• No results found

[Uitzending 490: 1 Korinthiërs 9:1 t/m 27]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 490: 1 Korinthiërs 9:1 t/m 27]"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 490: 1 Korinthiërs 9:1 t/m 27]

Met 1Kor.9:1 wordt het onderwijs van Paulus plotseling onderbroken, om in hoofdstuk 10:14 weer te worden voortgezet. Wat is de reden van deze onderbre- king? Een van de kernwoorden uit 1Kor.9 is gezag,naast zeggenschap en bevoegdheid (1Kor.8:9). Sommige Korinthiërs hebben kritiek op de levenswijze van Pau-lus en erkennen zijn ‘gezag’ als apostel niet. Zij begrijpen niet dat Paulus (als hij dan werkelijk een apostel van de Here is) nooit gebruik heeft gemaakt van zijn rechten. Een dergelijke handelwijze past in hun zienswijze niet bij een apostel. Paulus’ verdediging tegen deze kritiek (vs.3) begint met een aantal retorische vragen die alleen maar met ‘ja’ kunnen worden beantwoord.

1 Korinthiërs 9 vers 1: Ben ik dan niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien? Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen?

De eerste vraag is: Ben ik dan niet vrij? (vs.19). Paulus is inderdaad aan geen van de Korinthiërs verantwoording verschuldigd. Hij heeft van zijn kant alleen maar gegeven en nooit iets aangenomen, waardoor hij van iemand afhankelijk zou zijn geworden. De tweede vraag is: Ben ik geen apostel? Dit zullen som- mige Korinthiërs misschien willen ontkennen (2Kor.10 en 11), maar Paulus neemt hun de argumenten daarvoor uit handen. De titel ‘apostel’ betekent ‘gevolmach- tigde afgezant’ van Jezus Christus. Om een dergelijke titel te voeren moet iemand persoonlijk door de Here zijn geroepen en uitgezonden. Dit gold vanzelfsprekend voor de twaalf leerlingen van Jezus (Luc.6:13; Hand.1:2).

Daarom is de volgende vraag Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien?

belangrijk. Paulus getuigt er uitdrukkelijk van dat de Here hem meer dan eens is verschenen (1Kor.15 en 2Kor.12), speciaal op zijn reis naar Damascus

(Hand.9:17) en in Jeruzalem (Hand.22:17), en hem als apostel voor de heidenen heeft geroepen (Gal.1:1,15). Omdat sommigen dit kennelijk in twijfel trekken, stelt Paulus de volgende vraag:

Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen?

(2)

1 Korinthiërs 9 vers 2:

Al zeggen anderen dat ik geen apostel ben, u kunt dat niet zeggen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft zelf Zijn stempel op u gezet.

Wie die ‘anderen’ zijn wordt niet gezegd, maar uit verschillende Bijbelplaatsen blijkt dat het vaak Judaïsten zijn. Judaïsten zijn christenen met een Joodse achtergrond, die de besnijdenis en het houden van de Joodse wet in de

gemeente verplicht willen stellen. Uit de brief aan de Galaten en Hand.21 blijkt dat zij vaak twijfels hebben ten aanzien van het apostelschap van Paulus.

Toch kunnen de Korinthiërs dat niet zeggen. Zij hebben hun bestaan als gelovi- gen aan de bediening van Paulus te danken. Zijn apostelschap ontkennen zou het ontkennen van hun eigen bekering betekenen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft Zelf Zijn stempel op u gezet, en daar heeft de HERE Paulus voor gebruikt.

Door middel van een zegel (een afdruk van een zegelring of stempel in bijvoor- beeld hete lak of ongebakken klei) werd aan een document of aan aardewerk, een bewijs van echtheid meegegeven. Ook werd daarmee een eigendomsrecht gemarkeerd. Het bestaan van de christengemeente in Korinthe is dan ook de officiële bekrachtiging en het bewijs van de echtheid van Paulus bediening als apostel. Vooral in de tweede brief van Paulus aan de Korinthiërs, maar ook al in de eerste brief, komt naar voren dat juist in Korinthe sommigen het apostelschap van Paulus in twijfel trekken (vs.3,12; 4:18; 2Kor.10:12; 11:5,13; 12:11).

1 Korinthiërs 9 vers 3 en 4:

Dat is ook mijn verdediging tegenover de mensen die menen over mij te mogen oordelen. Mogen wij soms niet gebruikmaken van het recht bij u te eten en te drinken? Waarom trekken sommigen het apostelschap van Paulus in twijfel? Omdat zij onder andere van mening zijn, dat Paulus’ handelwijze niet overeenkomt met wat zij van een apostel verwachten. Als Paulus werkelijk een apostel geweest zou zijn, dan zou hij van zijn rechten als apostel gebruik hebben

(3)

In de volgende verzen gaat Paulus uitleggen, dat hij als apostel inderdaad de bedoelde rechten heeft, maar ook de vrijheid om van deze rechten geen gebruik te maken. Paulus verdedigt zichzelf alsof hij voor het gerecht staat en beschul- digd wordt van het onterecht gebruiken en praktiseren van het ambt van apostel.

Hij vraagt: Mogen wij soms niet gebruikmaken van het recht bij u te eten en te drinken? Het antwoord is ‘ja’ maar Paulus heeft er voor gekozen om dat niet te doen. Het feit dat Paulus geen ondersteuning van de Korinthiërs heeft aange- nomen, wijst er volgens sommigen op, dat hij blijkbaar dit recht niet heeft en volgens hen dan ook geen echte apostel is.

1 Korinthiërs 9 vers 5:

Mogen wij niet een gelovige als vrouw meenemen op onze reizen? De andere apostelen en de broers van de Here Jezus doen dat ook. En Petrus doet het.

De verwoording een gelovige als vrouw meenemen en het verband met de volgende verzen wijzen er op, dat het in vers 5 gaat om het meenemen van de eigen vrouw op de zendingsreizen. De kosten daarvan werden dan gedragen door de te bezoeken gemeenten. Los van het feit dat Paulus niet getrouwd was, wilde hij zelfs voor zijn medewerkers in Korinthe geen geld aannemen (2Kor.12).

Kennelijk reisden de apostelen en de broers van de Here Jezus nogal eens in gezelschap van hun echtgenotes. Omdat de meesten van hen onbemiddeld waren, moesten de kosten wel door de gastgemeenten worden gedragen.

1 Korinthiërs 9 vers 6: Zijn Barnabas en ik de enige apostelen die zelf ons brood moeten verdienen?

Naast het recht op het dagelijks voedsel en het recht om een echtgenote op kosten van de gemeenten mee te nemen, noemt Paulus nu het recht om door de gemeente vrijgesteld te worden van werk voor eigen onderhoud. Kennelijk stond behalve Paulus ook Barnabas erom bekend, dat hij naast zijn werk voor de Here werk verrichtte om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.

(4)

In de verzen 7 t/m 14 gaat Paulus uitleggen dat hij (net als Barnabas) wel degelijk het recht heeft om van de gemeente financiële ondersteuning te verlan-gen, maar dat hij daar (althans in Korinthe) van heeft afgezien.

Waarschijnlijk werd het verrichten van werk om te voorzien in eigen onderhoud door de Korintiërs als minderwaardig gezien, zeker voor iemand die zich apostel van de Here noemde (Paulus werkte als tentenmaker; 1Kor.4; Hand.18).

Of de persoon van Barnabas in Korinthe alleen uit de verhalen van Paulus bekend was of dat hij ook zelf Korinthe heeft bezocht wordt niet duidelijk.

Wat we wel weten van Barnabas vinden we in Hand.4:36 en 37: Een van de mensen die geld aan de apostelen gaf was Jozef, een Leviet van het eiland Cyprus. Hij werd door de apostelen Barnabas genoemd, wat betekent:

‘Zoon van de troost’. Deze Jozef had een stuk land verkocht en het geld aan de apostelen gegeven. Barnabas, was ook een neef van de evangelist Johan- nes Marcus (Kol.4:10), en behoorde tot de eerste gelovigen. Hij was degene die Paulus na zijn bekering in contact bracht met de apostelen (Hand.9:27). Hij was het ook die Paulus uit Tarsus ophaalde om in Antiochië de gemeente te gaan onderwijzen (Hand.11). Vanaf dat moment werkten zij samen. Hij wordt door Lucas in Hand.14:4 ‘apostel’ genoemd.

1 Korinthiërs 9 vers 7 t/m 9:

Hebt u wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen soldij moet betalen?

Of van een wijnbouwer die van zijn eigen druiven niet mag eten? Of van een herder die de melk van zijn eigen vee niet mag drinken? Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijks leven. Maar de wet van Mozes zegt hetzelfde.

Daarin staat: U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst, het dier moet zo nu en dan een hap kunnen nemen. Zou God dan alleen ossen op het oog hebben of ook ons?

Paulus geeft drie voorbeelden uit het dagelijks leven, waarmee hij wil aangeven dat het normaal is dat een prediker financiële ondersteuning ontvangt uit de

(5)

Vergelijkbare voorbeelden vinden we in 2Tim.2 vers 4: Laat je als soldaat van Christus niet in beslag nemen door de zorgen van het leven, want dan zal degene die je in dienst heeft genomen, niet tevreden over je zijn.

Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Ook hier gaat het om het gangbare principe dat hij die in de wijngaard werkt, ook recht heeft op een deel van de vruchten.

1 Korinthiërs 9 vers 10 en 11:

Natuurlijk is dat voor ons geschreven! Want zowel wie ploegt als wie de oogst binnenhaalt, moet op een deel van de oogst kunnen rekenen. Zo moeten ook de apostelen hun werk kunnen doen in de hoop dat er voor hen gezorgd zal worden. Wij hebben geestelijk zaad in u gezaaid. Is het teveel gevraagd dat wij eten en drinken oogsten? Vers 10 en 11 zijn een uitwerking van vers 9. Het voorschrift uit Deutr.25:4 is zelfs eerder op de mens van

toepassing, omdat een mens nu eenmaal meer is dan een dier of ding. De bedoeling van het wetsvoorschrift (rechtvaardige beloning van werk) blijft gelijk, alleen de situatie waarop het wordt toegepast, verandert.

Paulus past het wetsvoorschrift over de dorsende os nu allereerst toe op mense- lijke arbeiders in de landbouw. De predikers van het Evangelie worden vaak met landarbeiders op Gods akker vergeleken (1Kor.3). Het gaat hierbij om levens- onderhoud, onderdak en geld (Rom.15:27) . Paulus noemt dit onderwerp opnieuw in zijn Brief aan de gemeente van Galatië.

1 Korinthiërs 9 vers 12: Als andere apostelen door de gelovigen verzorgd worden, hebben wij daar toch ook recht op? Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het Goede Nieuws van Jezus Christus.

Degenen die geestelijk werk verrichten ten behoeve van de gemeente hebben recht op een materiële ondersteuning. Vervolgens maakt Paulus hier melding van

‘anderen’ die kennelijk wél gebruik maken van een dergelijk recht. De ‘anderen’

zijn mogelijk Apollos of Petrus, die zijn vrouw op rondreis meenam (1Kor.9:5).

(6)

Vooral moeten we denken aan de ‘geestelijke opvoeders’ (1Kor.4:15) en aan degenen die in 2Kor.11:13 ‘huichelaars’ worden genoemd.

Daar blijkt namelijk dat Paulus zich juist van deze Joodse schijn apostelen onderscheidt door geen geld aan te nemen van de gemeente in Korinthe.

Toch komt Paulus veel eerder dan iemand anders in aanmerking voor een financiële vergoeding, hij is de stichter van de gemeente en heeft de meesten van hen persoonlijk tot geloof in de Here Jezus Christus mogen leiden.

Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt.

Paulus heeft in Korinthe bewust afgezien van zijn recht om een financiële vergoe- ding te ontvangen omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het Goede Nieuws van Jezus Christus.

Paulus wil ten aanzien van hen die nog niet bekeerd zijn niet de indruk of de verdenking wekken, dat er bij de verkondiging van het Evangelie ook motieven van eigenbelang een rol spelen. Het Evangelie van Gods genade wordt gratis aangeboden!

Goed om bij dit punt ook te zeggen dat dit niet betekent dat de verkondiging van het evangelie geen geld kost. Maar, het evangelie is geen handelswaar, dat in geld moet worden omgezet. Toch wil de HERE wel, dat zij die dienst doen in Zijn Koninkrijk en het evangelie verkondigen, ondersteund worden door hen die er de vruchten van ontvangen.

1 Korinthiërs 9 vers 13:

Weet u niet dat de mannen die in het huis van God werken, eten wat in dat huis gebracht wordt? En dat zij die voor het altaar zorgen, een deel krijgen van het offer dat op het altaar wordt gelegd?

Paulus noemt nog een voorbeeld uit de Bijbel waarmee hij aantoont dat de predikers van het evangelie recht hebben op levensonderhoud uit de gemeente.

Met het huis van God wordt de tempel in Jeruzalem bedoeld. De wet van de HERE schreef nauwkeurig voor welk deel van de inkomsten, gaven en offers

(7)

Nog directer geldt dat voor hen die de offerdienst uitvoeren. Zo beschrijft Deut.18 welk aandeel de priesters ontvangen van de offerdieren die aan HERE werden geofferd. Degenen die hun leven hebben gesteld in dienst van Gods tempel (ook een beeld van de gemeente; 1Kor.3:16) horen uit deze dienst levensonderhoud te ontvangen.

1 Korinthiërs 9 vers 14:

Zo heeft de Here ook gezegd dat de mensen die het Goede Nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat Goede Nieuws

ontvangen.

Geheel in de lijn van de genoemde voorbeelden en de voorschriften uit de wet heeft ook de Here Jezus gesproken, toen Hij Zijn 72 leerlingen uitzond om het Evangelie te prediken (Luc.10:7, een arbeider moet zijn loon hebben). Deze woorden van Jezus aan Zijn volgelingen, uit de tijd dat er nog geen gemeente bestond, is nu op te vatten als een opdracht aan de gemeente om de predikers van het Evangelie te onderhouden. In Galaten 6 vers 6 lezen we: Wie onderwe- zen wordt in het woord van God, moet zijn leraar laten delen in al het goede dat hij zelf heeft.

1 Korinthiërs 9 vers 15:

Maar ik heb nooit van dat recht gebruikgemaakt. En ik schrijf dit ook niet om daar verandering in te brengen. Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het Goede Nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen.

In vers 15 wordt de uitspraak van vs.12 weer opgepakt. Paulus spreekt dan over de verschillende rechten of bevoegdheden die al in de verzen 4 t/m 6 aan de orde kwamen. Het is niet Paulus’ bedoeling dat hij alsnog, hetzij nu in Efeze, hetzij met terugwerkende kracht van de Korinthiërs, geld en levensonderhoud wil ontvangen. Overwogen en vastbesloten ziet hij af van dat recht. Daarom klinkt er veel emotie door in de woorden: Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het Goede Nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen.

(8)

Paulus geeft aan dat hij vrij wil staan tegenover de gemeente en geen verplich- tingen aan haar wil hebben om financiële redenen. Gemakkelijk kan daarbij het misverstand ontstaan, dat Paulus te trots is om van de Korinthiërs ondersteuning aan te nemen. Dat is niet de bedoeling. De eer voor Paulus is hierin gelegen, dat hij door vrijwillig zo te handelen en armoede heeft verdragen, iedere hindernis voor het Evangelie heeft weggenomen. Denk nog even terug aan vers 12.

Paulus schrijft daar: Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het Goede Nieuws van Jezus Christus.

1 Korinthiërs 9 vers 16:

Want als ik het Goede Nieuws bekendmaak, heb ik geen reden om trots te zijn. Ik kan gewoon niet anders. Het zou er slecht voor mij uitzien, als ik het niet bekendmaakte.

Paulus ziet het werk van de evangelieverkondiging niet als een verdienste of prestatie op grond waarvan hij zich zou kunnen beroemen. De reden daarvan is dat Paulus deze taak niet zelf heeft gekozen of gezocht. Paulus zelf had gekozen om de gemeente van Jezus Christus te vervolgen. Dat hij uiteindelijk toch apostel geworden is was niet te danken aan zijn eigen keuze of bereidheid, maar aan een ‘noodzaak’ die hem van Godswege ‘is opgelegd’. Anders gezegd, aan Gods plan met zijn leven (Gal.1:15,16), wat gestalte kreeg in zijn roeping op de weg naar Damascus. Vanwege deze goddelijke noodzaak kan hij ook zeggen: Het zou er slecht voor mij uitzien, als ik het niet bekendmaakte. Op dat moment zou hij immers ongehoorzaam zijn en daarmee het oordeel van God over zich halen. Als Paulus al iets zou hebben om zich te beroemen, dan moet dat iets anders zijn dan de verkondiging van het Evangelie.

1 Korinthiërs 9 vers 17 t/m 23: Als ik dit werk uit vrije wil deed, zou ik een beloning krijgen. Maar dat is niet zo, ik doe eenvoudig wat de Here mij heeft opgedragen. Krijg ik dan hele-maal geen loon? Jawel, mijn loon is de

voldoening het Goede Nieuws voor niets te mogen brengen. Daarom maak ik niet ten volle gebruik van mijn rechten.

(9)

Want, hoewel ik een vrij man ben, heb ik mij aan alle mensen ondergeschikt gemaakt om er zo veel mogelijk voor Christus te winnen. Als ik bij Joden ben, leef ik als een Jood om hen voor Christus te winnen.

Als ik bij mensen ben die zich aan de wet van Mozes houden, houd ik mij er ook aan omdat ik hen voor Christus wil winnen. Maar dat wil niet zeggen dat ik zonder Gods wet leef. Voor mij geldt de wet van Christus.

Als ik bij zwakke mensen ben, laat ik niet merken dat ik sterk ben, om hen voor Christus te winnen. Ik heb mij aan al die mensen aangepast om in ieder geval enkelen van hen te redden. Ik doe het allemaal ter wille van het Goede Nieuws, ik wil samen met vele anderen de zegen ervan hebben.

Bij deze verzen moeten we denken aan de situatie van een slaaf die niet uit eigen wil, maar op bevel van zijn meester de taak krijgt de huishouding te beheren. Zo verkondigt Paulus het Evangelie uit een zekere noodzaak, zoals een slaaf, en daarom kan hij geen aanspraak maken op een beloning. Het is de liefdedienst die Paulus vrijwillig aan de Here kan brengen. Het is een eer voor Paulus, dat hij zichzelf mag vernederen om bij zijn toehoorders allerlei verhinderingen weg te nemen. 1 Korinthiërs 9 vers 24 t/m 27:

Op de wedstrijdbaan doen alle hardlopers hun best om te winnen en toch is er maar één die de prijs krijgt. Doe dan ook uw best de prijs te krijgen. Wie voor een wedstrijd traint, ontzegt zich van alles: een sportman voor de ere- krans die verwelkt, maar een gelovige voor een erekrans die nooit verwelkt.

Daarom loop ik niet zomaar wat in het wilde weg en ik sta ook niet in de lucht te boksen. Nee, ik hard mijn lichaam en dwing het te doen wat ik wil, anders zou het wel eens kunnen gebeuren dat ik, na anderen voor de wedstrijd te hebben opgeroepen, zelf wordt gediskwalificeerd. Dat het niet alleen gaat om een verdediging van Paulus’ eigen gedrag en eigen wedloop om het eeuwige heil te bereiken, wordt nu duidelijk. Het beeld van de hardloopwed- strijd moet de Korinthiërs hebben aangesproken. Bij Korinthe werden om de 2 jaar grote atletiekwedstrijden georganiseerd, de Istmische spelen (na de

Olympische spelen het belangrijkste sportevenement van de klassieke wereld).

(10)

Hoewel alle hardlopers rennen, ontvangt er maar één de prijs.

Daarna volgt een vermaning doe dan ook uw best de prijs te krijgen. Het gaat erom dat de Korinthiërs zelfbeheersing en discipline beoefenen. Losbandigheid en allerlei vrijheden waarop sommige Korinthiërs zich beroemen, maakt hen tot verliezers. Met zichzelf als voorbeeld geeft Paulus aan: wie zijn hartstochten, lusten en vrijheidsdrang niet beteugelt, zal uiteindelijk door de hemelse Rechter worden afgewezen en veroordeeld.

In de volgende uitzending lezen we 1Kor.10:1 t/m 22.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geheel in overeenstemming daarmee is één van de meest bekende teksten uit de Bijbel, uit Joh.3 vers 16: Want God heeft zoveel liefde voor de wereld dat Hij Zijn enige Zoon

Het streven om door middel van de gaven van de Heilige Geest de gemeente te dienen, betekent voor degene die in klanktaal spreekt, dat hij of zij zich ook moet uitstrekken naar

Ezechiël 27 vers 32 t/m 36: Dit is het klaaglied dat zij zingen: Welke stad ter wereld kon zich meten met Tyrus, de prachtige stad, midden in de zee?. Uw koopwaar ging uit over de

Als de prediking over Christus nu inhoudt dat Hij lichamelijk uit de doden is opgestaan, een prediking die door alle gelovigen is aanvaard en voor waar is aangenomen, waarop

Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

In vers 23 geeft Paulus de reden voor de verandering van zijn reisplan en het niet doorgaan van zijn extra bezoek.. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt voor de Korinthiërs, het was

Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een