• No results found

VII De regeringsvormen

2. Bonalds visie op de regeringsvormen

De grote vijand van de echte Montesquieu is het koninklijk absolutisme. Voor Bonald is de hoofdvijand het neoabsolutisme van de Revolutie. Aangezien Bonald en Montesquieu verschillende vijanden hebben, classificeert de eerste de regeringsvormen anders dan de tweede.

2.1. De regeringsvormen gehergroepeerd

We zagen dat Montesquieu de monarchie, aristocratie en democratie hergroepeert onder de noemer van ‘gematigde regeringsvormen’, en dat hij de groep van de gematigde regeringsvormen (en de ideale mix daarvan, het gemengde regime) tegenover het despotisme stelt. Bonald daarentegen plaatst de monarchie tegenover de groep der ‘niet-geconstitueerde maatschappijen’. Deze groep omvat het despotisme, de aristocratie, de democratie en de republiek.45 In de volgende vier paragrafen zullen we zien hoe Bonald deze ‘niet-geconstitueerde maatschappijen’ definieert.

2.2. De republiek

Net zoals Montesquieu gebruikt Bonald de term ‘republiek’ als verzamelnaam voor de aristocratie en de democratie: deze beide laatste regimes zijn als het ware de twee verschijningsvormen die een republiek kan aannemen. Anders echter dan Montesquieu, die te vroeg stierf om de Franse Revolutie te kunnen meemaken, denkt Bonald bij ‘republiek’ aan de regimes die werden gevestigd door de Franse revolutionairen, zoals de constitutionele monarchie van 1789, het terreurbewind van Robespierre en het liberale bewind van Thermidor. Waarschijnlijk zullen naar Bonalds oordeel ook alle daaropvolgende regimes, inclusief die van Napoleon en de Restauratie, een republikeinse geest hebben geademd.

Kenmerkend voor de republiek is volgens Bonald hetgeen we tegenwoordig aanduiden als rechtspositivisme: ‘Omdat de wet de uitdrukking moest zijn van de algemene wil, sprak men af om een particuliere wil van de wetgever die overeenkomt met de particuliere willen van allen of van de numerieke meerderheid, “wet” te noemen’.46

Het republikanisme berust volgens Bonald op de fatale verwarring van de algemene wil met de wil van allen:

DE REGERINGSVORMEN

Men veronderstelde dat de wil van allen de algemene wil was of vertegenwoordigde. En men zag niet in dat de wil van allen, zelfs als men ervan uitgaat dat zij unaniem is, slechts de som is van de particuliere willen van de natuurlijke mens, die wezenlijk verdorven zijn en destructief, terwijl daarentegen de algemene wil ofwel de wil van het maatschappelijk lichaam wezenlijk juist is, aangezien zij niets anders is dan de natuur ofwel de natuurlijke neiging van een wezen om zijn doel te vervullen.47 De algemene wil maakt van de verschillende elementen die samen de monarchie vormen, een algemeen, permanent, eeuwig lichaam. De particuliere willen, die in de republiek domineren, maken daarentegen alles vergankelijk en individueel. Individualisme, utilitarisme, hedonisme, materialisme en atheïsme kenmerken derhalve de republiek:

Het maatschappelijk lichaam bevat mensen en bezittingen, alle mensen en alle bezittingen. In dezelfde algemene wil en met zijn eigen behoud als enig doel verenigt het alle generaties en alle leeftijden. De leden worden vervangen, maar het lichaam blijft hetzelfde. De eigenaars volgen elkaar op, maar de eigendom is onwankelbaar. De mens sterft, maar de macht ofwel monarch is onsterfelijk. In dat algemene lichaam wordt alles algemeen. Het lichaam leeft er een algemeen bestaan, dat het verleden, het heden en de toekomst omvat. Dit kenmerk van duurzaamheid en van onsterfelijkheid strekt zich uit over alles. Onherroepelijke straffen voor misdaden,48 erfelijke onderscheiden voor de deugd,49 kastijdingen en beloningen, de monarchie vereeuwigt evenals de religie alles.50

In republieken is de maatschappij niet meer een algemeen lichaam, maar een verzameling individuen. Aangezien de algemene wil er alleen nog maar een som van particuliere willen is, is het algemeen behoud waarop zij zich richt, enkel nog het individueel geluk. In republieken meent men namelijk dat het fysieke welzijn van de mens soms opweegt tegen zijn morele verval en tegen de opoffering van zijn maatschappelijke vrijheid.51Alles individualiseert er zich, alles wordt er bekrompen en concentreert zich op het huidige leven. Voor republieken is het heden alles. Zij hebben geen toekomst. Alwat eeuwig is in de religie en duurzaam in de maatschappij wordt er tegelijk vernietigd of miskend. Men loochent de eeuwigheid van straffen en beloningen,52 het leven in het hiernamaals en zelfs het bestaan van God. En tezelfdertijd wordt de doodstraf, die in de maatschappij het voornaamste middel tot behoud is, omgezet in een tijdelijke straf, worden de erfelijke onderscheiden omgezet in functies waaruit men kan worden ontzet, en wordt grondbezit omgezet in tijdelijke inkomsten. De mens wordt een plant of een dier, en God zelf is slechts het samenraapsel van die wezens.53 Ik constateer dat deze treurige meningen de één na de ander oprukken. En wanneer ik niet jaren maar eeuwen met elkaar vergelijk, en niet één of twee maatschappijen maar alle maatschappijen, dan constateer ik met vreze een gezamenlijke opmars van het atheïsme, het materialisme en het republikanisme.54

2.3. Aristocratie

Bonald mag dan een edelman zijn, de term ‘aristocratie’ is voor hem, net zoals voor veel andere classicisten en voor veel revolutionairen, een scheldwoord: de term slaat bij hem op de onbeperkte heerschappij van een elite die er weliswaar aanspraak op maakt het beste (aristo) te zijn, maar die dat in werkelijkheid niet is, en wier heerschappij dus geüsurpeerd is, hetgeen wil zeggen: illegitiem.

Zulk een heerschappij, beweren de revolutionairen, bestond onder het ancien régime, want in dat regime heerste de adel soeverein.55 Met deze bewering recyclen de revolutionairen als het ware de oude klacht van de absolutisten dat de adel teveel macht had, en voeren zij tegelijkertijd de aristocratische claim dat de monarchie een door de adel gedomineerde orde zou moeten zijn, aan als bewijs voor hun stelling dat de monarchie in werkelijkheid een alleenheerschappij van de adel is.

Zulk een heerschappij, stelt Bonald daartegenover, bestond in het ancien régime niet, want dit regime was een monarchie, en in een monarchie is de adel ondergeschikt aan de vorst.56

De opvatting dat de adel ondergeschikt is aan de vorst, is kenmerkend voor het absolutisme.57 Teneinde de feitelijke heerschappij van de adel, of althans hetgeen daarvan onder de absolute monarchie nog resteerde, veilig te stellen, verschuilt Bonald zich als het ware achter die absolutistische doctrine.

Een aristocratie, redeneert Bonald, bestaat niet in Frankrijk maar wel in stadstaten als Venetië:58 daar heeft de elite alles voor het zeggen. Ook het Duitse keizerrijk is volgens hem een aristocratie.59 Een derde voorbeeld van een aristocratie is volgens Bonald de Franse revolutionaire republiek gedurende haar liberale perioden (de jaren 1789-1792 en de periode vanaf 1794). Daar garandeert het censuskiesrecht namelijk, samen met andere discriminerende bepalingen,60 de onbegrensde heerschappij van een minderheid van rijken:61

Men wilde het aantal willen en machten beperken. Middels een nieuwe fictie, want men zakte steeds verder weg in het grenzeloze land der illusies, veronderstelde men dat er een bepaald aantal burgers was dat het recht had om zijn wil te openbaren in vergaderingen, en dat er een nog kleiner aantal was dat het recht had om zijn macht uit te oefenen door middel van het bestuur. In die maatschappij was er toen niet eens meer de schijn van een algemene wil. “In een republiek kan de wil slechts algemeen zijn wanneer alle stemmen worden geteld. Elke formele uitsluiting verbreekt de algemeenheid” (Contrat social).62

Als grondslag voor zulk een smadelijk onderscheid stelde men zich een of ander evenredig aandeel van het eigendom voor dat aan de eigenaar het recht gaf om in

DE REGERINGSVORMEN

plaats van de wil van anderen zijn eigen wil kenbaar te maken, en een groter evenredig aandeel dat hem het recht gaf om zijn eigen macht uit te oefenen èn de macht van de anderen. Men vermengde hetgeen van nature gescheiden is, namelijk mensen en eigendommen, geest en materie. En door een fictie die nog vreemder was dan alle ficties waarover we hebben gesproken, gaf men niet meer aan de mens, maar aan zijn grond, aan zijn geld, aan zijn beesten en aan zijn oogst het recht om te willen en om te kunnen. En dat vermogen dat men ontzegde aan verstandelijke wezens, kende men toe aan wezens die zelfs niet het vermogen hebben om te kennen.63

De armen uitsluiten van de politiek, voegt Bonald eraan toe, is een ‘politieke slavernij’.64 Niet alleen regimes met een censuskiesrecht maar ook die met algemeen kiesrecht zijn volgens Bonald in werkelijkheid aristocratieën. Ook daar geldt namelijk het representatief stelsel, waarin een minderheid van vertegenwoordigers soeverein heerst over de grote meerderheid der kiezers, die slechts onderdaan zijn. Met brood en spelen houdt de heersende minderheid er de ambteloze meerderheid in de waan dat er een democratie is:

Volgens Rousseau zelve was er in aristocratieën nimmer een echte democratie,65 of was een meer of minder talrijk deel van de burgers uitgesloten van politieke vergaderingen en openbare ambten. Men poogde hun aandacht af te leiden, en men poogde de natuurlijke mens de dwingelandij te doen vergeten die over de politieke mens werd uitgeoefend. Men vermenigvuldigde uitdelingen en schouwspelen, panem et circenses. Het volk waande zich rijk, omdat men het tarwe uitdeelde. Het waande zich gelukkig, omdat men het schouwspelen gaf. Het waande zich vrij, omdat het slaven had.66

2.4. Democratie

Behalve als een aristocratie beschrijft Bonald de revolutionaire orde ook als een democratie. In die orde is het volk namelijk soeverein, althans formeel.

Om de democratie te beschrijven gebruikt Bonald bepaalde elementen uit het democratiebegrip van Montesquieu. Volgens de laatste heeft de republiek een achttal grondwetten.67 Daarvan pikt Bonald er vijf uit,68 en van die vijf onderzoekt hij of het werkelijk grondwetten zijn, dat wil zeggen of ze logisch voortvloeien uit de natuur.69 In dit onderzoek bedient hij zich van argumenten die de aristocraat Montesquieu tegen de democratie aanvoert. De echte Montesquieu gebruikt hij dus als het ware om de democratische Montesquieu aan te vallen op wat hij bestempelt als diens onvolkomenheden, zwakke punten, contradicties en inconsequenties.

Het voornaamste bezwaar dat Bonald en zijn aristocratische Montesquieu tegen de democratie inbrengen, berust op een paradox: enerzijds is de democratie, door haar zuiver procedurele karakter, kwetsbaar voor verlamming van de besluitvorming.70 Anderzijds leidt

ze, als gevolg van haar voluntaristisch karakter, tot een overmaat aan overheidsbemoeienis. Anders gezegd: doordat het haar ontbreekt aan een principe dat haar van buitenaf reguleert, weet ze nimmer maat te houden.71

Ook is de democratie een bestel dat, op straffe van onwerkbaarheid, mensen uitsluit en discrimineert:

Waarom zijn sommigen meer monarch dan anderen? Of liever gezegd, waarom oefenen sommigen de rechten van de soeverein uit, en genieten anderen zelfs geen burgerrechten? Wat moet een burger nog meer hebben om toestemming te krijgen om zijn rechten uit te oefenen, dan een vrij en goed gebruik van zijn verstandelijke vermogens? Als u me antwoordt dat uw regeringsvorm met zoveel soevereinen niet zou werken, dan concludeer ik daaruit dat uw regeringsvorm niet in de aard van de mens ligt.72

Het aantal bestuurders is in een democratie bovendien volstrekt willekeurig:

Als om het aantal burgers vast te stellen dat de functies van de monarch dient uit te oefenen, het zo belangrijk is dat omissie of onvolmaaktheid van die wet één van de voornaamste oorzaken kan zijn van het verval van de volksstaat,73 op welke basis moet deze zo wezenlijke vaststelling dan worden gefundeerd? In de natuur vind ik de rede, die in een monarchie de uitoefening van de macht toekent aan één familie, de oudste van het mannelijk geslacht benoemt, en vrouwen uitsluit van de erfopvolging. Maar tot welke natuurlijke of positieve wet zou ik mij moeten wenden om te kiezen tussen de helft, een derde of een kwart van de burgers? Als ik naar de geleerden luister, dan lever ik mij over aan de onzekerheid der systemen. Als ik naar de geschiedenis luister, dan stel ik mij bloot aan de tegenspraak der voorbeelden.74

Is eenmaal vastgesteld wie er tot de soeverein behoren, dan komt de vraag aan de orde hoe de willen van deze individuele participanten moeten worden samengevoegd tot de wil van de soeverein. Aangezien er altijd wel iemand niet met een besluit akkoord gaat, is besluitvorming op basis van unanimiteit onmogelijk. Het alternatief voor unanimiteit is om een zogenaamd algemene wil te vormen uit de particuliere willen. Maar doordat die van nature verschillen en onderling tegenstrijdig zijn, laten ze zich niet samenvoegen.75

Het antwoord op de voor een democratie essentiële vraag hoe de verschillende kiezers moeten worden gecategoriseerd,76 en op de al even belangrijke vraag of stemmingen geheim moeten zijn of openbaar, is volstrekt willekeurig.77 De wetten die deze vraagstukken regelen, kunnen dus geen grondwetten zijn, concludeert Bonald.78

Zijn laatste argument tegen de democratie, dat hij opnieuw ondersteunt met een Montesquieu-citaat, is dat democraten de besluitvorming nooit geheel aan het volk

DE REGERINGSVORMEN

toevertrouwen, maar haar altijd deels in handen geven van een aristocratisch lichaam: de senaat, die fungeert als chambre de réconsidération.79 De democratie leeft haar eigen beginsel (het beginsel van de volkssoevereiniteit) dus niet rigoureus na. Zou ze dat wel doen, dan zou ze zich te gronde richten.80

De wetten die Montesquieu als ‘grondwetten’ van de democratie aanmerkt, luidt Bonalds onverbiddelijke conclusie, zijn alle willekeurig. Geen van die ‘grondwetten’ is dus een grondwet. De democratie heeft bijgevolg geen grondwetten, althans niet in positieve zin. Wel heeft ze negatieve grondwetten:

De democratie is geen constitutie maar de ontkenning van de constitutie. Bij de modernen komt de democratie namelijk in wezen hierop neer: 1) geen openbare godsdienst; 2) geen eenheid van macht; 3) geen permanente maatschappelijke onderscheiden. Doordat de grondwetten van de republiek negatief zijn, zijn haar politieke wetten willekeurig; zo ook zijn in de monarchie de politieke wetten noodzakelijk omdat de grondwetten er positief zijn.81

Het feit dat de democratie geen maatschappelijke onderscheiden kent, maakt haar in de ogen van Bonald despotisch.82 Daarom beschrijft hij het revolutionaire regime niet alleen als een aristocratie en democratie, maar ook vanuit het gezichtspunt van het despotisme.83

2.5. Despotisme

De gedachte dat despotisme wordt gekenmerkt door een afwezigheid van maatschappelijke onderscheiden, van rangen, standen en een adel, is een aristocratische gemeenplaats, die men onder meer aantreft bij Montesquieu.84 Een tweede aristocratische gemeenplaats die men zowel bij Montesquieu als bij Bonald terugvindt, is dat de despotische maatschappij geen grondwetten kent.85 Nog een andere classicistische topos die men bij beide auteurs aantreft, is de associatie tussen despotisme en veroveringen.86 Kenmerkend voor het despotisme is een algehele militarisering van de maatschappij, stelt Bonald, die hierbij waarschijnlijk zal hebben gedacht aan de invoering van de dienstplicht:

De maatschappij was een leger en heel de maatschappij zat in het kamp. […] De wetten waren bevelen van de militaire leider, aangezien in een leger, door de natuur der dingen, de wil van de leider de algemene wil moet zijn. Dat is het despotisme. En men ziet dat het despotisme heeft moeten volgen op de natuurlijke maatschappijen die in de staat van wildernis verkeerden, en dat het, om een analoge reden, die door de feiten wordt ondersteund, de natuurlijke en onmiddellijke erfgenaam is van alle regeringsvormen die niet geconstitueerd zijn, en dan met name van de volksstaat.87

De reden waarom de despotie militaristisch en verdrukkend is, is dat zij geen maatschappelijke onderscheiden en adel kent, die als buffer kunnen fungeren tegen fiscale en militaire overbelasting door de staat. Natuurlijk wordt ook in de despotie de staatsmacht wel ergens door beperkt, maar de perken aan de macht zijn er, anders dan in de monarchie, niet van institutionele aard:

De macht van de despoot werd beperkt door actie en niet door weerstand, door een bewegende kracht en niet door een inerte kracht. Dat wil zeggen, die kracht ging uit van mensen, daar zij niet uitging van instituties, en daar zij zetelde in de revoltes van de soldateska of in volksopstanden. En aangezien die beperking zonder regel was, was zij altijd excessief, en wist zij de misbruiken van de macht slechts in bedwang te houden door de despoot af te zetten of hem te doden, dat wil zeggen door de macht zelve te vernietigen, hetgeen niets anders is dan het ontbinden van de maatschappij.88 3. De cyclus van regeringsvormen

Bonald beschrijft het revolutionaire regime achtereenvolgens als een aristocratie, een democratie en een despotisme. Voor wie bekend is met het classicisme lijkt deze volgorde niet willekeurig: hij roept reminiscenties op aan de cyclus van regeringsvormen van Polybius.89 Deze cyclus gaat, net zoals de Franse Revolutie (of althans de Franse Revolutie zoals die volgens Bonald verliep), van monarchie naar aristocratie (censuskiesrecht), vervolgens van aristocratie naar democratie (algemeen kiesrecht), en uiteindelijk van democratie naar despotisme (de Terreur).90 Waar Polybius en Montesquieu meenden dat alleen de gemengde regeringsvorm deze noodlottige cyclus kon stoppen,91 meende Bonald echter dat alleen de (gelimiteerde) monarchie dat kon.92

3.1. Samenhang van de regeringsvormen met het classicistisch vrijheidsbegrip

Despotisme en democratie zijn twee extremen: het één is de heerschappij van de eenling, het ander de heerschappij van allen. Het midden tussen deze beide extremen correspondeert in het classicistisch paradigma met vrijheid. In dat paradigma is despotisme namelijk slavernij,93 is democratie losbandigheid of anarchie,94 en geldt vrijheid als het gulden midden tussen losbandigheid (c.q. anarchie) en slavernij.95

Dit classicistisch vrijheidsbegrip hangt op zijn beurt samen met de classicistische opvatting over de juiste verhouding tussen de rede en de hartstochten: de rede (bij Bonald is dat de collectieve ratio van de natuur) is superieur aan de passies, en daarom dient zij de

DE REGERINGSVORMEN

passies meester te zijn.96 In dat laatste geval is er orde,97 maar ook vrijheid, want vrijheid betekent dat men zichzelf meester is, dat men zijn impulsen onder controle heeft.98 Vrijheid en orde zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De orde raakt verstoord wanneer de hartstochten de ratio gaan overheersen. De overheersing van de ratio door de hartstochten kan twee vormen aannemen: ofwel men laat zich regeren door de hartstochten van een ander, of men wordt slaaf van de eigen hartstochten. De eerste toestand heet slavernij (servitus), de tweede losbandigheid (licentia) of anarchie. Slavernij is een totale afwezigheid van vrijheid, losbandigheid of anarchie daarentegen een overmaat aan vrijheid. Die excessieve vrijheid is niet de echte vrijheid,99

want zoals gezegd komt zij erop neer dat men de slaaf van de eigen begeerten is. Zij is dus eigenlijk een tweede vorm van slavernij en bijgevolg een schijnvrijheid. Echte vrijheid (vera

libertas) is niet excessief maar gematigd,100 doordat zij wordt beteugeld door de rede.

Om vrij te zijn moet de mens dus de beide extremen van losbandigheid en tirannie vermijden: hij moet een middenkoers varen tussen de Scylla van slavernij en de Charybdis van anarchie.

Aangezien de staat de mens is in het groot, moet ook de staat zowel slavernij als anarchie vermijden. Slavernij heet in de staat tirannie of despotisme. Anarchie draagt in de staat de naam van democratie of ochlocratie (heerschappij van het gepeupel). Politieke