• No results found

[Uitzending 483: 1 Korinthiërs 3:1 t/m 23]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 483: 1 Korinthiërs 3:1 t/m 23]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 483: 1 Korinthiërs 3:1 t/m 23]

De vorige uitzending werd besloten met de hoge status van de geestelijke mens, (de door de Heilige Geest vervulde mens). In 1Kor.3 komt Paulus daarentegen tot een droevige conclusie. De gelovigen in Korinthe mogen dan wel de Heilige Geest hebben ontvangen, ze gedragen zich niet als zodanig.

1 Korinthiërs 3 vers 1:

Broeders en zusters, toen ik bij u was, kon ik u nog niet toespreken als geestelijke mensen. U leidde uw eigen leven en deed uw eigen zin. Uw verhouding met Christus was nog zó pril dat ik u alleen maar melk kon geven.

Alle nadruk valt op het woordje ik. Dat Paulus de Korinthiërs hier weer met broeders en zusters aanspreekt, wijst erop dat hij ondanks de teleurstelling hen toch als medebroeders ziet. Maar, de teleurstelling van de apostel is dat hij hen niet kon toespreken als geestelijke mensen (1Kor.2:15). Hij kon alleen tot hen spreken als tot kleine kinderen in Christus. In de Griekse grondtekst lezen we voor de uitdrukking kleine kinderen in Christus: vleselijke mensen, nog onmondige kinderen in Christus.

Let wel, Paulus zegt hier niet dat zij de Heilige Geest niet hebben ontvangen (dat hebben zij wel), Paulus zegt dat zij niet als zodanig aanspreekbaar zijn. Hun instelling is ongeestelijk, ‘vleselijk’. Dat houdt in dat hun instelling past bij ‘het vlees’, de wereld, de oude gevallen menselijke natuur. Zij leven werelds, als onveranderde mensen. De Korinthiërs worden gedreven door lichamelijke

impulsen en lusten. Dat is een schokkende conclusie, vooral bij alle pretenties die de Korintiërs voeren. Paulus moest tot hen spreken ‘als tot kleine kinderen in Christus’. Deze onmondigen in Christus (kleine kinderen) staan tegenover de volmaakten, de volwassenen in Christus. Tot hen kon Paulus wél met goddelijke wijsheid spreken.

Weliswaar zijn de gelovigen van Korinthe ‘in Christus’ (door het geloof en de doop aan Hem verbonden), maar in hun gedrag en instelling is daar nog weinig van te merken, en daar spreekt Paulus hen in 1Kor.3 op aan.

(2)

Broeders en zusters, toen ik bij u was, kon ik u nog niet toespreken als geestelijke mensen. U leidde uw eigen leven en deed uw eigen zin. Uw verhouding met Christus was nog zó pril dat ik u alleen maar melk kon geven. 1 Korinthiërs 3 vers 2:

Vast voedsel was te zwaar voor u en dat is helaas nog steeds het geval.

Ook nu nog wordt u door uw eigen verlangens beheerst.

Paulus blijft in vers 2 nog even stilstaan bij het beeld van de kleine kinderen, zuigelingen. Uw verhouding met Christus was nog zó pril dat ik u alleen maar melk kon geven. De gelovigen in Korinthe zijn alleen in staat om melk tot zich te nemen en geen vast voedsel. Zó was hun toestand toen zij net tot beke- ring waren gekomen. Dat had nu anders moeten wezen, maar dat is niet zo. De christenen in Korinthe zijn nog steeds niet in staat (in geestelijk opzicht) vast voedsel te eten. Recht op de man af wijst Paulus de zere plek aan bij de

gelovigen. Het is ook hun eigen schuld dat zij niet tot geestelijke volwassenheid zijn gekomen: zij worden door hun eigen verlangens beheerst.

Als Paulus zegt dat hij hun melk en geen vast voedsel gegeven heeft, komt daarbij direct de vraag op of Paulus twee soorten evangelie heeft gepredikt, één voor beginners zonder Gods wijsheid, en een voor gevorderden met Gods wijsheid. Maar, dat is zeker niet het geval; Paulus predikte maar één Evangelie.

Waar hij ook kwam liet hij het Woord van God tot zijn volle recht komen, waarbij Gods wijsheid, Gods geheimenis, nl. het kruis van Christus centraal stond. Aan de geestelijk volwassen christenen kan ten volle de wijsheid van God (het vaste voedsel) worden doorgegeven, aan geestelijke zuigelingen alleen dat wat voor hen gemakkelijk is te verteren (melk), nl. de dingen die tot het eerste onderwijs behoren.

In Hebreeën 5 vers 12 t/m 6 vers 3 lezen we over dezelfde dingen: Nu u al een hele tijd christen bent, zou u eigenlijk anderen moeten onderwijzen.

Maar u bent helaas zover teruggevallen dat de eerste beginselen van het christen-zijn u weer moeten worden bijgebracht. U bent net baby’s die geen

(3)

Als iemand nog op melk moet leven, blijkt daaruit dat hij als christen niet erg ver gevorderd is, hij kent nauwelijks het verschil tussen goed en kwaad.

Hij is nog een baby! Zo zult u de zwaardere kost nooit kunnen verdragen.

Die zwaardere kost is voor hen die goed en kwaad uit elkaar kunnen houden. Zij kunnen opgroeien tot volwassen christenen.

Daarom is het niet goed telkens weer terug te gaan naar wat wij in het begin over Christus hebben geleerd. Wij moeten verdergaan en volwassen

christenen worden. Het heeft weinig zin er nog eens over te beginnen dat wij ons moeten afkeren van daden die tot de dood leiden, maar dat wij op God moeten vertrouwen. Wij hoeven ook niets meer te leren over de

verschillende dopen en het handopleggen, over het opstaan van doden en een eeuwig oordeel. Als de HERE het goedvindt, zullen wij nu verder gaan met andere dingen.

De genoemde zaken in Hebr.6:2 speelden ook in Korinthe. Uit 1Kor.15:12 blijkt dat sommigen onder hen zelfs de opstanding van de doden, die Paulus wel heeft gepredikt, niet hadden aanvaard. Zij leidden hun eigen leven en deden hun eigen zin. Zij waren vleselijk, onmondig in Christus. Hun verhouding met Christus was nog zó pril dat Paulus hen alleen maar melk kon geven.

In de eerste twee verzen van 1Kor.3 lezen we dat de apostel Paulus drie categorieën mensen onderscheid. Er zijn gelovige en ongelovige mensen, geestelijke en natuurlijke mensen. De geestelijke mens wordt beheerst en geleid door de Heilige Geest en de natuurlijke mens niet. Maar, uit 1Kor.3 blijkt dat gelovigen onderscheiden kunnen worden in geestelijke en vleselijke mensen. De vleselijke christen is wel christen maar leeft als een natuurlijk mens uit de wereld, zonder God. Hij leidt zij eigen leven en doet zijn eigen zin. Hij of zij vraagt niet:

HERE wat wilt U dat ik doen zal? Als we de brief van Paulus aan de gelovigen in Korinthe lezen dat lijkt het er op dat de apostel een beetje moe werd van de vleselijke gelovigen, van de baby’s in het geloof.

(4)

In 1Kor.12 vers 1 horen we hem bijna opgelucht zeggen: Broeders en zusters, ik wil u over de geestelijke uitingen niet in onzekerheid laten. Paulus wil in geestelijk opzicht verder komen dan de melk voor beginners. Maar, de

verhouding met Christus (van de Korinthiërs) is nog zo pril dat de apostel hen alleen maar melk kon geven. Een vleselijke christen is iemand die nog niet geestelijk volwas-sen is. Het ontbreekt zo’n iemand aan geestelijk inzicht. Niet omdat de Heilige Geest niet in hem woont, maar omdat hij nog niet gegroeid is in de genade en kennis van Christus. Vast voedsel was voor hen te zwaar. In vers 2 heeft Paulus aangegeven hoe dit kon gebeuren: zij worden nog door hun eigen verlangens beheerst, zij zijn vleselijk.

Het woord ‘vlees’ wordt in de Bijbel op verschillende manieren gebruikt. Eén van deze manieren vinden in de aanduiding van de menselijke natuur. Daarbij is

‘vlees’, de zetel van de natuurlijke, zinnelijke begeerten en verlangens van de mens. Het wordt in het buiten-Bijbels Grieks soms op één lijn gesteld met ‘genot, genieting, lust’. In het NT staat het voor de oude, onbekeerde menselijke natuur (Ef.2:3; 2Petr.2:10). We lezen in dat verband bijvoorbeeld over ‘de begeerte van het vlees’ naast ‘de begeerte van de ogen’, ‘het denken/de gezindheid van het vlees’ en de ‘werken van het vlees’. Het woord heeft in de Bijbel een sterk

negatieve bijklank: het vlees of lichaam is zwak (Marc.14:38), in het vlees of oude natuur woont geen goed (Rom.7:18).

In Romeinen 7 vers 5 schrijft Paulus: Toen wij nog ons eigen leven leidden, werd ons lichaam beheerst door zondige begeerten, die werden

aangewakkerd door de wet. Als iemand naar het ‘vlees’ leeft wil dat zeggen dat hij of zij zich in zijn levenswandel laat leiden door de natuurlijke verlangens en begeerten (Rom.8:13; Gal.6:8). De gezindheid van het vlees (onze eigen zin) is vijandschap tegen God (Rom.8:7). De menselijke, zondige natuur staat tegenover de Heilige Geest van God. Gelovigen moeten zich niet langer laten leiden door hun natuurlijke, ‘vleselijke’ verlangens.

(5)

Zij hebben afgerekend met hun oude natuur en begeerten, die zijn aan het kruis geslagen. (Gal.5:24). En waar zijn de oude natuur en de vleselijke begeerten aan te herkennen? 1 Korinthiërs 3 vers 3:

Want als u jaloers bent en elkaar niet kunt verdragen, wordt u blijkbaar door uw eigen verlangens beheerst. Dan bent u net als de ongelovige mensen.

Paulus`geeft in vers 3 de bewijzen voor zijn scherpe uitspraken. Er is immers jaloersheid en onverdraagzaamheid onder hen (Gal.5:19 t/m 21).

Jakobus 3 vers 13 t/m 16 zegt in dit verband treffend: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen maar blijken uit iemands goede daden en liefdevolle wijsheid. Maar als u door jaloezie en eigenbelang vol wrok zit, kunt u zich nergens op beroemen, dan zou u de waarheid geweld aan doen.

Want jaloezie en egoïsme lijken in de verste verte niet op Gods wijsheid.

Nee, zij zijn aards, ongeestelijk en duivels. Waar jaloezie en eigenbelang zijn, vindt u ook wanorde en meer van dat kwaad.

De gelovigen van Korinthe leven en handelen ‘naar de mens’, d.w.z. zoals een gewoon zondig mens leeft (Ef.4:22), zonder de vernieuwing door de Heilige Geest. Dat komt overeen met leven ‘naar het vlees’ en staat tegenover het in gehoorzaamheid leven aan de Heilige Geest (Gal.5:16; Rom.7:6; 8:4).

1 Korinthiërs 3 vers 4 t/m 6:

Als de één zegt bij Paulus te horen en de ander bij Apollos, is dat erg menselijk geredeneerd. Wie is Apollos en wie ben ik? God heeft ons willen gebruiken om u tot geloof in Christus te brengen, ieder van ons zoals de Here het ons opgedragen heeft. Ik heb het geloof in u geplant, Apollos heeft het verder verzorgd, maar alleen God kon het laten groeien.

In vers 4 blijkt wat Paulus met jaloersheid en onverdraagzaamheid bedoelt. Het gaat om de vorming van elkaar beconcurrerende partijen. Die groepen noemen zich naar degenen, die zij als idealen, voorbeelden of leiders zien. In werkelijk- heid hebben Paulus of Apollos (of Petrus en Christus) niets met deze groeps- vorming in de gemeente te maken. Paulus noemt hier alleen Apollos en zichzelf omdat alleen zij in Korinthe hebben gewerkt.

(6)

Naar hun onderlinge ruzies te oordelen verschillen de Korinthiërs niet van onbekeerde, zondige mensen. Dat de Heilige Geest in hen woont valt uit dit gedrag niet op te maken. Ze zijn gelovig maar leven als mensen uit de wereld.

Wie zijn Paulus en Apollos, naar wie de Korintiërs hun groepjes noemen? Het antwoord is ‘dienaren’, God heeft hen willen gebruiken om de Korinthiërs tot het geloof in Christus te brengen. De Here heeft hen niet geroepen om rivaliserende groepen in de gemeente te leiden. Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van het Evangelie.

Door middel van een beeld uit de landbouw laat Paulus zien, hoe de bedieningen van hemzelf en van Apollos op elkaar waren aangewezen en hoe zij elkaar heb- ben aangevuld. Beiden waren onmisbaar voor het geloofsleven van de Korin- thiërs. Toch zou hun beider bediening geen resultaat hebben gehad als de HERE er niet Zijn zegen aan had gegeven. Het draait niet om de predikers maar om Gods zegen.

1 Korinthiërs 3 vers 7 en 8:

De planter en de verzorger zijn niet belangrijk, maar God wel. Hij geeft de groei. De planter en de verzorger kunnen niet zonder elkaar. Zij krijgen allebei de beloning die hun toekomt, afhankelijk van het werk dat zij deden.

De conclusie uit het voorgaande is duidelijk. Degene die plant (Paulus) en degene die begiet of verzorgt (Apollos) kunnen niet zonder elkaar. Beiden zijn niet het belangrijkste. De belangrijkste is de HERE Zelf. Op Hem moeten de gelovigen van Korinthe zich richten en niet op Paulus, Apollos of Petrus.

Als nu Paulus en Apollos één zijn, dan hebben degenen die zich naar hen noe- men geen recht om verdeeld te zijn. Voor Paulus en Apollos geldt dat zij hun loon niet verwachten van mensen (bv. in de vorm van leiderschap over een bepaalde partij of groep), maar van God, omdat zij in Zijn dienst staan.

1 Korinthiërs 3 vers 9 en 10: Wij zijn Gods medewerkers en u bent Gods

(7)

God heeft mij het voorrecht en de kracht gegeven om als een goed architect de fundering te leggen waarop een ander voortbouwt.

Paulus vergelijkt de gemeente met een bouwwerk. De apostel heeft bij de totstandkoming van dit gebouw een bijzondere functie gehad. In het geval van Paulus hield dat het stichten van gemeenten in en het geven van het eerste onderwijs (Rom.15:20,21). Door te spreken over ‘het voorrecht en de kracht die de Here hem had gegeven’, laat Paulus zien dat hij zijn werk niet ziet als een persoonlijke verdienste, maar als een onverdiende gave van God.

Aan de andere kant geeft het feit dat juist de HERE Paulus deze bediening heeft toevertrouwd, hem een groot gezag.

1 Korinthiërs 3 vers 11: Want een andere fundering dan Jezus Christus mag niemand leggen.

Voordat Paulus verder gaat met waarschuwen tegen verkeerde leringen, staat hij nog een moment stil bij het fundament. Er is maar één fundament mogelijk als basis voor het heil: een andere fundering dan Jezus Christus mag niemand leggen . Het is de taak van de apostelen en predikers om dat fundament te

‘leggen’, d.w.z. bekend te maken door de verkondiging in iedere plaats waar zij komen. Buiten dit fundament, buiten de verkondiging van Jezus Christus (Zijn kruis en opstanding) is er geen fundament. Daarbuiten is er ook geen sprake van Evangelie, geen sprake van geloof en geen sprake van het christendom.

1 Korinthiërs 3 vers 12 en 13:

U kunt op die ene fundering met allerlei materialen bouwen, met goud, zilver, en edelstenen. Of met hout, hooi en stro. Het zal vanzelf blijken wat u hebt gedaan, want de grote dag van de Here komt met vuur. In het vuur blijft alleen over wat waardevol is, de rest verbrandt. Op dit fundament kan men verder bouwen. Let wel, het gaat daarbij niet om persoonlijke geloofsgroei en levensheiliging, maar om het opbouwen van de gemeente met behulp van verder onderwijs (Hebr.6:1-3). Nog steeds binnen de beeldspraak van het bouwwerk kan het onderwijs van de leraren en de uitwerking daarvan vergeleken worden met

‘goud, zilver en edelstenen’ of met ‘hout, hooi en stro’.

(8)

De vraag van Paulus is, of de kwaliteit van het materiaal en het vakman-schap passen bij het kostbare fundament en of het resultaat duurzaam is.

Zullen de resultaten van het onderwijs ook bij het oordeel van God de toets

kunnen doorstaan? Uit de verzen 18 t/m 20 valt op te maken, dat het onderwijzen met behulp van wereldse wijsheid wordt gerekend tot het bouwen met ‘hout, hooi en stro’. Het is dan ook de wijsheid van de wereld (1Kor.2:6) die beschaamd zal worden(1Kor.1:27).

Het mag dan nu niet voor iedereen zichtbaar zijn wat de kwaliteit en het waar- heidsgehalte van al het onderwijs is, maar het zal vanzelf blijken wat u hebt gedaan, want de grote dag van de Here komt met vuur. Die grote dag is de dag van de wederkomst van de Here Jezus Christus (Hebr.10:25). Al in het OT wordt

‘de dag van de HERE’ voorgesteld als een dag van gericht, waarbij het ‘vuur’

spreekt van het straffende oordeel (Mal.4:1). In het NT is deze ‘dag van de HERE’ gelijk aan de dag van de wederkomst van de Here Jezus (2Thess.2:1,2).

Het vuur zal toetsen, hoedanig het werk van een ieder is geweest. Goud, zilver en edelstenen kunnen het vuur doorstaan, maar hout, hooi en stro zullen ver- branden. Deze overwegingen kunnen u stilzetten bij de vraag of het geestelijk onderwijs dat u in uw kerk of gemeente ontvangt de toets van de HERE kan doorstaan. Levert het geestelijk onderwijs dat u ontvangt en doorgeeft in de ogen van de HERE werkelijk een bijdrage aan de geestelijke opbouw van uw kerk of gemeente? Of gaat de christelijke kerk van vandaag onder in het onderwijzen van holle frasen met wereldse wijsheid (1Kor.1:17), zonder waarde voor de HERE en met verdeeldheid en geloofsondermijning als resultaat? Het is een voortdurende zaak van verootmoediging en gebed.

1 Korinthiërs 3 vers 14:

Als u met vuurvast materiaal op de fundering hebt gebouwd, krijgt u loon.

Zonder beeldspraak stelt Paulus vast, dat op de dag van de wederkomst van Christus zal blijken of het onderwijs dat bepaalde leraren hebben gegeven, in

(9)

De gedachte van ‘loon’ vormt geen tegenstelling met het principe van genade, waaraan Paulus elders zoveel aandacht besteedt.

Het gaat bij het ‘loon’ niet om de rechtvaardiging of het behoud, maar om iets extra, zoals blijkt uit vs.15. Paulus noch de andere schrijvers van het NT wijden hier over uit. Tenslotte is er ook in de heerlijkheid die de gelovigen bij de komst van de Here zullen ontvangen blijkbaar een bepaald verschil.

1 Korinthiërs 3 vers 15 t/m 17:

Als uw werk verbrandt, zult u verlies lijden. U zult zelf gered worden, maar dan wel door het vuur heen. Weet u niet dat uzelf de tempel van God bent en dat Zijn Geest in u woont? Als iemand Gods tempel beschadigt, zal God hem schade toebrengen. Want Gods tempel is heilig! En u bent de tempel van God! Een kind van God is een tempel van de Heilige Geest. Het is

onmogelijk zich ongestraft te vergrijpen aan de tempel van God, want zij is apart gezet voor God en is Zijn speciale eigendom.

1 Korinthiërs 3 vers 18 t/m 23:

Maak uzelf niets wijs. Als iemand zich verbeeldt in deze wereld wijs te zijn, moet hij dwaas worden. Dan pas zult u weten wat wijs is. De wijsheid van deze wereld is voor God immers dwaasheid! Zo staat het ook in de Boeken:

God vangt de wijzen in hun eigen sluwheid. En: De Here weet dat wat er in wijze mensen omgaat, nutteloos is. Kijk geen mensen naar de ogen, want in God hebt u alles al ontvangen. Of het nu om Paulus, Apollos of Petrus gaat, of om de wereld, het leven en de dood, of om heden of toekomst: alles ligt vast in Gods hand en is van u. Want u bent van Christus en Christus is van God.

Wat Paulus hier wil zeggen, heeft de Here Jezus Zelf het best onder woorden gebracht in het hogepriesterlijk gebed. Joh.17:23 Doordat Ik in hen ben en U in Mij bent, zullen zij een volmaakte eenheid zijn. Dan zal de wereld erkennen dat u Mij gestuurd hebt en dat U net zoveel van hen houdt als van Mij.

In de volgende uitzending lezen we 1Kor.4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In vers 23 geeft Paulus de reden voor de verandering van zijn reisplan en het niet doorgaan van zijn extra bezoek.. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt voor de Korinthiërs, het was

Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een

De daar aangegeven weelde, trots en het gevoel van veiligheid van Tyrus kan historisch niet worden terug- gelezen in de profetie van Jesaja, maar geeft wel een indruk wat er aan de

Koning Achaz en de Judeeërs kunnen gedacht hebben dat ze de juiste keuze maakten door op de koning van Assur te vertrouwen, maar de HERE voorzegt – door Jesaja – dat de

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant

Paulus heeft in Korinthe bewust afgezien van zijn recht om een financiële vergoe- ding te ontvangen omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het Goede Nieuws van

Als een mens er voor kiest om het offer van Christus niet te aanvaarden, dan is hij of zij zelf verantwoordelijk voor de consequenties en moet Gods oordeel over zijn of haar

De consequentie van het door Paulus gestelde onderscheid tussen man en vrouw is, dat de man deze ‘afspiegeling’ of ‘eer’ niet moet verbergen door het hoofd te bedekken in