• No results found

[Door de Bijbel: Uitzending 827: Intro & 2 Thessalonicenzen 1:1 t/m 3]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Door de Bijbel: Uitzending 827: Intro & 2 Thessalonicenzen 1:1 t/m 3]"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Door de Bijbel: Uitzending 827: Intro & 2 Thessalonicenzen 1:1 t/m 3]

In deze uitzending beginnen we met het Bijbelboek 2 Thessalonicenzen, dat is de tweede brief van de apostel Paulus aan de christengemeente in Thessalo- nica. Sinds Paulus' eerste brief is onder de Thessalonicenzen het zaad van de dwaalleer gezaaid, zodat hun geloof aan het wankelen is gebracht. Paulus verwijdert dit verderfelijke zaad en zaait opnieuw het zaad van de waarheid van het evangelie. Hij begint met de gelovigen te prijzen om hun trouw te mid- den van vervolgingen en bemoedigt hen door te zeggen dat het lijden van nu goedgemaakt zal worden door de komende heerlijkheid. Daarom mogen zij onder alle vervolgingen hoge verwachtingen koesteren voor de toekomst en hun bestemming. Daarna komt het belangrijkste gedeelte van Paulus' brief aan de orde, waarin hij afrekent met een door valse leraren in de wereld ge- bracht misverstand omtrent de komst van de grote dag van de Heere. On- danks berichten van het tegendeel is die dag nog niet gekomen en Paulus somt de gebeurtenissen op die eerst moeten plaatsvinden. De juiste reactie is geen luie berusting, maar een zich inzetten voor het Evangelie.

Deze tweede brief volgde kort na de eerste brief in het jaar 52 of 53. De chris- tenen in Thessalonica waren nog baby christenen toen Paulus deze brief schreef. Zijn eerste brief aan hen had geleid tot verdere vragen, en Paulus probeert die te beantwoorden in zijn tweede brief. Er circuleerde in de kerk van Thessalonica een brief of een verslag, zogenaamd van Paulus afkomstig, die ertoe neigde de christenen te verontrusten. Dit valse verslag claimde dat Christus al gekomen was en de kerk al tot Zich had genomen, en dat de we- reld toen leefde in de oordelen van de dag van de Heere. Deze mensen wer- den vervolgd, zoals we in de eerste brief zagen. Ze leden ter wille van het evangelie, en het was gemakkelijk voor ze om te geloven dat ze de periode van de Grote Verdrukking waren ingegaan, en dat alle gelovigen (niet alleen de doden) de opname gemist hadden. Paulus probeert hun vrees te kalmeren door deze brief te schrijven en te benadrukken dat de hereniging met Hem nog toekomst is (2 Thes. 2:1), en dat de dag van de Heere bepaalde voorte- kenen heeft die eerst moeten komen: de afval en de ‘mens van zeer grote

(2)

zonde’ moeten eerst komen. Daarom konden ze redelijk zeker geloven dat ze niet in de Grote Verdrukking waren.

Paulus zegt dat de uiterlijke organisatie van de belijdende kerk tot gehele afval zal vervallen. In Lukas 18 vers 8 zei de Heere: ‘Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?’ De manier waarop de vraag in het Grieks is in- gekleed, vereist een negatief antwoord. Hij zal niet het geloof op de aarde vin- den als Hij weer komt. De georganiseerde kerk zal in volslagen afval verkeren.

Dit wordt bevestigd in het boek Openbaring. In het vierde hoofdstuk is de kerk verwijderd van de aarde, en niets is gebleven behalve een lege huls van een organisatie die een vorm van vroomheid heeft, maar de macht ervan ontkent.

Diezelfde organisatie is de grote hoer in hoofdstuk 17 van Openbaring, wat een zo afschrikkend beeld is als je maar kunt vinden in het Woord van God.

De Thessalonicenzen dachten dat ze de periode van de Grote Verdrukking waren binnengegaan, en sinds die tijd hebben mensen die door vervolging en verdrukking zijn heen gegaan, geloofd dat ze in de periode van de Grote Ver- drukking waren. De beschrijving van de Verdrukking in de bijbel is veel erger dan iets wat tijdens de geschiedenis gebeurde. Deze periode wordt zo duide- lijk door Christus geïdentificeerd, dat er geen reden is om in paniek te raken en om tot een onverantwoorde positie te worden opgejaagd. In Mattheus 24 vers 21 staat: ‘Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.’ Jezus herhaalt hier de oudtestamentische profetieën over de ‘benauwdheid tijd’, zoals o.a. beschreven in Dan. 12:1. Die tijd is de tijd juist voor de komst van het Koninkrijk van God. Het zal de moeilijkste tijd uit de wereldgeschiedenis zijn, een tijd zoals de wereld nog nooit heeft ge- kend. Deze verdrukking is de climax van het ‘begin van de weeën’ en wordt daarom ‘Grote Verdrukking’ genoemd (Openbaring 7:14) en zal een tijd van benauwdheid zijn voor de hele wereld (Openbaring 3:10). Deze tijd, die uitvoe- rig beschreven wordt in Openbaring 8 t/m 19, kent twee aspecten: vervolging van de gemeente door de antichrist en het komen van de oordelen van de Heere God over een goddeloze en afvallige wereld. Als het zover is zal ieder-

(3)

een het weten. Want er zal een onderdrukking zijn zoals de wereld nog nooit heeft gekend en zoals ook nooit meer zal terugkomen. Wij weten dat christe- nen vervolgd worden om hun geloof. De kerk wordt ook nu al onderdrukt maar waar het hier over gaat, zal nog ernstiger zijn.

Terwijl 1 Thessalonicenzen de terugkeer van Christus voor Zijn kerk bena- drukte, in wat we de Opname noemen, benadrukt 2 Thessalonicenzen de te- rugkeer van Christus naar de aarde voor de tweede keer, als Hij terugkeert in oordeel en Zijn Koninkrijk hier op deze aarde vestigt. Dit wordt de openbaring genoemd. Bij de Opname ligt de nadruk niet op Zijn komst naar de aarde, om- dat Hij niet naar de aarde komt. Hij maakt het duidelijk dat we in de wolken worden opgenomen om Hem in de lucht te ontmoeten (zie 1 Thes. 4:17). Voor

‘opgenomen’ wordt het Griekse woord ‘harpazo’ gebruikt, wat wegrukken be- tekent. We zullen worden weggerukt of weggenomen om Christus in de lucht te ontmoeten. Maar de openbaring van Christus is er als Hij terugkeert naar de aarde om Zijn Koninkrijk te vestigen. In de tijdsperiode tussen deze twee gebeurtenissen zal de periode van de grote Verdrukking zijn.

Over de achtergrond van de brieven naar Thessalonica geef ik nog een aantal aspecten weer uit de inleiding op 1Thessalonicenzen. In de tijd van Paulus was Thessalonica de voornaamste zeehaven en hoofdstad van de Romeinse provincie Macedonië. De welvarende stad lag aan de Via Egnatia, de hoofd- route van Rome naar het Oosten, in het zicht van de berg Olympus, de legen- darische woonplaats van alle Griekse goden (het Griekse pantheon). De Ma- cedonische koning Cassander vergrootte en versterkte de plaats omstreeks 315 v.Chr. en noemde haar naar zijn vrouw, de halfzuster van Alexander de Grote. De Romeinen veroverden Macedonië in het jaar 168 v.Chr. en maakten er tweeëntwintig jaar later een bestuurlijke eenheid van met Thessalonica als hoofdstad. Onder keizer Augustus werd het een 'vrije stad' met een eigen be- voegdheid om een bestuur van magistraten aan te stellen. Door haar strategi- sche ligging was Thessalonica verzekerd van commercieel succes, en de stad kon zich in de eerste eeuw beroemen op een bevolking van mogelijk 200.000 mensen. In de tijd van Paulus had de stad een tamelijk omvangrijke Joodse bevolking, en de Joodse godsdienst gericht op één God trok veel niet-Joden

(4)

aan. Zij wilden niet langer in de ban van het Griekse heidendom blijven. Bij deze groep gelovige Grieken sloegen de redevoeringen van Paulus al gauw aan. Tijdens de tweede zendingsreis verkondigde Paulus het evangelie in de synagoge van Thessalonica (Hand.17). De Joodse leiders waren jaloers op Paulus en organiseerden een rel om die christelijke zendelingen tegen te wer- ken. Toen ze Paulus en Silas niet konden vinden sleurden ze Jason, de gast- heer van Paulus en Silas, voor het stadsbestuur en beschuldigden hem ervan, onderdak te hebben verleend aan vijanden van de staat.

Voor meer informatie en achtergronden verwijs ik u naar de eerste uitzending over het Bijbelboek 1 Thessalonicenzen. Voorbije uitzendingen kunnen steeds opnieuw beluisterd of gedownload worden.

Laten we nu met de brief zelf beginnen.

2 Thessalonicenzen 1 vers 1: ‘Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de ge- meente van de Thessalonicenzen, die in God, onze Vader, en de Heere Jezus Christus is:’ Ook deze brief begint met de klassieke groet: eerst de af- zenders, dan de geadresseerden en tenslotte de groet. Net als in de eerste brief vindt Paulus het niet nodig zich op zijn apostolisch gezag te beroepen om zijn woorden kracht bij te zetten (Fil.1:1; 1 Thess.1:1; Filemon 1:1). De situatie maakt dat niet noodzakelijk. De relatie met de Christelijke gemeente in Thes- salonica is goed. In andere brieven introduceert Paulus zich wel als apostel.

De brief is geschreven namens Paulus, Silvanus en Timotheüs. Silvanus is de Latijnse vorm van Silas, een metgezel van Paulus op zijn tweede zendingsreis (Hand.15:40-18:5). Timotheüs is net als Silvanus een medewerker van Paulus (Hand.16:1). Met z’n drieën hadden zij in Thessalonica het Evangelie verkon- digd, totdat zij vanwege de vervolgingen moesten vertrekken (Hand.17: 10).

2 Thessalonicenzen 1 vers 2: ‘genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.’ Paulus vervangt opnieuw het gebruikelij- ke ‘gegroet’ door het voor gelovigen betekenisvolle genade en vrede (1

Thess.1:1). Gelovigen mogen elkaar de zegen van God toebidden maar Chris- tenen mogen ook voorbede aan elkaar vragen, dat doet Paulus ook, in Ro-

(5)

meinen 15 verzen 30 t/m 32 staat: ‘En ik roep u ertoe op, broeders, door onze Heere Jezus Christus en door de liefde van de Geest, om samen met mij te strijden in de gebeden tot God voor mij, dat ik verlost mag worden van de ongehoorzamen in Judea en dat mijn dienstbetoon, [na- melijk] dat aan Jeruzalem, de heiligen welgevallig is, zodat ik met blijd- schap naar u toe kom door de wil van God en bij u tot rust zal mogen komen.’ Gelovigen mogen de kanalen van Gods zegen voor elkaar openen (Ef.6:19).

Genade en vrede zijn twee belangrijke woorden in de Bijbel. Genade komt eerst. Als een mens de genade van God heeft ervaren, betekent het dat hij of zij is gered door Christus. Als een mens Gods genade heeft ervaren, dan weet hij of zij iets over Gods vrede. Het is de vrede die komt als je weet dat je zon- den zijn vergeven. Echte vrede komt van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus, en is alleen van Hem te ontvangen. In Efeze 2 verzen 8 en 9 staat: ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen.’ Onze redding is een geschenk van God, maar ook het geloof is een gave van Hem. Maar uit Hebreeën wordt duidelijk dat een mens deze gave in ongehoorzaamheid kan afwijzen. In Hebreeën 3 verzen 12 en 13 staat: ‘Zie [erop] toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, [vol] ongeloof, om [daardoor] afvallig te worden van de levende God; maar vermaan elkaar elke dag, zolang men van een heden kan spreken, opdat niemand van u verhard zal worden door de verleiding van de zonde.’

2 Thessalonicenzen 1 vers 3: ‘Wij moeten God altijd voor u danken, broe- ders, zoals het behoort, omdat uw geloof buitengewoon sterk groeit en de liefde van ieder van u allen tot elkaar steeds toeneemt,’ Paulus begint zijn brieven aan de christelijke gemeenten wel vaker met een dankgebed voor de groei van het geloof. Bij drie gemeenten doet hij dat niet, namelijk bij de gemeenten van Korinthe, Galatië en Efeze. Hier dankt Paulus dus wel voor de toename van het geloof en de liefde van de broeders en zusters in Thessalo- nica (1 Thess.2:13). Een verwijzing naar de hoop lijkt te ontbreken, maar die

(6)

kan mogelijk gevonden worden in vers 4 waar we lezen over volharding. Juist de christelijke hoop op de heerlijke toekomst met Christus doet een gelovige leven en volhouden. Paulus spreekt de Thessalonicenzen direct aan met

‘broeders’, het geeft een hartelijke relatie en band aan. In andere brieven wordt deze aanspraak niet in het begin, maar vaak iets later gebruikt (Rom.1:13; 1 Kor.1: 10; 2 Kor.1:8; Gal.1:11; Fil.1:12).

Paulus zegt: ‘Wij moeten God altijd voor u danken’, deze woorden geven aan, dat Paulus en de zijnen zich verplicht voelen de Heere te danken voor de gelovigen in Thessalonica. Een aspect dat verder in de brieven van Paulus niet voorkomt. Het behoort zo, m.a.w. het is gepast dankbaar te zijn, want het geloof van de Thessalonicenzen is bovenmate gegroeid, terwijl wij weten uit 1 Thessalonicenzen 3 dat er nog dingen aan hun geloof ontbrak. In 1 Thessalo- nicenzen 3 vers 10 hebben we het volgende gelezen: ‘Wij bidden nacht en dag meer dan overvloedig om uw gezicht te mogen zien en om te volma- ken wat aan uw geloof ontbreekt.’ De woorden geven aan dat het geloof nog steeds verder groeit. De onderlinge liefde neemt toe en is ook geen zaak van enkelingen meer. Alle gemeenteleden nemen erin deel. In 1 Thessaloni- cenzen 3 verzen 12 en 13 is daar juist voor gebeden, daar staat: ‘En ú moge de Heere doen toenemen en overvloedig maken in de liefde tot elkaar en tot allen, zoals ook wij [dat zijn] tot u, opdat Hij uw harten zou versterken om onberispelijk te zijn in heiliging voor [het aangezicht van] onze God en Vader, bij de komst van onze Heere Jezus Christus met al Zijn heili- gen.’

Als een gelovige vol is van Gods liefde, dan zal dat overvloeien naar anderen.

Het is niet genoeg om alleen beleefd te zijn of eens goed te doen. Wij moeten als gelovigen actief en volhardend onze liefde aan anderen tonen. Onze liefde zou voortdurend moeten groeien. Weet je, als jouw vermogen om lief te heb- ben een tijdlang onveranderd is gebleven, dan wil ik je aanmoedigen de Heere te vragen of Hij jou weer wil vullen vanuit de onuitputtelijke bron van Zijn lief- de. Bid voor, en zoek naar mogelijkheden om Zijn liefde tot uiting te brengen of met anderen te delen! Er zijn zoveel mensen die snakken naar een vriende- lijk woord of een bezoekje en dat zijn niet enkel ouderen!

(7)

Laat geloof, hoop en liefde in jouw en mijn dagelijks leven mogen functioneren en groeien. Paulus noemt het geloof en de liefde van de Thessalonicenzen, maar wat zou de Heere van ons zeggen? Geloof en liefde worden speciaal vermeld omdat geloof en liefde het in gespannen en angstige tijden van de hebzucht hadden gewonnen. Het ligt opgesloten in hetgeen we in de verzen 4 t/m 11 zullen lezen. Het getuigenis van en over de Thessalonicenzen is zo groot, dat het in andere christelijke gemeenten wordt verteld. Niet alleen ande- ren spreken over het sterke geloof en de liefde van de Thessalonicenzen maar nu doen Paulus en zijn helpers het ook. De andere gemeenten zijn de christen- gemeenten van Achaje en Korinthe. Paulus werkte in die tijd vanuit Korinthe in de verschillende christengemeenten van Achaje. Er is dan ook alle reden om de Heere te danken! Een prachtig getuigenis tot eer van God!

Ook David schreef over de onderlinge liefde een prachtig lied; Psalm 133, ik wil het als slot van deze uitzending lezen:

‘Een pelgrimslied, van David. Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het dat broeders ook eensgezind samenwonen. Het is als de kostelijke olie op het hoofd, die neerdruipt op de baard, de baard van Aäron, die neerdruipt op de zoom van zijn priesterkleed. Het is als de dauw van de Hermon die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de HEERE de zegen [en] het leven tot in eeuwigheid.’

Bij de productie van het programma 'Door de Bijbel' is dankbaar gebruik gemaakt van de StudieBijbel van het Centrum voor Bijbelonderzoek. De StudieBijbel Online werd gebruikt voor research en wordt ook met toestemming regelmatig geciteerd.

Meer informatie vindt u op www.studiebijbel.nl. Wij raden een abonnement op de StudieBijbel app aan, als u nog dieper op de Bijbel wilt ingaan.

Tenzij anders vermeld, komen De Bijbelpassages, gebruikt bij de productie van het programma 'Door de Bijbel', met toestemming van uitgeverij Jongbloed, uit de Her- ziene Statenvertaling. Meer informatie: www.herzienestatenvertaling.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het rechtvaardigend geloof is, volgens de Catechismus, Vraag 21 „niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, hetgeen God ons in

De kern waar het de apostel Johannes om gaat in zijn tweede brief lezen we in 2 Johannes 1 vers 9 en 10: Wie verder gaat dan wat Christus ons ge- leerd heeft, heeft geen

Na de introductie op het Bijbelboek Jesaja - in de vorige uitzending - is nu het moment aangebroken om in Jesaja te gaan lezen. Bij de introductie is ook een indeling van

Er zijn voor de mens in deze wereld nog zoveel nieuwe dingen te ontdekken en er zijn nog zoveel nieuwe dingen te zien, maar tevreden zijn we nooit.. Denken we aan het heelal,

We gaan naar de tweede dag, we lezen Genesis 1 verzen 6 t/m 8: ‘En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water..

‘En God zei tegen Noach en zijn zonen met hem: En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u, met uw nageslacht na u, en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en

Overal in zijn brief aan Joodse gelovigen verbindt Jakobus het ware geloof aan de levens- praktijk van elke dag door te benadrukken dat een echt geloof zich moet manifes- teren

Petrus zegt met de woorden uit vers 1 tegen de lezers van zijn brief: zoals er toen valse profeten onder Israël waren zo zullen er ook onder u valse leraren zijn.. Met de