• No results found

XI Een representatief stelsel

7. De Staten-Generaal

7.1. Verandering versus ontwikkeling

Wanneer de Staten-Generaal zichzelf openstelt voor burgers, is er sprake van verandering. Dat is wat wij modernen althans zouden zeggen.

Bij classicisten heeft de term ‘verandering’ (changement) echter een negatieve connotatie: voor hen is die term, net zoals overigens termen als vernieuwing en innovatie, synoniem met afwijking van de ‘oorspronkelijke idealiteit’ c.q. met degeneratie of bederf van het organisme.71Bij Bonald heeft de term vooral die laatste connotatie: bij verandering denkt hij aan radicale en negatieve, want tegennatuurlijke, door de mens teweeggebrachte modificaties. Boven de term ‘verandering’ prefereert hij dan ook de evolutionaire term ‘ontwikkelingen’ (développements), die in zijn systeem verwijst naar door de natuur geïnduceerde en derhalve schier onmerkbare en positieve modificaties van het maatschappelijk organisme.

EEN REPRESENTATIEF STELSEL

Kenmerkend voor ‘ontwikkeling’ is dat de modificaties voortvloeien uit het wezen van het organisme, en dat dus het oorspronkelijk beginsel dat aan het organisme ten grondslag ligt, intact wordt gelaten. Kenmerkend voor ‘verandering’ daarentegen is dat aan het wezen van het organisme afbreuk wordt gedaan: het principe wordt met voeten getreden. Een boom waarvan de takken regelmatig en voorzichtig worden gesnoeid, ontwikkelt zich. Een boom die men van zijn wortels ontdoet, verandert.

De geleidelijk gegroeide gewoonte, die eerst onder Filip de Schone merkbaar wordt, om de derde stand vertegenwoordigers te laten afvaardigen naar de Staten-Generaal is volgens Bonald een voorbeeld van een ontwikkeling. De beslissing van Lodewijk XVI om de vertegenwoordigers van de verschillende standen samen te voegen tot één nationale vergadering is daarentegen een verandering.

Het onderscheid tussen verandering en ontwikkeling gebruikt Bonald tegen Mably. Dat het Germaanse volk ophield om in vergadering bijeen te komen, stelt hij namelijk, betekent niet dat er een verandering optrad in de constitutie, maar kwam doordat de natuur een ontwikkeling in gang zette: voor een klein volkje is het natuurlijk om met zijn allen bijeen te komen, maar wanneer dat volkje in omvang toeneemt en bovendien over heel het grote Frankrijk verspreid raakt, is dat niet meer mogelijk.72 Aldus rees volgens Bonald de noodzaak tot een landelijke vertegenwoordiging: de Staten-Generaal.

7.2. Functies van de Staten-Generaal

De Staten-Generaal vormden van oudsher een tegenwicht tegen de koninklijke macht. Daarom hadden de koningen het sinds 1614 niet meer bijeengeroepen.

We zagen reeds dat Bonald aan de Staten-Generaal de taak toekent om een nieuwe dynastie te kiezen wanneer de oude is uitgestorven. Behalve deze taak geeft hij de Staten-Generaal nog twee andere bevoegdheden: ten eerste hadden ze (zo bleek volgens hem uit de capitularia,73 de vroegmiddeleeuwse documenten die vrijwel alle aristocraten gretig citeerden) de taak om namens de bevolking verzoekschriften (remonstrances) in te dienen, waarin de wensen van de bevolking werden overgebracht aan de koning. Deze taak, die juridische vakkennis en een permanente aanwezigheid vereist, had de natuur volgens Bonald echter overgedragen aan de hooggerechtshoven.74

De tweede functie van de Staten-Generaal is volgens Bonald de bevoegdheid om, wanneer de koning nieuwe belastingen voorstelt, die belastingen goed te keuren.75 Deze functie geeft uitdrukking aan een collectieve wens van de aristocratische elites van het ancien

régime.76 Diezelfde wens brachten overigens ook de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders tot uitdrukking in hun van oorsprong ‘feodale’ formule “no taxation without representation”.77 7.3. Kritiek op het liberale representatiemodel

Aangezien Bonalds representatiemodel gebaseerd is op het bij uitstek sociale criterium van maatschappelijke functies, acht hij dit model socialer dan het liberale model van Thermidor, dat de beide criteria van ons eigen politieke model (namelijk omvang van de populatie

individuen en indeling van het grondgebied in kiesdistricten) combineert met het censuscriterium (belastingbijdrage):

De [functionele vertegenwoordiging] was even exact en wat socialer dan die zogenaamde vertegenwoordiging die gefundeerd is op zulk een intellectueel gekunstelde en belachelijke combinatie van populatie, belastingbijdrage en grondgebied; een combinatie waardoor je als integrerend bestanddeel en sine qua non de snoodste misdadiger, de meest verdrukkende belasting en de schraalste rots de vertegenwoordiging van het maatschappelijk lichaam binnenlaat.78

Als we abstraheren van het censuskiesrecht, dat in feite een electoraal individualisme is maar dan gereserveerd voor de rijkste individuen, herkennen we in dit fragment een refrein dat door generaties conservatieven zal worden herhaald: het systeem van algemeen kiesrecht laat kwantiteit en willekeur (de macht van het getal en van het geld, de willekeur van arbitrair getrokken districtsgrenzen) prevaleren boven kwaliteit; het corporatief kiesrecht, dat kwaliteit boven kwantiteit stelt, is superieur aan het algemeen kiesrecht, en het functioneel kiesrecht aan het individualistische.

De gedachte dat het corporatief systeem van functionele representatie kwaliteit in plaats van kwantiteit biedt, baseert Bonald op het ultieme argument tegen democratie, namelijk het deskundigheidsargument:

Het is evident dat ook al zal de koning, de algemene behoudende macht van de maatschappij, beter dan ieder ander de behoeften van de maatschappij kennen, de eigenaren als enigen hun vermogens kunnen kennen. En aangezien belastingen slechts dat deel van de eigendom zijn dat nodig is voor de behoeften van de maatschappij en dat de vermogens van de eigenaar toestaan, resulteert hieruit noodzakelijkerwijs dat in een geconstitueerde maatschappij de koning belastingen dient te vragen, en dat de eigenaren ze dienen goed te keuren.79

EEN REPRESENTATIEF STELSEL

Bonalds deskundigheidsargument (‘de directe belanghebbenden c.q. bezitters c.q. beroepsbeoefenaren weten het best hoe het kan en tot hoever men kan gaan’) ligt ten grondslag aan vrijwel alle corporatistische schema’s, van de waterschappen en het landbouwschap tot de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad.

7.4. De Staten-Generaal, geen Nationale Vergadering

Om te voorkomen dat de Staten-Generaal zich, zoals in 1789, transformeren in een revolutionaire Nationale Vergadering, bouwt Bonald drie waarborgen in.

Ten eerste beperkt hij de wetgevende bevoegdheid van de Staten-Generaal tot het goedkeuren van belastingvoorstellen, het kiezen van een nieuwe dynastie en, voordat de hooggerechtshoven deze taak van de Staten-Generaal overnamen, toetsing van nieuwe wetten aan de constitutie. Ten aanzien van strijdpunten die buiten deze domeinen liggen, mogen de Staten-Generaal geen wetten maken. Wel mogen zij, namens de maatschappij, aan de vorst eisen overbrengen, die zij echter, aangezien men in een monarchie de fictie dat de vorst alles zelf beslist moet respecteren,80 dienen te formuleren in de nederige vorm van adviezen of bezwaarschriften:

Met betrekking tot al het overige hebben de Staten-Generaal geen wetgevende bevoegdheid, en kunnen zij die ook niet hebben, aangezien zij niet de algemene macht van de staat zijn, en aangezien zij niet het orgaan zijn van de algemene wil. En zij kunnen slechts werken met bezwaarschriften, eerbiedige klachten. Dat was in Frankrijk een gebruik waaraan nooit is getornd.81

Formeel reduceert Bonald de Staten-Generaal dus tot een consultatief orgaan. Sterker nog, hij geeft dit orgaan wel het recht om de door de koning voorgestelde belastingen goed te keuren, maar niet het recht om die te weigeren.82 Het één lijkt tegenstrijdig met het ander, maar in Bonalds optiek is het dat niet. Bonalds monarchie is namelijk geen conflictmodel maar een harmonie- of overlegmodel:

Het beginsel dat de natie belastingen niet mag weigeren is niet tegenstrijdig met wat ik in het voorgaande zei, dat alleen de natie-eigenaar kon beoordelen wat zij van haar eigendom kon geven. Want ook al ontneem ik haar het recht om te weigeren, schikkingen en onderhandelingen sluit ik niet uit. De beginselen zijn rigoureus, maar de uitvoering dient minder stijf te zijn.83

De gedachte dat de ‘koninklijke monarchie’ een harmoniemodel is, zou Bonald direct of indirect kunnen hebben ontleend aan Bodin, die in zijn Six livres de la République de monarchie normeert op basis van Plato’s ideeën over de harmonie.84

De tweede voorzorg die Bonald neemt om te voorkomen dat de Staten-Generaal opnieuw een Nationale Vergadering worden, is de bepaling dat de afvaardigingen van de drie standen in de Staten-Generaal gescheiden moeten blijven:

In die vergaderingen dienen de beroepen zich niet te vermengen. Want het ligt in de natuur dat beroepen die van elkaar zijn onderscheiden, gescheiden blijven, en dat eigenaren die hun eigendommen aan verschillende condities ontlenen, of waarvan de eigendommen niet van dezelfde aard zijn, een verschillend aandeel van hun eigendommen goedkeuren en op een verschillende wijze, en dat zij bijgevolg niet bijeen kunnen komen om te beraadslagen over vorm of inhoud.

Een noodzakelijke politieke wet: onderscheid tussen de standen in de algemene vergaderingen van de natie.85

De derde garantie tenslotte is dat Bonald de drie standen, conform de in het ancien régime heersende conventie, onderling in een hiërarchische verhouding plaatst:86 de eerste stand heeft voorrang op de tweede, de tweede voorrang op de derde.87

Conclusie

Bonalds organicisme resulteert in een ‘koninklijke monarchie’ die de vorm aanneemt van een representatief stelsel. Dat representatief stelsel is niet het moderne, maar het oude corporatieve, dat dateert van de getemperde monarchie die voorafging aan het ancien régime.88 Door de aristocratische prerevolutie van 1787-1789 werd dit model tot een nieuw leven gewekt, dat echter maar zeer kort zou duren, aangezien de meerderheid van de Staten-Generaal zich in 1789, vrijwel direct nadat het orgaan bijeen was gekomen, transformeerde in een revolutionaire Nationale Vergadering.

Teneinde een herhaling van die transformatie uit te sluiten geeft Bonald de Staten-Generaal formeel slechts de consultatieve bevoegdheden die dit orgaan had in het harmoniemodel van de getemperde monarchie. En teneinde te verzekeren dat in de Staten-Generaal de adel en de geestelijkheid het overwicht behouden, definieert hij de maatschappij als het ensemble van mensen en bezittingen, verengt hij bezittingen tot grondbezit, reduceert hij grondbezit tot feodale rechten, koppelt hij die feodale rechten aan de maatschappelijke functies van de adel en geestelijkheid, getroost hij zich moeite om de claim te weerleggen dat

EEN REPRESENTATIEF STELSEL

de feodaliteit op usurpatie berust, bewaakt hij de scheiding en onderlinge hiërarchie van de drie standen, en fundeert hij zijn systeem van functionele representatie op het argument dat reeds Plato tegen de democratie had aangevoerd: het deskundigheidsargument.