• No results found

[Uitzending 491: 1 Korinthiërs 10:1 t/m 22]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 491: 1 Korinthiërs 10:1 t/m 22]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 491: 1 Korinthiërs 10:1 t/m 22]

In de vorige uitzending heeft de apostel Paulus gewezen op het gevaar dat gelovigen lopen als zij zich niet wapenen tegen de verleidingen die iedere dag weer op de loer liggen. Door een gebrek aan zelfbeheersing en zelfbeperking is het mogelijk de prijs van het eeuwige leven te missen. Paulus heeft in 1Kor.9 de illustraties gebruikt van een hardloper en een bokser. Paulus is bereid armoede en zwaar werk te verdragen omwille van de verkondiging van het evangelie. Een dergelijke zelfopofferende levenswandel verwacht hij ook van de Korinthiërs, opdat zij de prijs van het eeuwige leven niet zullen missen.

Paulus sloot 1Kor.9 af met de woorden: Daarom loop ik niet zomaar wat in het wilde weg en ik sta ook niet in de lucht te boksen. Nee, ik hard mijn lichaam en dwing het te doen wat ik wil, anders zou het weleens kunnen gebeuren dat ik, na anderen voor de wedstrijd te hebben opgeroepen, zelf wordt gediskwalificeerd (vers 26 en 27).

In 1Kor.10 gaat de apostel deze uitspraken illustreren met het voorbeeld van het volk Israël op reis van Egypte naar het beloofde land. De bewijsvoering loopt als volgt. Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een Heilig Avondmaal), want in vers 3 en 4 lezen we: God zorgde ervoor dat zij allemaal geestelijk eten en drinken kregen, voorbeelden van geestelijke waarheden, bereikten de meesten van hen door afgoderij (vs.7) en ontucht (vs.8) het beloofde land niet.

De gelovigen van Korinthe moeten dan ook niet denken dat zij er maar op los kunnen leven omdat ze gedoopt zijn en aan de maaltijd des Heren deelne- men. Ook zij mogen niet onverschillig staan tegenover verdere levensheili- ging. 1 Korinthiërs 10 vers 1:

Broeders en zusters, in dit verband wil ik u herinneren aan wat onze voorouders hebben meegemaakt.

Met deze inleidende woorden vraagt Paulus de volle aandacht voor de nu volgende waarschuwing. De geschiedenis van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte was de gelovigen uit Korinthe zeker bekend. Het gebruik van de woorden onze voorouders wijst erop dat Paulus de gemeente (bestaande uit

(2)

De voorouders zijn in dit verband de Israëlieten die onder leiding van Mozes uit Egypte vertrokken. Bij de uittocht verscheen de heerlijkheid van de HERE in de vorm van een ‘wolk’ (overdag een wolkkolom en ’s nachts een vuurko- lom) aan de spits van het volk (Ex.13:21), zodat zij ‘onder de wolk waren’

(Ps.105:39 LXX). De Rode Zee wordt in de Bijbel ook wel Schelfzee of Rietzee genoemd. Schelfzee (komt van het woord schelf dat bies of riet betekent) het is de Bijbelse naam voor Rode Zee. Het woord is de vertaling van een Hebreeuwse woord, dat ook met rietzee wordt vertaald.

De benaming Rode Zee was al in gebruik bij de Grieken en Romeinen, maar haar oorsprong is onzeker. In de Griekse vertaling van het OT, de Septuagin- ta (LXX), wordt Rode Zee gebruikt. De naam Rode Zee kan ontleend zijn aan de weerspiegelingen van de rondom gelegen roodgranieten rotsformatie in het water of aan het rode koraal, dat bij laag water zichtbaar werd. Paulus schrijft: Broeders en zusters, in dit verband wil ik u herinneren aan wat onze voorouders hebben meegemaakt. Zij werden allemaal door de wolk van God geleid en liepen dwars door de Rode Zee.

1 Korinthiërs 10 vers 2 t/m 5:

Die ervaring was hun doop als het volk van Mozes. God zorgde ervoor dat zij allemaal geestelijk eten en drinken kregen, voorbeelden van geestelijke waarheden. Dat drinken kregen zij uit de geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was Christus. Toch was God niet tevreden over de meesten van hen, Hij sloeg hen neer in de woestijn.

Paulus trekt een vergelijking tussen de gebeurtenissen van toen en die van nu. Om hen aan de macht van Farao te doen ontkomen, redde de HERE de Israëlieten door voor hen een weg door de Rode Zee te banen. Met Zijn wolkkolom scheidde de HERE de doortrekkende Israëlieten van de hen achtervolgende Egyptische soldaten en strijdwagens. De verlossing onder leiding van Mozes is een beeld van de verlossing door Christus.

De uitdrukking die ervaring was hun doop als het volk van Mozes is bedoeld als een parallel met het gangbare woordgebruik in de christelijke gemeente, gelovigen zijn gedoopt in de naam van de Here Jezus (Hand.8:16;

19:5).

(3)

Door het water heen is duidelijk een verwijzing naar het water van de

christelijke doop (Hand.8:36-39), terwijl de wolk, een verschijningsvorm van Gods heerlijkheid is en verwijst naar de vervulling met de Heilige Geest (Joh.3:5; Hand.1:5; Tit.3:5). De Israëlieten hebben bij hun uittocht in zekere zin vergelijkbare genadebewijzen van de HERE ontvangen als de gelovigen van nu. God zorgde ervoor dat zij allemaal geestelijk eten en drinken kregen, voorbeelden van geestelijke waarheden.

Het volk Israël heeft in deze vergelijking niet alleen deel gehad aan de doop in water en in de Heilige Geest. Ook ‘hebben zij allen hetzelfde geestelijke

voedsel gegeten’, hetgeen een verwijzing is naar het manna, dat de HERE gedurende 40 jaren het volk tot voedsel heeft gegeven (Ex.16). Dit voedsel wordt hier ‘geestelijk eten’ genoemd vanwege de hemelse oorsprong (Ex.16:4;

Ps.78:24), en vanwege de genade die ermee verbonden was. Al in Deutr.8:3 wordt aan het volk Israël uitgelegd, dat het manna tot doel had het volk aan de HERE te binden. Deuteronomium 8 vers 3: om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar ... van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. Zo onderstreept het manna de totale afhankelijkheid van Gods liefde.

Vanuit het perspectief van vers 16 en 17 (het Heilig Avondmaal) mogen we aannemen dat Paulus doelt op Christus als het brood des levens. In Joh.6 legt Jezus Zelf de verbinding met het manna.

Zoals in vers 3 het manna ‘geestelijk eten’ wordt genoemd (omdat het uit de hemel komt) zo heet nu het water dat door een wonder uit de rots te voor- schijn kwam, ‘geestelijk drinken’. Het wonder uit de rots gebeurde bij twee gelegenheden, bij Massa (Ex.17) en bij Kades ook wel Meriba genoemd (Num.20). Mozes heeft toen met zijn staf op de rots geslagen, waarna er water uitkwam. De beide bronnen bleven daarna langere tijd bestaan, er werd regelmatig uit gedronken, (Ps.78). Het manna en de rots waren voorbeelden van geestelijke waarheden. Begrijpelijk dat iemand vraagt: welke geestelijke waarheden?

De beeldspraak waarin de HERE als ‘de Rots’ wordt voorgesteld, vinden we regelmatig in het OT (Deutr.32). Paulus zegt in 1Kor.10: en die rots was

(4)

Daarmee geeft de apostel niet alleen het bestaan van Christus in het OT en bij God de Vader aan, (al vóór Zijn geboorte uit de maagd Maria) maar ook de functie van Christus als Middelaar van het heil tussen God en mensen.

Hoewel het hele volk Israël op een bepaalde manier deel had aan een doop en een maaltijd van de HERE, bereikten de meesten van hen het beloofde land niet. Vers 5 is dan ook een waarschuwing voor de Korinthiërs. Zij moeten niet denken dat zij op grond van hun doop (in water en met de heilige Geest) en hun deelhebben aan de maaltijd van de Here automatisch (zonder verdere levensheiliging) de eeuwige heerlijkheid zullen ontvangen.

Dat de HERE geen welgevallen had in het merendeel van de Israëlieten in de woestijn, wordt aangegeven met de woorden: Hij sloeg hen neer.

De woorden zijn ontleend aan Num.14:16 (LXX). De uitdrukking neerslaan roept het verschrikkelijke beeld op van onbegraven lijken, verspreid over de woestijn (Hebr.3:17). Een aantal redenen waarom de HERE niet tevreden over de meesten van hen was, vinden we in de verzen 6 t/m 10. Het Bijbel- boek Hebreeën vat de redenen samen met de woorden ongeloof en onge- hoorzaamheid (Hebr.3:18 en 19). Bij de woorden de meesten van hen moeten we bedenken dat in werkelijkheid alleen Jozua en Kaleb het land Kanaän mochten binnengaan.

1 Korinthiërs 10 vers 6:

Die gebeurtenissen zijn een les voor ons, wij moeten niet naar slechte dingen verlangen zoals zij.

De geschiedenis van het volk Israël moet een waarschuwende les zijn voor de Korinthiërs, en ook voor ons. Het volk Israël ontving grote voorrechten van de HERE en toch kwamen zij steeds weer in opstand en waren zij niet tevreden met wat de HERE hen gaf, dan verlangde zij naar slechte dingen. Paulus zegt:

leer van hun lotgevallen. Het zijn voorbeelden van hoe het niet moet.

Het ter harte nemen van deze voorbeelden heeft voor de gelovigen tot doel, dat zij niet verlangen naar slechte dingen zoals de Israëlieten. Ook wij moeten deze voorbeelden goed tot ons laten doordringen. De Israëlieten kregen veel vrijheid van de HERE maar gingen er op een verkeerde manier mee om.

(5)

Hetzelfde geldt voor de gelovigen uit Korinthe. In de brief aan de christen- gemeente van Galatië schrijft Paulus: Broeders en zusters, God heeft u niet de vrijheid gegeven om te misbruiken en uw eigen zin te doen, maar om elkaar te dienen in een geest van liefde. (Gal.5:13). Ook wij moeten niet naar slechte dingen verlangen zoals zij.

Laat ik nog wat dieper ingaan op het verlangen van de Israëlieten naar slechte dingen. Welke dingen waren dat precies? We lazen al dat het samengevat ging om ongeloof en ongehoorzaamheid. Bij het lezen en de bespreking van het Bijbelboek Numeri hebben we ook in Numeri 11 vers 4 t/m 6 gelezen:

Toen begonnen de vreemdelingen die waren meegekomen met de uittocht, terug te verlangen naar het goede leven in Egypte. Zij staken daarmee de Israëlieten aan en die begonnen te jammeren: Och, als we maar wat vlees te eten hadden! Denk eens aan die heerlijke vis die we in Egypte konden eten, aan die komkommers en meloenen, aan dat look, die uien en dat heerlijke knoflook. We verzwakken allemaal en kunnen geen manna meer zien!

Als we dit lezen kan ik mij voorstellen dat iemand vraagt: wat is er verkeerd aan heerlijke vis, komkommers en meloenen? Aan look, uien en

knoflook? Op zich is daar niets verkeerds aan, maar het punt is dat de Israëlieten niet wilden eten wat de HERE voor hen wilde! De Israëlieten verlangden naar andere dingen dan de HERE voor hen had bereid en bepaald.

Al vanaf het begin van de schepping heeft het iets anders willen dan de HERE geleid tot de zondeval en alle ellende die daaruit is voortgekomen.

Het begon al in de Hof van Eden. Genesis 3 vers 6: De vrouw keek naar de boom en zag dat de vrucht eetbaar was en er prachtig uitzag.

Die vrucht kon haar verstandig maken! Ze plukte wat vruchten en at ervan. Zij gaf ook haar man, die bij haar was, van de vruchten en hij at er ook van. Maar, daar had de HERE nu juist van gezegd dat zij dat niet

moesten doen.

(6)

In dezelfde lijn schrijft de apostel Paulus aan de christenen in Korinthe, 1 Korinthiërs 10 vers 7: Loop ook niet achter andere goden aan, zoals sommigen van hen deden. In de Boeken staat: Zij gingen zitten om te eten en te drinken en ze stonden op om losbandig te dansen.

Als eerste voorbeeld van het verlangen naar slechte dingen noemt Paulus de afgoderij. Hij verwijst naar de geschiedenis van het maken en vereren van het gouden kalf, terwijl Mozes zich op de berg Sinaï bevond (Ex.32). Het is

opvallend dat de aangehaalde tekst uit Ex.32:6 niet spreekt over het maken van het afgodsbeeld of het er aan offeren, maar over de offermaaltijden die daarna plaatsvonden. Zij gingen zitten om te eten en te drinken en ze ston- den op om losbandig te dansen.

Het deelnemen aan heidense offermaaltijden was ook de afgoderij waaraan sommige leden van de gemeente van Korinthe zich schuldig maakten. De verleiding hiertoe was in Korinthe heel groot. Allerlei familiefeesten werden met een maaltijd in een van de tempels besloten. Maar van de gelovigen in Korinthe wordt verwacht dat zij, als zij worden uitgenodigd, vriendelijk maar beslist zullen weigeren (Hand.15:20). De woorden losbandig dansen wordt hier naar aanleiding van Ex.32 in verband gebracht met zingen en dansen, of met totale bandeloosheid (dronkenschap en ontucht).

1 Korinthiërs 10 vers 8 t/m 10:

Pas daarvoor op. Laten wij ook geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen, want daardoor stierven er op één dag 23.000 van hen. Wij moe- ten het geduld van de Here niet op de proef stellen, zoals sommigen van hen deden, want daardoor stierven zij aan slangenbeten. En mopper niet tegen God, zoals sommigen van hen, want daardoor trof hun de dood.

Als tweede voorbeeld van het verlangen naar slechte dingen noemt Paulus de Ontucht. Het voorval met de Israëlieten hebben we gelezen in Num.25. De Israëlieten werden door de Moabieten en Midjanieten uitgenodigd om deel te nemen aan offerfeesten ter ere van hun god Baäl-Peor.

De Midjanitische meisjes boden zich daarbij aan voor de bij de offerdienst behorende ontucht. Het totale aantal gevallenen, zowel door een plaag van de HERE als door executie op last van Mozes, bedroeg 24.000 (Num.25:9).

(7)

Hoe Paulus aan het getal 23.000 komt in plaats van 24.000 is onduidelijk. Het is mogelijk dat Paulus onderscheid wil maken tussen hen die door een plaag van Godswege om het leven kwamen (mogelijk 23.000) en de leiders van Israël die werden terechtgesteld (mogelijk 1000).

Dat afgoderij en ontucht vaak samen opgaan, blijkt niet alleen uit het voor- beeld van Baäl-Peor, maar ook uit het NT (Hand.15 en Opbaring.2). In de brief aan de gemeente van Korinthe krijgen juist deze beide zonden de meeste aandacht. In Korinthe zijn de ontucht en de afgoderij beide uitingen van onge- oorloofde vrijheden die sommie gelovigen in Korinthe menen te hebben, mede onder invloed van het Grieks filosofische denken (Vroege Gnostiek).

De volgende waarschuwing wij moeten het geduld van de Here niet op de proef stellen is ontleend aan Num.21. Nadat het volk Israël tevergeefs had geprobeerd om buiten de HERE om het beloofde land binnen te dringen, spraken zij hun walging uit over het manna dat God hun als voedsel had gegeven. Ps.78:18 zegt in dat verband: zij verzochten de HERE. Het uitpro- beren van Gods geduld blijft niet ongestraft. Er komen giftige slangen in de legerplaats, waardoor velen omkomen.

Al in vers 3 en 4 is er een verband gelegd tussen het ‘geestelijk eten en

drinken’ dat de Israëlieten in de woestijn ontvingen en de maaltijd van de Here (het Heilig Avondmaal). Het minachten van dit geestelijk voedsel kan dan ook vergeleken worden met het minachten van het Avondmaal en daarmee met een minachten van Christus. Sommige Korinthiërs verzoeken Christus door hun poging om naast de maaltijd van de Here ook afgodenoffers te eten. Op die manier stellen zij het geduld van Christus op de proef en halen daarmee een oordeel over zich.

Bij de vorige waarschuwingen heeft de apostel steeds in de ‘wij’- vorm geschreven waarmee hij zichzelf en zijn medewerkers bij de waarschuwing betrekt, in vers 10 doet Paulus dat niet. De waarschuwing is alleen gericht aan de Korinthiërs.

Op verschillende plaatsen in de geschiedenis van de woestijnreis is er sprake

(8)

De overeenkomst tussen deze passages is, dat in alle gevallen het mopperen zich richt tegen Mozes en Aäron (de leiders van het volk) en daarmee tegen God Zelf. Alleen door tussenkomst van Aäron wordt aan de plaag, die 14.700 mensenlevens kost, een einde gemaakt.

Met deze waarschuwing laat Paulus de Korinthiërs zien, dat zij niet het recht hebben om te mopperen en zich boven de leiders van het volk te stellen, die de Here over hen heeft aangesteld. Door zo te handelen verzetten zij zich tegen de HERE Zelf. In geval van de Korinthiërs moeten we dan in de eerste plaats denken aan Paulus, zijn medewerkers en Apollos.

1 Korinthiërs 10 vers 11:

Dat is allemaal met hen gebeurd om een voorbeeld te stellen. Het is opgeschreven als een waarschuwing voor ons, die in het einde van de tijd leven.

Al de hiervoor beschreven straffen en oordelen die het volk Israël zijn overko- men vanwege hun afgoderij, ontucht en rebellie zijn een voorbeeld voor de Korinthiërs en voor ons. Op last van de HERE ‘werden zij opgeschreven’ om als waarschuwing te dienen voor de gelovigen van latere tijden.

De zinsnede voor ons, die in het einde van de tijd leven (Hebr.9:26) wijst in de eerste plaats op het feit dat met de kruisiging en opstanding van de Here Jezus het einde van de huidige tijd is ingetreden en dat de wederkomst van de Here Jezus wordt verwacht (1Kor.7 en 1Petr.4).

In de tweede plaats geeft de genoemde zinsnede aan, dat de huidige tijd een beslissend en gewichtig karakter draagt. Het volk Israël miste destijds (door Gods oordeel) de kans om het beloofde land Kanaän binnen te gaan. Nu staat het eeuwige oordeel voor de deur, waardoor bepaald wordt wie toegang krijgt tot de beloofde eeuwige heerlijkheid. Ook vandaag hebben gelovigen vrijheid binnen de grenzen van Gods Woord en wil. Laten wij (juist daarom!) bidden:

HERE wat wilt U dat ik doen zal?

1 Korinthiërs 10 vers 12 t/m 22:

Als u denkt dat u nooit zover zult gaan, moet u oppassen om niet te zondigen. De beproevingen die u hebt ondergaan, zijn niet ongewoon.

God is trouw,

(9)

Hij zal ervoor zorgen dat de beproevingen niet te veel worden. Hij zal ook een uitweg uit de beproevingen geven, zodat u ertegen opgewassen bent. Houd u daarom, lieve vrienden, ver van de verering van de afgoden. U bent verstandige mensen, beoordeel zelf of ik gelijk heb.

Als wij aan de tafel van de Here drinken uit de beker, Hem danken en Zijn zegen vragen, hebben wij toch samen deel aan het bloed van Christus?

En als wij het brood breken, hebben wij toch samen deel aan Zijn lichaam? Want al zijn wij met velen, wij zijn één lichaam omdat we

allemaal van dat ene brood eten. Denk maar eens aan het natuurlijke volk van Israël: door van de offers te eten, is het betrokken bij het altaar

waarop de offers gebracht worden. Wil ik hiermee zeggen dat een offer voor een afgod toch een offer is? Of dat zo’n afgod echt is?

Verre van dat! Wat ik wil zeggen, is dat de mensen die zo’n afgod een offer brengen, in feite een offer aan de boze geesten brengen en niet aan God. En ik wil niet dat u iets met de boze geesten te maken hebt. U kunt niet uit de beker van de Here drinken én uit de beker van de boze

geesten. U kunt niet bij de Here aan tafel gaan én bij de boze geesten.

Of willen wij de Here jaloers maken? Denken wij sterker te zijn dan Hij?

De gedachtegang (vs.15) wordt besloten met twee retorische vragen. Nee, de Korinthiërs zijn niet zó sterk dat zij een goddelijk gericht kunnen trotseren en dat luisteraar, geldt ook voor u, en mij!

In de volgende uitzending lezen we verder in 1Kor.10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de prediking over Christus nu inhoudt dat Hij lichamelijk uit de doden is opgestaan, een prediking die door alle gelovigen is aanvaard en voor waar is aangenomen, waarop

Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van

Zijn ooms legden de burgers van Sichem Abimelechs plan voor en deze kozen Abimelech, omdat zijn moeder uit Sichem kwam.. Zij gaven hem geld uit de tempel van de

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant

In vers 23 geeft Paulus de reden voor de verandering van zijn reisplan en het niet doorgaan van zijn extra bezoek.. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt voor de Korinthiërs, het was

Maar de HERE zei tegen de profeet Semaja: Ga naar koning Rechabeam van Juda, de zoon van Salomo, en naar het volk van Juda en Benjamin en zeg hun: De HERE zegt: vecht niet tegen

Mozes vraagt Farao opnieuw Gods volk te laten gaan.. Farao wil niet