• No results found

III De maatschappij

4. De drie grondwetten van de geconstitueerde maatschappij

De constitutie die Bonald al redenerend afleidt uit de natuur, omvat een drietal grondwetten. De eerste grondwet is dat de maatschappij een openbare religie (religion publique) heeft. Dat wil zeggen dat ze de religie, die het geheel is van de natuurnoodwendige verstandelijke verbanden (rapports intellectuels) tussen God en de mens en tussen de mensen onderling, ofwel van de religieuze wetten en de morele wetten, combineert met een openbare eredienst (culte public), die het verstandelijk genootschap (société intellectuelle) tussen God en de mens veruiterlijkt en het aldus publiek en maatschappelijk maakt.56

De tweede grondwet schrijft de maatschappij eenheid van macht voor (unité de

pouvoir). Waaruit leidt Bonald dit voorschrift af? We zagen reeds dat volgens hem de mens een speelbal is van de hartstochten, en dat alle hartstochten zijn te herleiden tot heerszucht. Heerszucht leidt ertoe dat mensen, wanneer althans de één over meer kracht beschikt dan de ander, elkaar kapot maken. Helaas zijn mensen van nature ongelijk in kracht, en dus maken ze elkaar automatisch kapot. Dat kan men slechts voorkomen door ze aan één gezag te onderwerpen, dat wil zeggen aan het gezag van een enkeling. Het Griekse woord voor het gezag of de macht van een enkeling is ‘monarchie’. De eenheid van gezag of van macht is dus de monarchie.57 De natuur wil de mens behouden. Daarom schrijft zij de mens de monarchie voor. Anders gezegd: de monarchie is het enige regime dat in overeenstemming is met de natuur.

De derde grondwet tenslotte is die van de maatschappelijke onderscheiden (distinctions sociales) ofwel standsonderscheiden. Deze zijn volgens Bonald noodzakelijk omdat de macht (pouvoir) noodzakelijkerwijs werkt door een kracht (force), een kracht slechts kan worden uitgeoefend door agenten, en agenten zich noodzakelijkerwijs

DE GRONDWETTEN

agenten van de religieuze kracht zijn de geestelijken, die van de politieke kracht de edelen. Zowel het standsonderscheid tussen geestelijkheid en gewone gelovigen als dat tussen de adel en het gewone volk liggen dus in de natuur der dingen.

De drie grondwetten zijn kortom een openbare religie, eenheid van macht (monarchie) en maatschappelijke onderscheiden. Samen vormen deze drie principes de constitutie.59

De maatschappij die aan de drie principes beantwoordt en aan de wetten die daar logisch uit voortvloeien, noemt Bonald de ‘geconstitueerde maatschappij’ (société

constituée). Omgekeerd kwalificeert hij de maatschappijen die de grondwetten niet respecteren, of die wetten hebben welke niet uit de grondwetten voortvloeien, als ‘niet-geconstitueerde maatschappijen’ (sociétés non-constituées).60

In hoeverre een bepaalde maatschappij geconstitueerd is of niet-geconstitueerd, is uiteraard een kwestie van meer of minder, en hangt af van een aantal factoren. Dit vraagstuk, zo zullen we later nog zien, maakt Bonald tot object van een vergelijkende sociologie, waarvoor hij een nieuwe term bedenkt, namelijk ‘maatschappijwetenschap’ (science de la

société).61

Synoniem met de ‘geconstitueerde maatschappij’ is volgens Bonald de ‘civiele maatschappij’ (société civile).62 De laatste term heeft in het discours van contractdenkers en revolutionairen de drieledige betekenis van ‘beschaafd’,63 ‘publiek’64 en ‘burgerlijk’.65

‘Beschaafd’ is de société civile in dat discours omdat wanneer het maatschappelijk contract wordt gesloten, de natuurstaat of staat der wilden wordt verruild voor een geciviliseerde samenleving waarin de zaken netjes zijn geregeld. ‘Publiek’ is de société civile in het revolutionaire discours doordat de particulieren die het contract sluiten, bij die gelegenheid als burgers een openbare zaak (respublica, staat) creëren.

‘Burgerlijk’ is de société civile om die reden, maar ook nog om een andere. In het revolutionaire discours is ‘burgerlijk’ namelijk de tegenhanger van ‘kerkelijk’. Zo onderscheiden de revolutionairen het burgerlijk huwelijk van het kerkelijk huwelijk, en herdopen zij het geboorte- en overlijdensregister dat zij aan de controle van de Kerk hebben onttrokken, tot ‘register der burgerlijke stand’. In de revolutionaire optiek is de société civile dus ook de seculiere samenleving, de maatschappij waarin politiek en religie zijn gescheiden.

Bonald definieert de société civile heel anders: ze is volgens hem de unie van de politieke maatschappij en de religieuze maatschappij.66 Deze unie correspondeert met de unie van lichaam en ziel, die het wezen vormt van de mens. De religieuze maatschappij behoudt de ziel van de mens door zijn hartstochten, zijn ontaarde, ontregelde wil te onderdrukken. De

politieke maatschappij behoudt het lichaam van de mens door de uiterlijke handelingen van deze wil te onderdrukken.67

Om hun gemeenschappelijke doel, het behoud van de mens, te bereiken moeten de beide maatschappijen nauw met elkaar samenwerken:

Innige, onverbrekelijke unie van de beide maatschappijen in het onderdrukken van de willen door de uiterlijke handelingen te onderdrukken, en in het onderdrukken van de uiterlijke handelingen door de willen te onderdrukken. Macht Gods, macht van de mens, onwankelbaar fundament van de tweemachtenleer.68

Kenmerkend voor de geconstitueerde of civiele maatschappij is dus dat Kerk en Staat met elkaar samenwerken en elkaar wederzijds versterken. Omgekeerd is een maatschappij waarin Kerk en Staat zijn gescheiden, een niet-geconstitueerde religieuze maatschappij. Evenzo is een maatschappij zonder monarch en zonder standsonderscheiden een niet-geconstitueerde politieke maatschappij.

Wat de beide niet-geconstitueerde maatschappijen volgens Bonald met elkaar gemeen hebben, is dat ze geen constitutie hebben doch slechts een ‘uiterlijke vorm’. Zo is de geconstitueerde religieuze maatschappij slechts een ‘uiterlijke vorm van religie’, en is de niet-geconstitueerde politieke maatschappij slechts een ‘uiterlijke regeringsvorm’.69

Hier lijkt Bonald het adjectief ‘uiterlijk’ niet te gebruiken in de betekenis van ‘publiek’ of ‘lichamelijk’, maar in die van ‘schijnbaar’, ‘zonder inwendig levensbeginsel’. In elk geval is voor Bonald een niet-geconstitueerde maatschappij slechts in schijn een maatschappij: ‘Eigenlijk verdienen niet-geconstitueerde maatschappijen de naam van maatschappij niet meer dan een lichaam dat niet onderworpen zou zijn aan de zwaartekracht, de naam van lichaam zou verdienen’.70

Strikt gesproken is de geconstitueerde maatschappij dus de enige maatschappij, zij is de maatschappij tout court. Bijgevolg zijn degenen die de oude orde aanvechten, antisocialen.

V Monisme

In Bonalds maatschappij hebben religie en politiek een analoge structuur.1 Zij hebben, om ons in Bonalds terminologie uit te drukken, dezelfde constitutie.2 In die zin vormen religie en politiek een eenheid. Behalve in deze zin vormen zij dat ook in de zin dat ze, met behoud en erkenning van elkaars wederzijdse onafhankelijkheid, eendrachtig samenwerken om hun gemeenschappelijk doel te verwezenlijken.3 Dat doel is het behoud van de maatschappelijke mens.4 De gelijkheid van doel manifesteert zich volgens Bonald in een gelijkheid van effecten:

Als de religie niet bij machte is om de willen of de morele mens te betomen, zal de regering niet in staat zijn om de uiterlijke handelingen of de fysieke mens tegen te houden. Naarmate de regering zwakker zal zijn, zal de religie minder beteugelen. Zonder dat de religie ondermijnd wordt zal de regering niet kunnen wankelen, en zonder dat de regering verzwakt zal de religie niet kunnen worden aangevallen. In zijn kortstondig bestaan zal de mens zich er niet altijd rekenschap van geven dat deze twee teugels, waaraan de menselijke hartstochten behoefte hebben, gelijktijdig verslappen. Maar de maatschappij, die niet sterft, zal de effecten ervan onvermijdelijk voelen, en zal de openbare eredienst en de regering, de religie en de constitutie, samen zwakker zien worden, zien bederven, vernield en vernietigd zien worden.5

Behalve analogie (van doel, structuur, effect) kan eenheid ook enkelvoudigheid betekenen: het ene is het enkele, het enkelvoudige.

Eenheid als enkelvoudigheid is het hoofdbeginsel van Bonalds systeem. In dat systeem, zo zagen we in het vorige hoofdstuk, is er slechts één constitutie en dus slechts één maatschappij. Deze ene maatschappij heeft slechts één wil (volonté), de algemene wil (volonté générale). Die ene wil geeft leiding aan één algemene liefde of macht (pouvoir). In de politieke sfeer is die macht de monarch, in de religieuze sfeer is ze de Kerk, reïncarnatie van de universele monarch Jezus Christus. Altijd en overal werkt de ene macht door één kracht (force). In de politieke sfeer is die kracht de adel, in de religieuze sfeer de geestelijkheid.

Het eenheidsbeginsel of monisme past Bonald niet alleen toe op de subsystemen van Kerk en politiek, maar ook op de andere bestanddelen van zijn alomvattende stelsel. Zo lieert hij aan de monarchie in de staat en aan Gods monocratie in de Kerk de monogamie in de

familie en het monotheïsme in de religie.6 Heel Bonalds systeem is kortom doordrongen van een monistische geest.

Tegenover monisme staat pluralisme, tegenover het prefix ‘mono’ (één) het prefix ‘poly’ (veel): monarchie verhoudt zich op dezelfde wijze tot polyarchie7 als monotheïsme (het geloof in één God) tot polytheïsme (veelgoderij), en monogamie (het huwelijk van één man met één vrouw) tot polygamie (veelwijverij).

Tussen monarchie, monotheïsme en monogamie bestaat volgens Bonald een onverbrekelijke causale samenhang: een monarchie versterkt het monotheïsme en de monogamie; monogamie leidt tot monarchie en monotheïsme; monotheïsme draagt bij tot de monarchie en tot monogamie.8

De tegendelen vertonen een analoge samenhang: polyarchie produceert veelwijverij en veelgoderij; veelgoderij is een bron van polyarchie en polygamie; polygamie of veelwijverij tenslotte resulteert in veelgoderij en in een veelheid van machten.

1. Platonisme

Wat mono, één of enkelvoudig is, geldt in Bonalds systeem als goed. Wat poly, veel of meervoudig is, geldt daarentegen als slecht. Monarchie, monogamie en monotheïsme zijn dus goed; polyarchie, polygamie en polytheïsme daarentegen slecht.

Aan het beginsel van de eenheid wijdt Bonald een heuse cultus: het Ene is het Goede, het Schone, het Goddelijke.9 Het Vele daarentegen is synoniem met het Kwaad, want het Kwaad is synoniem met het oneindige getal onzer hartstochten. En aangezien men het Vele verkrijgt door het Ene te delen, is Deling immer een bron van kwaad.

De eerste filosoof die het Ene assimileerde met het Goede en het Goddelijke, was de Griekse wijsgeer Plato.10 Door absolutistische denkers als Bodin werd Plato’s assimilatie aangewend ter verdediging van een monocratie.11 De hoogste en onafhankelijke macht in de staat, betoogde Bodin, was één en ondeelbaar.12 Latere absolutisten pasten die gedachte niet alleen toe op het staatsgezag, maar ook op het territorium dat aan dit gezag onderworpen was: het grondgebied van het koninkrijk, betoogden zij, is één en ondeelbaar.

Toen het Franse koninkrijk in 1792 een republiek werd, namen de Franse republikeinen dit absolutistische dogma gewoon over, zoals zij ook het absolutistische motto van het openbaar welzijn (salut public) tot het hunne maakten. Het enige wat zij aan het dogma veranderden, was dat zij de term ‘koninkrijk’ vervingen door de term ‘republiek’.13

MONISME

Hun soevereiniteitsbegrip ontleenden de revolutionairen aan Rousseau, die in feite de soevereiniteitsleer van Bodin had geseculariseerd, zoals hij ook Malebranches algemene wil had geseculariseerd. Ook de ‘modern republikeinse’ opvatting dat het staatsgezag één en ondeelbaar is, en dus niet kan worden opgesplitst in verschillende kamers of gespreid of verdeeld over verschillende machten, is dus in feite een erfenis van het absolutisme, dat op zijn beurt aanknoopt bij de platoonse traditie van het Ene.

Bonald staat in diezelfde traditie, die tot hem is gekomen via de Oratorianen en hun leermeesters Augustinus en Malebranche, maar ook via het absolutisme van Bodin en het neoabsolutisme van Rousseau, dat enerzijds op Bodin, anderzijds op Malebranche voortborduurt. Net zoals Plato gaat hij ervan uit dat het Ene het beginsel is van de ontologische orde, dat die orde wordt gekenmerkt door permanentie, stabiliteit en hiërarchie, dat ze kan worden uitgedrukt in geometrische figuren of in mathematische termen, dat de menselijke psychologie wordt gekenmerkt door opposities (tussen ziel en lichaam, tussen rede en hartstochten), en dat er analogieën bestaan tussen de psychologie van de mens, de inrichting van de staat, de attributen van God en de structuur van het universum. Door deze opvattingen betoont Bonald zich een classicist van het platoonse soort.14