd vervolgens geëist dat zij het bericht van de razzia en het er aan vastgekop­

pelde dreigement aan de gehele Joodse bevolking van Amsterdam zouden doorgeven. Cohen en Asscher verklaarden zich daartoe bereid. D e tekst voor een ‘extra-editie’ van Het Joodse Weekblad werd opgesteld waarin zij zouden bekendmaken:

‘De Sicherheitspolizei deelt ons het volgende mede: Ongeveer zevenhonderd Joden zijn heden te Amsterdam gearresteerd. Als deze week niet de vierduizend daartoe aangewezen Joden naar de werkkampen in Duitsland vertrekken, zullen de zevenhonderd arrestanten naar een concentratiekamp in Duitsland worden overgebracht’ -

aan welk concentratiekamp daarbij werd gedacht (Mauthausen), werd bekend verondersteld en de Zentralstelle had er geen bezwaar tegen gehad, het aantal der opgepakten iets te hoog aan te geven.

Van de Zentralstelle begaven Cohen en Asscher zich naar het hoofdbureau van de Joodse Raad. De raad werd er in spoedvergadering bijeengeroepen.

‘Ons is’, aldus, volgens de notulen, Cohen en Asscher,

‘in het belang van de gearresteerde gijzelaars dringend verzocht, onze mede­

werking te verlenen om de aangewezenen voor Duitsland over te halen, inder­

daad te vertrekken. De voorzitters menen voorts, dat een beroep moet worden gedaan op de aanwezige leden, zoveel als in hun macht is, de gemoederen te trachten te kalmeren.’

Hoe kon de Joodse R aad die ‘medewerking verlenen’ ? Hierover vond een ‘uitvoerige bespreking’ plaats waarvan de slotsom was dat bij de vier­

duizend die naar Westerbork moesten vertrekken, nog diezelfde dag door boodschappers van de Joodse Raad een circulaire rondgebracht zou worden waarin ‘de voorzitters van de Joodse Raad’ de tekst van de bekendmaking in Het Joodse Weekblad zouden herhalen maar er ook nog één (door Cohen geformuleerde) passage aan zouden toevoegen: ‘W ij voelen ons verplicht, u te wijzen op de ernst dezer waarschuwing. Overweegt haar goed. Zij betreft het lot van zevenhonderd uwer mede-Joden.’1 De lezer ziet: er werd hierin niet expliciet op aangedrongen dat de vierduizend zich naar het Centraal Station zouden begeven - impliciet natuurlijk wèl.

1 J R : Notulen, 14 juli 1942, p. 1.

(18)

In de gezinnen waar men de extra-editie van Het Joodse Weekblad en de circulaire van de Joodse Raad ontvangen had, vonden vaak vertwijfelde discussies plaats, speciaal ook in de gezinnen van jongeren die zonder hun ouders zouden moeten vertrekken. Verscheidenen van die jongeren hadden vernomen dat, als zij niet kwamen opdagen, hun ouders naar Mauthausen gezonden zouden worden. ‘Ik heb’ , aldus Hemelrijk,

‘bij enkele meisjes aan huis de wanhopige besprekingen meegemaakt en ging geslagen weer weg, omdat ik geen uitkomst wist. ‘Niet gaan!’ was mijn dringen­

de raad. ‘En dan?’ was de radeloze vraag van de radeloze ouders. De meesten gingen dan ook’1 -

gingen, na een hartverscheurend afscheid, het pikdonker in; gingen naar de tram o f liepen, een rugzak op, een koffer in de hand, dwars door de ver­

duisterde stad naar het Centraal Station. En stapten in de gereedstaande trein.

In de nacht van 14 op 15 juli was in de twee treinen van de Nederlandse Spoorwegen plaats voor veertienhonderd personen. Veertienhonderd waren opgeroepen - negenhonderdtwee-en-zestig verschenen: van elke drie opgeroepenen had dus één het deportatiebevel naast zich neergelegd. In de nacht die volgde, die van 15 op 16 juli, was het resultaat voor de Zentralstelle nog teleurstellender: van de veertienhonderd meldden zich nog geen zeshonderd bij het Centraal Station. Intussen hadden zich evenwel van diegenen die in de nacht van 18 op 19 juli moesten vertrekken, zovelen bij de Zentralstelle vervoegd om hun deportatiebevel in ontvangst te nemen, dat de ruim vijfhonderd slachtoffers van de razzia van 14 juli, de strafge­

vallen uitgezonderd, in de ochtend van de 16de vrijgelaten werden, onder hen Presser en zijn jonge vrouw. De mannen hadden twee nachten moeten doorbrengen, liggend in de gangen van de Zentralstelle, de vrouwen in de kelder annex fietsenbergplaats. De Joodse Raad had hen van eten mogen voorzien.

Protesten

Op de aankondiging der deportaties was door de illegale bladen met felheid gereageerd. ‘Men bedenke’ , schreef Het Parool,

‘wat te gebeuren staat. Ruim honderdduizend Nederlanders, aanvankelijk misschien alleen de mannen, maar daarna ook grijsaards, vrouwen en kinderen,

1 J. Hemelrijk: Er is een weg naar de vrijheid, p. 11.

(19)

ILLEGALE O P R O E P E N

Nederlanders als wij allen . . zullen aanstonds als vee worden weggevoerd om in een ontredderde omgeving te worden opgesloten in kampen waar geen menswaardig bestaan meer mogelijk i s . . . . Hoon en schande zullen ons deel zijn als wij dit alles zouden toestaan.’ 1

De Vonk riep tot staking op, De Oranjekrant (een illegaal blad dat sinds begin '42 door de journalist Johan H. D oom uitgegeven werd) betoogde dat men ‘een volkomen chaos op administratief gebied’ moest laten ontstaan:

‘ Steek de gemeentehuizen in brand, leg de bevolkingsregisters in de as!’2 Door de beeldhouwer Gerrit van der Veen, die zich zo geweerd had in het kunstenaarsverzet, werd een ‘Manifest bij de wederinvoering der slavernij’

opgesteld dat o.m. in De Waarheid gepubliceerd werd. Daarin werd op de politie een beroep gedaan, gegeven opdrachten slechts in schijn uit te voeren:

‘ Weet dat van elke man, van elke vrouw, van elk kind, die gij aanbrengt, gij ook de moordenaar zoudt zijn! Spoorwegpersoneel, machinisten, bedenkt dat iedere trein die geladen met slaven door u vervoerd wordt, ter slachtbank gaat!!’3 D e socialistische leider Koos Vorrink en de hoofdredacteur van Vrij Neder­

land H. M . van Randw ijk stelden samen een illegaal pamflet op waarin zij meedeelden dat van de nacht van 14 op 15 juli a f telkens twaalfhonderd Joden Amsterdam zouden moeten verlaten. ‘W ij verwachten’ , schreven zij, ‘dat secretarissen-generaal, burgemeesters, hogere ambtenaren hun ambt in de waagschaal zullen werpen en zullen weigeren om nog langer met de Duitse bezetting samen te werken.’ Vorrink en van Randw ijk riepen voorts een ieder op, een brief te sturen aan de Wehrmachtbefehlshaber, gene­

raal Christiansen, waarin aan deze verzocht werd, zijn ‘invloed aan te wen­

den om de meedogenloze deportatiemaatregelen te voorkomen . . . W ij doen een beroep op u, in de naam van de gerechtigheid en de Christe­

lijke naastenliefde, terwille van onze Joodse landgenoten, voor de toekomst van onze beide volken en van Europa.’4

De protesten en oproepen tot hulpverlening werden herhaald na de razzia van 14 juli en het vertrek van de eerste deportatietreinen. ‘Een levend deel van het Nederlandse volk is’, schreef De Vonk, ‘uit ons midden wegge­

scheurd, zoals men honden naar het asyl brengt om gegast te worden.’5 De

1 Het Parool, 40 (14 juli 1942), p. 1, 4. 2 De Oranjekrant, 10 (eind juli 1942), p. 3.

3 De Waarheid, 51 (3 aug. 1942),p. 1. 4 Pamflet: ‘Landgenoten! De slag is gevallen!’

(Collectie pamfletten, 308) Vorrink en van Randwijk meenden dat deze actie effect kon hebben, gezien ‘het bekende feit dat er ten aanzien van de Jodenver­

volgingen geen eensgezindheid bestaat tussen Wehrmacht en Nazipartij.’ (Verzet, I, 3 (aug. 1942), p. 6). Dat zij met hun beroep bij Christiansen geheel aan het verkeerde adres waren, zal nog blijken. 6 De Vonk, II, 10 (aug. 1942), p. 1.

(20)

Waarheid riep zijn lezers op, de Joden aan onderduikadressen te helpen, maar achtte het overigens, ‘behoudens in noodgevallen’ , onjuist indien men adressen die voor het herbergen van illegale werkers gebruikt werden, aan Joden ter beschikking stelde: ‘onze Joodse landgenoten zijn het meest geholpen door de strijd die tegen onze en hunne vijanden wordt gevoerd.’1

A l in juli werd duidelijk dat deze en dergelijke oproepen, voorzover zij er op gericht waren, het apparaat van de Nederlandse overheid te be­

ïnvloeden, geen succes hadden. ‘W ij willen er geen doekjes om winden’ , schreef Vorrink in Verzet, het illegale blad dat hij was gaan uitgeven nadat hij de redactie van Het Parool verlaten had:

‘Tegenover de grootte van de verschrikkingen waarvan wij de stomme getuigen zijn, blijft ons volk beneden de maat. Hoe lang nog zullen Nederlandse ambtenaren . . . voortgaan met hand- en spandiensten te verlenen aan de beulen van ons volk? De heren secretarissen-generaal, vooraan de karakterloze indivi­

duen Frederiks en Hirschfeld, blijven op hun zetels zitten en geven aldus het minderwaardige voorbeeld aan de rest . . . Bedrijfsdirecteuren, rijks- en ge- meente-ambtenaren van allerlei slag, politie en justitie, spoor- en tramweg­

personeel, zij voeren de bevelen van de vijand uit, zij houden punctueel de administratie bij van ons volksleven.’ 2

‘D e gemoedstoestand der Joden’, aldus Slaet op den Trommele,

‘is hartverscheurend. De Joodse stadsdelen zijn van geween en gekerm vervuld . . . Maar de Nederlandse politie (thans door zijn superieuren wel ganselijk tot een groep gehuurde moordenaars gemaakt) verleende zijn medewerking tot deze gruwelen; en de hoge ambtenaren, de secretarissen-generaal voorop, staken de kop voor de zoveelste maal in het Haagse zand.’3

★ De kerken spraken.

Er lag, als steeds, aan dit spreken gemeenschappelijk beraad ten grondslag, gevoerd in het Convent der Kerken, dat zich sinds enige tijd als ‘Interker­

kelijk Overleg’ aanduidde.4 Tot dit college dat in de zomer van '40 door acht 1 De Waarheid (eind aug. 1942), p. 5. 2 Verzet, I, 3, p. 6. 3 Slaet op den Trommele, 21 (eind juli 1942), p. 1-2. 4 Tot die naamsverandering was besloten om niet de indruk te wekken dat het college van overleg ‘een bepaald georganiseerd lichaam (was) dat eventueel zou kunnen worden opgeheven’ - opgeheven door de bezetter (H. C. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk (1946), dl. I, p. 142). Na zulk een in­

greep hadden de kerkgenootschappen natuurlijk hun overleg wel kunnen voort­

zetten maar aangezien dat overleg gericht was op het behoud van de normale kerkelijke vrijheden, wilden zij de schijn, illegaal werkzaam te zijn, liever vermijden.

(21)

HE T T EL EG RAM DER KE RKE N

protestantse kerkgenootschappen gevormd was1 (een negende, de door ds. G. H. Kersten geleide Gereformeerde Gemeenten, was er in '41 slechts korte tijd in vertegenwoordigd geweest), was eind ’41 ook de Room s- Katholieke kerk toegetreden. N u was er in mei en juni '42 in dit Interker­

kelijk Overleg overeenstemming over bereikt dat met het oog op de nieuwe, hoogst ernstige discriminerende maatregelen die de bezetter getroffen had (de invoering van de Jodenster, de voortgezette beroving der Joden, de be­

perking van hun bewegingsvrijheid) een nieuw adres tot de Reichskommissar gericht moest worden. Er werd hier al een concept voor opgesteld, o.m. door de vertegenwoordiger van het Episcopaat, mgr. F. A . H. van de Loo, en door een van de twee vertegenwoordigers van de Nederlandse Hervormde Kerk, prof. dr. H. Kraemer, toen het door Schmidts toespraak en de nadere berichten uit Amsterdam duidelijk werd dat iets nog veel emstigers te ge­

schieden stond: de deportatie van alle Joden. Op 10 juli kwam het Inter­

kerkelijk Overleg in Den Haag bijeen; van de Loo en Kraemer stelden er voor, het nieuwe adres even te laten rusten maar onmiddellijk een protest- telegram te richten tot Reichskommissar Seyss-Inquart, tot de Generalkommis- sare Schmidt en Rauter en tot generaal Christiansen. Er werd een tekst opgesteld waarmee ook de Gereformeerde Gemeenten zich konden ver­

enigen, en het gevolg was dat reeds één dag later, 1 1 juli, namens tien Neder­

landse kerkgenootschappen (het hoogste aantal dat ooit een tot de bezetter gericht stuk ondertekend heeft) een telegram gezonden werd aan de ge­

noemde Duitse autoriteiten, waarvan de tekst luidde:

‘De . . . Nederlandse Kerken, reeds diep geschokt door de maatregelen tegen de Joden in Nederland, waardoor zij uitgesloten worden van het deelnemen aan het normale volksleven, hebben met ontzetting kennis genomen van de nieuwe maatregelen, waardoor mannen, vrouwen, kinderen en gehele gezinnen zullen worden weggevoerd naar het Duitse rijksgebied en onderhorigheden. Het leed dat hiermede over duizenden gebracht wordt, de wetenschap dat deze maat­

regelen tegen het diepste zedelijk besef van het Nederlandse volk strijden, bovenal het indruisen van deze maatregelen tegen hetgeen ons van Godswege als eis van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt, nopen de Kerken tot u de drin­

gende bede te richten, aan deze maatregelen geen uitvoering te geven. Voor de Christenen onder de Joden wordt ons deze dringende bede tot u bovendien nog ingegeven door de overweging, dat hun door deze maatregelen het deelnemen aan het kerkelijk leven wordt afgesneden.’ 2

1 De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de Evangelisch- Lutherse Kerk, het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap. 2 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 101.

(22)

Bij de verzending van dit telegram hadden de twee afgevaardigden der hervormden, prof. Kraemer en ds. H. J. Dijckmeester, waarnemend secretaris der Synode (de secretaris, ds. K. H. E. Gravemeyer, was begin mei in het kader van de eerste grote gijzelaarsactie gearresteerd), op eigen gezag gehandeld: zij hadden het kerkbestuur, de Algemene Synodale Commissie, niet geraadpleegd.

Het Interkerkelijk Overleg had op 10 juli nog méér besloten: op zondag 26 juli zou in alle kerken de tekst van het protesttelegram aan de Duitse autoriteiten voorgelezen worden en voorts zou op die zondag in alle diensten een speciaal gebed uitgesproken worden waaraan een zoveel mogelijk ge­

lijkluidende inleiding zou voorafgaan; in die inleiding zou de tekst van het telegram opgenomen worden.

Het telegram leidde binnen het Reichskommissariat tot snel beraad. Generaal Christiansen nam daar persoonlijk niet aan deel: hij had het telegram dat hem bereikt had, aan Seyss-Inquart doorgezonden met de aantekening:

‘die Unterschriften (d.w.z.: de ondertekenaars) ‘auch gleich mit abfiihren.’1 Een onzinnige opmerking! A lsof het niet Seyss-Inquarts opdracht was, openlijke strijd met de kerken uit de weg te gaan! De wenselijkheid daarvan was nog onderstreept door de gebeurtenissen die zich enkele maanden te­

voren in bezet Noorwegen afgespeeld hadden: daar was de Lutherse bisschop van Oslo afgezet en als reactie daarop had de Lutherse kerk alle banden met de staat verbroken. Aan die Noorse kerkstrijd hadden Duits- lands tegenstanders in hun propaganda veel aandacht besteed - een openlijk conflict met de Nederlandse kerken was het laatste wat Reichskommissar Seyss-Inquart en Generalkommissar Schmidt begeerden. Maar wat zouden de Nederlandse kerken op hun telegram laten volgen? Op 15 juli zou het eerste deportatietransport Amsterdam verlaten en daarna zou het tot nieuwe transporten komen, maandenlang. W at, als de kerken in het voetspoor van de illegale pers (de voornaamste artikelen werden door de Sicherheitsdienst in vertaling aan het Reichskommissariat voorgelegd) de burgerlijke onge­

hoorzaamheid zouden gaan prediken o f van de kansels a f de gelovigen zouden oproepen, hun woningen open te stellen voor Joodse onderduikers? Was dat alles te voorkomen? Inderdaad, Seyss-Inquart en Schmidt meenden dat de slotzin uit het telegram van het Interkerkelijk Overleg, die betrekking had op ‘de Christenen onder de Joden’, hun de gelegenheid bood, een zekere greep op de kerken te krijgen: werden de Christen-Joden voorlopig van deportatie uitgezonderd, dan zouden de kerken het gevoel hebben, iets positiefs bereikt te hebben, en Seyss-Inquart en Schmidt koesterden de hoop

1 BdS, IV B 4: map 'Evangelische Juden’.

(23)

dat zij dan feitelijk verzet van de zijde der kerken tegen de deportatie van de overige Joden konden tegengaan met het dreigement dat, als de kerken zich niet onmiddellijk intoomden, aan de uitzonderingspositie der Christen- Joden een einde zou worden gemaakt. Die uitzonderingspositie werd door hen als tijdelijk gezien. Het punt kwam op de eerstvolgende Chcfsitzung (vrijdag 17 juli) ter sprake. Seyss-Inquart, door Rauter onder druk gezet, gaf daar als zijn opvatting weer, ‘dass nachdem alle anderen Juden abgeschoben sein werden, bei nachstbester Gelegenheit, die politisch passt, auch die letzten ‘christ- lichen’ Juden nach dem Osten verpflanzt werden sollten . Rauter, aldus Seyss- Inquart, moest zijn beleid niet verkeerd begrijpen: ‘ Wenn er, der Reichs­

kommissar . . . durch dieses Entgegenkommen die christlichen Kirchen aus Anlass der Evakuierung der niederlandischen Juden zutn Schweigen bringen könnte, ware für ihn viel gewonnen’. Niet anders dacht Schmidt er over. Deze g a f een dag later aan Rauter de verzekering dat, wat hem betrof, alle Christen-Joden

‘ letztlich auch abgeschoben werden können.’1 O ver dat alles zou uiteraard jegens de vertegenwoordigers van de kerken gezwegen worden.

DE BEZETTER BEPAALT ZIJN BELEID

Op de avond van de 14de juli (de dag waarop in Amsterdam ruim vijfhonderd Joden bij een razzia gegrepen waren) was ds. Dijckmeester bij Schmidt geroepen. Hij kreeg namens de Reichskommissar te horen dat de Christen- Joden, voorzover zij vóór 1 januari 1941 gedoopt waren, van deportatie vrijgesteld zouden worden, en, deed Schmidt weten: ‘aan verzachting der maatregelen voor gemengd-gehuwden werd nog gewerkt.’2 Dat alles mocht Dijckmeester aan de besturen der kerkgenootschappen meedelen.

Dijckmeester antwoordde, aldus Touw, ‘dat de kerken voor deze toezegging erkentelijk waren, maar natuurlijk het standpunt handhaafden dat in hun telegram uitkwam.’3

Op 13 juli, daags voor de bespreking tussen ds. Dijckmeester en Schmidt, was prof. Kraemer in het kader van de tweede grote gijzelaarsactie ge­

arresteerd. Gravemeyer gijzelaar, Kraemer nu ook, prof. mr. P. Scholten (in de tweede helft van '41 voorzitter van het Convent der Kerken) naar de

1 Notitie, 18 juli 1942, van Rauter voor Harster (H SSuPF, 185 b). 2 Mededeling, 15 juli 1942, van H. J. Dijckmeester aan de overige leden van Interkerkelijk Overleg, in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 101. 3 A.v., dl. I, p. 401.

(24)

Veluwe verbannen1 - en Gravemeyers secundus, dr. G. P. van Itterzon, zat nog steeds wegens zijn rol in het Schoolverzet in het concentratiekamp Amersfoort! In de Algemene Synode der Hervormde Kerk die volgens tevoren gemaakte afspraken op 15 juli geopend werd, ging zich beduchtheid aftekenen. Het Interkerkelijk Overleg wenste dat het algemene bezwaar­

schrift tegen de Jodenvervolging, ongeacht het telegram van 1 1 juli, in verdere voorbereiding genomen zou worden, maar de Synode ‘voelde minder voor zulk een schriftelijk protest en wilde’ , aldus Touw , ‘desnoods alleen een verzoek aan de bezettende macht richten’ ; wat de voorlezing in de kerken betrof waartoe het Interkerkelijk Overleg op 10 juli besloten had, was de Synode van opinie dat de inleiding (waarin de tekst van het protest- telegram opgenomen zou worden) kort gehouden moest worden en dat de ‘hoofdzaak’ diende te bestaan uit ‘het gebed, in een toon van ootmoed en schuldbesef’.2 D e formulering van dat gebed werd opgedragen aan de Groninger hoogleraar prof. dr. W . J. Aalders, aan ds. Dijckmeester en aan ds. R . Dijkstra. Inderdaad, de tekst die zij opstelden3, voldeed aan de gestelde eisen:

‘Hoog en heilig God, God van Abraham, Izaak en Jacob, Vader van onze Here Jezus Christus, Wiens oordelen over de aarde gaan, wij werpen ons voor U ter neder in onze grote nood. Wij willen niet slechts klagen over zoveel leed als waardoor Uw mensenkinderen worden gewond. Wij willen ook niet enkel hen beklagen wie dit leed bijzonder zwaar drukt. Wij bidden U, o f Gij ons wilt bewaren, opdat wij niet alleen anderen aanklagen, maar allereerst onszelven.

Beweeg ons door U w Heilige Geest zó, dat wij vóór alles en in alles klagen over onze zonden.

Het zijn onze zonden, die van ons land en volk, onze kerk en gemeente, onze gezinnen en personen, die Uwe oordelen naar recht over ons hebben gebracht.

Wij hebben geleefd in zelfgenoegzaamheid en gerustheid, in overmoed en eigenwaan, in wereldse gezindheid en genietingen, in dubbelhartigheid en in dubbelzinnigheid van leven, ook in schijn van godsvrucht en deugdzaamheid, en wij hebben daarbij vergeten en vertreden het recht dat Gij op ons hebt en dat onze naasten in U w naam op ons kunnen doen gelden. . .

Leer ons aanvaarden en dragen wat Gij ons oplegt, zolang het U behaagt ons te straffen, omdat wij het hebben verdiend’ -

en in deze, wat de actualiteit betrof, overwegend passieve toon ging dit

1 Scholten had begin '42 eerst een gedwongen verblijfplaats in Zuid-Limburg gekregen. 2 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 402. 3 Tekst in a.v., dl. II, p. 103-04.

(25)

HET KERKELIJK GEBED

gebed geruime tijd voort, speciale aandacht vragend voor de slachtoffers van de arbeidsinzet en hun gezinnen, en voor de Joden:

‘Wij dragen bepaaldelijk aan U op het volk Israël dat in deze dagen zo bitter wordt beproefd. Gij zult hen niet voor altijd verstoten, want bij U zijn levende beloften voor hun toekomst. Houd hen staande. Breng hen tot bekering, opdat zij de waarachtige verlossing mogen verkrijgen die Gij geschonken hebt in Christus, U w zoon. In het bijzonder bidden wij U voor die kinderen Israëls die met ons verbonden zijn door eenzelfde geloof. Schenk hun de kracht om hun kruis te dragen, achter Hem aan in Wien zij hun Verlosser hebben gevonden’ - gaan wij te ver wanneer wij stellen dat dit gebed van dezelfde gedistancieerd- heid getuigde die men reeds kon aantreffen in het uit september '41 daterende

‘herderlijk schrijven’ van de hervormde synode? En dat in dit gebed weer het hatelijke element stak: de vervolging der Joden is gevolg van het feit dat zij Christus verworpen hebben en is dus, theologisch beschouwd, hun eigen schuld? Zeker, er werd een krachtig verband gelegd tussen het Nieuwe en het Oude Testament (‘God van Abraham, Izaak en Jacob, Vader van onze Here Jezus Christus’), maar overigens ontbraken passages die men zou kunnen interpreteren als aansporingen tot feitelijke hulpverlening. Passages die de bezetter zou kunnen beschouwen als bij uitstek tegen hèm gericht, ontbraken eveneens, zij het dat hij natuurlijk het gebed als geheel diende te zien als een bittere klacht over de nood waarin zijn bewind zovelen gestort had.

Het gebed werd door de overige protestantse kerkgenootschappen over­

genomen; de Gereformeerde Kerken brachten één wijziging aan: in de tekst die aan de gereformeerde kerkeraden toegezonden zou worden, zou niet van ‘het volk Israël’ gesproken worden maar van ‘U w oude bondsvolk Israël’.1

Beide stukken, inleiding èn gebed, werden door de hervormde synode op 16 juli goedgekeurd. Diezelfde dag kwamen noodkreten uit Amsterdam en Westerbork binnen: onder diegenen die met de eerste deportatietransporten Amsterdam verlaten hadden, bevonden zich Joden die lidmaat waren van de hervormde kerk! Vanuit de synode werd Generalkommissar Schmidt op­

gebeld en hem werd ook een telegram gezonden. Op 18 juli deed Schmidt weten dat de bezetter zich aan zijn toezegging zou houden - en uit beducht­

heid dat hij daarvan zou terugkomen, besloot de synode, het afgesproken bezwaarschrift tegen de algemene Jodenvervolging dat in voorbereiding

1 Tekst in Th. Delleman e.a.: Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de Duitse tyrannie (1950), p. 583-86.

(26)

was (geen ‘protest’ , slechts een ‘verzoekschrift’), geheel te laten vervallen.

Op donderdagochtend 23 juli gingen, zoals gebruikelijk, van het secre­

tariaat der synode de stukken uit die voor alle hervormde predikanten in den lande bedoeld waren. Zij ontvingen het boven weergegeven gebed plus de korte inleiding waarin het telegram van 1 1 juli letterlijk opgenomen was.

Eén o f meerdere verraders onder die predikanten gaven de ontvangen stukken onmiddellijk aan organen van de bezetter door. D e teksten werden met spoed in het Duits vertaald. Vrijdagochtend 24 juli werd ds. Dijckmeester bij Schmidts plaatsvervanger geroepen. Er werd Dijckmeester gezegd dat de Reichskommissar wenste, dat de tekst van het telegram geschrapt zou worden uit de inleiding tot het gebed. Als argument Het Seyss-Inquart naar voren brengen dat het telegram een vertrouwelijk stuk was. Dat was natuurHjk niet zijn werkelijke argument: kennehjk beschouwde hij het ootmoedige gebed als vrij onschuldig, maar het telegram niet: het repte van ‘ontzetting’

en het sprak uit dat de Jodendeportaties strijdig waren met ‘het diepste zedelijk besef van het Nederlandse volk’ en indruisten ‘tegen hetgeen ons van Godswege als eis van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt’

- dat waren krachtige bewoordingen die men als een aansporing tot hulp­

verlening kon opvatten.

Dijckmeester antwoordde dat hij Seyss-Inquarts wens aan alle kerkgenoot­

schappen zou overbrengen maar dat hij persoonlijk inwilliging afwees aangezien ‘er een onlosmakelijk verband bestond tussen de gehele afkondi­

ging en de voorlezing van het telegram.’1 Hij spoedde zich naar de synode die nog in vergadering bijeen was. Daar betoogde hij, ‘dat het niet mogelijk was, noch tegenover de Heer der Kerk, noch tegenover de Joden, noch tegenover de andere kerken, de voorlezing van het telegram in te trekken.’2

‘In de synode’ , aldus Touw, ‘overwoog echter de gedachte: onder fatsoen­

lijke mensen mag de ene partij niet tot publikatie van een document over­

gaan wanneer de andere partij zich daartegen verzet’3 - wij achten ons ontslagen van de plicht, de gezochtheid van dit argument aan te tonen. In werkelijkheid was de synode bevreesd: bevreesd wellicht voor strafmaat­

regelen tegen haar voorgangers wanneer zij de bezetter trotseerde, bevreesd in elk geval dat zij, dat laatste doende, de deportatie van de Christen-Joden, onder wie zich bijna zeshonderd hervormden bevonden, niet zou kunnen voorkomen. Zij besloot, het telegram uit de voor de komende zondag vast­

gestelde kanselboodschap te laten vervallen en lichtte nog diezelfde dag alle hervormde predikanten in.

O ok de andere kerkgenootschappen waren op de hoogte gesteld van

1 A.v., p. 156. 2 A.v. 3 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 403.

(27)

DE HERVORMDE SYNODE ZWICHT

Seyss-Inquarts wens. Er was er geen een die bereid was tot de wezenlijke concessie die de hervormden gedaan hadden - gedaan zonder enig overleg met vertegenwoordigers dier andere kerkgenootschappen. Dr. J. J. C . van Dijk, afgevaardigde van de Gereformeerde Kerken in het Interkerkelijk Overleg, deed mgr. van de Loo weten dat hij het besluit der hervormden diep betreurde. ‘Hij deelde mij mee’ , zo lichtte van de Loo op zijn beurt de aartsbisschop, mgr. de Jong, in,

‘ dat de Gereformeerde Kerk zich daar niet aan zou storen en dus de tekst van het telegram wèl zou voorlezen. Ik heb gemeend hem de verzekering te kunnen geven dat ook wij de voorlezing er van zouden handhaven . . . , en hij was door deze verzekering zeer gerustgesteld. Te verwachten valt, dat ook de andere kerkgenootschappen het wèl zullen voorlezen.

Het verzoek van de Duitse instanties, om het weg te laten, is overigens een evident bewijs, hoezeer zij de kracht er van vrezen - daarom voor mij persoonlijk een reden te meer, om het wèl te laten doorgaan.’ 1

De aartsbisschop was het hier geheel mee eens. ‘Ik kon u niet meer raad­

plegen’, schreef hij de volgende dag, zaterdag 25 juli, aan de bisschoppen van Haarlem, Breda, Den Bosch en Roermond, ‘doch veronderstelde dat u met mij van oordeel zoudt zijn, de voorlezing’ (van het telegram) ‘zonder meer te laten doorgaan’ ; de houding der hervormden achtte de aartsbisschop

‘wel enigszins te excuseren, want de Ned. Hervormde Kerk heeft zwaar geleden; bijna al haar kopstukken zijn geïnterneerd.’2

In alle katholieke kerken werd op zondag 26 juli de tekst van het telegram waarmee tien kerkgenootschappen tegen de Jodendeportaties geprotesteerd hadden, voorgelezen. Daar en in de protestantse kerken werd voorts mee­

gedeeld dat toegezegd was dat de Christen-Joden niet weggevoerd zouden worden, ‘voorzover zij vóór 1 januari 1941 tot een der Christelijke kerken behoorden’ (Schmidt had gezegd: voorzover zij vóór die datum gedoopt waren - op het onderscheid komen wij nog terug). In alle kerken weerklonk voorts het afgesproken ootmoedige gebed dat bij de katholieken in bij hun geloofsleer aangepaste bewoordingen overgenomen was in de herderlijke brief die ook het telegram weergaf.3 Er werd die zondag in de kerken door verspieders van de Sicherheitsdienst extra-scherp opgelet. Trouwens, Schmidt had Seyss-Inquarts Beauftragten in de elf provincies en in de steden Amsterdam en Rotterdam opgedragen, hem onmiddellijk per telex te berichten o f het

1 Brief, 24 juli 1942, van mgr. van de Loo aan aartsbisschop de Jong (Archief Aartsbisdom). 2 Archief Aartsbisdom. 3 Tekst in S. Stokman: Het verzet van de Nederlandse bisschoppen tegen nationaal-socialisme en Duitse tyrannie (1945) p. 249—51.

(28)

telegram, van n juli wel o f niet voorgelezen was. U it de telex-rapporten bleek dat dit althans in de katholieke kerken overal het geval was geweest, maar omtrent de protestantse kerken, de hervormde kerk inbegrepen, werd slechts uit Friesland gerapporteerd dat men het telegram had voorgelezen,

‘einheitlich’ nog wel1 - nauwkeurig waren die rapporten niet, volledig even­

min.

De besturen van acht protestantse kerkgenootschappen en het Episcopaat hadden Seyss-Inquarts wens naast zich neergelegd. De wraak van de Reichs­

kommissar beperkte zich tot de katholieke kerk. Het kan zijn dat het inderdaad slechts onvoldoende tot het Reichskommissariat doorgedrongen is dat de protestantse kerkgenootschappen, van de hervormden afgezien, de voor­

lezing van het telegram uitdrukkelijk gehandhaafd hadden - plausibel is in elk geval dat Seyss-Inquart, sluw als hij was, verwachtte, de goede verstand­

houding tussen katholieken en protestanten te kunnen schaden wanneer hij alleen die eersten met strafmaatregelen trof welke een gevoel van bitterheid konden achterlaten.

Van die maatregelen werden katholiek-gedoopte Joden het slachtoffer.

Er waren er in totaal ruim zevenhonderd. Van die zevenhonderd waren evenwel de meesten gemengd-gehuwd; zij zouden buiten de actie vallen.

In opdracht van Harsters plaatsvervanger Knolle werden op zondagmorgen 2 augustus in de vroegte in alle delen des lands in totaal tweehonderdvijf-en- veertig katholieke Joden door de Sicherheitspolizei, de Ordnungspolizei o f de Nederlandse politie gearresteerd en in eerste instantie naar het concen­

tratiekamp Amersfoort gebracht; vier-en-veertig die men opgepakt had hoewel ze gemengd-gehuwd waren, werden spoedig vrijgelaten. De overigen kwamen in Westerbork terecht. Van hen werden nog in augustus twee-en-negentig naar Auschwitz getransporteerd, onder wie de begaafde filosofe dr. Edith Stein en een aantal andere kloosterlingen2; die ‘nonnen en paters in hun zwarte en bruine kloosterdracht met de goudgele ster bestegen, terwijl zij de rozenkrans door hun handen lieten glijden en het Onze Vader baden, de wagon naar Polen.’3

Diep werd de aartsbisschop getroffen door deze strafactie die ook hem volledig verrast had. Zij bracht hem overigens niet tot wijziging van zijn

1 Telexbericht, 26 juli 1942, van de fiRiC-Leeuwarden aan het Reichskommissariat (R K : Telexberichten T 43/176765-67). 2 Eén-en-twintig anderen gingen later op transport, de meesten naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor. De resterenden bleven in Westerbork o f werden uit het kamp ontslagen (gegevens in A. J. van der Leeuw: 'Die Deporcation der Römisch-Kathoiischen Juden aus den Nieder- landen im Monat August 1942' (Notitie 136 voor het Geschiedwerk)). 8 H. Wielek (ps. van W. Kweksilber): De oorlog die Hitler won (1947), p. 292.

(29)

R A Z Z I A OP DE K A T H O L IE K E J O D E N

houding. Slechts enkele weken later liet hij uit de opbrengst van de eerste z.g. ‘collecte voor de bijzondere noden’ die eind juni '41 speciaal gehouden was om gelden bijeen te brengen voor steunverlening aan katholiek-Joodse vluchtelingen uit Duitsland, een bedrag van f 12 500 uitkeren aan een Utrechtse groep die Joodse kinderen in niet-Joodse gezinnen onderbracht.

‘D e houding die de synode ten opzichte van het niet-voorlezen van het telegram aannam, is’, aldus Touw , de geschiedschrijver der hervormde kerk tijdens de bezetting,

‘een zaak van veel kritiek geweest. Men sprak van woord- en trouwbreuk.

Sommigen deelden openlijk hun grote teleurstelling over deze handelwijze van de synode aan haar mede in een rekest. Zij betreurden ten zeerste dat, zoals zij zeiden, ‘de beginselvastheid in het gedrang is gekomen, terwijl zodoende,. . . en wel op een zeer belangrijk punt, de eenparigheid van handelen der christelijke kerken door de Nederlandse Hervormde Kerk verbroken werd. Zij zijn er daarbij niet van overtuigd, dat op deze wijze protestantse Joden van deportatie werden gered, daar het zeer de vraag is o f de bekende maatregel tegen de Rooms- Katholieke Joden zou zijn toegepast, indien de eenheid van houding van alle christelijke kerken niet verbroken ware geweest op het aangelegen punt ’ ’* - men kan die laatste conclusie niet bewijzen (er zijn geen Duitse gegevens);

onwaarschijnlijk is zij niet. Touw is zelf van opinie dat de houding der synode ‘inderdaad voor ernstige kritiek vatbaar (was). Scherp inzicht en een krachtige houding ontbraken op dit ogenblik op bedenkelijke wijze. Maar’, zo vervolgt hij, ‘alleen de synode, niet de andere kerken stonden voor deze beslissing.’2 Dat laatste dunkt ons niet juist: het sprak voor de andere kerk­

genootschappen vanzelf dat Seyss-Inquarts wens ook tot hen gericht was;

zij meenden evenwel, in tegenstelling tot de hervormde synode, dat zij er geen gevolg aan konden geven.

Maar Touw stelt nog meer kritische vragen, aanknopend bij het feit dat het grootste protestantse kerkgenootschap, zich richtend tot vele honderd­

duizenden kerkgangers, geen enkel duidelijk woord van protest tegen de aangekondigde Jodendeportaties had laten horen en in feite alleen de zeer

1 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 406. Het geciteerde rekest was door ds. Touw opgesteld. 2 A.v., p. 66.

(30)

kleine groep der protestants-gedoopten in bescherming genomen had:

‘Mocht de Kerk die zich geroepen wist op te komen voor het gehele Joodse volk, in overleg treden met de fanatieke Jodenhaters om het leven van een aantal Christen-Joden te redden? Ging het er hier niet om, ‘een stukje van een oor uit de muil van de leeuw te redden’ (Amos 3 : 12) ? Heeft de synode inderdaad de rechte beslissing genomen? O f is zij voor een satanische ver­

zoeking bezweken? Is zij om de levens van haar eigen leden te redden, ontrouw geweest aan haar Heer T1 W at dat redden van mensenlevens betreft:

ongeveer vierhonderd hervormde Joden zouden gespaard blijven, maar de door de synode geboden bescherming is, achteraf beschouwd, slechts één factor uit vele geweest die dat resultaat bewerkstelligd hebben.

Een feit is het (en wij achten dat feit van groot gewicht) dat Seyss-Inquart er van overtuigd was dat hij het verzet tegen de Jodendeportaties, maar nu niet alleen der hervormden doch van alle christelijke kerken, effectief had weten in te dammen door een situatie te scheppen waarin zij hun aandacht en energie concentreerden op de gedoopte Joden. ‘Ich habe bekanntlich’ , schreef hij eind februari '44 aan Bormann, ‘die Einmischung der Kirchen in die gesamte Judetifrage im wesentlichen dadurch abgewehrt, dass ich die Konfessions- juden in einent geschlossenen Lager in den Niederlanden behielt’ (dat was toen Westerbork), ‘wo sie allwöchentlich durch einen Geistlichen besucht werden.’2

‘Het blijft toch’ , aldus Touws slotbeschouwing,

‘een diep beschamend feit dat midden uit ons volk meer dan honderdduizend Joodse mensen zijn gedeporteerd om vergast te worden. De Gemeente van

Christus heeft dat aangezien en niet kunnen verhinderen.3

De rapporten over de houding der Gemeente in de oorlogsjaren maken dan

1 A.v., p. 174 en 407. 2 Brief, 28 febr. 1944, van Seyss-Inquart aan Bormann (VuJ, Stab, 079758-61). 3 In augustus '42 werd door ds. F. Kleijn, een van de twee vertegenwoordigers van de Remonstrantse Broederschap, namens dit kerkgenoot­

schap in het Interkerkelijk Overleg voorgesteld dat men, wanneer weer een razzia in Amsterdam gehouden zou worden, de Nieuwe Kerk op de Dam tot toevluchts­

oord voor de Joden zou proclameren. ‘De voorgangers van de verschillende kerken zouden’, aldus ds. Buskes na de oorlog, ‘in ambtsgewaad de toegangen tot de kerk moeten bezetten en met de Joden in de kerk moeten staan of vallen. Als demon­

stratie zou dit gebeuren van de allergrootste betekenis zijn geweest, een getuigenis met de daad in het hart van ons volksleven.’ (J. J. Buskes: Waar stond de kerk?

Schets van het kerkelijk verzet (1947), p. 69). Het voorstel der Remonstranten werd niet aanvaard; Buskes was de enige die er steun aan verleende. ‘Nadat Kleijn ge­

sproken had’, schreef Buskes ons eind '73, ‘waren allen met stomheid geslagen. Ze waren onder de indruk. Toch maar heel even. In feite waren ze allen bang voor een publieke demonstratie. Het voorstel werd dan ook als een uiting van onwerkelijke romantiek van de tafel geveegd.’ (brief, 24 dec. 1973, van J .J . Buskes)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rest de vraag waarom, terwijl de Joodse Coördinatie-Commissie in Genève in juni '44 de namen bezat van bijna elfhonderd Joden die naar Theresienstadt en

van K leffens, in m ei '44 in het Am erikaanse tijdschrift Foreign Affairs had betoogd dat N ederland, dat geheel buiten het op de toekom st van D uitsland betrekking

ste Joden was niets genoteerd (zij hadden niets in te leveren gehad), van de iets m inder armen waren w è l rekeningen geopend maar uit deze groep hadden maar w ein igen

In de zomer van 1925, een halfjaar nadat Hitler op vrije voeten gesteld was, ontruimden de Fransen het Ruhrgebied; in oktober aanvaardde Duitsland bij het Verdrag van Locamo de

Maar Rauter had nog meer noten op zijn zang: niet een door Hitler al goedge- keurd voorstel van de Reiehsführer-SS, maar een wens van deze laatste: de wens namelijk dat de

Er moesten dus naamlijsten opgesteld worden; begin juli was overigens verlof verleend tot ruimere criteria: niet alleen diegenen die bij de Joodse Raad in dienst waren, zouden

Duitsland wenste dat de in mei '40 in Neder- lands-Indië geïnterneerde Duitsers vrijgelaten, althans minstens volgens de internationaal aanvaarde regels behandeld zouden worden,

heeft ons dat veel kwaad ge- daan." Toen namelijk in opdracht van de Ältestenrat (die op zijn beurt bevelen van de Lagerleemmandant kreeg) van eind september '44 af vele