• No results found

[Uitzending 852: Jeremia 49:1 t/m 52:34]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 852: Jeremia 49:1 t/m 52:34]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 852: Jeremia 49:1 t/m 52:34]

In de vorige uitzending hebben we een begin gemaakt met Jer.46 t/m 51. Een gedeelte met oordeelsprofetieën tegen negen volken. Achtereenvolgens ko- men Egypte, Filistea, Moab, Ammon, Edom, Damascus, Kedar en Chasor, Elam en Babel aan de orde. Egypte voert de lijst aan en Babel sluit de lijst af.

Beiden zijn de twee grote machten die de wereld in de dagen van Jeremia be- heersten. Het accent ligt op de val van Babel, de wrede onderdrukker van het Tweestammenrijk Juda. In de climax loopt alles uit op de nederlaag van Ba- bel. In de vorige uitzending stonden we stil bij de eerste drie volken: Egypte, Filistea en Moab. In Jeremia 49 lezen we vijf profetieën. In de verzen 1 t/m 6 tegen Ammon. In de verzen 7 t/m 22 tegen Edom en in de verzen 23 t/m 27 tegen Damascus. In de verzen 28 t/m 33 gaat het over Kedar en de koninkrij- ken van Chasor en in de verzen 34 t/m 39 over Elam. In Jer.50 en 51 lezen we de profetie tegen Babel en het oordeel over Babel. In Jer.52 lezen we over de ondergang van Jeruzalem en de tempel.

De achtergrond van de profetie tegen Ammon is vergelijkbaar met die van Moab (Jer.48). Net als Moab is Ammon enkele eeuwen een vazalstaat ge- weest van Assyrië. Het gebied bevond zich rond Rabba (Deutr.3:11; Joz.13:

25), het huidige Amman, de hoofdstad van Jordanië. Het gebied was omsloten door de Wadi Arnon en de rivieren de Jabbok en de Jordaan. Hoewel vijande- lijkheden tussen Israël en Ammon uitbleven ten tijde van de intocht

(Deutr.2:19,37), hebben Ammonieten en Moabieten samengewerkt tegen Israël in de tijd van de Rechters (Recht.3:12-13). Er waren gevechten ten tijde van Jefta, Saul en David. Juda ontving tijdens de koningen Josafat en Uzzia belasting uit Ammon (2Kron.26:8;27:5) en Ammon nam deel aan anti-Judese oorlogsallianties om onder deze heffingen uit te komen. In de tijd van Jeremia nam Ammon enerzijds deel aan een militaire coalitie tegen Juda (2Kon.24:2), anderzijds aan de Judese coalitie tegen Babel (Jer.27:3). De dreiging komt ook in Jer.49 van de Babyloniërs, die ook inderdaad zijn gekomen in 582 v.Chr. (Jer.52:30). Jeremia zal ook verontwaardigd zijn geweest over het feit dat de moordenaar van de Judese gouverneur Gedalja bescherming kreeg in Ammon (Jer.41:2,15).

(2)

Jeremia 49 vers 1 en 2: Wat bent u aan het doen? Waarom woont u in de steden van Israël? Heeft zij die steden niet van Mij geërfd? Waarom hebt u -die Milkom vereert, Gad en al zijn steden in bezit genomen? Ik zal u hiervoor straffen, verklaart de HERE, door uw stad Rabba te verwoesten.

Het zal een verlaten ruïne worden en de omliggende dorpen zullen wor- den platgebrand. Dan zal Israël terugkeren en haar land weer van u te- rugnemen. Zij zal onteigenen wie haar onteigenden, zegt de HERE.

De profetie van Jeremia begint met een vraag. De deportatie van Israëlieten, vooral van de stam Gad, door de Assyriër Tiglatpileser (in 734-732 v.Chr.), stelde de Ammonieten in staat om grondgebied van Israël te annexeren (2Kon.15: 29). Jeremia hekelt deze situatie door zich aan te sluiten bij de redenering die de richter Jefta in een dispuut met de Ammonieten gebruikte in Rechters 11 vers 24: Zoals u houdt wat uw god Kemos u heeft gegeven, zo houden wij wat de HERE, onze God, ons geeft! Jeremia’s afkeer voor de godheid Milkom of Moloch (1Kon.11:5-7) sluit aan bij de rol die hij speelde (Jer.32:35). De hoofdstad van Ammon, Rabba, is hetzelfde lot beschoren als Jeruzalem (Jer.38:18 ,23). Rabba zal met de onderhorige plaatsen door Baby- lonische soldaten worden verbrand (vs.2). Dan zal Israël de steden weer te- rugnemen die het destijds verloor. De Ammonieten en hun godheid met zijn priesters staat dezelfde ballingschap te wachten die eerder voor de Moabiti- sche godheid Kemos is aangekondigd (Jer.48:7). De Ammonieten wanen zich veilig en vertrouwen op hun eigen vruchtbare valleien (vs.4), maar ze gedra- gen zich als een ontrouwe dochter. Het gaat daarbij niet om ontrouw aan de HERE (waar Juda van beschuldigd wordt), maar om ontrouw in onverant- woord politiek gedrag. De Ammonieten denken de komst van de Babyloniërs op eigen kracht te kunnen verhinderen (Jer.27:3). Maar het is een valse ge- rustheid.

Jeremia 49 vers 5 en 6: Maar kijk, Ik zal u angst aanjagen, zegt de HERE, de God van de hemelse legers. Want al uw buren zullen u uit uw land verdrijven en niemand zal uw vluchtelingen helpen. Maar later zal Ik de Ammonieten weer welvaart geven, zegt de HERE. Vers 6 is een afsluitende troostformule die meermalen in deze profetieën klinkt (Jer.48:47; 49:26,39).

De HERE zal een keer brengen in het lot van Ammon (vs.6). Na de balling-

(3)

schap toonde Ammon nog vijandschap (Neh.2:10; 4:7-9). Ook in de tijd van de Makkabeeën was er nog strijd (1Mak.5:6,30-43). Het herstel dat hier aange- kondigd wordt, betekent dat volken mogen delen in de verlossing die Israël en Juda zal ervaren. Het woordje ‘later’ slaat dan ook op de verlossing die ligt in de Messiaanse toekomst van Israël (Jer.23:20).

Jeremia 49 vers 7 en 8: De HERE van de hemelse legers zegt: Waar zijn al die wijze mannen die u vroeger had? Is er niet één overgebleven in heel Teman? Vlucht diep de grotten in, volk van Dedan, want de tijd is aange- broken dat Ik met u, nakomelingen van Esau, ga afrekenen! Jeremia 49:7 t/m 22 is een profetie over het land Edom. Net als Moab en Ammon is ook Edom enkele eeuwen een vazalstaat geweest van Assyrië. Jeremia’s tijdgeno- ten Obadja en Ezechiël veroordeelden de Edomieten omdat zij met leedver- maak toezagen op de vernietiging van Jeruzalem door Babel. Bovendien an- nexeerden zij gebieden in Juda, roofden het leeg en doodden vluchtelingen.

De aangekondigde vernietiging lijkt te hebben plaatsgevonden in de aanval van de Babylonische koning Nabonidus in 552 v.Chr.. Deze maakte een einde aan de Edomitische beschaving.

Jeremia 49 vers 23: De steden Hamat en Arpad zijn verstijfd van angst, want zij hebben het slechte nieuws over hun toekomst gehoord. Het stormt in hun harten. Damascus heeft alle moed verloren en haar inwo- ners slaan op de vlucht. In de verzen 23 t/m 27 volgt een oordeelsprofetie tegen Damascus. Andere oordeelsprofetieën tegen Damascus zijn te vinden in Jes.17 (vs.1-6) en Amos 1 (vs.3-5) daarin wordt de wreedheid van de Arameeërs in het Overjordaanse gebied genoemd. Damascus is de belang- rijkste stad in Aram (Syrië), en staat voor het gehele land. Eigenlijk is Damas- cus meer een stadstaat en hetzelfde kan worden gezegd van Hamat en Arpad. Tot 609 domineerde Assyrië Aram en na 605 werd Aram schatplichtig aan Babel. In het Bijbelboek Koningen worden de koningen Hazaël, Benhadad en Resin uit deze stadstaten genoemd; zij hebben een vijandige rol ge-

speeld. Een concrete aanleiding voor de profetie van Jeremia kan liggen in de medewerking van Aram - samen met Moab en Ammon – met de Babyloniërs om Jojakim opnieuw schatplichtig te maken (2Kon.24:2).

(4)

Jeremia 49 vers 28: Deze profetie spreekt over Kedar en de koninkrijken van Chasor, die zullen worden verwoest door koning Nebukadnessar van Babel. Kedar was de tweede zoon van Ismaël (Gen.25:13; 1Kron.1:29) en het volk dat naar hem is genoemd, was een invloedrijk Arabisch stammenver- band. De Bijbel kent hen als veehandelaars uit het zuiden, die goed met pijl en boog overweg konden. De Kedarieten en mogelijk andere Arabische stammen verjoegen vanaf de vijfde eeuw v.Chr. - na de tijd van Jeremia - de Edomieten naar het noorden. In het Bijbelboek Nehemia komt de Arabier Gesem voor.

Zoals bij elk volk in Jer.49 gaat het ook nu om de aanvallen van Babel, in dit geval door de meest bekende veroveraar Nebukadnessar en wel tegen de Arabische nederzettingen. Dit gebeurde in 599 v.Chr.(Jes.21:16-17).

Jeremia 49 vers 31 t/m 33: Ga, zegt de HERE tegen koning Nebukadnes- sar. Val die rijke bedoeïenenstammen aan die daar eenzaam in de woes- tijn wonen, zonder zich ergens zorgen over te maken. Zij scheppen

voortdurend op dat zij wel voor zichzelf kunnen zorgen en geen muren of poorten nodig hebben. Hun kamelen en kudden vee zijn voor u. Ik zal de- ze heidenen als door de wind uiteenjagen. Van alle kanten zal Ik rampen over hen laten komen. Chasor zal veranderen in een plaats voor jakhal- zen, een woestenij. Niemand zal zich daar nog vestigen. Het zal voor altijd uitgestorven zijn. Het gedeelte over Kedar en Chasor (Jer.49:28 t/m 33) kan als een gedicht met twee coupletten worden opgevat (vs.28-30 en 31- 33). Het eerste couplet - de verzen 28 t/m 30 - opent met een oproep tot strijd tegen de Kedarieten en de koninkrijken van Chasor. Zij worden in de

Hebreeuwse tekst poëtisch ‘de zonen van het oosten’ genoemd (vs.28). Een aanduiding die breder is dan de Kedarieten. Ook de vijandige Midjanieten en Amalekieten zijn ‘volken uit het oosten’ (Recht.6:3,33; 7:12; 8:10). De verzen zeggen dat de aanvallers de kudden, de tentkleden en de hele nomadenuit- rusting roven. Daarbij omsingelen zij de Kedarieten en jagen zij hun schrik aan (vs.29). Maar de Hebreeuwse tekst laat ook de interpretatie toe dat de Kedari- eten zelf opbreken, alles op kamelen laden en in paniek wegvluchten. Vluch- ten is alles wat ze kunnen doen, nu Babel het op hen heeft gemunt (vs.30).

(5)

Het tweede couplet roept opnieuw op tot een aanval tegen de Kedarieten. Hun rust komt niet doordat hun steden veilig ommuurd en afgegrendeld zijn, of door de ongenaakbaarheid van het woongebergte, zoals bij de Edomieten (vs.16), maar door het teruggetrokken bestaan in de woestijn. Daarin zijn geen ommuurde steden met beschermende poorten en grendels nodig (vs.31).

Zoals vaker is de vermelding van rust van een land dat niet met God leeft maar schijn, en zal er onrust komen. De kamelen, essentieel voor het bestaan van de Arabieren, worden meegenomen, net als het vee waarmee ze handel drijven. Met de woorden ‘Chasor zal veranderen in een woestenij’ wordt het einde van het volk aangeduid. Met de naam ‘Chasor’ wordt een omheinde nederzetting bedoeld. Daarmee wordt aangegeven dat de nederzettingen van Kedar worden ontvolkt en tot een lege wildernis worden, een gebied voor jak- halzen, niet voor mensen (vs.33).

.

In Jer.49:34 t/m 39 lezen we de enige profetie in de Bijbel tegen Elam. Dat is opvallend, omdat Elam ver weg lag en geen directe bedreiging vormde voor Juda. De profetie wordt uitvoeriger ingeleid dan de voorafgaande profetieën.

De inhoud is sterk algemeen van aard. In de 7e eeuw v.Chr. bezetten de Ela- mieten het grootste deel van het huidige Iran en Irak ten oosten van de Tigris en voerden oorlog met de Assyriërs. Nadat Susa de hoofdstad van Elam werd vernietigd (646 v.Chr.) en Babel dominant werd (vanaf 627 v.Chr.) ontwikkelde zich een nieuw Elamitisch rijk, dat weinig Babylonische inmenging kende. Ten tijde van de Babylonische ballingschap is Elam wel een plaats geweest waar ballingen werden ingekwartierd (Jes.11:11).

Wat heeft Juda te maken met de Elamieten en waarom veroordeelt Jeremia dit verre volk van Elam, de oudste zoon van Sem (Gen.10:21)? De enige erva- ring met Elamieten had Abraham toen hij hun koning Kedorlaomer versloeg (Gen.14:9). Verder horen we – in de Bijbel - nagenoeg niets meer van Elam.

Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia, voorziet ook het einde van Elam, als onderdeel van een groep uitstervende landen (Ezech.32:24). Gods oordeel over de wereld omvat dat Babel alle volken rondom zich vernietigt en daar hoort ook Elam bij. Anderhalve eeuw na deze woorden uit Jer.49 wordt vanuit Samaria in een Perzische correspondentie betuigd dat aristocraten uit Elam

(6)

naar voormalige gebieden van Israël zijn gedeporteerd (Ezra 4:9). Het laat zien dat ook Elam deelde in de ballingschap.

De profetie van Jeremia wordt gedateerd in het eerste regeringsjaar van Se- dekia, koning van Juda, dus in 597 v.Chr. (vs.34). De Elamieten waren be- ruchte boogschutters (Jes.22:6). Jeremia voorziet dat de boog van Elam wordt gebroken, hun voornaamste wapen en ook het symbool voor militaire kracht (vs.35). Gods vreselijke toorn zal een grote ramp over Elam brengen en…

ervoor zorgen dat haar vijanden haar wegvagen. Bij deze woorden wordt niet gezegd waardoor Gods toorn is opgeroepen. In vers 38 komt de verras- sende mededeling dat de HERE Zelf Zijn troon in Elam zal neerzetten (vs.38;

Jer.1:15). De HERE, de God van Israël kan overal Zijn macht vestigen. Toch zal de HERE Elam ooit herstellen, zoals Hij ook andere landen heeft beloofd (vs.39; Jer.48:47). Van een hoopvolle tijd voor Elam konden de volgelingen van de Here Jezus getuigen tijdens de uitstorting van de Heilige Geest met Pinksteren (Hand.2:9). Voor ons benadrukt de boodschap voor Elam in sterke mate het koningschap van de HERE over de hele aarde.

Jeremia 50 vers 1 t/m 4: Dit is de boodschap van de HERE over Babel en de Chaldeeën, uitgesproken door de profeet Jeremia: Vertel heel de we- reld dat de stad Babel zal worden ingenomen, haar god Bel zal voor schut worden gezet en Marduk zal worden vernederd! Hun beelden zijn machteloos, liggen in stukken. Want uit het noorden zal een volk haar aanvallen met zo’n vernietigende kracht dat er nooit meer iemand zal wonen: alles zal verdwijnen, mens en dier zullen vluchten. Dan zullen de inwoners van Israël en Juda bijeenkomen. Zij zullen huilen en de HERE, hun God, zoeken, zij zullen de weg vragen naar Sion en beginnen aan de terugweg naar huis.

Jeremia’s laatste en langste profetie gaat over de ondergang van Babel en de Chaldeeën, het volk dat eerst de ondergang van andere naties en volken ver- oorzaakte (Jer.46:2,13,25; 49:28-33). Het is van betekenis dat het oordeel over deze aartsvijand ongeveer evenveel tekst krijgt toebedeeld (Jer.50-51) als de andere profetieën tegen de volken samen (Jer.46-49). Even belangrijk als de door de HERE voorziene ondergang van de eerder genoemde volken door de Babyloniërs is het feit dat de HERE daarna met Babel afrekent.

(7)

De HERE gebruikt Babel, maar het is niet Zijn bondgenoot en Jeremia heeft het ook nooit zo voorgesteld. Jeremia verklaarde dat de onderwerping aan Babel en de ballingschap tijdelijk waren (Jer.25:12-14,26; Ezra 1:1). In Jer.50 en 51 kondigt de profeet het einde aan van het rijk van de Babyloniërs.

De aanhef gebruikt de naam Babel samen met de aanduiding Chaldeeën als een synoniem. Bij de woorden: Want uit het noorden zal een volk haar aan- vallen met zo’n vernietigende kracht dat er nooit meer iemand zal wonen, kan in eerste instantie gedacht worden aan de komst van de Perzen of van de Meden zoals in Jer.51 (vs.11,28) wordt gezegd, maar er is meer bedoeld, want de Meden en Perzen lieten Babel niet onleefbaar en verwoest achter zonder mens of dier. De bedoeling van deze woorden is in Jeremia dat het lot dat zij andere volken toedachten nu de daders zal treffen.

De HERE toont Zich in Jer.50 niet alleen de Organisator van de strijd tegen Babel, maar ook de Pleitbezorger en Verlosser van Israël en Juda (Jer.50:33- 34). Het zijn twee kanten van hetzelfde proces. De rechtvaardigheid van de HERE als Rechter vereist dat nadat Israël zijn ballingschap in Babel heeft uit- gezeten, het volk terug kan keren (Jer.25:11-14;Ezra 1:1). Het geweld dat Israël is aangedaan, wordt rechtmatig vergolden (Jer.30:16). Die boodschap komt steeds terug en luidt concreet, Jeremia 50 vers (15 en) 29: Behandel haar zoals zij anderen behandelde, want zij heeft zich verzet tegen de HERE, de Heilige van Israël. Als er mensen uit Babel naar Jeruzalem vluch- ten om daar te vertellen dat de HERE Babel heeft veroordeeld, wraak neemt op degenen die Zijn tempel hebben verwoest, dan is de ballingschap in het nadeel van Babel omgeslagen (vs.28). In vers 33 wordt de bevrijding uit Babel vergeleken met de bevrijding uit Egypte en op die manier in de identiteit en het geloof van Israël verankerd. Veel aanzeggingen, zoals de ontvolking (vs.39) en de angstige reactie van de koning (vs.42-43) zijn later inderdaad uitgeko- men, maar niet alles. Want Jeremia weet dat Juda nog niet is hersteld en Juda herstelt ook niet door vergelding alleen.

Midden in dit gewelddadige hoofdstuk is een korte bezinning te vinden waarin er licht schijnt over de diepere oorzaak van de crisis in Israël en Juda.

(8)

In Jer.50:20 zegt de HERE, ooit zal er een dag komen dat er geen schuld zal worden gevonden in Israël of Juda, want Ik vergeef het restant dat Ik heb beschermd. Politieke bevrijding is geen doel op zich. Er is geen werkelijke bevrijding zonder vergeving en vernieuwing. De toestand waarin Babel Juda heeft achtergelaten, een kudde verloren schapen met misleidende herders (vs.6; Jes.53:6), is nog eeuwenlang realiteit gebleven. Daardoor merkt de Here Jezus verdrietig op dat Israël nog steeds is zoals Jeremia heeft beschre- ven (Matth.18:12-14;Luc.15:4-7;Joh.10:11-18). Jer.50 vers 6: De mensen van mijn volk leken op een kudde verdwaalde schapen. Hun herders hebben hen weggeleid en in de bergen losgelaten. Als Israël in de toekomst Jezus Christus als Messias erkent, zal in en door Hem een totaal geestelijk herstel werkelijkheid worden (Openb.21). Deze profetie kijkt vooruit naar de toekomst als Israël zich tot de HERE zal keren.

Jeremia 51 gaat verder met de voorzegging van Gods oordeel over Babylon.

Jeremia 51 vers 6 t/m 8: Vlucht uit Babel! Red uzelf! Als u blijft, zult u worden vernietigd wanneer God wraak neemt vanwege alle zonden.

Babel was eens een gouden beker in de handen van de HERE. Een beker waaruit Hij de hele wereld liet drinken en die de volken dronken, ja zelfs waanzinnig maakte. Maar nu is Babel plotseling ook gevallen. Huil om haar en geef haar medicijnen, misschien is zij nog te genezen.

Maar er is geen hoop meer voor het machtige Babel. De HERE zegt in Jere- mia 51 vers 25 en 26: Want kijk, Ik keer Mij tegen u, machtige berg Babel, vernietiger van de aarde! Ik grijp u en zal u van uw hoogten laten rollen, dan blijft u achter als een berg van as. U zult voor altijd verwoest blijven, zelfs uw stenen zullen nooit meer voor de bouw worden gebruikt. U zult volledig worden weggevaagd. Er zijn velen door het geweld van Babel ge- sneuveld in Israël en elders en nu zal de doodslager zelf sneuvelen (vs.49).

Jeremia 51 vers 53: Ook al zou Babel zich verschansen in de hemel en groeide haar macht tot een onmetelijke omvang, toch zal zij worden ver- woest, zegt de HERE. In Jer.51:64 lezen we: Zo zal Babel zinken om nooit meer omhoog te komen door alle rampen die Ik over haar zal brengen.

Het hele volk zal omkomen. Dit was het einde van Jeremia’s berichten.

(9)

Na de afsluiting in Jer.51:64 volgt nog Jer.52. Het is een epiloog die de val van Jeruzalem beschrijft. De inhoud lijkt sterk op 2Kon.24 en 25.

Het toevoegen van een verslag over deze gebeurtenissen, nadat Jeremia zijn laatste woorden heeft gesproken, dient om te laten zien dat de profeet gelijk heeft gehad met zijn waarschuwingen over de verwoesting en de ballingschap (Jer.7:14; 34:2-4). Zoals bij zijn roeping al naar voren komt, spreekt hij over volken en koninkrijken (Jer.1:10). Hij is een ware profeet, de woorden die hij van de HERE ontving zijn uitkomen (Deutr.18:21-22; Jer.28:16-17). Ook het laatste woord, de begenadiging van de laatste Judese koning, Jojachin (Jer.52 :31-34), sluit aan bij Jeremia’s beloften van herstel, al liggen die verder in de toekomst (Jer.33). Het Bijbelboek Jeremia sluit af met de wonderlijke verzeke- ring dat Davids familielijn ondanks alles toch niet wordt afgesneden.

In de volgende uitzending gaan we lezen in het Bijbelboek Klaagliederen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De woorden ‘deze heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus betekent in vers 2 niet het getuigenis aangaande Jezus Christus, maar het getuigenis

Na de introductie op het Bijbelboek Jesaja - in de vorige uitzending - is nu het moment aangebroken om in Jesaja te gaan lezen. Bij de introductie is ook een indeling van

Met de woorden maar kan zelf op zijn beurt niet door de natuurlijke mensen worden doorzien worden, bedoelt Paulus dat geen enkel natuurlijk mens in staat is om een geestelijk mens

Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een

Het streven om door middel van de gaven van de Heilige Geest de gemeente te dienen, betekent voor degene die in klanktaal spreekt, dat hij of zij zich ook moet uitstrekken naar

Als de prediking over Christus nu inhoudt dat Hij lichamelijk uit de doden is opgestaan, een prediking die door alle gelovigen is aanvaard en voor waar is aangenomen, waarop

Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen