• No results found

GERRIT VAN DER VEEN

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 111-115)

in Utreclit. Bij de Nederlandse Spoorwegen bleef hij evenwel slechts drie jaar in dienst; in '25 werd hij werktuigkundige bij de Bataafse Petroleum Maatschappij op Curagao. In de raffinaderij van de B PM braken nogal eens branden uit - hij was steeds bij de eersten die ze blusten, en in '28 bedwong hij zelfs geheel alleen een brand die uitgebroken was op een in de haven liggende tanker welke met het oog op het explosiegevaar al door de beman­ ning verlaten was. Het geredde schip liet hij aan de B P M over. De maat­ schappij gaf hem vrije keus ten aanzien van een beloning. Die keus stond spoedig vast: opleiding als beeldhouwer bij de Amsterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. De B P M gaf hem toen f 500 reisgeld en f 720 voor één jaar studie. Dat was nogal schriel want die studie duurde normaal minstens twee jaar. Van der Veen keerde niet naar Curagao terug: hij voltooide zijn opleiding, trouwde (er werden twee dochtertjes geboren) en trachtte als beeldhouwer zijn brood te verdienen. Dat viel niet mee. Er waren in de jaren '30 perioden dat zijn vrouw en hij nog geen gulden in huis hadden om in de z.g. muntmeter te doen.1 Langzamerhand kwamen er opdrachten: van particulieren, ook wel van de overheid. De Spoorwegen lieten hem beelden vervaardigen voor het nieuwe viaduct bij het Centraal Station te Utrecht. Zijn politieke belangstelling was in die tijd gering, maar van het nationaal-socialisme en het Nazi-bewind had hij een instinctieve afkeer en deze werd in het over het algemeen fel antifascistische Amsterdamse kunste- naarsmilieu waarin hij zich bewoog, versterkt.

Bij het begin van de bezetting was van der Veen blokhoofd van de lucht­ bescherming in Amsterdam-zuid waar hij woonde. In juli '40 weigerde hij de Ariërverklaring te tekenen die opeens door de leiding van de luchtbescher­ ming voorgeschreven werd. Later in '40, maar vooral in '41 ging hij, eerst in de kring der beeldhouwers, later in wijdere kring actie voeren tegen de plannen voor de Kultuurkamer. Hij was een van de opstellers van het in februari '42 bij Seyss-Inquart ingediende adres van kunstenaars tegen deze Nazi-instelling. In het midden van die maand ging hij illegaal leven; hij bracht vrouw en kinderen op een ander adres onder dan het zijne (zulks om te voorkomen dat via hun arrestatie pressie op hem uitgeoefend zou worden), meed zorgvuldig alle contact met hen en werd spoedig als redac­ teur van het illegale blad De Vrije Kunstenaar maar ook in ander verband vol­ strekt opgezogen door het illegale werk.

1 Veel mensen hadden in die tijd ‘muntmeters’ in huis. In de elektriciteitsmeters gebruikte men veelal guldens, in de gasmeters ‘muntjes’ die men bij winkeliers kon kopen. Was dan de corresponderende hoeveelheid stroom of gas verbruikt, dan moest men opnieuw een gulden o f een ‘gasmuntje’ in de meter doen.

Hij was een intelligent en vindingrijk man maar, belangrijker toch, een formidabele doorzetter en uiterst sensitief. ‘Als hij hoorde van vervolging van weerlozen en opgejaagden, . . . werd zijn stem staal’ , aldus een van zijn medewerkers in de illegaliteit, de binnenhuis-architect Einar Berkovich.1 Niet dat het van der Veen ooit gemakkehjk viel, desnoods de revolver te richten op Duitsers o f op Nederlandse helpers van de vijand! Daar moest ook hij naar toegroeien, en dat begrip ‘groei’ gebruiken wij hier bewust want wij kunnen bij menigeen in de bezettingstijd een ontwikkeling zien van de persoonlijkheid waarbij eigenschappen die in het normale leven als regel niet centraal staan: fysieke moed, verantwoordelijkheidsgevoel, solidariteit met alle hjdenden, als het ware in versneld tempo opbloeiden. Z o bij Gerrit van der Veen. Albert Helman, zijn biograaf, schrijft hem ‘een moeihjk terugge­ drongen minderwaardigheidsgevoel’ toe.2 O ok van een ‘natuurlijke teder­ heid’ rept Helman, maar, ‘als bij kinderen, troebel en verweven met een zekere wreedheid.’3 Die ‘wreedheid’ kon van der Veen, als van Randwijk die wij in ons vorige deel beschreven, in het contact met medewerkers en medewerksters tonen. Personen die, als zij beiden, zich bewust waren, leiding te geven aan illegaal werk van uitzonderlijke betekenis, waren niet steeds vrij van de neiging, dat leiderschap met brute kracht te accentueren. Van der Veen eiste het uiterste van de leden van zijn groep. Hij was buitengewoon attent voor hen - een minuut later kon hij hen uitfoeteren. Vele van de vrouwen met wie hij in zijn illegale werk in contact kwam, waren dol op die drieste strijder die bij elke actie voorop wenste te gaan en waar zulk een stuwende kracht van uitging. Hij had, van virulente jaloezieën omspoeld, de ene verhouding na de andere. Trouwens, zijn ganse leven kreeg een ont­ zaglijke spanning; die spanning sleepte hem mee en zij deed in hem, hij was zich dat bewust, de behoefte ontstaan, de inzet steeds hoger te maken. De ene operatie was nog niet voltooid o f een nieuwe werd op touw gezet, moeihjker nog, grandiozer. Elke operatie betekende een zelfoverwinning - overwin­ ning in de eerste plaats van de angst die hem tijdens zijn acties vreemd was maar die hem onmiddelhjk nadien kon doen trillen als een espenblad. Er stak in dat gedreven handelen haast een artistiek-scheppende factor: alsof hij in de illegaliteit een uniek en onvergankelijk oeuvre creëren wilde waarvan hij betwijfelde o f het hem in de klei o f in het marmer ooit zou gelukken.

1 E. Berkovich in: Frans Duwaer (van zijn vrienden) (z.j.), p. 27. 2 Albert Helman:

Een doodgewone held. De levensgeschiedenis van Gerrit-Jan van der Veen 1902-1944

GERRIT VAN DER VEEN

De aankondiging van de Jodendeportaties bracht van der Veen tot nieuwe vormen van activiteit. Om te beginnen ging hij er met een aantal mede­ werkers en medewerksters toe over, uit persoonsbewijzen van Joden de J weg te snijden. Mogelijk heeft hij dit werk ook al vóór juli '42 ondernomen. Een moeilijke taak! Het papier zelf immers

‘was maar de fractie van een millimeter dik en slechts tot een fractie van die fractie mocht het chirurgische lancet doordringen dat de snede maakte om uit het bovenste papierlaagje het vierkant met de J weg te snijden . . . Het gebeurde boven de lichtbak met het gewapende oog. Was men zover, dan werd het open witte vakje opgevuld met een stukje uit een van de persoonsbewijzen die als verwerkingsmateriaal werden gebruikt.1 Dit moest zeer nauwkeurig passen, zó dat de tekst-onderdruk . . . in alle standen doorliep, wat geen geringe opgaaf was, want door de veelheid en de uitgebreidheid van de tekstwoorden in de onderdruk was altijd door de letters heen gesneden. Voor het inplakken moest een speciale, kleurloze lijm worden gebruikt. Na het inplakken werd het persoonsbewijs geperst onder een strijkijzer o f onder de druk van een bankschroef. Was daarna bij een doorlichtingsproef de snede nog te zien, dan werd het persoonsbewijs tussen kranten in zijn geheel een beetje vuil gewreven, zodat het er als van het vele dragen groezelig uitzag. Deze kleine veranderingen kostten eindeloos veel tijd’ 2 -teveel tijd, vond van der Veen; ook het ‘vermaken’ van de pb’s beviel hem niet: dat was niet veihg genoeg. Nieuwe pb’s waren nodig die machinaal vervaardigd waren! Het ondergrondpatroon (‘Bevolkingsregisters van Nederland’) verwaarloosde h ij: dat zou met diagonaal gedrukte ‘schaduwen’ aangegeven worden. Via de conservator van de Amsterdamse Gemeente­ musea, jhr. W . M . H. B . Sandberg, en de directeur van de Kunstnijverheids­ school, Mart Stam, kwam hij in contact met de directeur van de Amster­ damse drukkerij Duwaer, Frans Duwaer; deze was tot medewerking bereid. Helaas had zijn drukkerij het lettertype ‘G ill sans sérif’ niet - wèl het type ‘ Nobel’ dat er enigszins op lijkt. Besloten werd, daaruit de tekstdruk te zetten. Dat deed Duwaer zelf, op een zondag: zijn personeel mocht niets merken. Een afdruk van het zetsel werd gefotografeerd; van de foto maakte een afdelingschef van van Leers Clichéfabrieken te Amsterdam, H. F. van der Hulk, een cliché. N u kon het drukken beginnen. W eer op een zondag werden de eerste duizend nagemaakte pb’s gedrukt. Eigenlijk waren ze nauwelijks bruikbaar, maar, aldus later twee vooraanstaande medewerkers van de Persoonsbewijzencentrale:

1 Dat waren z.g. verloren pb’s; voor dergelijke doeleinden werden ook wel pb’s gestolen uit de kleding van particulieren. 2 Antoon Coolen in: Het Grote Gebod.

‘Iedereen die zich met vervalsen bezig heeft gehouden, kent aan de ene kant het eindeloze geploeter, het nauwkeurige geduldwerk, en aan de andere kant de wanhoopsboodschappen van al die in nood verkerenden, het aandringen van de illegale relaties. Vandaar dan ook dat er soms papieren werden afgeleverd, waar de makers zelf nog niet tevreden over waren’ 1

-van der Veen en Duwaer waren allerminst tevreden: een pb zonder onder- grondpatroon - èn zonder watermerk! Want ook daar had van der Veen nog geen oplossing voor kunnen vinden. En toch: die eerste duizend vlogen weg, hoofdzakelijk naar Joden.

Het probleem van het ondergrondpatroon werd opgelost: het werd nagetekend en via van der Hulk geclicheerd. Een tweede serie pb’s werd gedrukt - weer zonder watermerk. Vervolgens ging van der Veen proeven nemen met het scheppen van papier waarin het watermerk, de drie leeuwen, aangebracht w as; na lang experimenteren lukte het, maar het nam teveel tijd.2 Toen bedacht hij, sjablonen van de drie leeuwen te laten uitknippen die tussen de twee helften van het pb ingeplakt zouden worden. Dat systeem, waarbij ‘een hele ris medewerkers, mannen en vrouwen’3 alsmaar leeuwtjes zaten te knippen, werd tot eind december '42 gevolgd, ‘maar elke politieman met maar een greintje opmerkingsgave ontdekt al met het blote oog’, aldus Helman, ‘de grove vervalsing’ .4 Er werd iets beters gevonden: het water­ merk werd voortaan aangegeven met een tussengeplakt vel waarin (dezelfde vondst die Veterman een klein jaar eerder gedaan had!) de leeuwtjes bij de druk uitgespaard waren. O ok aan het namaken van de pb-zegels werd nu meer aandacht besteed. Tenslotte besloot men, de tekstdruk van het pb toch maar uit de G ill sans sérif te laten zetten. Weer gebruikte van der Veen een list die Veterman vóór hem toegepast had: bij de Amsterdamse Stads­ drukkerij plaatste hij schijnbaar onschuldige bestellingen waaruit de gezochte woordcombinaties geknipt konden worden. Van der Hulk zorgde voor nieuwe cliché’s en begin '43, toen door van der Veen en de zijnen al ca. 3000 nagemaakte pb’s in circulatie gebracht waren, kon de productie van nieuwe series beginnen die veel minder kans op ontdekking boden.

1 C. J. Riibsaam en H. C. de Lange-Wibaut in: O en V, dl. III, p. 745. 2 ‘In het laatst van 1942 kwamen’, zo berichtte het jaarverslag-1942 van de Rijksrecherche-centrale, ‘twee typen van geheel valse persoonsbewijzen bij de Centrale binnen . . . In het ene type komt het watermerk niet voor, in het andere is getracht, vermoede­ lijk door middel van een droogstempel het watermerk na te bootsen. Er bestaat aanleiding te veronderstellen dat beide types uit dezelfde werkplaats afkomstig zijn. De pogingen tot opsporing van deze werkplaats zijn aan de gang.’ (Rijksrecherche- centrale: ‘Jaarverslag 1942’, p. 58 (CNO, 353 d)) 3 Albert Helman: Een doodgewone

Wij zullen in ons volgende deel weergeven hoe de P B C van de lente van '43 a f de belangrijkste landehjke leverancier werd van nagemaakte officiële papieren. Hier volstaan wij met op te merken dat de organisatie eind '43 o f begin '44 de beschikking kreeg over twee uit de Algemene Landsdrukkerij ontvreemde numeroteurs, dat zij in april "44 van een relatie bij deze drukkerij een hoeveelheid van de paarse inkt kreeg die bij het drukken van de onder­ grond van het pb werd gebruikt en die onzichtbaar werd in het licht van een kwartslamp, dat zij in diezelfde maand bij een overval bij dezelfde drukkerij enkele duizenden blanco-pb’s wist te bemachtigen, en dat door de drukker Frans Duwaer, toen hij begin juni '44 gearresteerd werd, vermoedehjk tussen de 60 000 en 70 000 pb’s gedrukt waren.

Al dit werk had veel geld gekost. Van der Veen en zijn medewerkers heten als regel diegenen die hun pb’s ontvingen, naar draagkracht betalen; dat bedrag kon tot f 300 o f f 400 oplopen. Die ‘verkoop’ leverde intussen zelden voldoende geld op want veruit de meesten die een nagemaakt pb nodig hadden, bezaten weinig o f geen financiële middelen. In '42 en in het grootste deel van '43 heeft in veel sectoren van de illegaliteit een nijpend gebrek aan geld bestaan.

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 111-115)