• No results found

[Uitzending 500: 1 Korinthiërs 15: 9 t/m 34]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 500: 1 Korinthiërs 15: 9 t/m 34]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 500: 1 Korinthiërs 15: 9 t/m 34]

In de vorige uitzending hebben we gelezen in 1Kor.15 :3 en 4 dat de apostel Paulus het belangrijkste van het Goede Nieuws (lees: het Evangelie) heeft doorgegeven aan de Korinthiërs. Het belangrijkste was: Christus is voor onze zonden gestorven, zoals voorzegd is in de Boeken. Hij werd begraven en is op de derde dag weer levend gemaakt, wat ook in de Boeken stond. Een korte maar duidelijke geloofsbelijdenis.

Paulus is daarna verder ingegaan op de ooggetuigen die Jezus hebben gezien na Zijn opstanding. In vers 5 schrijft de apostel: Hij is gezien van Petrus en daarna door de twaalf apostelen samen. Later is Hij gezien door 500 van Zijn volgelingen tegelijk. Hoewel enkelen van hen al gestorven zijn, leven de meesten nog.

Een duidelijke aanwijzing voor de Korinthiërs om deze ooggetuigen te bevragen over de opstanding. Vooral omdat sommigen van hen moeite hadden met de opstanding, vanuit hun Grieks filosofische achtergrond. Daarna spreekt Paulus over zijn eigen apostelschap. 1 Korinthiërs 15 vers 9 en 10:

Ik ben de minste van alle apostelen en zou niet eens apostel mogen worden genoemd, omdat ik de gemeente van God heb vervolgd. Maar wat ik ben, ben ik omdat God zo goed voor mij is geweest. En dat was niet tevergeefs, want ik heb harder gewerkt dan de andere apostelen. Toch heb ik dat niet zelf gedaan, maar God deed het door zijn genade.

Paulus legt uit waarom hij zichzelf in het vorige vers met een ‘onwaardige’

vergeleek. Als vervolger van de gemeente van Christus (Hand.8:3; Gal.1:13;

Fil.3:6; 1Tim.1:13) had hij (vanuit zichzelf) geen enkel recht op grond waarvan de Heiland aan hem zou verschijnen en hem tot apostel zou groepen. Daarom is hij

‘de minste van alle apostelen’ en ‘niet waard’ een apostel genoemd te worden.

Met deze woorden stelt Paulus zich kwetsbaar op ten aanzien van die Korinthiërs die zijn apostelschap onderwaarderen of zelfs ontkennen. Paulus heeft dan ook zijn apostelschap niet dankzij de erkenning van mensen, maar door de roeping van de Here Jezus Christus, door Gods genade.

(2)

1 Korinthiërs 15 vers 11:

En het gaat niet om hen of mij. Waar het om gaat, is dat wij allemaal hetzelfde goede nieuws hebben gebracht, en dat u het hebt aangenomen.

Paulus komt weer terug op de getuigen van de opstanding van Jezus Christus.

Hijzelf en de andere getuigen (in het bijzonder de andere apostelen) hebben dit Evangelie verkondigd en de Korinthiërs hebben het getuigenis van de vergeving van zonden en de opstanding van Christus aangenomen en zijn tot geloof

gekomen. De opstanding van Christus hoort bij het fundament van het christelijke geloof. Aan de Romeinen schrijft de apostel in Rom.10 vers 9 t/m 13:

Want als u zegt dat Jezus Christus uw Heer is en als u met heel uw hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft opgewekt, zult u gered worden. Door met heel uw hart op Christus te vertrouwen, wordt u rechtvaardig verklaard.

En door daarvoor uit te komen, wordt u gered. Zo staat het ook in de Boe- ken: Wie op Hem vertrouwt, zal niet teleurgesteld worden. En het maakt geen verschil of u Jood bent of niet. God is Heer over allen. Hij geeft Zijn rijkdom aan alle mensen die een beroep op Hem doen. Want er staat ook:

Ieder die de naam van de Here aanroept, zal gered worden.

Geen van de Korinthiërs zal de opstanding willen ontkennen. Daarom neemt Paulus de algemeen aanvaarde en erkende lichamelijke opstanding van Christus als basis voor zijn onderwijs over de lichamelijke opstanding van alle gelovigen.

Het Evangelie berust op feiten. Paulus geeft aan dat de Korinthiërs het evangelie hebben aangenomen en geloofd. Daarmee hebben zij Christus Zelf ontvangen.

Wat betekent het als iemand Christus aanneemt? Dat vertelt de evangelist Johannes ons in Joh.1 vers 11 t/m 13: Hij kwam in Zijn eigen land, maar Zijn eigen volk heeft Hem niet aanvaard. Maar allen die Hem wel aanvaard hebben en geloven in Zijn Naam, heeft Hij het recht gegeven kinderen van God te worden. Zij worden opnieuw geboren, niet op natuurlijke wijze of van uit menselijk verlangen of omdat een mens dat wil, maar zij zijn uit God geboren. Christus ontvangen of aannemen betekent in Zijn Naam geloven.

Luisteraar, hebt u de Here Jezus Christus aangenomen?

(3)

Als u de Here Jezus hebt aangenomen begint het leven met God. In de verzen 1 en 2 van 1Kor.15 laat de apostel dat ook zien aan de Korinthiërs. Zij hebben het Goede Nieuws aangenomen en dat is nu de basis van hun leven. Maar daarna volgt in vers 2: Als u blijft bij wat ik u hebt gezegd, is dat uw redding.

Geloven is niet iets van ‘neem de Here Jezus aan en dan is alles geregeld en klaar’. Nee, dan begint het pas. Een gelovige moet blijven bij het Woord van de HERE en er naar leven. Het is te vergelijken met het ‘ja‘-woord bij een huwelijks- sluiting, dan begint het huwelijk pas. Als u de feiten van het Evangelie aanvaardt en gelooft, daarnaast blijft en leeft bij het Woord van God is dat uw redding.

Spurgeon (een bekende prediker uit Engeland) schrijft in één van zijn boeken:

Het is niet uw vreugde in Christus die u redt, en ook niet de hoop op Hem.

Het is Christus zelf! Het is Zijn bloed en verdienste!

1 Korinthiërs 15 vers 12:

Als u nu het heerlijke nieuws hebt gehoord dat Christus weer levend is geworden, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat er geen enkele dode ooit weer levend wordt?

Pas in vers 12 komt de eigenlijke dwaalleer aan de orde. Sommigen van de Korinthiërs beweren dat er geen opstanding van doden is. Wat bedoelden zij met deze uitspraak? Onder invloed van de in hun dagen aanvaarde Griekse filosofie brachten deze dwaalleraren een strikte scheiding aan tussen de geest en de materie (het lichaam). Zij hadden een hoge waardering voor het geestelijke, maar minachtten het stoffelijke. Als mensen die behoorden bij de christelijke gemeente zullen zij zeker geloofd hebben dat de geest van de mens op een bepaalde manier na de dood voortbestaat, maar vanuit hun Griekse achtergrond konden zij niet aanvaarden dat het lichaam van een mens weer tot leven wordt gewekt.

Maar, om in het eeuwige leven deel te kunnen hebben aan Gods heerlijkheid en betrokken te zijn bij de hemelse werkelijkheid is een verheerlijkt lichaam nodig.

Als de prediking over Christus nu inhoudt dat Hij lichamelijk uit de doden is opgestaan, een prediking die door alle gelovigen is aanvaard en voor waar is aangenomen, waarop hun geloof is gebaseerd, hoe kunnen zij dan beweren dat er geen opstanding van doden is?

(4)

Aan de hand van de opstanding van Christus laat Paulus het onlogische van hun denkwijze zien. Het ging niet speciaal om de ontkenning van de opstanding van Jezus Christus, maar de aangesproken Korinthiërs geloofden helemaal niet in een opstanding. 1 Korinthiërs 15 vers 13:

Als zij gelijk hebben, is Christus ook niet uit de dood teruggekomen.

Paulus toont aan, dat het uitgangspunt van deze Korinthiërs tot niets leidt. Als het waar zou zijn dat ‘er geen opstanding van doden is’, dan zou ook Christus niet zijn opgewekt. Als het herleven van een gestorven lichaam onmogelijk zou zijn, dan zou het lichaam van Christus nog in het graf moeten liggen.

1 Korinthiërs 15 vers 14:

En als Hij niet uit de dood teruggekomen is, kunnen wij wel ophouden Hem bekend te maken, dan is het zinloos in Hem te geloven.

Paulus zet op basis van het uitgangspunt van de Korinthiërs de redenering voort.

Als Christus niet is opgewekt, dan is de boodschap van het Evangelie ‘leeg en zinloos’ (1Kor.1:17), en heeft geen werkelijke inhoud of kracht. Dan is ook hun geloof zinloos en leeg, d.w.z. het is op niets gebaseerd, en kan ook niets uitwer- ken. Het heeft dan ook geen zin om het evangelie bekend te maken.

1 Korinthiërs 15 vers 15:

Erger nog, dan zijn wij bedriegers, omdat wij tegen God in hebben verklaard dat Hij Christus weer levend heeft gemaakt. Als er geen doden weer levend worden, kan dat niet waar zijn.

De volgende stap in de lijn van vers13 en 14 is dat als Christus niet is opgewekt, Paulus en de andere apostelen bedriegers zijn, die in plaats van in dienst van God te staan, een vals getuigenis afgeven. Omdat ze met een beroep op Zijn naam leugens verkondigen, namelijk de leugen: dat Hij Christus heeft opgewekt.

1 Korinthiërs 15 vers 16 en 17:

Als er geen doden levend worden, is Christus ook niet weer levend gemaakt. En als Christus niet weer levend geworden is, dan heeft uw geloof geen betekenis en zijn uw zonden niet vergeven.

(5)

Paulus herhaalt de woorden van vers 13 om de volgende verzen in te leiden. Die volgende verzen gaan over het feit dat als Christus niet weer levend geworden is ook de resultaten van Zijn opstanding geen betekenis hebben.

Voor ons betekent dat vandaag, dat als Christus niet is opgestaan wij voor eeuwig verloren zijn omdat onze zonden niet zijn vergeven. 1 Kor.15 vers 18:

Ja, dan zijn de gestorven gelovigen reddeloos verloren.

De laatste stap in deze redenering is, dat als Christus niet is opgewekt, er ook geen rechtvaardiging van de gelovigen heeft plaatsgevonden. De opwekking van de Here Jezus is namelijk het bewijs dat God het verzoeningsoffer van Jezus Christus heeft aangenomen en Hem heeft gerechtvaardigd.

In deze rechtvaardiging van Christus door God de Vader is de rechtvaardiging van allen die in de Here Jezus geloven, besloten. Als Christus niet zou zijn opgewekt, dan heeft de rechtvaardiging door het geloof in Christus ook niet plaatsgevonden. De gelovigen die al zijn gestorven hebben in dat geval geen vergeving van zonden ontvangen en zijn dan reddeloos verloren.

1 Korinthiërs 15 vers 19: Als wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij meer te beklagen dan wie ook.

Als er dan voor de gestorvenen geen hoop meer is op een opstanding uit de doden, dan heeft het ook geen zin in dit leven onze hoop op Christus te

gevestigen. Waarom zou men zich nog inspannen en lijden verdragen voor een niet bestaande hoop en een verwachting die niet vervuld kan worden? Dan zijn de mensen die zorgeloos van het leven proberen te genieten (vs.32), beter af.

Wanneer de gestorvenen ‘in Christus’ verloren zouden zijn, hoe staat het er dan met de levenden ‘in Christus’ voor? Paulus concludeert dat het dan geen enkele zin heeft in dit leven een onvervulbare hoop na te jagen. Mensen die dat doen, zijn te beklagen. Zo leidt de ontkenning van de lichamelijke opstanding (vs.12) tot een ondergraving van het hele christelijke geloof.

1 Korinthiërs 15 vers 20: Maar zo is het gelukkig niet! Christus is weer levend gemaakt, als eerste van velen die gestorven zijn.

(6)

Gelukkig is de aanname van sommige Korinthiërs dat de doden niet (lichamelijk) kunnen opstaan, niet waar. Hetzelfde geldt voor de hele gedachtegang van vers 12 t/m 18 met zijn uitzichtloze conclusie. De feiten zijn anders. ‘Christus is opge- wekt uit de doden (vs.4) en eersteling geworden. Hij was de eerste van velen die gestorven zijn. Het woordje eersteling of eerste geeft aan dat er meer moeten volgen (Hand. 26:23; Kol.1:18). Christus is eerstgeborene uit de doden. In het OT zijn eerstelingen bv. de eerste vruchten van de akker, die het eerste rijp zijn en aan God worden geofferd voordat de rest van de oogst wordt binnengehaald ( Lev.23; Deutr.26). Velen die gestorven zijn duidt in dit verband op de gelovigen die al zijn gestorven.

1 Korinthiërs 15 vers 21 en 22:

Want zoals de dood door een mens is gekomen, is ook het nieuwe leven dankzij een mens gekomen. Zoals alle mensen, als nakomelingen van Adam, sterven, zo zullen ook alle volgelingen van Christus levend worden gemaakt.

Paulus laat zien waarom Christus de eersteling is van de gestorven gelovigen.

Want zoals de dood door een mens is gekomen, is ook het nieuwe leven dankzij een mens gekomen. De apostel verwijst naar Adam, de eerste mens, die door zijn zonde (Rom.5; Gen.3) de oorzaak was van de heerschappij van de dood over zichzelf en zijn nakomelingen, de hele mensheid (Gen.2:17). Zo is ook de ‘mens’ Jezus Christus door Zijn gehoorzaamheid de oorzaak geworden, niet alleen van Zijn eigen opstanding, maar van de opstanding ten leven van allen die Hem toebehoren (Hebr.5:8,9).

Adam staat hier voor de hele mensheid. Zoals hij stierf, sterven nu alle mensen.

Alle mensen zijn krachtens hun afstamming met Adam verbonden en delen zo in zijn lot. Hetzelfde geldt voor Christus: zo zullen ook alle volgelingen van Christus levend worden gemaakt. Het gaat Paulus hier niet om de opstanding van alle doden (bij het oordeel, Opb.20:5,12), maar om de ‘in Christus’ gestor- venen (vs.18; 1Thess.4:16). Toch blijkt uit vers 24 en 25, dat onder de heer- schappij van Christus ook de dood zélf zal moeten buigen en zodoende alle doden zullen herleven (Joh.5:28-29; Hand.24:15).

(7)

Maar, ongelovigen kunnen aan de opstanding van Christus geen positieve

verwachting ontlenen. In Christus zullen alle volgelingen van Hem levend worden gemaakt. De toekomende tijd ‘zullen levend worden gemaakt’ is hier gebruikt, omdat deze opstanding van doden pas plaatsvindt bij de wederkomst van Jezus Christus. 1 Korinthiërs 15 vers 23:

Ieder op zijn beurt, natuurlijk. Eerst is Christus Zelf levend geworden. En als Hij terugkomt, zullen allen die bij Hem horen, ook levend worden.

Als de gelovigen in Christus levend gemaakt zullen worden, kan men zich afvragen waarom zij in het heden nog moeten sterven. Daarom maakt Paulus duidelijk dat ‘ieder op zijn beurt’ levend gemaakt zal worden. Eerst is Christus Zelf levend geworden. Als tweede ‘allen die bij Hem horen’ bij Zijn komst. Dat zijn allen die op dat moment in Hem geloven én zij die al eerder in de Here zijn gestorven. Op het moment van Jezus’ wederkomst zullen de gestorven gelovigen lichamelijk worden opgewekt (1Thess.4:16), en de nog levende gelovigen zullen wat betreft hun lichaam worden veranderd en verheerlijkt (vs.51, 52; 1Thess.4).

1 Korinthiërs 15 vers 24 en 25: Daarna komt het einde. Wanneer Christus alle vijandige overheersing, gezag en macht heeft uitgeschakeld, zal Hij zijn koningschap aan God de Vader overdragen. Christus moet net zo lang regeren tot Hij alle tegenstan-ders heeft onderworpen.

Het is heel goed mogelijk dat Paulus met de woorden ‘daarna komt het einde’

een derde groep aanduidt die wordt opgewekt. Het woord einde zou dan als

‘(laatste) rest’ moeten worden opgevat. In overeenstemming met Openbaring 20 vindt na het duizendjarig vrederijk nog een opstanding plaats, namelijk van de ongelovigen in verband met het eindoordeel. De totale vernietiging van de dood door Christus (vs.26) veronderstelt een dergelijke opstanding. Paulus is hier kennelijk alleen geïnteresseerd in de opstanding van de gelovigen, want aan de

‘rest’ besteedt hij hier verder geen aandacht. Het ‘einde’ (of de opstanding van

‘de rest’) wordt gemarkeerd door twee gebeurtenissen, nl. ‘als Christus het koningschap aan God de Vader overdraagt’ en ‘wanneer Christus alle vijandige overheersing, gezag en macht heeft uitgeschakeld’.

(8)

Deze onderwerping aan God de Vader en uitroeiing van alle antigoddelijke machten en krachten moet eerst gebeuren. De teruggave van het koningschap aan de Vader is begrijpelijk, omdat het tijdelijk door de Vader aan de Zoon is geschonken (Hand.2:33-35; Hebr.1:13). De beide markeringen van het einde zijn ontleend aan Ps.110:1. De Messias zal niet eerder stoppen met regeren, dan nadat hij ook de laatste vijand, de dood, heeft vernietigd.

Ps.110:1 (Dit sprak de HERE tot mijn Heer: Kom naast Mij zitten, aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden aan U onderworpen heb) is in het NT de meest geciteerde bewijstekst dat de Messias (uit het huis van David) goddelijke majesteit ontvangt. Paulus laat hier vooral uitkomen, dat het een goddelijke beslissing is dat de Messias blijft regeren tot het moment dat God alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd.

1 Korinthiërs 15 vers 26 t/m 28: De laatste vijand die uitgeschakeld wordt is de dood. Want God heeft alles aan Christus onderworpen. Maar als God zegt dat Hij alles aan Christus onderworpen heeft, is Hij daar natuurlijk Zelf van uitgesloten. En als alles eenmaal alles aan Christus onderworpen is, zal ook Hij Zich aan Zijn Vader onderwerpen. Dan zal alles en iedereen volledig door God worden beheerst.

Waarschijnlijk moeten we de verwijzing naar Ps.110 zien als een tussenvoegsel en is vers 26 de voortzetting van vers 24. De dood (Gen.2 en 3) wordt hier voorgesteld als een boze macht die de mensheid in zijn greep heeft. Maar hij wordt vernietigd, want er zal geen dood meer zijn (Opb.20:14; 21:4; Jes.25:8).

In vers 27 geeft Paulus nu het bewijs dat alle dingen, en dus ook de dood, aan de Messias worden onderworpen. De aanhaling uit Ps.8:7 (Want God heeft alles aan Christus onderworpen) wordt ook in Ef.1; Fil.3; en Hebr.2 verwerkt. Dan vervolgt Paulus met de bewijsvoering dat Christus ten slotte Zichzelf zal

onderwerpen aan de Vader.

Paulus komt in vers 28 tot het hoogtepunt van zijn onderwijs over de noodzaak van een lichamelijke opstanding.

(9)

God de Vader zal straks de absolute heer-schappij hebben, en Zijn heilsplan om al het geschapene tot harmonie en volmaaktheid te brengen zal dan zijn voltooid.

1 Korinthiërs 15 vers 29:

Als er geen doden weer levend worden gemaakt, waarom laten sommigen zich dan voor de doden dopen?

Paulus ontleent het volgende argument aan een gebruik dat bij de gemeente van Korinthe bekend was: sommigen lieten zich voor de doden dopen. Het is voor ons niet na te gaan hoe wij dit precies moeten opvatten.

De doop symboliseert de eenwording van de gelovige met het sterven, de begra- fenis en de opstanding van de Here Jezus (Rom.6). Een dergelijke handeling is zinloos als je niet in de opstanding gelooft. Paulus gebruikt dit voor ons vreemd aandoende argument om aan te tonen dat het onjuist is te denken dat er geen opstanding van de doden is. 1 Korinthiërs 15 vers 30 en 31:

En waarom zouden wij dan nog één uur langer willens en wetens gevaar lopen? Ikzelf sta elke dag oog in oog met de dood, vrienden. Dit zeg ik omdat ik er trots op ben dat u bij onze Here Jezus Christus hoort.

Een argument uit Paulus’ eigen leven als apostel. Voortdurend bevonden de ver- kondigers van het Evangelie zich in gevaar. Waarom zouden ze dat doen, als ze niet hopen op een opstanding uit de doden en een verheerlijkt lichaam. Het gaat Paulus erom dat de Korinthiërs ervan doordrongen raken dat iemand een derge- lijk levensgevaar uit de weg zou gaan, tenzij hij gelooft in de opstanding van de doden. 1 Korinthiërs 15 vers 32 t/m 34:

In Efeze heb ik bij wijze van spreken met de wilde beesten gevochten, op leven en dood. Menselijk bekeken was het zinloos. Als het waar was dat er geen doden meer levend worden gemaakt, laten we dan, zoals er

geschreven staat: eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij misschien. Maar laat u niets wijsmaken. Slechte vrienden bederven goede zeden. Word nuchter en houd op met zondigen. Tot uw beschaming moet ik zeggen: sommigen van u hebben geen kennis van God.

In de volgende uitzending lezen we het slot van 1Kor.15.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geheel in overeenstemming daarmee is één van de meest bekende teksten uit de Bijbel, uit Joh.3 vers 16: Want God heeft zoveel liefde voor de wereld dat Hij Zijn enige Zoon

Het streven om door middel van de gaven van de Heilige Geest de gemeente te dienen, betekent voor degene die in klanktaal spreekt, dat hij of zij zich ook moet uitstrekken naar

Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van

Spreuken 24 vers 19 en 20: Wind je niet op over boosdoeners en word niet jaloers op goddeloze mensen, want de boosdoener krijgt geen beloning en het leven van de goddeloze is

De HERE handelt als Losser niet verplicht, maar vrijwillig, Hij heeft Zijn volk vrijgekocht (Jes.1:27), zij zullen vol vreugde in Sion terugkeren.. De vreugde is eeuwig en

Ze liep snel terug naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf wegge- haald en we weten niet waar ze hem nu

Met de woorden maar kan zelf op zijn beurt niet door de natuurlijke mensen worden doorzien worden, bedoelt Paulus dat geen enkel natuurlijk mens in staat is om een geestelijk mens

Bij de woorden: Want uit het noorden zal een volk haar aan- vallen met zo’n vernietigende kracht dat er nooit meer iemand zal wonen, kan in eerste instantie gedacht worden aan de