• No results found

[Uitzending 506: Ezra 5:1 t/m 6:22]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 506: Ezra 5:1 t/m 6:22]"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 506: Ezra 5:1 t/m 6:22]

Na de brieven uit de tijd van de opvolgers van koning Darius, Xerxes (Ezra 4:6) en de latere Artaxerxes (Ezra 4:7-23), keren we in Ezra 5 terug naar Darius onder wie de tempelbouw uiteindelijk is doorgegaan. Na een lange tijd van tegenwer- king (Ezra 4:4-5), zijn de teruggekeerde Joodse ballingen opnieuw van start gegaan met de herbouw van de tempel in het tweede regeringsjaar van Darius (Ezra 4:24). Het lijkt erop dat met de komst van een nieuwe koning er nieuwe kansen worden gezien, zowel voor de bouwers als voor hun tegenstanders.

Darius’ regering wordt globaal gekenmerkt door tientallen kleinere en grotere opstanden. Vooral de eerste jaren waren bijzonder moeilijk.

Als Darius aan de macht is gekomen, roepen twee profeten (Haggaï en Zacharia) de Joden op de tempelbouw te hervatten. Ezra 5 vers 1 en 2:

In die tijd waren er twee profeten in Jeruzalem en Juda: Haggaï en Zacharia, de zoon van Iddo. Zij brachten boodschappen van de God van Israël over aan Zerubbabel en Jesua. Zij moedigden hen aan de tempelbouw te hervat- ten! De twee leiders namen het werk weer ter hand en werden hierbij gehol- pen door de profeten.

De gelijktijdige bediening van beide profeten wordt bevestigd in hun eigen profe- tische Bijbelboeken. Beide vermelden het tweede regeringsjaar van Darius als begindatum (Hag.1:1, Zach.1:1). Dat Haggaï eerst wordt vermeld, duidt er

mogelijk op dat hij ouder is. Haggaï staat bekend om zijn harde aanklachten over de ‘luxueuze huizen’ waarin de Joden wonen terwijl het huis van de HERE in puin ligt (Hag.1:4). Ook legt hij een rechtstreeks verband tussen de tegenvallende oogst en de geringe inspanning voor de tempel (Hag.1:10-12; 2:16-20). Deze profetische boodschap is enkele maanden lang in Darius’ tweede regeringsjaar overgebracht en valt samen met Haggaï’s optreden in Ezra 5:1.

Voor de inhoud van Zacharia’s boodschap kunnen we verwijzen naar Zach.4, waarin de profeet Zacharia de verwachting uitspreekt dat Zerubbabel de bouw van de tempel zal voltooien.

(2)

De leiders van de teruggekeerde ballingen, Zerubbabel en Jesua, nemen daarop het initiatief voor de tempelbouw in Jeruzalem. De profeten steunen hen daarbij.

Maar onmiddellijk krijgen de Joden hooggeplaatst bezoek. Ezra 5 vers 3:

Maar Tattenai, gouverneur van de gebieden ten westen van de Eufraat, ging naar hen toe. Hij werd vergezeld door Setar-Boznai en hun collega’s. Wie heeft u toestemming gegeven de tempelbouw te hervatten? vroegen zij. En van wie mag u deze muren voltooien?

De gouverneur van Trans-Eufraat en zijn vermoedelijke secretaris komen pols- hoogte nemen. Ze vragen wie toestemming heeft verleend voor de bouw en het voorbereiden van de balken daarvoor en zij willen de namen registreren van de bouwers. Ezra 5 vers 4 en 5: Zij wilden ook een lijst hebben met de namen van de mensen die aan de bouw werkten. Maar omdat de hele situatie in Gods hand was, werden de leiders van de Judeeërs niet gedwongen het werk stil te leggen. Zij mochten doorgaan met bouwen, zolang hierover bericht naar koning Darius onderweg was en men zijn besluit afwachtte.

Maar de HERE waakt over de situatie zodat ze niet worden tegengehouden totdat Darius een besluit heeft genomen. Tattenai, de gouverneur, stuurt een brief naar koning Darius. Ezra 5 vers 6 t/m 8:

Hier volgt een afschrift van de brief die Tattenai, de gouverneur van het gebied ten westen van de Eufraat, en Setar-Boznai en hun collega’s uit datzelfde gebied hadden gestuurd aan koning Darius: Aan koning Darius, Hartelijke groeten van ons allen! Hierbij delen wij u mee dat wij een bezoek hebben afgelegd aan de tempel van de grote God in het gewest Juda. Op dit ogenblik wordt deze tempel herbouwd met grote steenblokken en de wan- den worden met hout betimmerd. Men werkt hard en de bouw vordert goed.

De brief van Tattenai en zijn collega’s stelt koning Darius op de hoogte van hun bezoek aan Jeruzalem en de gebeurtenissen die daar plaatsvinden. Op een veel neutralere wijze dan de latere, al besproken brief van Rechum aan Artaxerxes.

Ezra 5 vers 9 t/m 11: Wij hebben de leiders gevraagd: Wie heeft u hiervoor toestemming gegeven? Wij hebben hun namen genoteerd en die lijst bij

(3)

Zij gaven ons het volgende antwoord: Wij dienen de God van hemel en aarde. Wij herbouwen Zijn tempel, die enkele eeuwen geleden is gebouwd door een grote koning van Israël.

Tattenai vertelt wat hij in Jeruzalem heeft gezien en hoe de tempel van de God van hemel en aarde wordt herbouwd. Hij heeft de nauwkeurigheid en de snelheid gezien en de grote bouwstenen en de balken. Hij heeft de toestemming hiervoor geverifieerd bij de leiders en noemt de namen van de bouwopzichters. Dan vertelt hij wat de bouwers hem vertelt hebben over de geschiedenis van de ballingschap. De leiders van de ballingen vertelden aan de gouverneur, Ezra 5 vers 12 en 13: Maar onze voorouders hadden de God van de hemel toornig gemaakt. Daarom leverde Hij hen over aan de macht van koning Nebukad- nessar van Babel. Die heeft de tempel verwoest en ons volk in ballingschap naar Babel weggevoerd. In zijn eerste regeringsjaar heeft koning Cyrus echter bevolen deze tempel te herbouwen.

In hun antwoord aan Tattenai hebben de Joodse leiders verteld over de tijd waarin Israël een koninkrijk was met een tempel, over de ongehoorzaamheid van hun voorou-ders en als gevolg daarvan over de ballingschap in Babylon. Ze beroepen zich op het edict van koning Cyrus, uitgevaardigd toen hij koning werd van Babel, waarin hij toestemming bevel gaf voor de herbouw van de tempel.

Ezra 5 vers 14 en 15: Bovendien gaf hij de zilveren en gouden voorwerpen terug die Nebukadnes-sar uit de tempel in Jeruzalem had weggehaald.

Nebukadnessar had die neergezet in de tempel in Babel, maar Cyrus heeft ze daarvandaan laten halen. Hij heeft al deze voorwerpen overhandigd aan een zekere Sesbassar, die hij tot gouverneur van Juda had benoemd. Hij gaf hem opdracht deze in de tempel in Jeruzalem neer te zetten en ook de

tempel te laten herbouwen.

De huidige bouwinspanningen zijn volgens de Joodse leiders nog steeds de uit- voering van het edict van koning Cyrus.

(4)

Ezra 5 vers 17:

Welnu, Majesteit, wij adviseren u in de koninklijke archieven in Babel te laten nagaan of Cyrus werkelijk bevel heeft gegeven tot herbouw van die tempel. Laat ons daarna alstublieft horen welke beslissing u hierover neemt.

Tattenai neemt de verklaring van de Joodse leiders serieus en vraagt koning Darius om bevestiging dat het edict inderdaad is gegeven. Daarna vraagt hij of daarvan een bewijs bestaat in de koninklijke archieven. Ezra 6 vers 1 en 2:

Koning Darius liet inderdaad een onderzoek instellen naar deze zaak in de archieven van Babel. Daar bewaarde men officiële documenten. Uiteindelijk werd in de vestingstad Ekbatana, in het gewest Medië, een document

gevonden met de volgende inhoud:

Als reactie op de ontvangen brief van de stadhouder Tattenai beveelt Darius een onderzoek in te stellen in het archief in Babel, de hoofdstad van de provincie (satrapie) waaronder Jeruzalem valt. De meeste documenten uit zo’n archief bestonden uit ingekerfde kleitabletten en cilinders, maar voor Aramese teksten uit deze tijd kunnen ook papyrus of stukken leer zijn gebruikt. Onder Darius was Babel de hoofdstad van de Perzische provincie Babylon met inbegrip van Trans- Eufraat, waar het gebied van het Tweestammenrijk toe behoorde.

Het is heel begrijpelijk dat Tattenai verwacht dat het edict in de hoofdstad van zijn provincie wordt gevonden. Mogelijk is hij niet op de hoogte van het feit dat Cyrus kort na zijn aantreden verhuisd was naar de vestingstad Ekbatana in het gewest Medië. Ekbatana is de Griekse naam van het Perzische Hagmatana. Het ligt in het huidige Iran, bij de stad Hamadan. Tot de overwinning van Cyrus op de Meden in 550 v.Chr. was het de hoofdstad van Medië. In de stad werd vanwege het goede zomerklimaat een zomerresidentie ingericht. De burcht Susan (Esther 1:2), waar misschien ook gezocht is, werd het winterpaleis. Sinds die tijd is Ekbatana de zomerresidentie van de Perzische koningen. Hier wordt dan ook een boekrol gevonden met het edict. Daarmee wordt de verordening van Cyrus

(5)

Uiteindelijk werd in de vestingstad Ekbatana, in het gewest Medië, een document gevonden met de volgende inhoud, Ezra 6 vers 3 t/m 5: In het eerste regeringsjaar van koning Cyrus vaardig-de deze een bevel uit betreffende het huis van God in Jeruzalem. Die tempel moet worden

herbouwd en zijn fundamenten moeten worden gelegd op de plaats van de oude fundamenten.

Dit heiligdom zal 30 meter hoog en 30 meter breed worden. Het zal een plaats zijn waar de Judeeërs hun offers kunnen brengen. De muren moeten bestaan uit drie lagen steenblokken en één laag hout. Alle gemaakte kosten zullen worden vergoed uit de koninklijke schatkist. De gouden en zilveren voorwerpen die Nebukadnessar uit de tempel in Jeruzalem heeft meegeno- men en naar Babel heeft gebracht, zullen worden teruggebracht naar Jeru- zalem. Zij zullen weer, als vroeger, een plaats krijgen in de tempel.

Wat Cyrus in feite heeft goedgekeurd, komt neer op de restauratie van de tempel van Salomo met overheidsmiddelen. Bij opgravingen in verschillende tempello- caties in Babylonië zijn bakstenen gevonden met de naam Cyrus in de klei gegrift, wat erop duidt dat de restauratie van de tempel mede door de schatkist werd betaald. Het feit dat de bouw bekostigd wordt uit de schatkist van Trans- Eufraat, verklaart waarom de overheid zich met de omvang van de bouw inlaat.

Een belangrijke vraag in dit verband is, waarom de bekendste voorvechter van de tempelbouw, de profeet Haggai (Ezra 5:1), niets zegt over de overheidsmiddelen die voor de tempelbouw beschikbaar zijn. Hij bepleit integendeel dat armoede en economische tegenslag de Joden niet mogen weerhouden van de bouw en lijkt niets te weten van extra voorziene middelen. Misschien kan dit ten dele worden verklaard doordat de financiering door (of namens) Cyrus ook inhoudt dat aan het tempelpersoneel een vrijstelling van belastingen was verleend (Ezra 7:24).

Inkomsten die men anders had moeten afstaan, mocht men aan de tempel beste- den en zo heeft indirect de overheid een deel van de tempel bekostigd.

(6)

Maar het is niet zeker of dit al in de tijd van Cyrus was beslist en de uitleg verklaart niet waarom de betalingen die aan de Joden zijn toegezegd, blijkens Haggai, blijkbaar nooit zijn aangekomen. Het lijkt er dan ook sterk op dat de bevelen van Cyrus en Darius niet of slecht zijn uitgevoerd. Vermoedelijk komt dit door de slechte relatie tussen de teruggekeerde Joodse ballingen en hun

vijandige lokale overheid. Mogelijk dwarsboomt de lokale overheid de restauratie van de tempel dermate, dat zelfs de ambtenaren ongehoorzaam worden aan hun eigen koning.

Ezra 6 vers 6 en 7:

Koning Darius stuurde daarop de volgende boodschap naar gouverneur Tattenai, Setar-Boznai en hun collega’s ten westen van de Eufraat: U mag het werk aan de tempel in Jeruzalem niet verhinderen. Laten de gouverneur van Juda en de andere leiders dit heiligdom op zijn oorspronkelijke plaats herbouwen en val hen niet lastig.

Na een uittreksel uit het edict van Cyrus volgt een uittreksel van de brief waarin Darius Tattenai en zijn collega’s verbiedt om tussenbeide te komen. De woorden

‘val hen niet lastig’ moeten we niet letterlijk opvatten. Het gaat om een juridische uitdrukking die betekent dat de aanklacht verworpen is en daarmee ook de reden om in te grijpen. Tattenai mag de tempelplaats in Jeruzalem bezoeken, maar niet optreden tegen de bouw. De Joodse ballingen mogen verder blijven werken aan de tempel. Mogelijk dat Tattenai dacht het werk van de tempel te kunnen

stopzetten. Maar koning Darius realiseert zich dat de uitvaardiging van Cyrus, een wet van Meden en Perzen is. Zo’n wet kan niet worden veranderd of gewijzigd. Daarom geeft hij ook de volgende bevelen, Ezra 6 vers 8:

Bovendien beveel ik dat u de bouwkosten volledig en zonder uitstel moet betalen aan de leiders van Juda. Gebruik daarvoor het geld van de belasting die in uw gebied wordt geheven. De maatregel moet direct ingaan. De HERE verandert de tegenstand van mensen tot lof en eer van Zijn Naam.

Ezra 6 vers 9 en 10: Geef de priesters elke dag wat zij zeggen nodig te hebben: jonge stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God

(7)

Dan zullen zij de God van de hemel offergaven brengen en bidden voor mij en mijn zonen.

Er moet ook voorzien worden in de behoefte aan dieren en grondstoffen voor de dagelijkse offers. Zoals gebruikelijk in die tijd wenst Darius dat de offers gepaard gaan met gebeden voor het welzijn van de koning en zijn familie. Ezra 6 vers 11:

Iedereen die dit bevel op een of andere manier overtreedt, zal worden opge- hangen aan een galg, gemaakt van balken uit zijn eigen huis! En van zijn huis zal niets dan een ruïne overblijven.

Met overtreders van zijn gebod rekent Darius drastisch af: een balk uit zijn eigen huis zal worden weggebroken en gebruikt als galg waaraan de overtreder zal worden opgehangen. En van zijn huis zal niets dan een ruïne overblijven.

Ezra 6 vers 12 en 13:

De God die de stad Jeruzalem heeft uitgekozen, zal iedere koning en elk volk vernietigen die dit bevel overtreedt en de tempel verwoest. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven. Zorg ervoor dat het nauwkeurig wordt uitgevoerd!

Gouverneur Tattenai, Setar-Boznai en hun collega’s hielden zich stipt aan het bevel van Darius.

Darius wenst dat God zal optreden tegen koningen en volken, die zich tegen Jeruzalem richten. Ondanks de gespierde taal wordt over de HERE niet anders gesproken dan over andere goden die aan een plaatselijk heiligdom waren verbonden. De woorden van Darius zijn een logische consequentie van het feit dat de herbouw van de tempel in Jeruzalem destijds is goedgekeurd en daarmee ook de lokale verering van de HERE. Het spreekt dan ook vanzelf dat de koning dan ook zijn vertrouwen uitspreekt in de macht van de HERE. Ook al weet hij heel goed hoe kwetsbaar heiligdommen kunnen zijn. Het taalgebruik komt vaker voor in diplomatieke geschriften en getuigt niet noodzakelijkerwijs van een echt persoonlijk geloof van de koning. Bij de bespreking van de Bijbelboeken Haggaï en Zacharia zullen we dieper op deze dingen ingaan.

Ezra 6 vers 14:

(8)

De leiders van Juda zetten de bouw met succes voort. Zij werden daarbij aangemoedigd door de prediking van de profeten Haggaï en Zacharia, de zoon van Iddo. Eindelijk waren zij klaar met het werk dat de God van Israël en Cyrus, Darius en Artaxerxes, koningen van Perzië, hun hadden opgedra- gen. Nu er geen misverstand meer is, over de zijde die de koning kiest, volgen Tattenai en zijn collega’s trouw de bevelen op. Onder verdere aansporing van Haggaï en Zacharia slagen de Joden erin de bouw af te ronden. De vermeldingen van Cyrus en Darius zijn begrijpelijk, maar waarom staat Artaxerxes in deze lijst?

Ten eerste past hij chronologisch niet in de rij, hij regeert pas zo’n 50 jaar later.

Ten tweede heeft hij in Ezra 4 (wat een vooruitblik gaf naar zijn tijd) niets positiefs gedaan voor de Joden. Toch mogen we niet vergeten dat de missies van Ezra (Ezra7) en Nehemia (Neh.2) uiteindelijk steun van Artaxerxes hebben gekregen.

Het is de koning die de meest recente achtergrond vormt, terwijl Cyrus en Darius lang daarvoor leefden. Daarom is het begrijpelijk dat Artaxerxes wordt genoemd in de rij van koningen die een positieve rol hebben gespeeld bij de herbouw van de tempel. Ezra 6 vers 15 en 16:

De tempel kwam gereed op de derde dag van de maand Adar in het zesde regeringsjaar van koning Darius. Met grote vreugde vierden de Israëlieten, priesters, Levieten en alle ex-ballingen de inwijding van het huis van God.

De derde dag van de maand Adar in het zesde regeringsjaar van koning Darius is 12 maart 515 v.Chr., dat wil zeggen 72 jaar na de tempelverwoesting, en deze periode komt in aanmerking als de door Jeremia beoogde periode van zeventig jaar. Nu is er berekend dat deze dag een sabbat was, en daarom geen dag waarop het werk werd voltooit. Er zijn aanwijzingen die pleiten voor de optie dat een deel van het getal verloren is geraakt en het niet de 3de maar de 23ste dag moet zijn. Iedereen die destijds uit de ballingschap is teruggekomen, viert de inwijding van de tempel uitbundig mee. Daarbij gaat het niet alleen om

afstammelingen van Juda en Benjamin maar afstammelingen uit alle stammen van Israël. We hebben gelezen: Met grote vreugde vierden de Israëlieten,

(9)

Israëlieten zijn niet alleen Judeeërs, het is zeker aan te nemen dat we hier moeten denken aan afstammelingen uit alle stammen van Israël. Ezra 6 vers 17:

Ter ere van die gelegenheid offerden zij 100 stieren, 200 rammen, en 400 lammeren. Zij offerden ook nog 12 geitenbokken als zondoffer voor de twaalf stammen van Israël.

Er worden honderden offers gebracht. Zoals al eerder het geval is geweest, is ook hier weer een teken van continuïteit met het verleden te zien. Daarbij denken we terug aan het grootschalige offerfeest bij de inwijding van de eerste tempel (1Kon.8). Toen werden er 100x meer offers gebracht dan nu.

Hieruit is een zekere beperktheid af te leiden van middelen bij de inwijding van de tweede tempel. Maar hoewel de offers maar een fractie zijn van wat Israël

destijds aan de HERE heeft geofferd, valt het op dat in dit verband heel Israël wordt genoemd. Voor de zonden van de 12 stammen met hun leiders worden twaalf geitenbokken geofferd, naar het aantal stammen van Israël.

Het is bijzonder belangrijk dat dit er twaalf zijn, niet alleen twee. Het reinigings- offer voor elk van de stammen is in overeenstemming met de voorschriften uit Lev.4 (vs.22-26). Het gaat om een offer voor de zonden van een stamleider, waarvoor een geitenbok vereist is. Na het slachten van het geitenbokje moet de priester bloed aan de hoornen van het brandofferaltaar strijken, waarna het lichaam van de geit als brandoffer wordt verbrand. Zo vergeeft de Here de stam- leider en daarmee de schuld van de stam.

Het streven om de HERE te dienen, ondanks vele beperkingen, vormt hier een belangrijk ankerpunt tussen de twee tempelinwijdingen.

Ezra 6 vers 18 t/m 22:

Toen werden de priesters en de Levieten ingedeeld in groepen voor de eredienst in de tempel, zoals het is voorgeschreven in het boek van Mozes.

De teruggekeerde ballingen vierden Pesach op de veertiende dag van de eerste maand. Want tegen die tijd hadden alle priesters en Levieten de voorgeschreven reiniging ondergaan. Zij slachtten de paaslammeren, voor allen die in ballingschap waren geweest en voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf.

(10)

Veel heidenen die in Juda woonden, keerden zich af van hun slechte praktijken en sloten zich aan bij de Israëlieten. Zij wilden ook de HERE, de God van Israël, aanbidden. Samen met het hele volk Israël aten zij van de paasmaaltijd. Met grote vreugde vierden zij het Feest van de Ongezuurde Broden, zeven dagen lang. Want de HERE had hun vreugde gegeven, omdat Hij ervoor had gezorgd dat de koning van Assyrië hen steunde bij de bouw van de tempel van Israëls God.

In de volgende uitzending lezen we Ezra 7 en 8.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jesaja 56 vers 6 en 7: Ja, allen die zich bij het volk van God voegen hoe- wel zij behoren tot een ander volk, Hem dienen en Zijn naam liefhebben, Zijn dienaars zijn en de sabbat

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant

Paulus roept op in Filippenzen 2 vers 5 en 6: Blijf erop toezien dat uw innerlij- ke houding moet zijn zoals die van Christus Jezus, die, hoewel Hij de ge- stalte van God had, Zich

Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een

‘Zachtmoedigheid’ staat dan tegenover ‘snel kwaad worden’ (vs.20). In Jakobus 3 vers 13 lezen we in dit verband de woorden: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

Pas in vs.66 vertelt hij verder over de verloochening door Petrus, maar door er hier al iets over te zeggen laat Marcus zien dat het verhoor van Jezus en de verloochening van

Op het eerste zicht kan het vreemd overkomen dat iemand moet verklaren dat men zowel donker en mooi kan zijn, maar het gaat hier niet om een natuurlijke donkerte maar om het