• No results found

[Uitzending nr.148: Marcus 14:22 t/m 72]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending nr.148: Marcus 14:22 t/m 72]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending nr.148: Marcus 14:22 t/m 72]

Met Marcus 14:22 zijn we gekomen aan de beschrijving van de laatste Paas- of Pascha maaltijd die de Here Jezus met Zijn leerlingen heeft gehouden. Marcus beschrijft niet de hele maaltijd. Hij licht er twee momenten uit waarop Jezus beslissende woorden spreekt. Het eerste moment was in vers 20 tijdens het voorgerecht. Het tweede moment volgt tijdens de hoofdmaaltijd (vs.22-25).

Bij gewone maaltijden verricht Jezus dezelfde opeenvolgende handelingen. Hij zegent het brood, breekt het en deelt het uit. In Marcus 14 wijkt de Here Jezus daar in twee opzichten van af. In de eerste plaats geeft Hij uitleg nadat de hoofd- maaltijd was begonnen. Het was gebruikelijk om dat te doen voordat de hoofd- maaltijd begon. De uitleg die gegeven werd ging over het Paaslam, de bittere kruiden en het ongezuurde brood. In de tweede plaats geeft Jezus een heel nieuwe uitleg aan het brood en de wijn. Van het brood zegt Hij: ‘Dit is Mijn lichaam’. Dat wil niet zeggen dat het brood letterlijk en stoffelijk Zijn lichaam is - Hij is daar immers zelf aanwezig -, maar dat het Zijn lichaam vertegenwoordigt en uitbeeldt. Er wordt in overdrachtelijke zin over gesproken. Zoals het brood wordt gebroken, zo zal Zijn lichaam worden verbroken (uitgeleverd en gedood). En zoals het brood wordt uitgedeeld, zo wordt de verlossing door Zijn lichamelijke dood uitgedeeld. Marcus 14 vers 22 t/m 25:

Jezus nam een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het aan Zijn leerlingen. Neem dit, zei Hij, dit is Mijn lichaam. Daarna nam Hij een beker wijn, dankte God ervoor en gaf hem aan Zijn leerlingen. Zij dronken er allemaal uit. Dit is Mijn bloed, dat voor vele mensen zal vloeien, zei Hij. Het bezegelt het nieuwe verbond tussen God en de mens. Wat de wijn betreft, die zal Ik niet meer drinken tot de dag dat Ik de nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van God.

We zien in deze verzen dat de Here Jezus de Gever is en Zijn leerlingen de ontvangers van zowel het brood en de wijn, alsook van Zijn woorden. De maaltijd wordt met recht de maaltijd des Heren genoemd, want de Here is het die

uitnodigt en uitdeelt.

(2)

In de gelezen verzen staan een aantal woorden die ik afzonderlijk nog wil

toelichten. Jezus zegt bij de beker wijn: Dit is Mijn bloed. Bloed is in het OT een belangrijk begrip. In Israël, maar ook bij andere volken, werd het bloed gezien als drager van het leven (Lev.17). Daarom mocht er niets met bloed worden gegeten, het was streng verboden (Gen.9 en Lev.7). Bovendien had de Here God het bloed apart gezet als middel van verzoening (Lev.17). Het bloed van offerdieren bracht een voorlopige verzoening (daarover zullen we meer leren en ontdekken bij het lezen van het Bijbelboek Leviticus). Het bloed van de Here Jezus brengt en geeft definitieve en volmaakte verzoening (Heb.9).

Het nieuwe verbond tussen God en de mens staat hier tegenover het verbond dat God met het volk Israël sloot bij de berg Sinaï. In Ex.24:8 worden dezelfde woorden, ‘bloed’ en ‘verbond’ gebruikt. Het woord ‘nieuw’ drukt de bedoeling van de Here Jezus uit. Hij vestigt met Zijn bloed het ‘nieuwe verbond’ (Jer.31).

De Here Jezus is niet alleen voor ons maar ook in onze plaats gestorven. De Heiland zegt het niet rechtstreeks, maar uit alles blijkt dat Hij Jes.53 vervult.

Met deze maaltijd maakte de Here Jezus niet alleen de betekenis van Zijn naderende dood duidelijk, maar nam Hij ook afscheid. Het was Zijn laatste maaltijd. Zoals de Israëlieten tijdens het eerste Pascha op het punt stonden Egypte te verlaten, zo staat de Here op het punt Zijn leven op aarde te verlaten.

Tenslotte, deze maaltijd is ook een vooruitzicht. De Israëlieten zagen bij hun vertrek uit naar het beloofde land. De Here Jezus ziet uit naar het Koninkrijk van God. De maaltijd des Heren is niet een eindpunt, maar een rustpunt om vandaar gesterkt verder te trekken in de verwachting van Zijn wederkomst.

Paulus roept in 1 Korintiërs 5 vers 7 en 8 op, om tot die tijd het volgende te doen:

Gooi de oude gist weg, anders bent u geen vers deeg. Er hoort bij u geen gist te zijn omdat Christus, ons paaslam, geofferd is. Laten wij dat dan ook blijven vieren, niet met oude gist of met gist van kwaad en schande, maar met het ongegiste brood van zuiverheid en waarheid. Bij het vieren van

(3)

Wanneer Paulus de Korintiërs oproept om het oude gist weg te doen, opdat zij een nieuw en vers deeg mogen zijn, grijpt hij daarop terug. Het oude gist verwijst niet alleen naar de zonde en de zondaar, maar naar alle restanten van het ‘oude’

leven. Zo verwijst een ‘vers deeg’ naar het ‘nieuwe’ leven in Christus. Een

gelovige is te vergelijken met het ongegiste brood. Hij of zij is schoongewassen en voor God afgezonderd. Onschuldig verklaard in de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God (1 Korintiërs 6:11). Nu is het zaak om er naar te leven! Marcus 14 vers 26 t/m 31:

Tot slot zongen zij een lied tot eer van God en gingen daarna naar de Olijfberg. Jullie zullen je allemaal voor Mij schamen, zei Jezus. Want in de Boeken staat: Ik zal de herder doden en de schapen zullen uiteengejaagd worden. Maar als Ik uit de dood ben teruggekomen, zal Ik naar Galilea gaan en jullie daar ontmoeten.

Petrus zei tegen Hem: Zelfs al zouden alle mensen zich voor U schamen, ik nooit! Petrus, zei Jezus. Ik verzeker je dat jij vannacht drie keer zult zeggen dat je Mij niet kent, nog voor de haan twee keer heeft gekraaid. Zeggen dat ik U niet ken? viel Petrus uit. Dat nooit! Al moest ik met U sterven! Ook de anderen zeiden dat zij dat nooit zouden doen.

Simon Petrus betuigt in deze verzen zijn trouw aan de Here Jezus. Ik geloof zeker dat hij het meende, maar hij begreep zijn eigen zwakte niet. Dat kan vandaag - ook voor ons - een probleem zijn. De heilige Geest wil met het Woord van God u, jou en mij overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel.

Petrus zei tegen Hem: Zelfs al zouden alle mensen zich voor U schamen, ik nooit! Een mens kan van alles beloven en zeggen maar als de Here God niet helpt en wij niet op Hem vertrouwen dan komt er geen klap van terecht. Jezus confronteert Petrus met de werkelijkheid. Maar hij wil er niet van weten. Zeggen dat ik U niet ken? Dat nooit! Al moest ik met U sterven! Marcus 14:32 t/m 34:

Zij kwamen bij Gethsémané, een tuin op de helling van de Olijfberg.

Ga hier zitten, zei Jezus tegen Zijn leerlingen. Ik ga iets verderop bidden.

(4)

Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee. Jezus begon bang te worden en kreeg het heel moeilijk. Het wordt Mij teveel, zei Hij. Ik sterf bijna van verdriet. Blijf hier waken.

De hof of tuin van Gethsémané moet een bekende plek zijn geweest waar Jezus en Zijn leerlingen vrij vaak kwamen. Omdat zij er vrij vaak kwamen, was de tuin ook bekend bij Judas. Jezus is er om te bidden.

Jezus begon bang te worden en kreeg het heel moeilijk. Het wordt Mij teveel, zei Hij. Ik sterf bijna van verdriet. Blijf hier waken.

We kunnen wat hier gebeurt alleen op afstand bekijken. Er zijn verborgen dingen in de hof van Gethsémané gebeurd die wij mensen niet kunnen begrijpen. Jezus vraagt of de drie met hem willen waken. In Matth.26:41 zegt de Here Jezus: Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is gewillig, maar het lichaam is zwak. Dat geldt vandaag nog! Marcus 14 vers 35 en 36:

Hij liep een stukje verder en liet Zich vallen. Hij vroeg God of het mogelijk was dat Hij al die verschrikkelijke dingen die voor Hem lagen, niet hoefde door te maken. Abba! Vader! zei Hij. Voor U is alles mogelijk. Neemt U die beker bij Mij vandaan. En toch, niet wat Ik wil, maar wat U wilt moet

gebeuren. De bedoeling van de vraag van de Here Jezus is: indien het anders zou kunnen binnen Uw verlossingsplan laat Mij dan deze dingen niet doormaken.

Maar, er was en is GEEN andere weg! Hij moest voor ons (u, jij en ik) tot zondaar worden gemaakt. Want God belastte Hem met onze zonden. In ruil daarvoor rekent God de rechtvaardigheid van Christus aan ons toe (2 Korintiërs 5:21).

Na Zijn smeken tot God keerde Jezus terug naar de plaats waar Hij de drie leerlingen had achtergelaten. Marcus 14 vers 37 en 38:

Hij ging terug naar de drie leerlingen en zag dat zij in slaap waren gevallen.

Simon, zei Hij tegen Petrus, slaap je? Is het zo moeilijk om een uur te

waken? Blijf toch wakker en bid dat jullie niet in verleiding komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.

(5)

De Here Jezus verwijt met name Petrus dat hij slaapt. Hij wordt aangesproken met zijn oude naam Simon en niet met Petrus wat ‘rots’ betekent. Ook bij het herstel na de verloochening noemt Jezus hem nog steeds Simon (Joh.21). Maar na de uitstorting van de Heilige Geest kan Simon met recht Petrus worden genoemd (Hand.2, 4 en 5). Laten wij vandaag niet denken dat waken en bidden minder nodig is. Waken en bidden is ook voor ons nodig om verleidingen te kunnen weerstaan. Een verzoeking of verleiding is een uitnodiging om ontrouw te worden aan God. Marcus 14 vers 39 t/m 42:

Hij ging weer weg en bad nog eens, met dezelfde woorden. Maar de leerlingen konden hun ogen niet openhouden en vielen weer in slaap.

Zij wisten niet wat zij moesten zeggen, toen Hij bij hen terugkwam.

Toen Hij voor de derde keer bij hen terugkwam, zei Hij: Liggen jullie nog rustig te slapen? Het is zover, Ik, de Mensenzoon, zal in de handen van zondige mensen vallen. Sta op, wij gaan. Kijk, daar is Mijn verrader al!

Jezus heeft de drie discipelen even rust gegund. Waarschijnlijk is Hij bij hen gaan zitten. In vers 42 staat Hij, want Hij zegt tegen hen: ‘Sta op, wij gaan’.

Jezus is klaar om Zich te laten overleveren. Zijn houding is niet passief, maar actief. Hij neemt het initiatief en geeft Zichzelf over. De Here Jezus noemt Judas nu niet bij zijn naam. Hij zegt: daar is Mijn verrader al! Marcus 14 vers 43:

Op dat moment kwam Judas eraan, samen met een bende mannen die door de Hoge Raad waren gestuurd. Zij hadden zwaarden en knuppels bij zich.

De gevangenneming volgt onmiddellijk op de gebeurtenissen die we hiervoor lazen. Bij het horen van het rumoer zullen de andere acht discipelen zich bij hun Meester hebben gevoegd. Judas, hun vroegere metgezel is degene die een gewapende bende de weg naar Jezus wijst. Ze zijn gewapend met korte

zwaarden en knuppels of knotsen. Ze komen met een overmacht. Verwachten ze tegenstand? Ze komen namens de Hoge Raad, het Sanhedrin. Ten aanzien van de arrestatie van Jezus waren alle groepen van het Sanhedrin eensgezind en daardoor medeplichtig. Opvallend dat dit gebeurd op een moment waarvan zij zelf gezegd hadden dat ze dat niet wilden.

(6)

Ze zochten een gelegenheid om Jezus gevangen te nemen en te doden. Marcus 14 vers 2: Maar niet met Pesach, zeiden zij, want dan komt het volk vast in opstand. Marcus 14 vers 44:

Judas had met hen afgesproken dat hij Jezus, volgens het gebruik, met een kus zou begroeten. Daaraan konden zij zien wie zij gevangen moesten nemen. Laat Hem niet ontsnappen, had hij gezegd.

De vijftiende Nisan was het volle maan (het midden van de maan - maand), zodat er voldoende licht was. Dat Judas de gewapende mannen toch een afgesproken

‘teken’ moest geven, laat zien dat de meesten Jezus niet van gezicht kenden.

Het geven van een kus was in Israël in het algemeen gereserveerd voor afscheid en weerzien. Daarnaast ook als eerbetoon aan een rabbi. Jezus moet onder strenge bewaking worden weggevoerd. Judas was bang dat Hij nog zou ontsnap- pen, hetzij door een wonder (Luc.7), hetzij door de hulp van Zijn leerlingen

(Luc.22). Marcus 14 vers 45:

Hij liep direct op Jezus toe. Dag Meester, zei hij en hij kuste Hem.

Judas geeft de kus als een teken. Marcus 14 vers 46: De andere mannen wisten wie ze moesten hebben en namen Jezus gevangen.

Jezus valt nu in de handen van zondige mensen (vs.41). Zij arresteerden Hem.

De gevangenneming wordt kort en sober verteld, maar men kan er haast de verontwaardiging van de leerlingen in horen.

Marcus 14 vers 47 t/m 49:

Maar één van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af. Jezus zei: U doet net of u een misdadiger komt arresteren! Waar zijn anders die zwaarden en knuppels voor nodig?

Had u Mij niet kunnen arresteren toen Ik in de tempel was? Daar was Ik toch elke dag? Maar het moet zo gaan als de profeten hebben gezegd. Daarom gebeurt dit allemaal.

Een van de omstanders trekt het zwaard uit verzet tegen het onrecht dat de Here Jezus wordt aangedaan. Uit de beschrijving van Johannes weten we dat het

(7)

Dat Petrus voor het afslaan van het oor niet werd gearresteerd, zal aan de onoverzichtelijke situatie hebben gelegen. Jezus maakt duidelijk dat wat hier gebeurt de vervulling van profetieën is. Marcus 14 vers 50:

Alle leerlingen lieten Hem in de steek en vluchtten weg.

Het einde van de gebeurtenissen in Gethsémané is dat allen Jezus in de steek laten en wegvluchten. In vers 27 had Jezus dat voorzegd. Het is ook de vervulling van Zach.13:7). Jezus bleef alleen achter (Joh.16).

Marcus 14 vers 51 en 52:

Een jongeman volgde Jezus. Hij had niets anders aan dan een linnen kleed.

De mannen grepen hem, maar hij rukte zich los, liet het kleed achter en vluchtte naakt weg.

Marcus vermeldt nog een klein detail. Een jongeman probeerde met de groep gewapende mannen en nieuwsgierige passanten achter Jezus aan te gaan. Wie deze jongeman is, wordt niet gezegd, maar het is niet onwaarschijnlijk dat het Marcus zelf was. Hij woonde in Jeruzalem (Hand.12) en hij was jong.

Barnabas was zijn oom (Kol.4) en Petrus noemt hem in figuurlijke zin ‘mijn zoon’

(1Petr.5). Het is vrijwel zeker dat er geen leerlingen van Jezus in de buurt waren (vs.50). Het is daarom aannemelijk dat Marcus hier iets van zichzelf vertelt.

Marcus 14 vers 53: Jezus werd naar het paleis van de hogepriester gebracht, waar de Hoge Raad was bijeengekomen.

De gewapende bende had haar opdracht vervuld en kwam met de arrestant terug bij haar opdrachtgevers. Zij leidden Jezus voor het Joodse gerecht, het

Sanhedrin of de Hoge Raad. In die tijd was Kajafas hogepriester (Matt.26 en Joh.18). Johannes beschrijft dat Jezus eerst nog door Annas, een oud- hogepriester, werd ondervraagd (Joh.18).

‘s Nachts waren de poorten van het tempelcomplex gesloten, zodat in het huis van de hogepriester werd vergaderd (Luc.22). Het was een spoedvergadering.

Voor het uitspreken van de doodstraf moesten 23 leden aanwezig zijn.

Volgens de Misjna (de op schrift gestelde mondelinge leer) mocht een rechtszaak niet ’s nachts of op een feestdag worden gehouden. Toch wilden de Joodse leiders niet langer wachten. Er moet gehandeld worden.

(8)

In de ogen van het Sanhedrin was Jezus een ernstige bedreiging (Joh.11). Nu zich (dankzij Judas) de gelegenheid voordoet om Hem te grijpen, willen ze deze niet voorbij laten gaan. Ze willen het proces niet uitstellen tot het dag wordt of tot het Pascha en de sabbat voorbij zijn, want dan kunnen Zijn gevluchte volgelingen alsnog een oproer veroorzaken. En daar waren ze juist zo bang voor.

Marcus 14 vers 54:

Petrus was Hem op een afstand gevolgd, tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar zat hij zich tussen het personeel te warmen bij een groot vuur.

Even wendt Marcus de blik af van Jezus naar Petrus. Pas in vs.66 vertelt hij verder over de verloochening door Petrus, maar door er hier al iets over te zeggen laat Marcus zien dat het verhoor van Jezus en de verloochening van Petrus tegelijkertijd plaatsvinden. Lucas beschrijft eerst de verloochening en daarna het verhoor van Jezus voor het Sanhedrin (Luc.22). Petrus was gevlucht, maar heeft zich bedacht en is zijn Meester toch weer achternagegaan.

Hij volgt op een afstand en gaat niet naar de ingang van de zaal, waar Jezus wordt verhoord, maar gaat bij het vuur zitten. Op de binnenplaats van het huis van de hogepriester hadden dienaren een vuur gemaakt om zich te warmen.

Marcus 14 vers 55:

De leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad probeerden Jezus te veroordelen voor iets waarop de doodstraf stond. Maar dat lukte niet. De vergadering van het Sanhedrin was niet legaal, omdat het nacht was en dat niet alleen, de leden van de Hoge Raad luisteren naar valse getuigen.

Marcus 14 vers 56 t/m 59:

Er waren wel veel getuigen die Hem vals beschuldigden, maar zij spraken elkaar tegen. Enkele valse getuigen beweerden dat zij Hem hadden horen zeggen: Deze tempel is door mensen gemaakt. Ik zal hem afbreken en na drie dagen een andere bouwen, zonder dat er een mens aan te pas komt.

(9)

Natuurlijk had Jezus niet bedoeld dat Hij de tempel zou afbreken en in drie dagen weer zou opbouwen. Johannes legt uit wat Jezus bedoelde, namelijk: Jezus bedoelde dat Hijzelf, Zijn eigen lichaam, die tempel was (Joh.2:21).

Marcus 14 vers 60 t/m 62: De hogepriester stond op, trad naar voren en vroeg aan Jezus: Waarom geeft U geen antwoord op de beschuldigingen van deze mannen? Maar Jezus zweeg en gaf geen antwoord. De

hogepriester vroeg: Bent U de Christus? De Zoon van God? Ja, zei Jezus.

Dat ben Ik.

En U zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God en u zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.

Aan het slot van Marcus 14 volgt in de verzen 63 t/m 65 de veroordeling van Jezus. Alle aanwezigen vonden dat Hij de doodstraf verdiende. In de verzen 66 t/m 70 lezen we de geschiedenis van de verloochening van Petrus:

Toen schoot hem te binnen wat Jezus had gezegd: Voor de haan twee keer heeft gekraaid, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent. Toen hij zich realiseerde wat hij had gedaan, barstte hij in tranen uit (Marcus 14:72).

Het vervolg van deze geschiedenis komt in de volgende uitzending aan de orde:

Marcus 15:1 t/m 37.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik vond het heel mooi om te zien hoe veel Alpha-cursisten daar opschreven dat hemelvaart betekent: Jezus helpt vanuit de hemel.. Jezus is altijd

Hij laat zien dat het gezag van Jezus uitkomt in Zijn onderwijs en in Zijn macht over de boze geesten.. Jezus en Zijn metgezellen kwamen in

Het is Mijn eeuwigdurende wet dat u deze dag van generatie op generatie zult vieren De Here God geeft de reden erbij: juist wanneer ze dit voedsel bereiden, doet Hij de

2 Petrus 2 vers 1: Maar zoals er vroeger mensen waren die niet echt namens God spraken, zo zullen er ook onder u mensen komen die dingen leren die niet waar zijn.. Op een heel

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

Petrus zegt met de woorden uit vers 1 tegen de lezers van zijn brief: zoals er toen valse profeten onder Israël waren zo zullen er ook onder u valse leraren zijn.. Met de

Evangelie moet dan zoiets zijn als de Griekse logos, niet alleen maar een woord, niet enkel een ‘lemma’ in een woordenboek, of een woord dat op je tong ligt en waar je even niet

De woorden ‘Hij kan Zijn straf bewaren tot de grote oordeelsdag voor de mensen die zich niets van Hem aantrekken‘ zijn tevens een waarschuwing aan het adres van de lezers van