• No results found

Waar blijft het Tweede Front?

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 66-69)

Was het feit dat de Joden gedeporteerd zouden worden, aan alle Nederlanders bekend? Dat gaat vermoedelijk te ver. Zeker, op 29 juni had men het kunnen lezen in het krantenverslag van Schmidts toespraak en op 26 juli was het in de kerken meegedeeld, maar niet iedereen was op een krant geabonneerd o f ging ter kerke; lang niet iedereen luisterde naar de Engelse radio; ook kreeg lang niet iedereen min o f meer regelmatig exemplaren van illegale bladen in handen en die bladen waren de enige die berichtten dat en hoe de depor­ taties begonnen waren: zij bevatten bijvoorbeeld (wij citeerden ze) beschrij­ vingen van de razzia’s die op 14 juli en op 6 en 9 augustus in Amsterdam gehouden waren. Natuurlijk waren er talloze Amsterdammers die deze razzia’s persoonlijk zagen, talloze anderen in en buiten de hoofdstad die er van hoorden. Men moet evenwel goed voor ogen houden dat de deportaties, nu even van de razzia’s afgezien, zich eigenlijk van meet a f aan op zulk een wijze voltrokken dat er maar weinig van doordrong tot de niet-Joodse buitenwereld: het vertrek naar Westerbork speelde zich meestal ’s nachts af. Werden Joden door politie-agenten uit hun huizen opgehaald, dan konden de buren het merken en, in ruimere zin, de bewoners van dezelfde straat o f van dezelfde buurt. In andere buurten hoorde men dan hoogstens de dag daarna ‘dat ze weer bezig geweest waren, de vorige avond.’ De Nederlandse pers en de Nederlandse omroep zwegen over dit alles en wij achten het aannemelijk dat er hele streken in het land waren (streken waar weinig o f geen Joden woonden), waar de bevolking hoogstens bij geruchte vernam wat zich elders afspeelde, en daar in elk geval geen duidelijk beeld van had.

Allen, en dat was toch stellig een aanmerkelijk deel van de bevolking, die dat duidelijke beeld w èl hadden, konden zich in de eerste fase van de Joden­ deportaties aan de verwachting vastklampen, dat deze niet lang zouden duren: het zou met de macht van de vijand spoedig gedaan zijn, het Tweede Front was beloofd, en wie ‘Tweede Front’ zei, zei ‘bevrijding’ . De grote massa leefde in de veronderstelling dat op het moment waarop de (naar men aannam) gigantische legers van Engelsen en Amerikanen in West-Europa zouden landen, het Derde R ijk als een kaartenhuis ineen zou storten. Men had die Geallieerde invasie al in de lente verwacht, het Amerikaans-Engels- Russische communiqué van 1 1 juni dat als de aankondiging van het spoedig

w i j h i j g e n n a a k

DE

b e v r i j d i n g

te openen Tweede Front geïnterpreteerd werd, was eigenlijk niet meer dan een bevestiging van die verwachting. N og een bezettingswinter, even bar als die van ’4 1-4 2 '? Verdere verarming? Weer tienduizenden arbeiders naar Duitsland? Voortgezet getreiter door N S B ’ers en andere ‘foute’ elementen met hun hele sleep van akelige Nazi-organisaties: Landstand, Arbeidsfront, Winterhulp, Volksdienst, Kultuurkamer? Dat mocht niet, dat kon niet. Velen hadden al bij het begin van de zomer van '42 het gevoel dat zij in een onleefbare wereld beland waren; dat gevoel was door de intimiderende maatregelen die de bezetter getroffen had, nog belangrijk versterkt: de executie, eerst van Sneevliet en de zijnen, nadien van twee-en-zeventig, vervolgens nog eens van vier-en-twintig O D ’ers; daarna het met list weg­ voeren van alle Nederlandse beroepsofficieren, het als gijzelaar arresteren van vele honderden vooraanstaanden. Twee jaar bezetting - neen, er mocht geen derde jaar aan toegevoegd worden! ‘Slapeloos liggen we te woelen, lange uren van de nacht, door de ellende die ons benauwt en van alle rust berooft’ , schreef eind juli een met het verzet samenwerkende ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau-Zwolle in zijn dagboek - ‘O, wij hijgen naar de bevrijding . . -’1

D e meeste illegale bladen gingen er van uit dat die bevrijding niet lang op zich zou laten wachten. Vrij Nederland leidde in juni uit de Britse bericht­ geving a f dat er geen reden was, ‘te twijfelen aan de komst der invasie. Die

komt zeker en hoogstwaarschijnlijk deze zomer.’2 Eind juli sprak het blad dc

verwachting uit, ‘dat de eerstkomende weken voor de toekomst van ons land van het allergrootste belang zullen zijn.’3 Eveneens eind juli publiceerde

Het Parool ‘aanwijzingen voor de burgerbevolking in geval van invasie’ ,

een en ander gebaseerd op ‘de grote waarschijnlijkheid van een spoedige Engelse landing’ :

‘Alle mogelijke hulp aan de invasiesoldaten moet gegeven worden door levensmiddelen, fietsen, inlichtingen te verstrekken. Vergeet niet dat ge dan vaak staan zult tegenover een dier dappere Hollanders die in Engeland thans onze bevrijding voorbereiden. Wijs daarentegen de Duitsers verkeerd de weg, hak zo mogelijk hun vele richtingsborden om of, nog beter, stel deze een kwart o f een halve slag om. Maak hen nerveus door verkeerde inlichtingen, vertel aan elke Duitser, dat ge iemand bent tegengekomen die u vertelde dat hij daarginds Engelse parachutisten en vliegtuigen zag neerkomen’4

- wie deze en dergehjke instructies in de illegale pers las, haakte naar het

1 A. van Boven (ps. van A. van de Kamp): Jan Jansen in bezet gebied. Oorlogsdagboek

van een ambtenaar (1946), p. 159 (30 juli 1942). 2 Vrij Nederland, II, 12 (begin juni

ogenblik waarop hij er naar kon gaan handelen! Evenals in '40 en '4 1 ge­ schied was, werden ook nu, in die nerveuze zomer van ’42, tal van ‘voor­ spellingen’ doorgegeven: de ‘profetie van een onbekende monnik’ , ‘de profetie van Sint Odilia’ , ‘de voorspelling van de zalige pastoor van Ars’ - het waren allemaal even vage als duistere, uit het verleden daterende teksten waarin wie dat wilde de spoedige val van het Derde R ijk aangekondigd zag; concreter en actueler was de ‘voorspelling van een kapitein van het Indische leger’ die vermoedelijk in de lente van '42 in circulatie kwam. Onder ‘ 5 juni’ las men daar: ‘Tobroek gaat verloren’ , en ziet: in juni hadden de Britten die vesting in Libye inderdaad moeten prijsgeven! Geen nood: volgens dezelfde voorspelling zou Duitsland op 7 oktober '42 capituleren en drie weken later zou koningin Wilhelmina in Scheveningen landen.

Tallozen waren er die de bedwelming van dit soort voorspellingen moeilijk konden missen. ‘O, wij hijgen naar de bevrijding . . .’

Tot dat verlangen droeg de verontwaardiging over de willekeur van het Duitse bewind in hoge mate bij. Welnu, juist in die periode waarin men dagelijks het nieuws van de inzet der invasie verwachtte, deden zich twee gebeurtenissen voor die het vrijwel alle Nederlanders, ‘fouten’ en onver­ schilligen uitgezonderd, opnieuw inscherpten dat zij onder een systeem van volstrekte rechteloosheid waren komen te leven. W ij denken dan aan de grootscheepse en onverhoedse fietsenvordering die zich medio juli voordeed, en aan het fusilleren van v ijf gijzelaars wegens een spoorwegaanslag te Rotterdam een maand later.

D e fietsenvordering

W elke factoren er toe geleid hebben dat het begin juli binnen het Duitse militaire apparaat in bezet gebied tot een vrij acute beduchtheid kwam voor een Geallieerde invasie in Nederland, weten wij niet; wel was het vanuit die beduchtheid dat Wehrmachthefehlshaber Christiansen op 9 juli per brief aan Seyss-Inquart deed weten dat hij voor de Wehrmacht vooreerst ca. 50 000 herenfietsen nodig had die ‘spatestens innerhalb 8-14 Tagen’ ter beschikking gesteld moesten worden. ‘Die Rader’, aldus Christiansen, ‘sindfast ausnahmslos

zur schnelleren Verschiebung von Reserven bestimmt. Die Verzögerung des Einsatzes einer Reserve um eine halhe Stunde katin die Entscheidung einer Kampf- handlung hedeuten.’1

1 Brief, 9 juli 1942, van de Chef des Generalstabes van de W BN aan Seyss-Inquart

In document 1939-1945 D EEL 6 eerste helft (pagina 66-69)