• No results found

Secretaris der natuur : de Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Secretaris der natuur : de Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht"

Copied!
544
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bonald en zijn Theorie van de Macht

Audenaerde, R.F.C.

Citation

Audenaerde, R. F. C. (2009, November 18). Secretaris der natuur : de Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht. Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/14366

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/14366

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Secretaris der Natuur

De Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht

PROEFSCHRIFT ter verkrijging van

de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden,

op gezag van de Rector Magnificus prof. mr. P.F. van der Heijden, volgens besluit van het College voor Promoties

te verdedigen op woensdag 18 november 2009 klokke 15.00 uur

door

Rolandus Franciscus Cornelis Audenaerde

geboren te Valkenswaard in 1971

(3)

Promotiecommissie:

Promotor: prof.dr. A.A.M. Kinneging

Referent: prof.dr. J.W. de Beus (Universiteit van Amsterdam) Overige leden: prof.dr. P.B. Cliteur

prof.dr. J. De Maeyer (Katholieke Universiteit Leuven)

© Roeland Audenaerde, Voorburg 1e Druk oktober 2009

Titel: Secretaris der Natuur. De Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht.

Auteur: Roeland Audenaerde

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de auteur.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 5

DEEL 1: MAIOR 15 I Leven en werken van een landjonker 17 II Een cartesiaans constitutionalist 30 III De maatschappij 38 IV De grondwetten 51 V Monisme 61 VI Pluralisme 68 VII De regeringsvormen 82

VIII De adel 101

DEEL 2: MINOR 117

IX De Germaanse constitutie 119

X Antieken en modernen 132

XI Een representatief stelsel 148

XII De rechtersstaat 164

XIII Het nationaal karakter 175

XIV Fronde en Revolutie 195

XV Rechtstaat en conservatisme 206

XVI Onderwijs voor een elite 225

XVII Openbaar bestuur 235

XVIII Religie 250

DEEL 3: CONCLUSIE 259

Conclusie 261

Nabeschouwing: de receptie van Bonald 273

Summary 301

Noten 304

Aanhangsel 449

Inhoudsopgave van het aanhangsel 482

Chronologisch overzicht 484

Bibliografie 485

Persoonsregister 499

Register van onderwerpen 536

Dankwoord 542

Curriculum vitae 543

Stellingen 544

(5)
(6)

Inleiding

In de huidige Westerse wereld worden democratie, vrijheid, gelijkheid en de rechten van de mens algemeen bewierookt. Toch kleven er aan deze dogma’s problematische aspecten. Dat is althans de boodschap van het conservatisme, een politieke stroming die ontstond als reactie op de liberale en egalitaire denkbeelden van de Franse Revolutie.1

De aartsvader van het conservatisme is Louis de Bonald.2 Deze Franse denker, die leefde van 1754 tot 1840, wordt thans vaak geassocieerd met extreemrechts en het fascisme.

Hij en andere contrarevolutionairen c.q. aristocraten worden dan (door bijvoorbeeld Hannah Arendt, Michel Foucault, Isaiah Berlin en Ortega y Gasset) gereduceerd tot de moderne totalitarismen, waarvan hij een ‘voorloper’ heet te zijn.3

De exponenten van dit ‘voorloperdenken’, dat in feite een variatie vormt op de Whig interpretation of history, lezen Bonald door een moderne bril. Vaak lijven zij hem in bij de moderne Romantiek,4 en soms trekken zij dan ook nog eens een rechte lijn van de Romantiek naar het fascisme. Tegen deze voorstelling van zaken kan worden aangevoerd dat de geschiedenis van ideeën zelden een rechtlijnig verloop heeft: zij voltrekt zich veeleer in hink- stap-sprongen.5 Bovendien, zo zou ik willen betogen, was Bonald geen romanticus, maar ging hij uit van een premodern paradigma dat eeuwen ouder was en waartegen de Romantiek zich juist afzette: het classicisme.6

Wat dat classicisme precies inhoudt zal verderop worden uitgelegd. Vooralsnog kan worden volstaan met op te merken dat het classicisme een politiek debat was dat gevoerd werd ten tijde van het ancien régime (1500-1789). In dat debat stonden twee partijen tegenover elkaar: de partij van de adel en de partij van de kroon.

Bonald wordt algemeen tot de laatste partij gerekend: men schildert hem af als een fervent absolutist.7 Wat ik in dit proefschrift wil aantonen, is dat deze visie niet klopt. Bonald, zo luidt mijn hypothese, was juist een exponent van de anti-absolutistische, aristocratische8 partij. Verre van de macht te willen verabsoluteren wilde hij er juist grenzen aan stellen. Ten grondslag aan die keuze lag een conceptie van de rechtstaat die typerend kan worden genoemd voor zowel het aristocratisch gedachtengoed als het conservatisme.

Het verzet van de aristocratische partij tegen het absolutisme zwol in de laatste jaren van het ancien régime aan tot een heuse omwenteling: de Franse Revolutie. Dit hebben de zogenaamde ‘revisionistische’ historici de afgelopen decennia aangetoond.9 Van die

(7)

omwenteling die de aristocraten in gang hadden gezet, werden zijzelf ironisch genoeg het eerste slachtoffer. De warme steun die de meesten onder hen aanvankelijk aan de Revolutie hadden verleend, sloeg dan ook spoedig om in een reactionaire contrarevolutie. Aldus kreeg de cesuur van 1789 het voorkomen van een radicale breuk met het verleden.

Die radicale breuk, zo wordt algemeen verondersteld, maakte definitief een einde aan de ‘aristocratische borrelingen’. Daarmee, zo luidt een tweede veronderstelling, bracht zij ook de genadeslag toe aan het classicistisch discours, dat in zijn aristocratische variant retorisch uitdrukking gaf aan de adellijke onvrede over het koninklijk centralisme en zijn beide bondgenoten: de markt en de bureaucratie.

Middels een analyse van de Theorie van de Macht, Bonalds eerste en voornaamste werk, wil ik in dit proefschrift laten zien dat deze dubbele veronderstelling geen hout snijdt.

Anders gezegd, het streven is om aan de hand van de casus Bonald de fundamentele onderliggende continuïteit te tonen die de beide weerszijden van de schijnbare revolutionaire breuk, namelijk het ancien régime en het tijdperk van de Restauratie (1814-1830), met elkaar verbindt: een continuïteit van adellijke heerschappij, een continuïteit van monarchale heerschappij, de continuïteit van het conflict tussen deze beide, en de permanentie van het classicisme, dat dit conflict ideologisch verwoordt.

1. Theoretisch kader: het classicisme

Het gebruik van de term ‘classicisme’ beperkte zich aanvankelijk tot de kunst, literatuur en wijsbegeerte uit de glorietijd van de absolute monarchie, die werden geïnspireerd door een zekere geïdealiseerde conceptie van de kunst, literatuur en wijsbegeerte van de klassieke oudheid.10 Volgens die conceptie is de wereld een door de Natuur11 geregeerde en door God geschapen, maar rationeel inzichtelijke en geometrische orde met een drietal kenmerken:

stabiliteit, permanentie en hiërarchie.12 Hoewel de rede het werktuig is waarmee wij de orde kunnen ontleden, hebben wij in die exercitie niettemin behoefte aan een onfeilbare autoriteit:

die van de klassieken.13 Hen moeten wij imiteren, maar dat betekent niet dat we ze slaafs dienen na te apen.14 Wel moeten we ze hanteren als model, ons erdoor laten voeden15 en inspireren. Zo mogelijk moeten we zelfs in waarheid en schoonheid met hen wedijveren door onze weergave van de Natuur net iets schoner te maken dan de hunne.16 Wedijver of emulatie is dus de drijfveer achter onze artistieke productie.

Kinneging transponeerde deze denkbeelden van het artistieke en literaire domein naar dat van moraal en politiek.17 Het ‘politiek classicisme’ dat hij beschrijft kenmerkt zich door de

(8)

INLEIDING

bipolariteit van de rede, die het hogere element van het menszijn vertegenwoordigt, en de hartstochten, die het lagere, zinnelijke, dierlijke element vertegenwoordigen. Terwijl de rede deelheeft aan de echte, eeuwige en universele wereld waarin alle dingen hun eigen, onveranderlijke wezen hebben, worden onze hartstochten geprikkeld door onze bedrieglijke zintuigen, die ons een schijnwereld voorspiegelen van beweging en chaos.18

Beweging of verandering is in de ogen van classicisten zelden positief: ze kan namelijk slechts betekenen dat de dingen zich verwijderen van hun essenties, van het wezen dat hun is toegekend in de universele natuurlijke orde. Het is dus erg belangrijk dat de dingen hetzelfde en bij het oude blijven. Om dat zo te houden moeten we ten eerste de natuur, het wezen, de essenties van de dingen kennen. Ten tweede moeten we, wanneer ze onverhoopt toch veranderen, nagaan op welk punt het fout is gegaan, en vervolgens naar dat punt terugkeren. Kennis van het verleden en het vermogen om op de juiste wijze de geschiedenis te interpreteren zijn voor classicisten dus van het grootst mogelijke belang.19

De bipolariteit van de rede en de hartstochten heeft voor hen sterk morele connotaties:

heerst de rede, dan doen we het goede en betrachten we de deugd. Overheersen daarentegen de hartstochten, dan doen we wat slecht is: we zijn dan in de greep van onze ondeugden.

Ondeugd betekent dat de wereld op zijn kop gaat, dat het hogere heerst over het lagere, dat er niets meer op zijn plaats zit, dat er oorlog woedt en chaos.20

Uiteraard is het makkelijk om onze hartstochten de vrije loop te laten, daar hoeven we niets voor te doen. Veel moeilijker echter is het om ons te beheersen, om onze hartstochten onder de controle van de rede te stellen: daarvoor moeten we innerlijk strijd leveren.

Voortdurend staan we voor de keuze tussen ratio en impuls, deugd en ondeugd, het goede en het slechte.21 Alleen wanneer we voor het goede kiezen, meent de classicist, zijn we vrij. Want vrij is de man die zijn hartstochten meester is, en onvrij degene die de slaaf is van zijn passies.22

Dit alles is niet alleen van toepassing op individuen, maar ook op groepen en staten: de classicist denkt altijd in analogieën tussen de mens, het corps en de staat.23 Onrust binnen de ziel van een enkeling verschilt in zijn optiek niet wezenlijk van onrust in de politiek.24

We hebben al gezien dat classicisten ook denken in termen van bipolariteit (tegenstellingen), orde en hiërarchie. Een laatste kenmerk van hun denken tenslotte is dat hun onderlinge debatten de structuur aannemen van een syllogisme: ze vangen aan met een maior, vervolgen met een minor, en besluiten met een conclusie.25

De maior in het syllogisme betreft de vraag naar de ideale regeringsvorm: is dat de monarchie, de aristocratie, de democratie? Of is het wellicht een gemengde vorm die

(9)

elementen van de drie eerste vormen, zoals het koningschap (monarchie), een volksvertegenwoordiging (democratie) en een senaat (aristocratie), combineert?26 Om deze vragen te beantwoorden moest men volgens de classicisten te rade gaan bij de klassieken, die zij als de ultieme autoriteit beschouwden in politicis. Het was dus zaak om studie te maken van antieke denkers als Plato, Aristoteles en Cicero, of, als men tot die denkers niet direct toegang had, van grote Franse classicisten als Bodin en Montesquieu,27 en om de ideeën van die denkers op de juiste wijze te interpreteren.

Net zoals Aristoteles en Polybius28 gaven de meeste classicisten de voorkeur aan een gemengde regeringsvorm. Er waren er echter ook heel wat die pleitten voor een monarchie, ook al waren zij dan wel weer onderling verdeeld over de vraag wat het wezen van dat regime vormde: was het een administratieve machinerie die enkel uitvoering gaf aan de koninklijke wil, welke voor iedereen wet was? Of school de essentie van de monarchie in de rangen en standen en overige maatschappelijke lichamen die door hun inertie de machinerie verhinderden om op hol te slaan? Anders gezegd, ging het om een absolute monarchie of om een getemperde?

Waren deze vragen eenmaal beantwoord, dan kon men over naar de minor van het syllogisme. In de minor gold het de universele ideeën van de klassieken toe te passen op de instituties van het specifieke land waarin men leefde. Voor de Fransen ging het er dus om ze toe te passen op het Franse koningschap, de Franse adel, de Franse hooggerechtshoven en de Franse Staten-Generaal.

Zulk een toepassing is slechts mogelijk wanneer men het wezen van die instituties kent. En om dat wezen te achterhalen moet men hun geschiedenis bestuderen.29 De classicisten wendden zich dan ook massaal tot antieke auteurs als Caesar30 en Tacitus,31 maar ook tot de oudste Franse historici als Gregorius van Tours, die als eersten de Franse instituties beschreven. Had men, bijvoorbeeld als gevolg van een gedwongen emigratie, geen toegang tot die bronnen, dan nam men zijn toevlucht tot moderner autoriteiten als Montesquieu32 of président Hénault.

Over de juiste interpretatie van al deze historische bronnen werd heel wat afgesteggeld. Het ging immers om de aard van de Franse monarchie: als kon worden aangetoond dat bijvoorbeeld Caesar zei dat de Gallische groten in vergadering bijeenkwamen om hun koning te kiezen, dan was de Franse monarchie in wezen electief. En zei Tacitus dat de Germaanse voorvaderen33 geen edelen in hun midden hadden, dan was ze een absolute monarchie.

(10)

INLEIDING

In een universum zoals het classicistische, dat in het teken staat van permanentie, stabiliteit en continuïteit, en dat de positivistische scheiding van normen en feiten niet kent, hebben dergelijke ‘empirische’ of ‘historische’ claims directe normatieve implicaties voor de actuele politiek: als Frankrijk ooit een electieve monarchie was geweest, dan is het dat in wezen, aangezien het wezen der dingen onveranderlijk is, ook nu nog.34 En ook al is het aanvankelijk electieve bestel dan wellicht aangetast en vervallen tot een absolute monarchie, de Natuur verlangt dat het in zijn oorspronkelijke puurheid wordt hersteld.

Het classicistische verlangen om naar de zuivere beginsituatie terug te keren heeft potentieel fundamentalistische, anti-historische implicaties. Een extreem voorbeeld hiervan zien we bij de Franse revolutionairen die in 1789, met voorbijgaan aan twaalf eeuwen geschiedenis, dromen van het herstel van de ‘democratische’, nog onbedorven monarchie uit de tijd van koning Clovis.35

De cultus van de oorsprong (fons, origo, principium) liet zich echter ook op een andere manier vieren. Een oorsprong is namelijk ook een begin, het begin van iets anders.

Verandering is dus inherent aan de notie der oorsprong: de oorsprong is slechts het begin van een proces.

Volgens de platoons-aristotelische ontologie van de classicisten was elk proces een groeiproces: de oorsprong is als de kiem van een plant die eerst later tot wasdom zal komen.

Deze kiem bevat de essentie van de plant. Zo bevat de eikel de idee van, om het in platoonse termen uit te drukken, ‘eikheid’. Wanneer de eikel zich conform dit idee (conform zijn wezen) ontwikkelt, en dus niet degenereert tot iets wezenlijk anders, dan groeit hij uit tot hetgeen zijn eindbestemming is: een eik.

Het classicisme herbergt dus de essentialistische, teleologische notie van organische groei. Doordat de oorsprong, het sleutelbegrip van het classicistische paradigma, de dubbele betekenis draagt van aanvangstoestand en van te bereiken potentieel, kan het classicisme de onbeweeglijkheid en universaliteit van de essentie verenigen met de beweging van het opgroeien, en met de variëteit der aan de kiem ontsprongen loten.36

Eigen aan een groeiproces is dat het zich geleidelijk voltrekt: een beukenootje wordt niet van de ene dag op de andere een boom, maar heeft daar vele jaren voor nodig. De verandering gaat dus noodzakelijkerwijs in kleine stapjes. Zij is een zaak van evolutie, niet van revolutie. Revoluties, radicale breuken met het verleden, miskennen deze natuurwet en zijn dus tegennatuurlijk.

Men zal hebben gezien dat het classicistisch paradigma zowel voor contrarevolutionaire als voor revolutionaire doeleinden kon worden aangewend. Tussen de

(11)

beide extremen van organicisme en fundamentalisme bevond zich een uitgestrekt spanningsveld,37 waarbinnen men uiteenlopende posities kon innemen, al naargelang zijn politieke voorkeuren en belangen, de imperatieven van de situatie en de aard van de kwestie.

De kwestie welke tijdens het ancien régime (1500-1789) centraal stond en die ook daarna de Franse elites zou blijven beroeren, was die van de verhouding tussen koning en adel: Frankrijk was weliswaar een absolute monarchie, maar veel edelen meenden dat het zwaartepunt van de macht niet bij de vorst doch bij de adel diende te liggen. Over de vraag hoe dat ideaal moest worden bereikt, waren zij echter onderling verdeeld. De meest radicalen onder hen betoogden dat de monarch, ‘net zoals in de tijd van Clovis’, door de adel moest worden verkozen.38 Anderen, die in hun verzet tegen het koninklijk absolutisme minder ver gingen, bepleitten een gemengde regeringsvorm.39 De minst radicale, meest gematigde variant van het adellijk anti-absolutisme tenslotte mondde uit in een pleidooi voor een getemperde, dat wil zeggen: door de traditionele gemeenschappen getemperde monarchie.40

Overigens verschilden de anti-absolutisten onderling vaak van mening over de vraag welke traditionele gemeenschap bij uitstek in staat moest worden geacht de monarch te kiezen, de macht met de monarch te delen, dan wel de koninklijke macht te temperen.

Volgens sommigen was het de feodale adel. Tegenover deze pleitbezorgers van de thèse feodale stonden de kampioenen van de thèse parlementaire, die een hoofdrol opeisten voor de parlements, de twaalf soevereine hooggerechtshoven.41

De aanhangers van al deze verschillende varianten van adellijk antiabsolutisme zullen we in het hiernavolgende gemakshalve groepsgewijs aanduiden als de ‘aristocraten’. Hun tegenspelers, degenen die pleitten voor versterking van de macht van de Kroon, voor centralisatie, noemen we dan ‘absolutisten’.

Uit de confrontatie van maior en minor trokken de verschillende partijen die aan het classicistisch debat deelnamen, elk hun eigen conclusie. Die van de absolutisten luidde dat Frankrijk een absolute monarchie was. Die van de aristocraten, als ze heel radicaal waren, dat het een electieve monarchie was. Waren ze minder radicaal, dan ging hun voorkeur uit naar een gemengde regeringsvorm of naar een de iure absolute doch de facto getemperde monarchie.

De vraag die zich met betrekking tot Bonald opdringt is uiteraard hoe deze denker zich positioneerde ten opzichte van de andere deelnemers aan dit intern-adellijke debat tussen aristocraten en absolutisten. De hypothese die ik middels een analyse van Bonalds Theorie van de Macht beoog te toetsen, is zoals gezegd dat Bonald een classicist was die veeleer aristocratische dan absolutistische denkbeelden huldigde.

(12)

INLEIDING

2. Methode

De methode die zal worden gehanteerd om deze hypothese te toetsen, is die van de Britse ideeënhistoricus Quentin Skinner.42 Skinners methode koppelt een textualistische benadering aan een contextualistische, die enerzijds de politiek-historische context analyseert waarin auteurs opereren en anderzijds het ideologisch debat waaraan zij deelnemen. Dat debat ofwel

‘discours’ wordt door Skinner opgevat als een ensemble van strijdvragen en argumenten die gebaseerd zijn op een verzameling van ‘gemeenplaatsen’, van gedeelde onderliggende assumpties. Het laat zich reconstrueren door een soort overzichtsstudie te maken van de vele auteurs die deze gemeenplaatsen delen. Zulk een overzichtsstudie, is Skinners gedachtegang, stelt de historicus in staat om de classics, de vernieuwende, innoverende denkers, te onderscheiden van de minor authors: vernieuwend zijn zij die dingen zeggen welke van de gemeenplaatsen afwijken, zij die argumenten bedenken welke niet reeds in het discours aanwezig waren. Bij de minor authors daarentegen zien we slechts een herhaling van zetten.43

De reden waarom voor deze methode is gekozen, is dat zij beoogt en helpt om de valkuilen van het voorloperdenken, de Whig interpretation en het lineair denken te vermijden.

Zij stelt ons bovendien in staat om tot een evenwichtige benadering van de geschiedenis te komen, die niet alleen recht doet aan het perspectief van de overwinnaars (in casu de Verlichters en democraten) maar ook aan dat van de verliezers. Dat evenwicht is noodzakelijk omdat het in de regel vooral de overwinnaars zijn die de geschiedenis schrijven. Daardoor zijn zij degenen die onze kijk bepalen op het verleden en, aangezien deze kijk in hoge mate ons zelfbeeld bepaalt, op onszelf. Aanschouwen we de geschiedenis alleen door de bril van de overwinnaars, dan boet onze visie in aan nuance. We gaan er dan niet op vooruit in zelfkennis. Verrijken we daarentegen onze historische kennis door de geschiedenis ook vanuit het gezichtspunt van de verliezers te beschouwen, dan vergroten we onze zelfkennis.

De methode van Skinner brengt met zich mee dat er in het hiernavolgende een groot aantal auteurs de revue zullen passeren. Door Bonald af te zetten tegen die vele auteurs zal duidelijk worden in hoeverre hij als een slaafs epigoon van illustere voorgangers dan wel als een classic kan worden aangemerkt.

(13)

3. Verantwoording van de literatuurkeuze

Dit proefschrift beperkt zich tot een analyse van Bonalds eerste werk, de Theorie van de Macht. Voor deze beperking zijn drie redenen aan te voeren. De eerste is dat de ideeën die Bonald in zijn vele latere werken ontvouwt, een herhaling zijn van zetten.44 De tweede reden is dat Bonalds oeuvre simpelweg te omvangrijk is (het telt ettelijke duizenden pagina’s) om in zijn totaliteit te kunnen worden geanalyseerd op het in dit proefschrift gehanteerde, fijnmazige analyseniveau. In theorie zou dat wel kunnen, maar dan zou dat het bereik van een proefschrift ver te buiten gaan. De derde reden tenslotte is dat de Theorie van de Macht, in vergelijking met veel van Bonalds andere publicaties (zoals zijn pamfletten, krantenartikelen en redevoeringen), minder het karakter van een gelegenheidsgeschrift draagt en sterker het karakter van een systematisch politiek-wijsgerig tractaat.

De Theorie van de Macht is geschreven in de Duitse stad Heidelberg, waar Bonald ten tijde van de Franse Revolutie in ballingschap vertoefde. Bonald ving met het manuscript aan in 1794 (misschien al in 1793), en voltooide het medio september 1795.45 Aan het begin van de lente van 1796 werd het gepubliceerd te Konstanz, onder de titel Théorie du pouvoir politique et religieux dans la société civile, démontrée par le raisonnement et par l’histoire.46

Het werk valt uiteen in twee delen, namelijk een deel over politiek (de Théorie du pouvoir politique) en een deel over religie (de Théorie du pouvoir religieux). Als politiek wetenschapper beperk ik mij in dit proefschrift meer in het bijzonder tot de Théorie du pouvoir politique. Vanwege de nauwe samenhang tussen Bonalds politieke en religieuze denkbeelden zal ik niettemin een (beknopt) hoofdstuk wijden aan de religieuze doctrine die de denker ten toon spreidt in zijn Théorie du pouvoir religieux. In dat hoofdstuk zal het accent echter liggen op die aspecten van deze doctrine welke het meest relevant zijn voor een goed begrip van Bonalds politieke denkbeelden.

De circa vierhonderd pagina’s van de Théorie du pouvoir politique zijn uitgesplitst over zeven boeken. De titels van de eerste vijf boeken geven duidelijk aan dat het werk handelt over samenlevingen: het eerste boek gaat over de grondwetten van samenlevingen, het tweede over de samenlevingen van de Oudheid, het derde over de moderne samenlevingen, het vierde over de ‘geconstitueerde samenlevingen’, het vijfde over de ‘niet-geconstitueerde samenlevingen’. Het zesde boek heeft betrekking op wetgeving en de scheiding der machten.

Het zevende boek tenslotte bespreekt de invloed van het klimaat en het nationaal karakter op de maatschappelijke instituties van een volk.

(14)

INLEIDING

De Theorie van de macht heeft twee aanhangsels, die chronologisch een intermediaire positie innemen tussen de Théorie du pouvoir politique en de Théorie du pouvoir religieux. Het eerste aanhangsel, de Théorie de l’éducation sociale, handelt over opvoeding en onderwijs.

Het tweede, de Théorie de l’administration publique, gaat over het openbaar bestuur.47 Beide aanhangsels zijn sterk politiek geladen, temeer daar Bonald hierin uiteenzet hoe aan zijn politieke denkbeelden op concrete wijze vorm moet worden gegeven. In dit proefschrift wordt daarom aan elk van de beide aanhangsels een chapiter gewijd.

In sommige hoofdstukken zullen (met name in de eindnoten) een paar korte excursies worden gemaakt naar enkele latere geschriften van Bonald. Het motief achter die excursies is dat zij ons in staat stellen om bepaalde ideeën die Bonald in zijn Theorie van de Macht ontvouwt, beter te doorgronden.

3. Opzet van het proefschrift

De Theorie van de Politieke Macht mag dan een politiek-wijsgerig tractaat zijn, qua opbouw lijkt het op het eerste gezicht onlogisch en verward.48 Bij nader inzien echter blijkt men in de Theorie van de Politieke Macht de syllogistische structuur van het classicisme te kunnen herkennen: het werk vangt aan met een wijsgerige maior (boek 1),49 vervolgt met een historische minor (boeken 2 tot en met 7), en mondt uit in een praktisch-politieke conclusie met betrekking tot zowel het voor Frankrijk optimale regime als de strategie die men moet volgen ten opzichte van de Revolutie die het vernietigde.

Dit proefschrift volgt diezelfde classicistische structuur. Het bestaat dus uit drie delen:

het eerste deel analyseert de maior van Bonalds boek, het tweede deel de minor, het derde de conclusie.

Het eerste deel begint met een introductie tot Bonalds leven, oeuvre en politieke carrière (hoofdstuk I). Daarna bespreekt het, zoals gezegd, de maior. Deze omvat Bonalds opvattingen over God en de mens (hoofdstuk II), de maatschappij (hoofdstuk III), de grondwetten die de maatschappij regeren (hoofdstuk IV), de staat (hoofdstukken V en VI), de regeringsvormen (hoofdstuk VII) en de adel (hoofdstuk VIII).50

Het tweede deel van het proefschrift is een analyse van de minor. Dat wil zeggen: het ontleedt Bonalds interpretatie van de Franse en Europese geschiedenis, en gaat in op de implicaties die hij daaraan verbond ten aanzien van een reeks strijdpunten die de classicisten onderling druk bediscussieerden, te weten de oorsprong van de constitutie (hoofdstuk IX), de verhouding tussen antieken en modernen (hoofdstuk X), de aard van het representatieve

(15)

stelsel (hoofdstuk XI), de plaats van de rechterlijke macht (hoofdstuk XII), het nationaal karakter (hoofdstuk XIII), de legitimiteit van rebellie (hoofdstuk XIV), de verschillende typen monarchie en hun verhouding tot het recht (hoofdstuk XV), de opvoeding van de elite (hoofdstuk XVI), de inrichting van het openbaar bestuur (hoofdstuk XVII) en de religie (hoofdstuk XVIII).51

Op de minor volgt logischerwijs de conclusie. De conclusie van dit proefschrift vangt aan met een korte beschouwing over de praktisch-politieke conclusie die Bonald zelf trekt, velt vervolgens een eindoordeel over de verhouding tussen absolutisme en aristocratisme, en sluit af met een taxatie van Bonalds antiliberale conservatisme. De conclusie wordt gecomplementeerd met een nabeschouwing, die laat zien hoe Bonald en diens denkbeelden in de loop der tijd zijn (of nog steeds worden) ontvangen en gebruikt.

De oplettende lezer zal inmiddels hebben opgemerkt dat bepaalde noten in dit proefschrift hem doorverwijzen naar een aanhangsel waarin een aantal belangrijke begrippen, debatten en stromingen worden toegelicht (zie p. 449). Dit aanhangsel omvat een zestigtal lemma’s, zoals ‘ideeëngeschiedenis’ (p. 462) en ‘revisionisme’ (p. 473), die alfabetisch zijn gerangschikt (zie p. 482-483). De reden waarom er met een aanhangsel wordt gewerkt, is dat het de lopende hoofdtekst en de noten ontlast, en de leesbaarheid van de dissertatie vergroot zonder dat er informatie teloor gaat die relevant kan zijn voor de specialist.

Ter afsluiting van deze inleiding nog enkele opmerkingen over de weergave en vertaling van citaten. Citaten in de hoofdtekst die afkomstig zijn uit het Frans, zijn in de hoofdtekst naar het Nederlands vertaald. Om de controleerbaarheid van de vertaling te waarborgen is echter aan het eind van elk citaat een noot geplaatst die de oorspronkelijke Franse tekst weergeeft.

Latijnse citaten blijven in de hoofdtekst gewoon in het Latijn staan, maar in de noot bij het citaat vindt men de Nederlandse vertaling. Staat er een Latijns citaat in een noot, dan bevindt zich verderop in die noot de Nederlandse vertaling. Van citaten die in de noten staan en die in andere talen zijn gesteld dan het Nederlands en het Latijn, wordt enkel de oorspronkelijke, anderstalige versie weergegeven.

De hoofdtekst bevat uiteraard citaten van Bonald. In de Nederlandse vertaling van deze citaten zijn de door Bonald aangebrachte cursiveringen weggelaten, tenzij anders staat aangegeven; dit omdat Bonald zich zo veelvuldig van cursiveringen bedient dat (zeker voor moderne lezers) de leesbaarheid van zijn tekst in het geding komt.52 In de oorspronkelijke Franse teksten in de noten zullen de door Bonald aangebrachte cursiveringen echter wel worden weergegeven.

(16)

Deel 1: MAIOR

(17)
(18)

I Leven en werken van een landjonker

1

Louis Gabriel Ambroise vicomte de Bonald wordt geboren in 1754 te Millau, een stadje in de Rouergue, een woeste en onvruchtbare provincie in het zuiden van Frankrijk. Zijn familie behoort tot de rijkere adel van die provincie.2 Traditioneel vervullen de Bonalds er functies in het openbaar bestuur en de Kerk, maar ook dienen zij in het leger en de rechterlijke macht.3

De jonge Louis gaat in 1769 naar het prestigieuze college van Juilly, waar ook Montesquieu zijn opvoeding heeft genoten.4 Hij ontvangt er een humanistische5 vorming van de Oratorianen.6 Deze door het jansenisme7 beïnvloede geestelijken onderwijzen hem in de logica van Leibniz en in de filosofie van Malebranche, de zeventiende-eeuwse wijsgeer die, net zoals de Oratorianen zelf, in de traditie staat van Plato, Augustinus en Descartes. Tenslotte kweekt de overste van het college, père Mandar, die een persoonlijke vriend was van Rousseau,8 bij Bonald een levenslange fascinatie voor de auteur van het Contrat social.9

1. Van musketier tot burgemeester

Nadat de jongeman zijn schoolloopbaan op voorbeeldige wijze heeft afgerond,10 wordt hij ingelijfd bij het elitecorps van de musketiers, dat is ingekwartierd bij het koninklijk hof in Versailles.11 Wanneer onze Louis daar carrière maakt, zal zijn familie hebben gehoopt, krijgen ook wij toegang tot het hof, en dus invloed en lucratieve baantjes. Helaas voor de familie kan Louis in Versailles niet aarden. De steile jansenist vindt de wereldse hofhouding maar decadent, en het militaire bestaan is hem te ruw: liever zit hij met zijn neus in de boeken.12

Eind 1775 wordt het (verouderde) musketierscorps ontbonden. Met een mengsel van spijt en opluchting keert de ex-musketier dan terug naar Millau, waar hij in het huwelijk treedt met de dochter van een kapitein der cavalerie,13 die hem zeven kinderen schenkt waarvan er vijf de volwassen leeftijd zullen bereiken.14 Bonald start er een kalm leventje dat weinig verschilt van dat van zijn voorouders: de edelman wijdt zich aan het beheer van zijn landgoederen, frequenteert de aristocratische salons en profileert zich, eerst als gemeenteraadslid en vanaf 1785 als burgemeester, in de lokale politiek.15 Bonalds stadsgenoten leren hem kennen als een innovatief bestuurder, die er bijvoorbeeld voor zorgt dat alle kinderen uit de stad lager onderwijs ontvangen,16 maar ook als een verklaard

(19)

tegenstander van het theater, dat hij bestrijdt omdat het de draak steekt met de Kerk, de standsonderscheiden en de traditionele rolverdeling tussen de seksen.17

2. Een adellijk frondeur

Vooral echter is Bonald in Millau de lokale voorman van de aristocratische prerevolutie,18 de revolte die de traditionele elites van het koninkrijk in 1787 ontketenen tegen het ‘ministerieel despotisme’, pejoratieve benaming voor de praktijk van het koninklijk absolutisme. De voornaamste drijfveer achter die revolte is het algemene verzet tegen fiscale hervormingen, die weliswaar nodig zijn om de staat te redden van een dreigend bankroet, maar die de privileges van veel Fransen aantasten.19

Vooral voor de trotse rechters van de parlements, de machtige soevereine hooggerechtshoven, vormen de hervormingen, die de regering op onhandige en autoritaire wijze probeert op te leggen, een bedreiging. Zij zijn dan ook degenen die als eersten roepen om een vergadering van de Staten-Generaal, de standenvertegenwoordiging,20 waarvan zij verwachten dat die de hervormingen nooit zal goedkeuren. In 1788 wordt deze roep zo sterk dat de koning, die waarschijnlijk zal hebben gehoopt zijn macht te kunnen versterken door in de Staten-Generaal de derde stand uit te spelen tegen de eerste en de tweede, eraan toegeeft en verkiezingen uitschrijft.21

De Staten-Generaal zijn voor het laatst bijeen gekomen in 1614. Sindsdien is de maatschappij sterk veranderd, en dus ontspint zich een debat over de vraag of de Staten- Generaal moeten vergaderen volgens de oude vormen, die de adel en de geestelijkheid een vetorecht verschaffen, of in nieuwe, meer egalitaire vormen.22

Een vergelijkbaar debat voert men in de jaren 1787-1789 over de vormen van de Provinciale Staten, de standenvertegenwoordiging die de regionale pendant vormt van de landelijke Staten-Generaal. In de meeste Franse regio’s is deze standenvertegenwoordiging geëlimineerd door de almachtige intendanten, de agenten van de Kroon. In de regio’s van de periferie bestaan de Provinciale Staten echter nog, en in sommige provincies, zoals de Languedoc, hebben ze aanzienlijke bevoegdheden. Bovendien leeft in veel provincies waar de Provinciale Staten allang niet meer bestaan, de herinnering aan deze instelling voort in de geest van de adel, die haar, samen met de geestelijkheid, placht te domineren.

In de verzwakking van het koninklijk gezag gedurende de jaren 1787-1789 ziet de provincieadel een uitgelezen gelegenheid tot verwezenlijking van haar oude droom: zich het juk der gehate intendanten afwerpen en de Provinciale Staten herstellen. Dit nostalgisch

(20)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

verlangen naar decentralisatie vormt de tweede drijfveer achter de aristocratische prerevolutie.

Die tweede drijfveer hangt trouwens nauw samen met de eerste. Beide manifesteren namelijk de wens van de traditionele elites om, in ruil voor de financiële offers die men van ze vraagt, medezeggenschap te krijgen in het bestuur, of, anders geformuleerd, om de absolute monarchie te vervangen door een getemperde.

De provinciale edelman Bonald brengt deze wens tot uitdrukking in zijn ‘Besluit van de gemeenteraad van Millau tot een verzoek om de Staten van de Rouergue te herstellen’.23 Nadat hij dit verzoekschrift heeft opgesteld, laat hij het door de raadsleden ondertekenen en opsturen naar de ministers in Parijs. De teneur van het document is dat het herstel van de Staten, de provinciale standenvertegenwoordiging, prioriteit heeft boven dat van de Staten- Generaal, de landelijke standenvertegenwoordiging. Hoofdzaak, zo kan men hieruit afleiden, is voor Bonald niet de macht over te hevelen van de kroon naar de natie, maar van het centrum naar de periferie.24

Binnen de Provinciale Staten legt Bonald het zwaartepunt bij de adel: hij spreekt zich uit voor standsgewijze stemmingen. Wel doet hij bepaalde tactische concessies aan de derde stand. Zo bepleit hij de afvaardiging daarvan te verdubbelen en gaat hij akkoord met opheffing van de belastingvrijstellingen van adel en geestelijkheid.

De koning slaat Bonalds advies echter in de wind: hij roept de Staten-Generaal bijeen en beveelt de personen die de drie standen naar deze conventie hebben afgevaardigd, gezamenlijk te vergaderen en te stemmen.25 Dit bevel wordt uitgelegd als een capitulatie van de vorst voor de linkse meerderheid van de Staten-Generaal, die zich inmiddels heeft omgevormd tot Nationale Vergadering en aandringt op verdergaande hervormingen dan de vorst lief is.

Toch geeft de koning zich niet gewonnen. Eind juni, begin juli 1789 vinden er althans rond Parijs troepenbewegingen plaats, die de hoofdstedelijke bevolking doen vrezen dat de koning de Nationale Vergadering manu militari zal uitschakelen. Wanneer de vorst dan ook nog, op 11 juli 1789, de hervormingsgezinde minister Necker ontslaat, breekt helemaal de pleuris uit: het gepeupel maakt zich meester van de stad en bestormt drie dagen later, op 14 juli, de Bastille, dat mythisch symbool van absolute, willekeurige koninklijke macht.

3. Van frondeur tot revolutionair

Ook de steden en dorpen in de provincie grijpen dan hun kans: ze verlossen zich van de koninklijke intendanten en vormen zelf hun eigen gemeentebesturen. Degenen die arm zijn of

(21)

die een rekening hebben te vereffenen, grijpen ook hun kans: niemand betaalt nog belasting, niemand houdt zich meer aan de wet, niemand erkent nog maar enig gezag. De maatschappij valt ten prooi aan anarchie.

Wanneer in augustus 1789 het nieuws van de val van de Bastille de Rouergue bereikt, brengt het daar paniek en een apocalyptische stemming teweeg. De boeren vrezen dat hun oogst, die spoedig moet worden binnengehaald, in handen zal vallen van rondtrekkende benden vagebonden die door de hongersnood de straat op worden gedreven. Hun vrees wordt versterkt door de vele geruchten dat deze benden zouden zijn ingehuurd door ‘de aristocraten’, die met de buitenlandse vijand zouden samenzweren tegen de Revolutie.26

In Millau weet Bonald door een doortastend optreden de angstpsychose te kanaliseren.

Hij formeert een ‘Nationale Garde’: een militie van duizend vrijwilligers die hij bewapent met bijlen, pieken, zeisen en geweren. Weldra echter blijken de geruchten dat rovers de stad zouden aanvallen, op overdrijving en verzinsels te berusten. Niettemin ontvangt Bonald ter beloning van zijn energieke optreden een burgerkroon van zijn opgeluchte stadsgenoten.27

Om het gevaar van anarchie voorgoed te bezweren kuist de burgemeester de militie van haar volkse elementen, brengt hij haar onder de controle van een drietal edelen, en stelt hij de steden van de Rouergue voor om met Millau een ‘confederatie van eer, deugd en eerbied voor de wetten’ te sluiten. Behalve door de wens om de orde te handhaven wordt Bonalds klassiek republikeinse idee van een confederatie van steden ook ingegeven door zijn nostalgie naar de Provinciale Staten, want in zijn optiek vormt de confederatie het embryo van een provinciaal bewind.28

Aan de eensgezindheid van de steden geeft de burgemeester symbolisch gestalte door in zijn stad een Fête de la Fédération te organiseren: een feest van alle milities uit de provincie. Zijn initiatief vindt navolging in Parijs, waar de revolutionairen een groots gelijknamig feest, maar dan op nationale schaal, organiseren op het Maartveld.29

De federalistische gedachte werkt Bonald uit in zijn ‘Plan voor een ereconfederatie’.30 Dit plan, dat, hoewel het de oude standenonderscheiden handhaaft, de utopische geest ademt van Rousseau en van het revolutionair neoclassicisme,31 krijgt een positieve reactie van de revolutionaire volksvertegenwoordiging in Parijs, die aanbiedt om het op staatskosten te laten drukken.32

Al gauw verandert die vertegenwoordiging echter van gedachten, want inmiddels heeft de anti-absolutistische revolte van de aristocraten zich verbreed tot een burgerlijke en volkse Revolutie, die aan hun controle ontsnapt en in één nacht – de beruchte nacht van 4 op 5 augustus 1789 - een einde maakt aan ‘feodale’ instituties als de heerlijke rechten en de

(22)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

heerlijke rechtspraak, de herendiensten en de corvee, de kerkelijke tienden, de koopbare ambten (waaronder de ambten van de hoogrechters), de juridische belemmeringen die velen verhinderden om openbare ambten te bekleden, en alle privileges.33

Aangezien de corporaties (provincies, steden, plattelandsgemeenschappen, gilden, standen, kloosterorden, hospitalen, universiteiten, colleges), welke samen de maatschappij van het ancien régime vormen, aan privileges hun juridisch bestaan ontlenen, ontwricht de afschaffing van de privileges heel de oude maatschappij, die plaats maakt voor een nieuwe maatschappij van met gelijke rechten beklede individuen.34 Formeel krijgt deze radicale overgang van standensamenleving naar individualisme zijn beslag in de Verklaring van de Rechten van de Mens, die de revolutionairen op 26 augustus 1789 aannemen als preambule op de nog te maken constitutie.35

Voor de edelman Bonald heeft de afschaffing van de heerlijke rechten tot gevolg dat hij zeventig procent van zijn inkomsten kwijtraakt.36 Bovendien blijft hij gehecht aan het standsbeginsel en aan zijn traditionele adellijke identiteit. Toch is hij niet onwillig om te werken binnen het nieuwe bestuurlijke kader, dat de volksvertegenwoordiging creëert door de oude provincies te vervangen door departementen en het standsbeginsel door een egalitair algemeen kiesrecht. Voor een gerespecteerd lokaal notabele als Bonald schept dat nieuwe, gedecentraliseerde kader namelijk nieuwe kansen. Zo wint Bonald in februari 1790 de burgemeestersverkiezingen in Millau,37 waardoor hij aan zijn oude burgemeestersambt een nieuwe legitimiteit verleent. Ook wordt hij in de zomer van 1790 verkozen als lid en vervolgens voorzitter van de raad van zijn departement, de Aveyron.38

4. Van revolutionair tot contrarevolutionair

Anders dan Bonald hebben de meeste Franse edelen de Revolutie dan reeds de rug toegekeerd.39 Volgens hen is de constitutionele monarchie van de revolutionairen geen monarchie maar een gekroonde republiek, waarin de volksvertegenwoordiging met een absolute soevereiniteit is bekleed die despotische trekken aanneemt. De afschaffing van de

‘feodale’ instituties, die in hun ogen nu juist het wezen van de monarchie uitmaken, aangezien ze de (in theorie) onbegrensde macht van de soeverein in de praktijk temperen, levert volgens hen het bewijs voor dit despotische neoabsolutisme.40 Uit afkeer van dat laatste worden van de adellijke prerevolutionairen, de revolutionairen van het eerste uur, velen contrarevolutionair.41 Wanneer na de feodaliteit ook de koning in de revolutionaire vuurlinie komt te liggen, klampen veel van deze nieuwbakken contrarevolutionairen zich paradoxalerwijs vast aan de

(23)

prerogatieven van de Kroon: ervan overtuigd dat het oude regime voor behoud of herstel van hun privileges altijd nog een betere garantie biedt dan het revolutionaire nieuwe regime, werpen de kampioenen van de aristocratische zaak zich op als kampioenen van de koninklijke. Bezoedeld door hun deelname aan de anti-absolutistische prerevolutie trachten zij zich een nieuwe maagdelijkheid te verwerven door om het hardst te schreeuwen dat zij trouw zijn aan de vorst, wiens zaak zij door naar het buitenland te vertrekken en daar tegen hem en de Revolutie te complotteren overigens eerder schaden dan dienen.

Bonald maakt een soortgelijke evolutie door, maar bij hem treedt die eerst later op.

Met de Revolutie breekt hij namelijk pas wanneer deze zijn situatie in Millau onhoudbaar maakt. Daar brengt ze een sterke polarisatie teweeg in de verhoudingen tussen de confessies, die worden gedoubleerd door een scherpe sociale tegenstelling: een katholiek ruraal plebs staat er tegenover een protestantse stedelijke bourgeoisie. Het koninklijk edict van 1787 dat de burgerlijke staat toekent aan niet-katholieken, wekt bij de katholieke notabelen de vrees dat zij weldra hun bestuurlijk monopolie zullen verliezen. Die vrees zien zij bewaarheid door de Verklaring van de Rechten van de Mens (26 augustus 1789), die bepaalt dat alle ambten en verkozen functies toegankelijk zijn voor allen.

De nationalisatie van de kerkelijke bezittingen (2 november 1789) verstoort bovendien het economisch evenwicht in de regio. De genationaliseerde bezittingen worden namelijk doorverkocht aan de hoogstbiedende, en dat is meestal een protestantse bourgeois uit de stad.

Wanneer in april 1790 de revolutionaire volksvertegenwoordiging ook nog eens weigert het katholicisme te erkennen als staatsgodsdienst, komen in Zuid-Frankrijk de herinneringen aan de Godsdienstoorlogen bovendrijven: de katholieken zien het schrikbeeld opdoemen van een ketters koninkrijk, terwijl de protestanten vrezen voor een nieuwe Bartholomeüsnacht. Net zoals in het huidige Noord-Ierland vormen beide groepen dus milities, die wederzijds bloedbaden aanrichten.

Vanaf mei 1790 gooien de revolutionairen ongewild olie op het vuur met hun constitution civile du clergé, een plan voor een radicale reorganisatie van de Franse katholieke kerk. Zij eisen van de priesters dat die een eed afleggen op het plan en op de revolutionaire constitutie waarvan het een annex is. De Paus en de meeste bisschoppen verwerpen echter het plan en de constitutie, en een meerderheid van de geestelijken weigert de eed.

Aangezien de burgerlijke gezagsdragers door het revolutionaire bewind worden verplicht om de eedweigeraars te vervolgen, raakt Bonald in een lastig parket: als chef van het departement, van het politiek gezag, is hij gehouden om de eedweigeraars te arresteren, maar als katholiek is hij gehoorzaamheid verschuldigd aan het religieus gezag, dat de eed afwijst.

(24)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

Persoonlijk is Bonald over het reorganisatieplan zeer enthousiast. De regeling, verwacht hij, zal de natie een nieuwe eenheid verschaffen door een nationale godsdienst te vestigen die het oude katholicisme versmelt met de burgerreligie die zo dierbaar was aan de Antieken en aan Rousseau. De publieke opinie in de Rouergue is echter zeer vijandig gezind jegens de eed, die ze op het conto schrijft van de protestanten.

In november 1790 bestormt een menigte katholieke volksvrouwen het stadhuis van Millau met de leus ‘Wij willen onze geestelijken!’ Bonald moet al zijn overtuigingskracht aanwenden om te voorkomen dat de menigte de lokale protestanten lyncht.42

Op 25 januari 1791 dringt opnieuw een volksmassa het raadhuis binnen. Ditmaal wordt Bonald aan zijn haren voortgesleept, en roept de menigte om zijn ontslag als voorzitter van de departementsraad.43

Het incident noopt Bonald om te kiezen tussen burgerplicht en godsdienstplicht. Hij houdt de eer aan zichzelf door aan de departementale vergadering een geruchtmakende ontslagbrief te schrijven, waarin hij zich onderwerpt aan de kerkelijke autoriteiten en publiekelijk stelling neemt tegen de constitution civile du clergé.44

Vanaf dat moment staat onze revolutionair te boek als contrarevolutionair, en is het gedaan met zijn carrière in de lokale politiek, die overigens snel radicaliseert: in april/mei 1791 worden de eerste eedweigeraars gearresteerd en op 22 mei gaat het clubhuis van de lokale ‘aristocraten’ in vlammen op.45

5. Emigré

Bonald wordt de grond te heet onder de voeten. In oktober/november 1791, ruim een maand nadat de koning de revolutionaire constitutie heeft goedgekeurd, emigreert hij samen met zijn twee oudste zonen naar Koblenz.46 In deze Duitse stad bevinden zich de beide broers van de koning. Een traditie schrijft voor dat de broers van de koning zo hun eigen politieke ambities koesteren. Daarom stellen zij zich elk aan het hoofd van een adellijke kongsi, die rivaliseert met de cliëntèle van de koning.47 Eén van hen, de reactionaire graaf van Artesië,48 voert zelfs openlijk een aristocratische koers. Hij is dan ook de grote kampioen van de contrarevolutionaire edelen in Koblenz,49 die de koning ervan betichten de zaak van de monarchie te hebben verraden. De andere broer, de graaf van Provence,50 verdenken zij daarentegen van revolutionaire sympathieën.51

Wanneer de beide broers, in strijd met het koninklijk bevel, de Franse adel oproepen om het revolutionair bewind met geweld omver te werpen, vormen de leden van de

(25)

verwekelijkte hofadel er een strijdmacht. Het operettelegertje houdt zich echter voornamelijk ledig met gekissebis over rang en stand. Bij Bonald komen daardoor slechte herinneringen bovendrijven aan Versailles.52

In september 1792 valt het contrarevolutionaire legioen samen met de Oostenrijkers vanuit het huidige België Frankrijk binnen. Na een voorspoedige start loopt de onderneming uit op een fiasco, wanneer de troepen van de coalitie eerst in Valmy en vervolgens in Jemappes vernietigend worden verslagen. Bonald weet echter te ontkomen en vestigt zich in december 1792 te Heidelberg, waar hij zijn zonen inschrijft in een college.53

Ondertussen wordt de Revolutie steeds radicaler en gewelddadiger. De Franse revolutionairen verklaren de oorlog aan heel Europa en overweldigen eerst de Nederlanden, dan het Rijnland en Noord-Italië. Ze executeren de koning, Lodewijk XVI (21 januari 1793), en ontketenen een massieve terreur, die culmineert in de dictatuur van Robespierre. In die periode zwerven Bonalds vrouw en zijn jongste kinderen, op de vlucht voor het anti-adellijk racisme, door de bergen van de Rouergue, waar ze zich schuilhouden in grotten en spelonken.

Gelukkig komt hieraan een einde wanneer in 1795 Robespierres handlangers zich van de ‘tiran’ ontdoen en het ‘gematigde’ bewind van Thermidor vestigen. Loopt daarmee ook de Revolutie ten einde? Nee, want de revolutionaire instellingen en beginselen blijven voortbestaan, tot op de dag van vandaag.

6. De Theorie van de Macht

Wanneer ze inzien dat hun pogingen om de Revolutie met het zwaard te bestrijden zijn mislukt, gaan de contra’s zich van een ander wapen bedienen: zij nemen de pen ter hand om de revolutionaire ideeën te attaqueren. Ook Bonald zet zich aan het schrijven. Zijn eerste product, de Theorie van de Macht, is medio september 1795 af. Dan vertrekt Bonald naar Konstanz, waar het in de lente van 1796 wordt uitgegeven door geëmigreerde geestelijken, op kosten van de (eveneens gevluchte) aartsbisschop van Parijs.

Van de ongeveer duizend gedrukte exemplaren zendt Bonald er ruim zevenhonderd naar de Franse hoofdstad. Daar worden ze in beslag genomen door de revolutionaire politie.

Ze eindigen er, temidden van de pornografische lectuur, op de brandstapel. De overige stuks stuurt Bonald naar boekhandelaren en emigrantenkranten buiten Frankrijk.54 Ook deze exemplaren worden echter niet gelezen, want de lengte van het boek, de vele herhalingen en de droge, abstracte stijl maken het slecht leesbaar. Daardoor lezen slechts enkele mensen het

(26)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

werk. Zij zijn echter niet de minste: Necker,55 Sieyès, Chateaubriand, Fontanes, La Harpe en generaal Napoleon Bonaparte.56

Voor het grote publiek echter blijft de Theorie van de Macht, ook nadat deze in 1843 wordt herdrukt in het kader van Bonalds Oeuvres complètes, een onbekende. Dat publiek zal Bonald en diens denkbeelden eerst leren kennen uit diens latere boeken, zijn vele krantenartikelen, zijn parlementaire redevoeringen en de geschriften van zijn ontelbare epigonen.

7. Onderduiker in Parijs

Onbekendheid biedt het voordeel van anonimiteit. Ze stelt Bonald dan ook in staat om in mei 1797 met zijn beide oudste zonen clandestien terug te keren naar Frankrijk, dat nog steeds is onderworpen aan het bewind van Thermidor, maar waar een royalistische kamermeerderheid nog slechts een kwestie lijkt van tijd.57 Het bewind slaat echter de hoop van de royalisten de grond in door een staatsgreep te plegen, een nieuwe terreur te ontketenen, en de jacht te openen op teruggekeerde émigrés.58 Bonald duikt dan onder in Parijs, waar hij een boek59 schrijft tegen de idéologues, de geestelijke nazaten van de philosophes, die de wetenschappelijke instellingen van Thermidor bevolken.

Dat laatste bewind komt ten val door een staatsgreep van Napoleon Bonaparte, die een persoonlijke dictatuur vestigt, het zogenaamde Consulaat (1799-1804). In de talloze artikelen die hij schrijft voor de beide voornaamste kranten van die époque,60 tracht Bonald het regime van Bonaparte in een monarchale en contrarevolutionaire richting te duwen.61 Om bij de nieuwe machthebber in het gevlei te komen publiceert hij een lovend pamflet over diens buitenlandse politiek.62 Napoleons Raad van State en de redactiecommissie van de Code civil tracht hij te beïnvloeden met een verhandeling tegen de echtscheiding.63 En tenslotte bestrijdt hij de Revolutie, die behalve een politieke ook een linguïstische en literaire omwenteling was, door een omvangrijk boekwerk,64 dat de denkbeelden van de Theorie van de Macht completeert met een taal- en literatuursociologie.65

8. De lokzang van Napoleon

In 1802 kroont Napoleon zichzelf tot keizer66 en schrapt hij Bonald van de zwarte lijst van émigrés. Bonald verlaat dan Parijs en keert terug naar het voorouderlijk kasteel bij Millau, of althans wat daar, na de revolutionaire onteigeningen, plunderingen en verwaarlozing, van

(27)

over is. De wederopbouw van het geschonden domein en de productie van een nieuw boek67 tegen de idéologues hebben voor Bonald een hogere prioriteit dan een carrière in het bestuurlijk apparaat van Napoleon.

De keizer doet Bonald verlokkelijke aanbiedingen om hem aan zich te binden. Zo biedt hij hem de lucratieve post aan van directeur van het Journal de l’Empire, de staatscourant van het keizerrijk. Ook stelt hij hem voor om de Theorie van de Macht op staatskosten te laten herdrukken, op voorwaarde evenwel dat Bonald er elke verwijzing naar Lodewijk XVIII, de troonpretendent van de royalisten, uit schrapt.68 Wellicht geïmponeerd door Bonalds Theorie van de maatschappelijke opvoeding69 verzoekt de keizer hem om de zoon van zijn broer Lodewijk Napoleon, die hij heeft aangesteld als koning van Holland, op te voeden.70 En tenslotte vraagt hij hem om de opvoeding van zijn eigen zoontje, de piepjonge koning van Rome, op zich te nemen.71 Bonald hapt echter nimmer toe: in zijn hart blijft hij trouw aan de Bourbons, de koninklijke dynastie van het ancien régime.72

9. Een nieuwe fronde, tegen een liberaal vorst

In 1814, na een reeks nederlagen en een invasie van vreemde mogendheden, wordt Napoleon afgezet en bestijgt een Bourbon, Lodewijk XVIII, de Franse troon. Ondanks deze Restauratie blijft veel bij het oude. Zo worden de revolutionaire en keizerlijke instituties gehandhaafd, en blijft het keizerlijk personeel op zijn oude posten.73 Dat personeel loopt massaal over naar Napoleon wanneer die, in maart 1815, terugkeert naar Frankrijk en er opnieuw de macht grijpt.74

Amper honderd dagen later vindt Napoleon zijn Waterloo.75 Lodewijk XVIII keert dan terug76 en schrijft nieuwe verkiezingen uit,77 in de hoop dat die een hem welgezinde, gematigde regering zullen opleveren.78 Ze brengen echter een kamermeerderheid van provinciale edelen79 die op wraak zinnen en die vinden dat de Restauratie lang niet ver genoeg is gegaan.80 Immers, de macht van de Kerk en de adel zijn onvoldoende hersteld, de bezittingen die tijdens de Revolutie werden geconfisqueerd niet teruggegeven;81 alle baantjes zijn bovendien bezet door voormalige revolutionairen,82 en nieuwe zijn er niet te vergeven;83 en tenslotte is het nieuwe bestel geen echte monarchie, aangezien de vorst er gebonden is aan een geschreven, modern liberale constitutie84 die alle macht concentreert in het centrum, dat de lokale en provinciale vrijheden verstikt.85 Kortom, de revolutionaire structuren zijn nog geheel intact, en de gematigde koning, die slechts ‘in het bedje van Napoleon is gaan liggen’,86 doet niets om ze af te breken. Dat is overigens ook niet in zijn belang, want de

(28)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

macht die hij als hoofd van een moderne, gerevolutioneerde staat geniet, is vele malen groter dan de door tradities en gewoonten ingeperkte macht van de koningen van het ancien régime.87

De provinciale edelen in het Lagerhuis, die zichzelf plegen aan te duiden als ‘pure royalisten’, worden door degenen die de revolutionaire verworvenheden willen bewaren, gestigmatiseerd als ‘ultraroyalisten’ of simpelweg “ultra’s”.88 Deze ultra’s vormen weldra een geduchte partij die heftig oppositie voert tegen de gematigde koning, de door hem benoemde regering, en de liberale minderheid in het parlement.

10. Orakel van de fronde

Van deze partij der ultra’s is Bonald de grote ideoloog,89 in het Lagerhuis en vanaf 1826 in het Hogerhuis. In het parlement pleit hij voor een corporatief kiesrecht dat het politiek overwicht van de landadel garandeert,90 en voor maatregelen die haar economisch overwicht waarborgen, zoals fiscale bevoorrechting van het grootgrondbezit en herstel van het eerstgeborenenrecht. Ook dringt hij erop aan om de macht te decentraliseren naar de oude gemeenten, steden en gilden, bevordert hij de belangen van de Kerk, en werpt hij zich op als verdediger van het agrarische platteland tegen de stad, de handel en de bourgeoisie. Zo verzet hij zich tegen de privatisering van de gemene gronden, waarin hij een voorbode ziet van het agrarisch kapitalisme.

In het Lagerhuis is Bonald een groot pleitbezorger van de belangen van de Kerk. Mede dankzij hem verhuizen de registers der burgerlijke stand weer van het gemeentehuis naar de parochie,91 en worden de wouden die tijdens het ancien régime kerkelijk bezit waren, gerestitueerd aan hun voormalige eigenaars.92 Ook is het door zijn toedoen dat in 1821 het openbaar voortgezet onderwijs weer onder toezicht van de geestelijkheid wordt gesteld.93 Verder verdedigt Bonald een wet die schennis van hostiekelken met levenslange dwangarbeid beboet en het schenden van de hostie zelf met de doodstraf.94 In deze ‘wet op de heiligschennis’ ziet Bonald een eerste verwezenlijking van zijn profetie ‘dat de Revolutie is begonnen met de verklaring van de rechten van de mens, maar zal eindigen met de verklaring van de rechten van God’.95 Bonald verdedigt de wet in zeer krasse bewoordingen:

Laten we hier harde waarheden durven uitspreken. Als de goeden hun leven, bij wijze van dienst, aan de maatschappij te danken hebben, dan zijn de slechten het haar verschuldigd als voorbeeld. Jawel, de religie draagt de mens op om te vergeven, maar tegelijkertijd gebiedt ze hem om te straffen. Door de schuldige met de dood te straffen

(29)

doet de maatschappij in feite niets anders dan hem doorsturen naar zijn natuurlijke rechter, naar Hem die de harten en de nieren beproeft, en die de straf in overeenstemming brengt met het misdrijf.96

De antiliberaal Bonald dringt er tevens op aan om limieten te stellen aan de tolerantie (zij dient slechts voor het kaf te gelden, niet voor het koren),97 aan de vrijheid van meningsuiting en aan de persvrijheid: de pers is weliswaar een klokkenluider, maar die moet worden bewaakt door een schildwacht, en daarom is er een preventieve censuur nodig.

In 1827 wordt die censuur daadwerkelijk ingesteld. Bonald, die door de koning tot censor is benoemd, verdedigt haar met het volgende argument: ‘De censuur is een sanitaire instelling die ten doel heeft de maatschappij te beschermen tegen besmetting met onjuiste doctrines. Ze is geheel en al te vergelijken met die sanitaire instelling waarmee we ons de pest van het lijf houden’.98

De kroon op Bonalds politieke actie is echter niet het censoraat maar het echtscheidingsverbod, dat in 1816 door beide kamers wordt aangenomen. Het zal in Frankrijk acht decennia lang van kracht blijven.

In 1824, na jaren van oppositie en onder leiding van Bonalds vriend Villèle, komen de ultra’s aan de macht.99 Voor wie de macht krijgt in een sterk gecentraliseerd land, is, zelfs als hij een principieel voorstander is van decentralisatie, de verleiding groot de macht van het centrum te handhaven of zelfs te vergroten, teneinde die des te beter aan te kunnen wenden tegen zijn politieke tegenstanders. De meeste ultra’s, Bonald inbegrepen, kunnen die verleiding niet weerstaan, temeer daar de maatschappij zich ontwikkelt in een liberale en zelfs republikeinse richting. Zij raken echter slaags met minderheden onder de ultra’s die zich (blijven) verzetten tegen de centralisatie,100 tegen de aantasting van de persvrijheid101 en/of tegen de groeiende invloed van de Kerk.102 Verzwakt door deze onderlinge verdeeldheid drijven de ultra’s af naar een autoritarisme dat ontaardt in een staatsgreep. Deze leidt tot een politieke impasse, die wordt doorbroken door de revolutie van juli 1830.

11. Fin de carrière

De julirevolutie brengt een puur liberaal regime aan de macht. Net zoals de meeste andere

‘legitimisten’, zoals de ultra’s zich voortaan noemen, boycot Bonald dit nieuwe regime.

Gedesillusioneerd doet hij afstand van zijn functies en trekt hij zich terug uit de politiek.

Weliswaar publiceert hij nog artikelen in enkele legitimistische kranten,103 maar veel geschriften die hij in die periode schrijft blijven, bij gebrek aan geld, ongepubliceerd.104 In één

(30)

LEVEN EN WERKEN VAN EEN LANDJONKER

van die geschriften105 schrijft hij de Julirevolutie, en revoluties in het algemeen, toe aan een sociale klasse die de proletariërs uitbuit: de bourgeoisie. Achttien jaar later zal die gedachte, in even radicale bewoordingen, worden geherformuleerd door Karl Marx.

Bonald sterft in 1840, op zijn zesentachtigste, verbitterd over het hem door de Revolutie aangedane onrecht en over zijn onvermogen om de publieke opinie te overtuigen van de juistheid van zijn contrarevolutionaire denkbeelden.

(31)

II Een cartesiaans constitutionalist

1. Criticus van het maakbaarheidsdenken

In Bonalds levensbeschrijving hebben we kunnen lezen dat de landjonker eerst breekt met de Revolutie wanneer deze, tegen de wil van het kerkelijk gezag, probeert de gevestigde rooms- katholieke religie een nieuwe constitutie te geven, de constitution civile du clergé. Lang houdt deze constitutie niet stand, want amper een jaar later vallen de geestelijken van de constitutionele kerk, net zoals de eedweigeraars, ten prooi aan de ontkersteningscampagnes van de radicale Jacobijnen,1 die de katholieke eredienst verruilen voor diverse ‘erediensten van de Rede’. Afgeschrikt door het atheïstisch karakter van deze erediensten vervangt Robespierre, de Jacobijn die in 1793 een persoonlijke alleenheerschappij vestigt, ze door een deïstisch geïnspireerde cultus van het Opperwezen. Zijn opvolgers, de revolutionairen van Thermidor, trachten eveneens een deïstische godsdienst in te voeren, die zij de pompeuze naam geven van ‘theophilanthropie’.2

De kil rationalistische erediensten van de revolutionairen slaan echter niet aan bij het volk.3 Dat is de reden waarom de thermidoriens in 1795 de oude revolutionaire ambitie om het katholicisme te vervangen door een alternatieve, revolutionaire staatsgodsdienst, laten varen, het beginsel van de vrijheid van eredienst accepteren,4 en aldus een begin maken met de scheiding van kerk en staat.

Niet alleen de religieuze constituties maar ook de politieke volgen elkaar in het revolutionaire tijdperk in rap tempo op. De eerste politieke constitutie, die een constitutionele monarchie instelt, wordt in 1793 vervangen door een tweede, de girondijnse constitutie van Condorcet, die echter geen kans krijgt door de staatsgreep van de Jacobijnen. Dezen proclameren een derde constitutie, die een republiek vestigt waarin alle macht bij het wetgevend lichaam berust. De Jacobijnse constitutie maakt in 1795 plaats voor een vierde constitutie, die van Thermidor, die de macht juist spreidt over verschillende organen, welke echter, dankzij het censuskiesrecht, alle worden bevolkt door bourgeois die door de Revolutie rijk en machtig zijn geworden. Binnen het luttele bestek van zes jaar zien de Fransen dus vier politieke constituties de revue passeren,5 uiteraard elk met hun eigen Verklaring van de Rechten van de Mens.6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebruik en beleving van natuur van niet-westerse allochtonen 3.1 Participatie in het bezoek aan het groen in en buiten de stad 3.2 Gebruik van groen in de stad 3.3 Gebruik

Schistosomiasis of the lower female reproductive tract can manifest itself as any of a broad spectrum of clinical features.' Problems associated with female genital schistosomiasis

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij

Secretaris der natuur : de Franse conservatieve denker Louis de Bonald en zijn Theorie van de Macht..

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

Abstract: This study investigated Montmorency tart cherry concentrate (MC) supplementation on markers of recovery following prolonged, intermittent sprint activity1.

financiële middelen te zoeken om op de kortst mogelijke termijn barakken voor de militairen te bouwen. Men wist uit het verleden dat huisvesting bij de burgers snel tot onrust

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of