• No results found

III De maatschappij

2. De mythe van de oude constitutie

Hun claim dat de grondwetten of constitutie de monarch aan institutionele controle onderwerpen, legitimeren de aristocraten met een historische mythe. In den beginne, zo gaat deze mythe, had Frankrijk een constitutie die voorschreef dat de koning door diens gelijken (pairs of, in het Engels: peers) werd gekozen en, als hij de wet overtrad, berecht. Deze gelijken waren de edelen, de groten die zich door hun edel karakter onderscheidden van het gewone volk. Dat laatste, het plebs, bestond uit de Galliërs en Romeinen die van oudsher het land bewoonden dat wij tegenwoordig Frankrijk noemen. De koning en de edelen daarentegen waren de Franken, zij waren leden van de Germaanse natie die dat land hadden veroverd en die het zijn huidige naam hadden gegeven.15 Als veroveraars konden de Franken en hun

DE GRONDWETTEN

nakomelingen, de moderne edelen, een recht van verovering doen gelden op de door hen verworven bezittingen en horigen. De koning had dat recht, dat tot uitdrukking kwam in de historisch gegroeide gewoonten, in de tradities en in de ‘vrijheden’ of privileges, te respecteren, zoals hij ook de overige bepalingen moest eerbiedigen van de ongeschreven, gewoonterechtelijke Germaanse constitutie die de Frankische veroveraars uit hun Teutoonse wouden hadden meegenomen en in het door hen gestichte Frankrijk hadden ingevoerd.16

De ‘vrijheden’ stonden overigens in nauw verband met de vrijheid. ‘Frank’ betekende namelijk ‘vrij’. Bovendien waren de Franken Germanen, en bij Tacitus kon men lezen dat de Germanen een zeer vrij en vrijheidslievend volk waren.17 Vrijheid was dan ook het fundamentele kenmerk van de Germaanse constitutie, en tot op de dag van vandaag leefde de vrijheidszin der Germanen voort in de onafhankelijke geest van hun nakomelingen, de edelen.

Ook behield de vrije constitutie van de Germanen onverkort haar geldingskracht. Zij bevatte immers de oorspronkelijke wetgeving van de Franse monarchie, en in het classicistisch denken is de oorsprong (principium) van een entiteit identiek met de essentie of het wezen daarvan. In wezen, meenden de aristocraten, was de ancienne constitution dus eeuwig normerend voor de politieke verhoudingen.18

De mythe van de ancienne constitution bood een uitstekende legitimatie voor het aristocratisch verzet tegen de absolute monarchie, dat tijdens de aristocratische prerevolutie van de jaren 1787-1789 fel tot uitbarsting kwam. Ontevreden edelen als graaf d’Antraigues, wiens Mémoire sur les États-Généraux indertijd even populair was als Sieyès’ Qu’est-ce que

le tiers état?, stelden de gevestigde orde voor als een ‘corruptie’ van de ideale constitutie die eertijds het land had geregeerd, maar die helaas sinds lang werd miskend door de koningen. De ‘usurpaties’ van de op absolute macht beluste vorsten en ministers hadden het land tot ‘verval’ gebracht, en de enige manier om het te ‘regenereren’ was de oude constitutie in haar oorspronkelijke puurheid te herstellen.19

Volgens de meest radicale edelen, die de koning wilden afzetten, was deze constitutie de electieve monarchie zoals die bestaan had in de tijd van Clovis: het koningschap was niet erfelijk, nee, de koning moest worden gekozen door de groten, door de edelen. Die hadden dus ook het recht om de koning, als deze de wet overtrad, te straffen of af te zetten.20

Sommige denkers, zoals Mably, gaven aan de electieve monarchie van Clovis een democratische inhoud door het kiezerscorps te verbreden tot heel het volk. Deze democratische lezing van de Franse geschiedenis werd aan het begin van de Revolutie populair onder de linkse meerderheid van de revolutionaire volksvergadering.21 De mythe van de oude constitutie kon dus zeer wel worden ingezet voor democratische doeleinden.

De meeste propagandisten van de oude constitutie echter gaven die een aristocratische inhoud. Dit gold met name voor de prerevolutionairen die later de stootgroep van de contrarevolutie zouden vormen: bij hen was de roep om terugkeer naar de oude constitutie van het koninkrijk een uiting van adellijk en particularistisch verzet tegen de absolutistische orde van de koningen en tegen het revolutionair neoabsolutisme dat daarvan het verlengstuk was.

De prerevolutionairen en de meeste contrarevolutionairen propageerden dus een aristocratisch geïnterpreteerde oude constitutie. Hoe die constitutie er precies uitzag, was echter niet zo duidelijk: de contouren ervan bleven vaak schimmig. Sterker nog, er bestonden verschillende interpretaties van die constitutie.

Zoals gezegd verdedigden de meest radicalen een electieve monarchie. Anderen dachten bij de oude constitutie aan de door standenvertegenwoordigingen getemperde monarchie uit de tijd van Hendrik IV.22 Er waren er ook die terugverlangden naar de monarchie van de Zonnekoning, die weliswaar absoluut was, maar toch minder administratief dan die van zijn beide opvolgers. En de hoogrechters interpreteerden de oude constitutie natuurlijk als een monarchie die onder de curatele stond van de parlements of hooggerechtshoven, die volgens hen tot taak hadden de koninklijke besluiten te toetsen aan de Germaanse constitutie, en dus een constitutioneel vetorecht uitoefenden.23

De meeste aristocraten echter verafgoodden het Engelse systeem.24 Zij beschouwden dat systeem als een gemengd regime, want het was een melange van monarchie (de koning), democratie (Lagerhuis) en aristocratie (het Hogerhuis met zijn hoogadellijke peers).25

Geprezen werd het onder meer door Montesquieu, die in navolging van de antieke Griekse geschiedschrijver Polybius leerde dat in een gemengd regime het monarchale element, het democratische en het aristocratische elkaar in een stabiel evenwicht hielden, dat onontbeerlijk was voor vrijheid.26 In Engeland werd dat evenwicht volgens Montesquieu nog eens versterkt doordat de macht er gespreid is over verschillende organen: terwijl de uitvoerende macht er exclusief bij de vorst ligt, is de wetgevende macht er gespreid over de vorst, het Lagerhuis en het Hogerhuis. De rechterlijke macht tenslotte is er onafhankelijk, want ze berust uitsluitend bij het Hogerhuis, dat onder andere de functie van tribunaal vervult.27

Deze denkbeelden van Montesquieu, die zelf een hoogrechter was, waren bijzonder interessant voor de Franse hooggerechtshoven, de parlements.28 Die identificeerden zichzelf namelijk met het Engelse parliament,29 niet alleen vanwege de overeenkomst in naamgeving, maar ook omdat ze, net zoals het Britse Hogerhuis, onafhankelijk waren van de Kroon. Onafhankelijk waren ze doordat hun ambten koopbaar waren.30 Een ambt dat je gekocht hebt, is immers je bezit, en je bezittingen mag zelfs de koning je niet afnemen. De koning kon de

DE GRONDWETTEN

hoogrechters dus niet ontslaan, en dat bood een stevige garantie voor onafhankelijke rechtspraak.

Behalve voor de parlementaires was Montesquieus doctrine van het regimen mixtum ook aantrekkelijk voor andere aristocraten, aangezien de aristocratie in zulk een regime een intermediaire en dus essentiële positie inneemt: qua getal houden de aristoi van nature het midden tussen de eenling en de massa, tussen de monarch en het volk. Wordt de eenling (de monarch) te machtig, dan spant de aristocratie tegen hem samen met de massa (het volk). Daardoor herstelt ze de balans tussen de drie elementen. Krijgt daarentegen het ‘irrationele’ volk teveel macht, dan helpt de aristocratie de vorst om het volk weer in het gareel te krijgen. Ook dan helpt de aristocratie dus de maatschappij terug te keren in haar oorspronkelijke evenwichtspositie.31

Behalve dat de aristocratie inderdaad zulk een bufferfunctie vervulde, leerde het Engelse voorbeeld ook dat zowel het ‘democratische’ Lagerhuis als het ‘aristocratische’ Hogerhuis in feite werden bevolkt door sociale categorieën die vergelijkbaar waren met de Franse adel: het Lagerhuis door de gentry of landadel, het Hogerhuis door de hoogadellijke

peers. Zowel de provinciale landadel als de hoge hofadel in Frankrijk konden dus menen te zullen winnen bij invoering van het Engelse model, dat dan natuurlijk wel moest worden aangepast aan de Franse situatie. Zo moest er volgens sommigen een plaats worden ingeruimd voor de Kerk, die in de Franse maatschappij een belangrijke positie innam en dus een aparte kamer moest krijgen. Volgens hen waren de oude Staten-Generaal, waarin de adel, de bourgeoisie en de Kerk elk één kamer vormden, het Franse equivalent van het Engelse

parliament.32

Anderen gingen akkoord met de revolutionaire transformatie van de oude Staten-Generaal in een Nationale Vergadering. Wel maakten zij een voorbehoud: ook al erkenden zij dat de natie soeverein en één en ondeelbaar was, toch wensten zij naar Engels model de macht te spreiden over de koning, een eerste, aristocratische kamer (de senaat) en een tweede, democratische.33 Tegen degenen die beweerden dat een tweekamerstelsel indruiste tegen de nationale traditie, zeiden zij dat de nationale traditie de Germaanse traditie was, en dat het Engelse regime de Germaanse traditie het best continueerde.34 Met dit argument legitimeerden Montlosier en Chateaubriand de introductie van het tweekamerstelsel in Frankrijk35 en verdedigde Van Hogendorp de invoering van het tweekamerstelsel in Nederland.36

Hieraan ziet men dat de mythe van de oude constitutie ook kon worden gebruikt ter legitimatie van een constitutionele monarchie in de moderne zin van het woord.37 Dit heeft er wellicht toe bijgedragen dat een deel van de Franse adel zijn aristocratische prerevolutie

voortzette in de liberale Revolutie van 1789-1792,38 en dat het zijn steun betuigde aan de constitutionele regimes van die periode, van de Restauratie (1814-1830) en van de Julimonarchie (1830-1848).

Deze vele voorbeelden maken duidelijk dat de mythe van de ancienne constitution voeding gaf aan een hele reeks denkbeelden, waarvan sommige democratisch waren getint, de meeste echter aristocratisch. Daar komt nog bij dat de term ‘ancienne constitution’ (doch niet de Germaanse mythe) ook door absolutisten werd gebruikt. Het Franse adjectief ancien heeft namelijk twee betekenissen: enerzijds die van ‘oud, antiek’, anderzijds die van ‘vroeger, voormalig’.39 Afhankelijk van de betekenis die men aan het adjectief gaf, kon de mythe van de

ancienne constitution dus of worden gebruikt als ‘reactionair’ pleidooi voor herstel van een vroegere orde die bestaan had in enig tijdperk voorafgaand aan de absolute monarchie, of als ‘conservatief’ pleidooi voor behoud van de oude maar nog immer bestaande (c.q. slechts zeer recentelijk ten onder gegane) orde der absolute monarchie.40

Een ‘reactionair’ gebruik van de term vindt men bij de aristocraten:41 de status quo

ante waarnaar zij met de term verwijzen is altijd een preabsolutistische orde. Een ‘conservatief’ gebruik van de term vindt men bij de absolutisten: bij hen42 refereert de term, tijdens het ancien régime, aan de status quo of aan de geïdealiseerde status quo ante van de zeventiende eeuw, gouden eeuw van het absolutisme. Gedurende het revolutionaire tijdperk verwijst hij dan naar de status quo ante van de absolutistische orde van voor 1789, uiteraard gezuiverd van aristocratische ‘misbruiken’.

De ancienne constitution was kortom een vlag die vele ladingen dekte. Juist door deze ambiguïteit kon zij de interne verdeeldheid toedekken van de contrarevolutie, die ongemakkelijke cohabitation van aristocratische stromingen en absolutistische; kon zij fungeren als gemeenschappelijke cri de ralliement voor edelen die weliswaar heel de Revolutie, ook de liberale, afwezen,43 maar die over de regeringsvorm die Frankrijk na de Revolutie had te adopteren, chronisch verdeeld waren. Dankzij haar waren de contra’s het tenminste over één ding eens: de Franse monarchie had een oude, ongeschreven, gewoonterechtelijke constitutie, die wortelde in de natuur der dingen, daarom nog immer geldig was, en resulteerde uit een eeuwenlange geschiedenis.