• No results found

Spionagegroepen/Verbindingen met Londen

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 149-169)

In ons vorige deel hebben wij er op gewezen dat op het gebied van de geheime verbindingen tussen Londen en bezet Nederland omstreeks juni 1942 een dieptepunt bereikt was. Alle geheime agenten die de Engelse diensten voor militaire spionage (M I-6) en voor sabotage (SO E ) in samen­ werking met Nederlandse geheime diensten uitgezonden hadden, waren op cén na, W . J. Niermeijer, in Duitse handen gevallen. M I-6 stuurde in de zomer geen agenten meer naar Nederland, de Dutch Section van SO E deed dat wèl en meende ook dat haar agenten uitermate verdienstelijk werk deden - in werkehjkheid werden zij allen in het kader van het Englandspiel bij hun aankomst in bezet gebied gearresteerd; de twee leiders van dat Spiel aan Duitse kant, Schreieder (Sicherheitspolizei) en Giskes (Abwehr), slaagden er in, SOE-Dutch met telkens nieuwe listen in de waan te brengen dat de geheime verbindingen uitnemend, ja voorbeeldig functioneerden. Eind juni '42 waren ten behoeve van het Spiel al v ijf zenders van geparachuteerde

1 Dc vrijheid sterft niet. Brieven van ter dood veroordeelden uit het Europees verzet (1956), p. 292-93.

en gearresteerde marconisten in gebruik genomen, eind maart '43 waren het er zeventien geworden. Er waren in de zomer van '42 van bezet gebied uit slechts twee bonafide zenders in werking: die van Niermeijer en, heel a f en toe, die van dr. M . Brouwer in Bilthoven. Niermeijer (wij weten van zijn berichtgeving niets af) werd begin oktober als uitvloeisel van het England-

spiel gearresteerd1 - toen was er nog maar één.

W at de in bezet gebied werkzame spionagegroepen betreft: de meeste waren opgerold, met uitzondering slechts van de groep van kapitein de Geus. D e spionage-afdeling van de O D werd evenwel opnieuw opgebouwd en er gingen daarnaast door in bezet Nederland genomen initiatieven nog drie andere groepen tot het verzamelen van gegevens over: de groep ‘Luctor et Emergo’ (die van Vetermans nagemaakte persoonsbewijzen gebruik maakte), de groep-‘Kees’ , zo genoemd naar de Rotterdammer C. C . (‘Kees’) Dutilh die al samengewerkt had met de eind mei gear­ resteerde geheime agent jhr. mr. E. W . de Jonge, en een groep die zich eind '42 als ‘Packard’ ging aanduiden. Hèt probleem voor deze laatste drie groepen was dat zij de grootste moeite hadden met het wegwerken van hun gegevens. W el werd van juni '42 a f van Zweden uit een regelmatige geheime verbinding met bezet gebied onderhouden (de ‘Zweedse W eg’) en kwam in de herfst een overeenkomstige verbinding tot stand met Zwitser­ land (de ‘Zwitserse W eg’), maar de genoemde spionagegroepen waren daar aanvankelijk niet bij gebaat: die ‘wegen’ waren hun onbekend. Bovendien zou het via beide ‘wegen’ enkele weken, zo niet langer, duren voor spio- nagerapporten Londen zouden bereiken. Het was, van Londen uit gezien, een hoogst onbevredigende, ja een ondragehjke situatie. Zeker, de rappor­ ten van kapitein de Geus bleven binnenkomen en Niermeijer was tot begin oktober in de lucht, maar om een beeld te krijgen van wat de vijand aan krachten bezat, had men de resultaten van de spionage-arbeid van ettehjke groepen nodig; bovendien was wensehjk dat men de gegevens spoedig kreeg, veelal onmiddellijk, anders gezegd: radiografisch; dan kon men in

1 Op 1 oktober '42 arriveerde per parachute een sabotage-agent van SOE. Hij werd, zoals gebruikelijk, onmiddellijk gearresteerd en bleek een zaklantaarn bij zich te hebben waar zich f 10 000 in bevond en een nieuw persoonsbewijs. Die zaklantaarn moest hij afgeven aan een adres in Amsterdam dat in code aangegeven was. Het adres werd ontcijferd en van der Waals werd er op afgestuurd. Niermeijer werd op 6 oktober gearresteerd. Het kostte van der Waals weinig moeite om met een voorwendsel Niermeijers zender en codegegevens los te krijgen op het adres van waaruit deze geopereerd had. Dat M I-6 van een verbinding van SO E gebruik maakte om een van haar eigen agenten te benaderen, bewijst dat M I-6 op dat moment geen mogelijkheid zag, via eigen kanalen tot haar agent door te dringen.

DE ‘D I E N S T - W I M ’

voorkomende gevallen (bijvoorbeeld wanneer bericht binnenkwam dat een Duits convooi de Nieuwe Waterweg verlaten had) ook onverwijld tot actie overgaan.

D e Dutch Section van M I-6 maakte zich over het ontbreken van voldoende militaire gegevens uit bezet Nederland in de zomer van '42 zoveel zorgen, dat ze een beroep deed op de Belgiati Section van SO E en de daarmee samen­ werkende Belgische geheime dienst van welke bekend was dat hij een snelle verbinding met Brussel bezat. De Belgische dienst had in die tijd een actieve coördinator in onbezet Frankrijk zitten, in Toulouse, kapitein Ugeux. Diens voornaamste koerier naar Spanje was een student uit Gent, Gaston Vandermeerssche. Welnu, deze ontving in augustus '42 opdracht, naar België terug te keren en van daar uit een nieuwe spionagegroep in Nederland op te bouwen. Vandermeerssche stelde zich in Brussel in verbinding met een van U geux’ relaties, de Belg John Cohen; diens buurman, de Nederlander W im Stenger, verklaarde zich bereid, naar Nederland te gaan om te zien wat hij er bereiken kon. D e door hem op te richten spionagegroep zou zich als de ‘Dienst-Wim’ aanduiden; ze zou haar materiaal moeten afleveren bij een slagerij in Antwerpen.

Een zuster van Stenger woonde in Leiderdorp. Stenger toog daarheen en kwam via haar in contact met de Leidenaar mr. A. B. J. Koch. Koch was de man geweest die, zoals wij in deel 4 beschreven, eind november '40 voor de verspreiding van Cleveringa’s befaamde toespraak gezorgd had. Hij had nadien veel werk voor Vrij Nederland verzet en was zelfs een tijdlang hoofd- verspreider voor Leiden geweest. Hij ging op Stengers uitnodiging in. Als een van zijn voornaamste medewerkers bij het nieuwe werk trok hij mr. J. le Poole aan. Deze had talrijke relaties bij de Haagse departementen; die relaties gingen daar rapporten voor Koch opstellen; hetzelfde gebeurde in de wereld van het hoger onderwijs. Koch was overigens niet de enige geweest die door Stenger voor de ‘Dienst-Wim’ aangetrokken was. O ok in Bussum en Dordrecht had Stenger medewerkers gevonden, en vooral ook in Noord- Brabant. Er was daar, gegroepeerd om een onderofficier van het Konink­ lijk Nederlands-Indisch Leger, Jan B. Vermeulen, een rest van Somers spio­ nagegroep (die met de ID van van Hattem contact had gehad) bhjven bestaan; Vermeulen bracht die groep in de ‘Dienst-Wim’ in en ging als leider van de ondergroepen fungeren. De verbinding tussen die groepen werd door een Haagse ambtenaar onderhouden, de Groninger mr. D. Schortinghuis. Wekehjks stroomde een grote hoeveelheid rapporten naar Noord-Brabant toe; ze werden in Bergen op Zoom, waar de oud-hoofdredacteur van De

Avondster, ir. A. J. L. Juten, medewerking verleende, gemicrofilmd, de grens

Vander-meersche o f John Cohen opgehaald. Via de Pyreneeën en Spanje gingen die microfilms dan naar Londen toe. W ij merken hierbij op dat ze in Londen aanvankelijk niet verder kwamen dan de opbergkasten van de Belgian Section van S O E ; de nieuwe Nederlandse geheime dienst, het Bureau Inlichtingen, ontdekte diep in '43 tot zijn verontwaardiging dat bij de Belgen een aanzien­ lijke hoeveelheid uit bezet Nederland afkomstige microfilms lag die nog niet eens uitgepakt waren - niemand had geweten voor wie dat materiaal bestemd was.

D e heropbouw van de spionage-afdeling van de O D zullen wij later in dit hoofdstuk beschrijven, wij willen thans wèl stilstaan bij de drie andere nieuwe groepen die wij noemden: ‘Luctor et Emergo’, de groep-‘Kees’ en de ‘Packard’-groep.

D e groep ‘Luctor et Emergo’ was opgericht door een ambtenaar van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd, J. C . Wannée, die van '40 a f in zijn functie enkele keren besprekingen had moeten voeren met Belgische autoriteiten. Wannée had steun verleend aan de SOJB-agenten Taconis en Lauwers en was, toen dezen in maart '42 gearresteerd waren, ondergedoken, aanvankelijk bij de al eerder genoemde mr. Kolff, de burge­ meester van Deil. Hij besloot diens talrijke relaties aan te schieten om gege­ vens te verzamelen die hij naar Engeland wilde doorgeven. Hij ging dus door het land reizen en trekken (Kolff had, gelijk reeds vermeld, blanco persoons­ bewijzen gekregen uit Zwartsluis) en hij trachtte na enige tijd in Brussel aan te haken bij een Belgische verzetsgroep die een vaste verbinding met Londen had. Hij kwam daar na enig zoeken in contact met een Belgische geheime agent, Édouard Cleeren; deze was bereid, voor de verzending van Wannée’s stukken zorg te dragen. Daardoor gesterkt, ging Wannée zijn organisatie uitbreiden. Dat ging niet zo gemakkelijk. ‘Merendeels speelde’, schreef hij na de oorlog,

‘de angst voor ontdekking o f verraad een grote rol; doch meer dan eens werd als bezwaar aangevoerd dat men niet de indruk kreeg dat ‘er wat mee gedaan’ werd in Londen, en men weinig zin had, voor het archief te werken, naast het vele dat hier te lande verzet moest worden.’1

De secretaris-generaal van het departement van koloniën, jhr. mr. O. E. W . Six, weigerde medewerking aan Wannée’s opzet maar in het Haagse 1 J. C. Wannée: ‘Rapport’ (z.d.), p. 10 (DocII-424, a-i).

milieu vond deze steun bij een van Six’ hoofdambtenaren, dr. J. P. Bannier, die regelmatig voor rapporten van diverse departementen kon zorgen en die ook zelf veel op schrift stelde. N og bij K o lff had Wannée een katholieke geestehjke ontmoet, pater Kloeg, van wie, aldus Veterman, ‘een bisschop verklaarde dat hij beter met een revolver dan met een rozenkrans kon omgaan.’1 Kloeg had van Weert uit een hele passeursgroep gevormd; Wannée, ook anderen, werden door die groep regelmatig en vlot de grens over geholpen. Later in '42 kwam ‘Luctor et Emergo’ overigens ook in contact met de ‘Zweedse W eg’ ; nadien werden haar rapporten dus ook via Delfzijl-Stockholm naar Londen gestuurd.

Dat ‘Luctor et Emergo’ bij de Belgische grens over goede passeurs be­ schikte, was in Londen bekend. In maart '43 kreeg de tweede geheime agent die door het Bureau Inlichtingen uitgezonden werd, P. R . Gerbrands, de opdracht, een veihge route tot in Spanje op te bouwen; hij moest daartoe met Wannée contact opnemen en deed dat na zijn aankomst des te gereder omdat hij zijn marconist was kwijtgeraakt. Het toestel dat hen beiden naar bezet gebied bracht, was namelijk in het IJsselmeer gestort; Gerbrands had zich met behulp van een vissersboot uit Enkhuizen weten te redden, maar zijn marconist was verdronken. Wannée kreeg van Gerbrands te horen dat het Bureau Inlichtingen wenste dat zijn groep een andere naam aannam: ‘Fiat Libertas’. Aldus geschiedde. Gezien Wannée’s ervaring, het werk van pater Kloeg (die in februari '43 gearresteerd was) en Gerbrands’ opdracht, was het niet onlogisch dat het accent van de werkzaamheden van ‘Fiat Libertas’ bij de ‘pilotenhulp’ kwam te liggen; wij komen daar in ons volgen­ de deel op terug.

DE G R O E P - ‘L U C T O R ET E M E R G O ’

In ons vorige deel beschreven wij hoe de geheime agent Ernst de Jonge eind mei '42 in Rotterdam gearresteerd werd, samen met o.m. een van zijn hel­ pers op spionagegebied, de Hagenaar Leendert Pot, en Vorrinks medewerker Althoff. Toen Pot één dag na zijn arrestatie (de zaterdag voor Pinksteren) op het Binnenhof van het ene gebouw naar het andere overgebracht werd, spurtte hij plotseling weg - en ontsnapte. Vrienden hielpen hem aan een onderduikadres üi Den Haag. Velen die met de Jonge in contact gestaan hadden, onder hen Kees Dutilh, werden nog tijdig gewaarschuwd dat zij de oude adressen moesten mijden en de dinsdag na Pinksteren kwam

Dutilli met Pot over de situatie overleg plegen. Ophouden met het spionage­ werk? Neen: doorgaan en het beter opzetten! Pot en Dutilh beseften dat zij eigenhjk de militaire detailkemiis misten die nodig was, wilde men de bezetter efficiënt observeren; op dat gebied had ook de Jonge hun maar weinig scholing kunnen geven. Pot en Dutilh verdeelden het w erk : Pot zette zich aan een grondige litteratuurstudie over moderne strijdkrachten in het algemeen en de Duitse in het bijzonder en Dutilh begon met zijn verken­ ningen. Spoedig werd het hun duidehjk dat zij een groot aantal verkenners nodig hadden die voor regelmatige rapporten dienden te zorgen. Die verkenners werden door bemiddeling van een relatie, Siewert de Koe (een reserve-officier, in die tijd student te Delft), vooral in studentenkringen gezocht. Zij die zich beschikbaar stelden, eerst alleen in het westen maar nadien ook in de overige delen des lands, ontvingen een schriftelijke hand­ leiding welke door Pot opgesteld was. Een stroom van gegevens kwam bij het centrum van de groep-'Kees’ binnen.

Aanvankelijk bezaten Pot en Dutilh geen veihge route naar Engeland. Er verliep enige tijd voor daar verbetering in kwam. In de zomer van '42 kwam Pot in contact met de Nederlandse leiding van de ‘Zweedse W eg’ : de arts en reder A . L. Oosterhuis te Delfzijl en diens plaatsgenoot, de fabrikant D. Boerema; Pot kende beiden uit de militaire dienst - er was nu een ver­ binding met Londen. Bovendien werd Dutilh begin '43 in de gelegenheid gesteld, de rapporten van zijn groep via een Leidse clubgenoot, mr. L. Bosch ridder van Rosenthal (zoon van de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), door te geven aan de Nederlandse leiding van de ‘Zwitserse W eg’ . Dit alles betekende dat de rapporten van de groep- ‘Kees’ nu via twee kanalen naar Londen gezonden werden. Men voelde het als een beloning voor het vele en grondige werk dat in de voorafgaande maanden verricht was. Tevreden waren Dutilh en Pot overigens niet: zij hadden geen zender.

D e eerste groep die na de zomer van '42 de beschikking kreeg over een Engelse zender, was die welke zich met de naam van die zender ging aan­ duiden: ‘Packard’ . Ook deze groep ging weer terug op een initiatief niet van een dienst uit Engeland maar van Nederlanders in bezet gebied: twee jeugdige, met elkaar bevriende technici, H. Deinum en ir. M . Vader. Eind '41 kwam Deinum bij Vader met zijn eerste plannen. Zij besloten toen, die plannen pas te gaan realiseren wanneer zij een vaste verbinding met Engeland

hadden. Toen nu een van hun vrienden in juni '42 naar Zweden vluchtte, gaven zij hem een brief mee waarin zij om hulp vroegen. Die brief kwam bij consul-generaal de Jong terecht, werd door hem met de Britse Intelligence besproken en het gevolg was dat aan Deinum en Vader in september door een medewerker van de Jong (een Nederlandse journalist die van Zweden uit in overleg met de Jong nogal pro-Duitse artikelen schreef teneinde van tijd tot tijd een visum voor een reis naar bezet gebied te krijgen) de gegevens overhandigd werden die zij voor zendverkeer met Engeland nodig hadden: golflengte, roepletters, code en zendschema. D e bedoeling was dat Deinum en Vader zelf een zender zouden bouwen. Dat hadden zij ook aangeboden; onderdelen zouden zij van relaties bij de Phihps-fabrieken kunnen verkrijgen. Op dat aanbod was de Britse Intelligence vooral daarom zo g rif ingegaan omdat Deinum en Vader, zoals zij bericht hadden, vertrouwden, van waarnemers in het gehele land dagelijks weerkundige gegevens te kunnen krijgen. Natuurlijk zouden die gegevens voor de Geallieerde luchtmachten met het oog op hun operaties boven Nederland maar vooral ook boven Duitsland van veel betekenis zijn - mits zij onmiddellijk doorgegeven zouden worden. Een zender was essentieel.

Met veel moeite slaagde Deinum er in, een zender te bouwen. Deze kwam begin december '42 gereed. M I-6 had daar overigens niet eens op willen wachten want nog voor Deinum en Vader met hun eigen zender in de lucht kwamen, was in Londen besloten, hun een Engelse zender toe te sturen. De kapitein van een van de kustvaarders die bij de ‘Zweedse W eg’ ingeschakeld waren, nam die zender met alle bijbehorende nieuwe aanwijzingen mee en leverde het geheel medio december bij Vader af. De zender heette ‘Packard’ - in die tijd een Amerikaans automerk van superieure kwaliteit. Hij deed zijn naam overigens geen eer aan, want hij bleek niet te werken en tot over­ maat van ramp had M I-6 de zendgegevens voor de eerste zender van Deinum en Vader geannuleerd en bleek dat de zendgegevens die bij ‘Packard’ be­ hoorden, evenmin deugden als het apparaat: men had een verkeerde golf­ lengte gekozen. Het werd eind april '43 voor Deinum en Vader aan een Engelandvaarder een noodkreet konden meegeven waarin zij op die defecten wezen. Notabene: hun organisatie was klaar, zij kregen gegevens uithet gehele land, hun marconisten waren uitstekende vaklui, zij bezaten een zender - en ze kregen geen contact! ‘Het verwezenlijken van deze opzet heeft’ , schreven zij niet zonder bitterheid,

‘vrij veel moeite en tijd gekost. In het algemeen is de Nederlander zeer voor­ zichtig en ook bang geworden. Bovendien redeneert men maar al te graag: ‘Waarom moet juist ik dit risico lopen? Er zijn genoeg anderen. Dergelijke zaken zullen zeker al wel prachtig geregeld zijn. De oorlog winnen we nu toch

wel, enz.’ Zij die het hardst klagen en op de Duitsers schelden, zijn over het alge­ meen het minst genegen, zelf iets te presteren o f ook maar een betrekkelijk klein risico te lopen . . . Het zou o.i. in veel opzichten doeltreffender zijn, indien we rechtstreeks contact met Engeland kregen’ 1

-maar daar zouden Deinum en Vader, toen zij dit schreven, nog ruim twee maanden op moeten wachten.

Via de ‘Zweedse W eg’ konden Wannée en Pot-Dutilh hun rapporten spuien en via diezelfde weg kregen Deinum en Vader hun instructies alsmede de zender ‘Packard’ - het wordt tijd dat wij op die geheime verbinding dieper ingaan.

Zij was, gelijk in ons vorige deel uiteengezet, in juni ’42 begonnen te opereren als verbinding tussen Oosterhuis in Delfzijl en consul-generaal de Jong in Stockholm. Voor die verbinding werd gebruik gemaakt van Nederlandse kustvaarders welker kapiteins bereid waren, goederen en stuk­ ken mee te smokkelen. De Duitse controle was wel vrij scherp maar een kustvaarder biedt genoeg gelegenheid om goederen en stukken te verbergen. Oosterhuis schatte na de oorlog dat hij, zolang de ‘Zweedse W eg’ functio­ neerde (een dertien maanden), in totaal 36 o f 37 zendingen stukken aan de Jong had doen toekomen. Daarbij waren spionagerapporten van de groep die hij zelf samen met Boerema opgericht had en waarvoor vooral deze laatste zich veel moeite gaf; ook rapporten van ‘Luctor et Emergo’ en van de groep- ‘Kees’ en, zoals wij nog zullen uiteenzetten, tevens van de OD en, later, van de ‘Dienst-W im’ ; voorts exemplaren van illegale bladen en rantsoenbonnen opdat deze in Engeland nagemaakt zouden worden. De Jong had, voor hij met het werk begon, in Londen de afspraak gemaakt met M I-6 dat de Engelse dienst alles wat via de ‘Zweedse W eg’ binnenkwam, aan de Nederlandse geheime dienst zou doorgeven. Die Nederlandse dienst was evenwel in de zomer van '42 zozeer een object van verdeeldheid en ruzies, dat M I-6 het veiliger achtte, zich vooreerst niet aan die afspraak te houden; hij werd eerst in acht genomen toen in de lente van '43 bleek dat het Bureau Inlichtingen efficiënt opereerde.

M I-6 kon via de ‘Zweedse W eg’ aan Oosterhuis allerlei vragen stellen.

Die waren niet steeds even zinvol. Oosterhuis was bepaald verontwaardigd

1 H. Deinum en M. Vader: ‘Verslag over ervaringen, opgedaan bij pogingen om tot een geheim radiotelegrafïsch contact te komen’ (26 april 1943) (Doc II-291, a-3).

DE G E O E P - O O S T E R H U I S

toen hem verzocht werd, op te geven wat de lengte was van de kademuren

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 149-169)