• No results found

BEGIN VAN DE L.O

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 135-149)

stond op de lijsten van gijzelaars die op 13 juli '42 opgehaald moesten worden. Hij werd die dag op het nippertje gewaarschuwd door de echt­ genote van zijn hervormde collega die de auto herkende die Heemse binnen­ reed: het was de auto waarmee haar man een half jaar tevoren als arrestan t weggevoerd was. Ds. Slomp, telefonisch gewaarschuwd, verborg zich in de toren van zijn kerk. Hij werd er niet ontdekt.

N og diezelfde dag dook hij elders onder, eerst in Ruurlo, na enige tijd in Winterswijk. Hij verdiepte zich in studieboeken, hij sprak a f en toe in kleine kring. Het beviel hem niet, het was hem allemaal te passief, de studie wilde niet vlotten; deed hij er niet beter aan, naar zijn gemeente terug te keren? ‘Je moet eens met mevrouw Kuipers gaan praten’ , zei zijn gastvrouw op zekere dag. M evrouw Kuipers had een inleiding van hem gehoord, de vorige avond, “ en toen ik je gisteravond hoorde spreken” , zo gaf ds. Slomp ruim twintig jaar later haar woorden in dat eerste beslissende gesprek weer, ‘ ‘toen dacht ik bij mezelf: ik heb mijn man gevonden . . . Ik heb hier en daar al jongens laten onderduiken, ik heb Joden opgeborgen, maar je weet toch uitein­

delijk er geen weg meer mee. Wij moeten een organisatie stichten opdat wij die onderduikers een plaats kunnen geven. En nu dacht ik dat jij dat moest doen, dat je ’t land door moet om de mensen daar warm voor te maken.’ Ik zeg: ‘Maar dat durf ik niet. Waar ik kom . . ., daar ga ik heen op de fiets, maar ik durfniet in de trein te reizen.’ En toen sprak ze dit woord dat ik nooit zal vergeten. Ze keek me aan en zei: ‘Kerel, zou ’t nou zo erg zijn als jij om het leven kwam en als er duizenden jongens gered worden?’ Ik heb daar niks meer op kunnen zeggen.’ 1

Ds. Slomp stapte in de trein en begon aan een lange reeks rondreizen, spoedig onder de toepasselijke schuilnaam ‘Frits de Zw erver’. Hij begon met Driebergen waar een van de beste vrienden van de echtgenoot van ‘tante R iek ’ woonde, C . B . Nienaber van Eijben, een meubelhandelaar, die veel relaties in de (opgeheven) Christelijke Meubelmakersbond had. Nienaber van Eijben riep een aantal plaatsgenoten bijeen die hij (hij was zelf hervormd) uit protestantse kring kende. Ds. Slomp kwam op hen een beroep doen, het plaatsen van onderduikers systematisch ter hand te nemen: een commissie uit hun midden diende de namen te verzamelen van mannen en jongens uit Driebergen en omgeving die bereid waren, elders onder te duiken, en zij moest tevens nagaan bij wie men in en bij Driebergen onderduikers uit andere streken kon plaatsen. Nienaber van Eijben gaf ds. Slomp aan zijn talrijke relaties door, hoofdzakelijk in de provincies Utrecht en

Brabant en in Rotterdam. ‘Er zijn plaatsen waar’, aldus het geschiedwerk van de LO en de LKP,

‘de zwervende dominee geen voet aan de grond en geen man in de commissie krijgt. Soms komen er een tiental mannen bijeen van wie men mag veronder­ stellen dat zij het werk krachtdadig zullen aanvatten, maar de een na de ander trekt zich terug en de dingen bhjven bij het oude. Menigeen kent in zijn angst o f egoïsme geen ander doel dan zichzelf en zijn gezin er zo goed mogelijk door te krijgen’ 1

-vaker lukt het ds. Slomp, bezielend spreker als hij is, wèl een commissie gevormd te krijgen: in Noord-Holland, op de Veluwe, in Drente, in het Westland, in Kampen, in Overijssel. ‘In de meeste plaatsen was het zo dat er wel enig werk verricht werd, doch zonder organisatorisch verband. De brandstof lag klaar.’ Slomp bracht ‘de vonk die de zaak in vlam zette.’2 De plaatselijke commissies kwamen benoorden de grote rivieren, al maakten er spoedig ook hervormden en christelijk-gereformeerden deel van uit, als regel in de consistoriekamer van een gereformeerde kerk bijeen; er werd daar dan z.g. een bijbelkring gehouden. Aan die commissies gaf Slomp aanvankelijk louter de adressen door van de commissies elders in het land, maar in december '42 ging hij er toe over, zijn belangrijkste verbindings­ mannen in de verschillende provincies wekelijks in Zw olle bijeen te roepen waar hij ook zelf een vast onderduikadres gevonden had - Winterswijk lag te excentrisch. In Zw olle kreeg ieder ‘de gelegenheid, de onderduikers welke zich in de afgelopen week bij hem o f zijn contacten in de omgeving gemeld hebben en waarvoor hij nog geen plaats gevonden heeft, met de andere bezoekers uit te wisselen’ 3 - het werd er een soort landelijke ‘beurs’ die spoedig gecoördineerd werd met provinciale ‘beurzen’ . Friesland, waar het plaatsen van onderduikers al in de zomer van '42 begonnen was, haakte er in februari '43 op aan. Hier waren het ‘vogels van diverse pluimage die’ , aldus weer het bovenaangehaalde geschiedwerk, in Leeuwarden

‘elke week samenkwamen in de consistorie van de Noorderkerk: een boer, een aannemer, een architect, een kaaskoopman, een dommee, twee leraren, een paar kooplui, een kleermaker . . . Hier moeten stippeltjes staan, want wij weten niet meer het beroep van elke medewerker. Peter, de boer uit Wolvega, werd voorzitter . . . Hij werd ook afgevaardigde naar de landelijke vergadering. Als vergaderingsdag werd vrijdag gekozen omdat dan verschillende leden toch in de stad moesten zijn. ’s Morgens dreven ze handel in zaai- en pootgoed, kaas enz. en ’s middags in levende zielen . . . De een kon een hervormde bakker gebruiken,

BEGIN VAN DE L.O.

de ander had een roomse smid o f een gereformeerde wagenmaker te ‘verhan­ delen’, enz. Vooral de man van Sneek was een goede afnemer. En ’s zaterdags reisde Peter dan naar Zwolle om daar een afzetgebied te vinden voor hetgeen overkompleet was en aanbod voor plaatsen te vinden die in Friesland over waren . . . De aanwezigen voelden zich veilig in de consistoriekamer en de koster was een juweel.’ 1

W ie hielp men onderduiken? Aanvankelijk vooral jongeren die niet in de Arbeidsdienst wilden opkomen. Het is onze indruk dat daar spoedig de arbeidsinzet-weigeraars bijkwamen; het doen onderduiken van Joden werd evenwel, hoezeer Slomp daar persoonlijk ook op aandrong, niet systematisch ter hand genomen. Hoe dat z ij: het aantal door de LO geplaatste onder­ duikers ging snel groeien, vooral in de lente van '43. De vraag naar per­ soonsbewijzen en bonkaarten nam dus ook toe. Tot de eerste overval door de eerste Knokploeg van de LO (een ploeg uit Groningen) kwam het evenwel pas na de April-Meistakingen van '43 : op 4 juni, in Langweer (Friesland). De leden van die knokploeg hadden zich een tweeledig doel gesteld:

‘Ze hebben bonnen nodig en ze gaan een medewerker van het distributie­ kantoor helpen, want deze man heeft zoveel bonkaarten aan de onderduikers verstrekt dat het bij de a.s. controle moet mislopen. Deze controle moet onmo­ gelijk worden gemaakt. . . . Een vijftal jongemannen stapte in een auto, gebrek­ kig bewapend met hier en daar opgescharrelde vuurwapens, gedeeltelijk niet eens bruikbaar, ze reden naar Langweer, stapten het Gemeentehuis binnen. De aan­ wezige ambtenaren werden uitgeschakeld door hen het pistool onder de neus te duwen. Alles waarbij men belang had, werd verzameld. Het personeel werd daarna in de kluis opgesloten en de ‘rovers’ konden zich weer per auto richting Groningen begeven. De buit bedroeg 24931 rantsoenen en 4860 bonkaarten.’ 2 W at was het verschil met de overvallen van Joure en Wommels ? Het was dit, dat de groepen van Dobbe en Reeskamp (een andere mogelijkheid was er toen niet) het veruit grootste deel van hun buit op de zwarte markt ver­ kocht hadden, terwijl de Knokploeg zijn bonkaarten en rantsoenbonnen afleverde aan de LO die er voor zorgde dat die distributiebescheiden

rechtstreeks en zonder betaling terechtkwamen bij diegenen die ze nodig

hadden: de onderduikers. En tot hoeveel honderdduizenden het aantal van die onderduikers ook zou groeien, de Landelijke Knokploegen hebben er steeds voor gezorgd dat er regelmatig grote hoeveelheden distributiebe­ scheiden kwamen. De spectaculaire groei van die verzetsactiviteit zullen wij in ons volgende deel beschrijven.

1 A. Algra in a.v., p. 162-64. 2 (Ver. van Groningse oud-illegale werkers) Hoe

In de eerste twee hoofdstukken van dit deel hebben wij wederom op ver­ scheidene plaatsen de illegale pers geciteerd; het dunkt ons zinvol, dit ook in de volgende hoofdstukken te doen. Het gaat in deze paragraaf dan ook niet om de standpunten waarmee de illegale bladen van diverse richtingen op de actuele gebeurtenissen reageerden, het gaat om die pers in haar alge­ meenheid (haar technische en organisatorische problemen komen eerst in ons volgende deel aan de orde) en om de moeilijkheden en conflicten die zich bij enkele van de grootste bladen voordeden.

W at dat eerste betreft, willen wij er, om te beginnen, in het voetspoor van Lydia Winkel1 op wijzen dat het aantal verschillende illegale bladen eind '42 geringer was dan eind '4 1: 96 in plaats van 120. Mej. Winkel heeft die daling aan twee factoren toegeschreven: in de eerste plaats verdwenen Spartacus en het Bulletin van het MLL-Front die met hun talrijke nevenedities door de begin '42 opgerolde groep-Sneevliet uitgegeven waren; in de tweede plaats werd de productie van een aanzienhjk aantal kleine gestencilde illegale bladen gestaakt doordat de samenstellers constateerden dat van de grote, gedrukte bladen steeds meer exemplaren in omloop kwamen.

W at voor bladen waren dat ?

In ons vorige deel wezen wij er op dat tot in de zomer van '42 de meeste illegale bladen uit de socialistische, links-sociahstische en communistische hoek kwamen met als belangrijkste uitzonderingen Slaet op den Trommele (liberaal) en De Geus onder studenten; dat laatste blad zal in dit deel nog ter sprake komen. In de eerste jaren van de bezetting was confessioneel Neder­ land in de sector van de illegale pers zwak vertegenwoordigd met als enige meer bekende uitzondering het ‘eerste’ Vrij Nederland. In de periode die wij thans beschrijven, kwam daar evenwel wijziging in: eind december '42 verscheen het eerste specifiek katholieke landelijke illegale blad, Christofoor - voortzetting van een plaatsehjk verzetsblad dat door de secretarie-ambtenaar L. F. W . Jansen van de zomer van '42 a f in IJsselstein uitgegeven was, en begin '43 kwam het tot de oprichting van het grote gereformeerde verzets­ blad Trouw.

Eind '42 waren De Waarheid (gestencild) en Vrij Nederland en Het Parool (beide gedrukt) nog steeds de meest verbreide illegale bladen, zij het dat de oplage van De Waarheid door het grote aantal arrestaties in communistische kring teruggelopen was. Ook van Het Parool dat het in '42 uitzonderhjk moeihjk kreeg, daalde het aantal exemplaren dat in circulatie kw am ; eind '42

d e o r a n j e k r a n t

waren het vermoedehjk niet meer dan ca. 5000, maar enkele maanden later waren het ca. 40 000 geworden. Van Vrij Nederland werden in de zomer van

'42 ca. 15 000 exemplaren gedrukt door de zorgen van de centrale leiding-

van elk nummer verschenen evenwel in verschillende delen des lands her­ drukken in een onbekend aantal exemplaren.

Bij deze bladen had zich in januari '42 een nieuw gedrukt illegaal blad gevoegd, De Oranjekrant. In een oplaag van ca. 8000 exemplaren begon het te verschijnen. Als regel werden alle artikelen door de oprichter geschreven, de drie-en-dertigjarige journalist Johan H. Doom . Een moedig man, onge­ twijfeld, maar zijn opvattingen waren simplistisch en hij trok graag de profe­ tenmantel aan. Volgens hem was de tweede wereldoorlog, als vroegere oorlogen, gevolg van ‘de belangen van het Groot Kapitaal. . . geld-belangen waarvoor miljoenen onschuldigen werden vermoord’1 - maar dat zou niet zo blijven! ‘Via Liberalisme en Socialisme’ zou Europa ‘onweerstaanbaar tot het Communisme’ komen; dat was ” n soort oer-wet’ .2 Hoewel hij geen partijcommunist was, zag hij de pohtiek van de ‘kapitalistische’ Geallieerden toch volstrekt gedomineerd door de wens, de Sowjet-Unie te laten dood­ bloeden voor het tot de grote invasie in West-Europa zou komen. Die invasie zou gepaard gaan met ‘de verschrikkingen van een gas-oorlog’ : bovendien zouden in dat geval ‘tweehonderdduizend Nederlanders als gijzelaars. . . worden weggevoerd naar Duitsland’ .3

D oom was geneigd tot snelle generalisaties. D e Nederlandse boeren noemde hij in de lente van '43 ‘voor het merendeel platte schobbejakken’4; bij zijn collega’s van de illegale pers had hij al in de zomer van '42 sterke weerstanden gewekt met een felle uitval tegen de Joden waarin hij van ‘veelvuldig te aanschouwen geflirt van Jodenmeisjes met moffen’ repte.5 In november maakte hij het er niet beter op toen hij, vanuit de groep-Dobbe ingelicht over de nasleep van de overval te Joure, naar aanleiding van de gedragingen van de onderduikers Seligmann en de gezusters Polak, ‘de Joden ’n ernstige berisping’ toediende, culminerend in de aantijging:

‘Het is, in veelvuldige gevallen, gebleken dat bij onverhoopte arrestatie de Joden onverwijld namen en adressen van hun weldoeners verrieden en zodoende mensen die hen wèldeden, aan hun eigen aartsvijanden uitleverden. Dat is ongemeen laf en verachtelijk.’8

Doorn meende, aldus schrijvend, de Joden in hun eigen belang ‘iets zeer

1 De Oranjekrant, 6-7 (juni 1942), p. 5. 2 A.v., 8 (juni 1942), p. 6. 3 A.v., p. 2.

noodzakelijks bij te brengen’1 en liun aldus een dienst te bewijzen; hij deed het tegendeel.2

Het Parool had in de eerste helft van '42, zoals wij in ons vorige deel be­

schreven, zware klappen moeten incasseren: in januari was de eigenlijke oprichter, Frans Goedhart, in Duitse handen gevallen en in maart hadden Vorrink en Althoff de redactie verlaten; Vorrink ging nadien een eigen illegaal blad uitgeven, Verzet. Van de oorspronkelijke redactie waren slechts twee leden overgebleven: J. Nunes Vaz en mr. J. C . S. Warendorf. Drie nieuwe, nogal jeugdige redacteuren trokken zij aan: drs. J. Meijer en diens twee vrienden mr. C . H. de Groot en drs. W . van Norden. Met de nodige

ups en downs (onder de drukkers en verspreiders vielen nieuwe slachtoffers)

werd de productie voortgezet. In de herfst van '42 werd de top door een haast dodelijke slag getroffen: vlak achter elkaar werden Meijer, van Norden en Nunes Vaz gearresteerd, de laatste als Joodse onderduiker3; W arendorf besloot toen, naar Engeland te vluchten. Via een functionaris van de Joodse Raad in Maastricht kwam hij met een Belgische pilotenhulp- organisatie in contact die hem over de grens haalde. Hij zat daarop van begin november '42 tot begin mei '43 in Parijs ondergedoken. Weer was het een Belgische organisatie die hem hielp, Spanje te bereiken; uit Lissabon kwam hij eind mei in Londen aan.

Meijer en van Norden waren niet gearresteerd wegens hun activiteit voor

Het Parool maar omdat vermoed werd dat zij spionagemateriaal het land

uitwerkten. Dat vermoeden was juist, maar beiden wisten zich met zoveel slagvaardigheid te verdedigen dat de Abwehr niet voldoende bewijsmateriaal tegen hen kreeg. W at Het Parool betrof, was door de Sicherheitspolizei wèl waargenomen dat Meijer enkele keren grote aantallen exemplaren in brievenbussen gedaan had (die brievenbussen waren, onmiddelhjk nadat Meijer vertrokken was, geledigd), maar hij had het geluk dat zijn activiteit, wat Het Parool betrof, onder een niet erg snuggere Sachbearbeiter viel, ‘een heel domme, niet eens erg kwaadaardige domme man, die met de verdicht­ sels die ik hem’ , aldus Meijer voor de Enquêtecommissie, ‘erover heb verteld, 1 A.v., 17 (febr. 1943), p. 2. 2 In de lente van '43 werd Doorn lid van de Raad van Verzet. In november ”44 ging hij met belangrijk spionagemateriaal op weg naar het bevrijde zuiden. Hij is daar nimmer aangekomen. Vermoedehjk is hij in de buurt van Ede door een Duitse patrouille neergeschoten. 3 Nunes Vaz werd via Wester­ bork naar Sobibor gedeporteerd waar hij in de gaskamer om het leven gebracht werd.

h e t p a r o o l

genoegen lieeft genomen.’1 Van Norden en hij werden resp. in maart en in juni '43 vrijgelaten, zulks tot stomme verbazing van diegenen die van hun rol in de redactie van Het Parool afwisten.

Die redactie was na de crisis van oktober '42 geheel alleen voortgezet door mr. de Groot. ‘Hij deinsde’, schreef Lydia Winkel, ‘voor geen karwei terug, hoe gevaarlijk het ook mocht zijn. Hij redigeerde de berichten, schreef artikelen, voerde besprekingen met drukkers en verspreiders, reed met kar en paard om papier te halen, corrigeerde drukproeven, verpakte en vervoerde per bakfiets vele duizenden kranten en hield vrijwel alleen Het Parool staande.’2 Spoedig kreeg hij evenwel hulp. Frans Goedhart had, voor hij gevangengenomen werd, al eens gesuggereerd dat men mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, oud-hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad, in de redactie van Het Parool zou opnemen; met deze had Goedhart in de tijd waarin hij met de geheime agent Aart Alblas samenwerkte, al veel contact gehad (van Heuven Goedhart was een goede bekende van Alblas’ ‘mentor’ Siegfried Vaz Dias) en na Goedharts uitschakeling had van Heuven Goedhart al enkele artikelen voor Het Parool geschreven. M r. de Groot deed een beroep op hem. Van Heuven Goedhart aanvaardde het onmiddellijk en in zijn persoon (wij komen in een volgend deel op hem terug) werd de redactie niet alleen versterkt met een ervaren journalist maar ook met een man die zelf en via de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht, jhr. mr. dr. L. H. N . Bosch ridder van Rosenthal, een groot aantal relaties meebracht.

Het Parool werd onmiddellijk rijker van inhoud; het kwam ook de inzinking

in de oplage spoedig te boven. Van maart '43 a f kreeg het blad bovendien een belangrijke helper in het kamp van de vijand. Een maand o f zes tevoren was daar namehjk de neergang begonnen van Arie Meijer-Schwencke die vooral in '40 bij de gehjkschakeling van de Nederlandse pers zulk een belangrijke rol gespeeld had en er nadien door middel van intriges en omkoperijen in geslaagd was, een omvangrijk commercieel imperium op te bouwen. Wij komen op ’s mans onfrisse praktijken in een volgend hoofdstuk nog terug; hier willen wij slechts opmerken dat zij in de loop van '42 tot een groot schandaal leidden. Begin '43 had Meijer-Schwencke besloten, zich in Gorssel terug te trekken toen hij, daags na diens vrijlating, van Norden ontmoette; drs. J. Meijer, een jongere broer van Meijer-Schwencke, zat toen nog vast. In Noord-Afrika waren de Duitsers op dat moment in Tunesië samengedrongen, aan het Oostehjk front was hun Zesde Leger bij Stalingrad verloren gegaan - het was duidelijk dat Duitslands nederlaag

1 Getuige J. Meijer, Enq., dl. VII c, p. 284. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers

194

°~1

945

, P- 231.

slechts een kwestie was van tijd. Toen van Norden aan Meijer-Schwencke de suggestie deed dat deze, ‘als hij iets van zijn slechte daden wilde goedmaken’, in Den Haag zou trachten, zijn broer te beschermen, en a f en toe gegevens zou verstrekken aan hem, van Norden, ging Meijer-Schwencke daar gretig op in ; dat die gegevens voor Het Parool bestemd waren, vertelde van Norden hem voorlopig niet.1

Vrij Nederland kwam in andere, maar niet geringere moeilijkheden te ver­

keren dan Het Parool.

Eind '41 was, zoals wij in ons vorige deel beschreven, H. M . van Randw ijk er de dominerende figuur in geworden, eigenlijk in het ‘derde’ Vrij Nederland. Van het ‘eerste’ , dat door Amsterdamse anti-revolutionaire jongeren opge­ richt en in de lente van '4 1 door de Sicherheitspolizei opgerold was, waren slechts drie prominente figuren op vrije voeten gebleven: de organisator van de verspreiding, mr. A . H. van Namen, en twee hoofdverspreiders, W im

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 135-149)