• No results found

[Uitzending nr.178: Leviticus 24:1 t/m 23]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending nr.178: Leviticus 24:1 t/m 23]"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending nr.178: Leviticus 24:1 t/m 23]

Tussen twee gedeelten over heilige tijden (Lev.23 en 25) vinden we Lev.24. Dit hoofdstuk schijn te vallen buiten het verband van wat hiervoor werd beschreven en besproken.

Vrijwel alle uitleggers tasten in het duister over de reden voor de plaatsing van dit hoofdstuk tussen twee hoofdstukken over feesttijden. Er worden wel verschillen- de suggesties gedaan, maar deze zijn tot nu toe niet overtuigend.

In Lev.24 wordt ingegaan op twee onderdelen van het Heilige: de lampenstan- daard (vs.2 t/m 4) en de twaalf toonbroden (vs.5 t/m 8). Vervolgens bevat Lev.24 een verhalend gedeelte over de doodstraf voor de zonde van godslastering (vs.10 t/m 23). Leviticus 24 vers 1:

Opnieuw gaf de HERE Mozes de opdracht: Zeg het volk Israël dat het zuivere geperste olijfolie bij u brengt, zodat één lamp van de gouden kandelaar voortdurend kan blijven branden.

Het vers gaat over een heel ander onderwerp. De olie voor de kandelaar en het brood voor de tafel met toonbroden schijnen niet thuis te horen tussen het Loofhuttenfeest en het Sabbatsjaar. Toch kunnen we Lev.24 zien als een hoofdstuk om over na te denken. Het vieren van de feesten in Israël maar ook vandaag in de Gemeente van Christus moeten worden gedaan in het licht van de Heilige Geest en volgens de aanwijzingen van de HERE Zelf.

In dat licht zijn er een aantal praktische toepassingen die niet over het hoofd moeten worden gezien.

De Israëlieten moesten de olijfolie voor de kandelaar en het fijne meel voor de toonbroden brengen. Zij mochten van de HERE meehelpen aan voorzieningen voor de dienst in de tabernakel. Natuurlijk, de HERE zorgde als Eerste voor olijven en het koren. Hij gaf ook de bekwaamheid en het vakmanschap voor de vervaardiging van de kandelaar en de tafel met de toonbroden. Maar, daarbij heeft de HERE mensen ingeschakeld. Vandaag lezen we in Lev.24, niet alleen de priesters en de hogepriester maar óók het hele volk Israël.

(2)

Dat is vandaag nog zo! Overal (ook in uw omgeving) zijn er manieren om bij het werk van de HERE te worden betrokken. U mag het de HERE Zelf vragen: HERE wat wilt U dat ik doen zal? In het Koninkrijk van God is geen werkeloosheid! Al Gods kinderen krijgen een plekje en een taak. Zeg het volk Israël dat het zuivere geperste olijfolie bij u brengt, zodat één lamp van de gouden kandelaar voortdurend kan blijven branden.

De kandelaar is belangrijk. Het is ook één van de mooiste heenwijzingen naar Christus. De kandelaar was gemaakt van massief goud en prachtig gevormd.

Gebogen amandeltakken die vanuit een stam te voorschijn komen. In Ex.30 krijgt Aäron als enige de opdracht om de lampen aan te steken en te laten branden. De Here Jezus zegt: Ik ben het Licht van de wereld. Voordat Hij van de aarde opsteeg naar de hemel zei Hij tegen Zijn volgelingen dat ook zij licht voor de wereld moesten zijn. Paulus verwoordt het in Filippenzen 2:15 en 16 alsvolgt:

Leef in deze ontwrichtte, bedorven wereld als zuivere, onschuldige kinderen van God. Want in deze wereld bent u als sterren die het licht van God

uitstralen en die de mensen het woord voorhouden dat het leven geeft In Openbaring 1 en 2 zien we Christus als onze Grote Hogepriester wandelen tussen de kandelaars (Zijn gemeente) opdat zij zullen schijnen in de wereld. Hij trimt de pitten opdat het licht helder blijft branden. Maar ook, Hij neemt de kandelaar weg wanneer hij niet wil branden. Leviticus 24 vers 1 t/m 4:

Opnieuw gaf de HERE Mozes de opdracht: Zeg het volk Israël dat het zuivere geperste olijfolie bij u brengt, zodat één lamp van de gouden kandelaar voortdurend kan blijven branden.

Elke ochtend en avond zal Aäron de gouden kandelaar die in de tabernakel staat voor het gordijn van het Heilige der Heiligen, van olie voorzien. Het zal een eeuwige vlam zijn voor de HERE, van generatie op generatie.

De gouden kandelaar moest dag en nacht blijven branden, dat was geen kleine opdracht. Het is nodig dat de priesters zuivere olie van geperste olijven gebrui- ken. De olie is blank en walmt niet bij verbranding. De kandelaar is om het Heilige te verlichten. Het is van belang dat het licht blijft branden. Regelmatig moet Aäron de kandelaar verzorgen. Deze wet geldt voor alle geslachten van de Israëlieten.

(3)

In de verzen die we hebben gelezen, ligt de nadruk op het feit dat de lichten van de gouden kandelaar niet mogen doven. De HERE heeft bepaald, dat sommige zaken die naar Zijn verbond verwijzen, nooit ophouden. Zo moet het brandoffer- altaar altijd blijven branden en ook de lampen van de kandelaar mogen niet doven. Leviticus 24 vers 5 t/m 8:

Elke sabbat zal de hogepriester twaalf toonbroden in twee rijen op de

gouden tafel leggen die daar voor de HERE staat. Die broden zullen worden gebakken van fijn meel, 4,4 liter per brood. Op elke rij broden zal pure wierook worden gestrooid. Dit zal een gedenkoffer zijn, gebracht met vuur, als herdenking van het eeuwige verbond met het volk Israël.

Een ander onderdeel van het Heilige is de gouden tafel met de toonbroden. We moeten het brood vooral opvatten als een offergave van de Israëlieten aan de HERE. De gedekte tafel is een teken van overvloed en aanzien. De Tabernakel is ingericht overeenkomstig de hoogste plaats van de HERE. In Ex.25 ging het vooral over de tafel maar nu (in Lev.24) gaat het om de toonbroden zelf. Vers 6 geeft instructie over de bereidingswijze van de broden. De priesters moeten fijn meel nemen en er twaalf broden van bakken. Waarschijnlijk staat het getal twaalf model voor de twaalf stammen van Israël. Volgens de rabbijnse traditie zijn de broden ongezuurd.

De priester moet twee stapels van zes broden plaatsen voor het aangezicht van de HERE op de tafel van zuiver goud. Het Hebreeuwse woord voor ‘rijen’ kan ook worden vertaald met ‘stapels’. De vertaling ‘stapels’ heeft de voorkeur omdat op een relatief kleine tafel van twee el lengte bij één el breedte (Ex.25) onmogelijk grote broden op rijen kunnen worden neer gelegd. De broden moeten wel groot zijn, vanwege de hoeveelheid meel die erin is verwerkt (ongeveer 4,4 liter per brood!). Op de beide stapels moet de priester zuivere wierook leggen. Aangezien in het Heilige alles zuiver hoort te zijn, moet ook de wierook op het reukofferaltaar in het heilige van uitzonderlijke kwaliteit zijn (Ex.30). De wierook dient als

gedenk- of gedachtenisoffer voor het aangezicht van de Here. Door middel van dit offer wordt de naam van de HERE geëerd.

(4)

Bij dit offer is ook nog een bijzonderheid. Het is volgens Lev.2:9 gebruikelijk, dat de priesters zowel het brood als de wierook van het spijs- of erkenningsoffer voor het aangezicht van de HERE verbranden. Maar, de twaalf broden die zich op de gouden tafel bevinden, mogen niet worden verbrand. We hebben hier dan ook te maken met een gedenk- of gedachtenisoffer, waarbij het brood wordt gebracht en uitsluitend de wierook wordt verbrand. Een belangrijke reden waarom het brood niet mag worden geofferd in het Heilige, is dat er in het Heilige geen

voedseloffers mogen worden gebracht (Ex.30).

Op iedere sabbat moeten de priesters de broden vervangen. Het trouw vervan- gen van de broden geldt als een altijddurende verplichting voor de Israëlieten.

Leviticus 24 vers 9

Het brood zal door Aäron en zijn zonen worden gegeten op een heilige plaats. Want dit zijn brandoffers voor de HERE volgens een eeuwige wet van God, zij zijn allerheiligst.

Het brood zal toebehoren aan Aäron en aan zijn zonen. Het mag door hen worden gegeten op een heilige plaats, aangezien het allerheiligst is. Alle offers die uitsluitend door de priesters mogen worden gegeten, gelden als allerheiligst.

Het geldt voor het spijsoffer (Lev.2), het zondoffer (Lev.6) en het schuldoffer (Lev.7). Des te meer moet de aanduiding ‘allerheiligst’ gelden voor de broden die in het Heilige aan de HERE worden aangeboden.

Alle ingrediënten voor de broden mochten door de Israëlieten worden aangele- verd op dezelfde manier als de olie. Zoals de olie een afbeelding van de Heilige Geest is, is het brood een afbeelding van Christus. Jezus zegt in Johannes 6:35, Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij Mij komt, zal nooit meer honger krijgen. Wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen.

De toonbroden liggen een hele week op de tafel. Ze moeten worden verwisseld op de sabbat en het oude brood mag worden gegeten door Aäron en zijn zonen, op een heilige plaats. In dit verband wijs ik op de geschiedenis in Matt.12.

De Here Jezus verwijst daar naar de geschiedenis in 1Sam.21 waar David en zijn mannen van de priester Achimelech op de sabbat een aantal toonbroden te eten krijgen.

(5)

De Heiland verwijst naar deze geschiedenis omdat de Joodse leiders tegen Hem zeiden: kijk eens, uw leerlingen doen iets dat niet mag. Dat zeiden ze omdat Zijn leerlingen op de sabbatdag graankorrels aten.

Het brood en het licht spreken van Jezus Christus:

Ik ben het levende brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit brood eet, zal eeuwig leven. Het brood dat Ik voor het leven van de wereld zal geven, is Mijn lichaam (Joh.6:51). Later sprak de Here opnieuw tot hen:

Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nooit in de duisternis leven, maar hij zal het licht hebben dat leven geef (Joh.8:12).

Na de twee voorschriften over de dagelijkse en wekelijkse zorg voor zaken in de tabernakel, volgt een verhalend gedeelte, waarin een aantal voorschriften zijn verwerkt. We treffen thema’s aan, die eerder zijn voorgekomen in het zogenaam- de boek van het Verbond (Ex.20 t/m 23), de uitwerking van de Tien Geboden. De onderwerpen in Lev.24 hebben betrekking op regelingen rond vervloeking,

moord, zorg voor vreemdelingen, verwondingen bij een vechtpartij, fatale verwondingen van dieren en de wet van de wederkerigheid.

Er zijn in Leviticus maar twee verhalende gedeelten opgeschreven. De eerste vinden we in Lev.10, de geschiedenis van Nadab en Abihu. De tweede in Lev.24.

Leviticus 24 vers 10 t/m 12

Op een dag raakte een jongeman, wiens moeder Israëlitische en vader Egyptenaar was, in het kamp in gevecht met één van de mannen van Israël.

Tijdens het gevecht lasterde de zoon van de Egyptenaar de naam van God en hij werd voor Mozes gebracht om te worden berecht. Zijn moeder heette Selomit, zij was de dochter van Dibri, uit de stam Dan. De jongeman werd gevangengezet in afwachting van Gods beslissing over hem.

Het verhalende gedeelte gaat over een zoon van een Joodse vrouw en een Egyptische man. Het feit dat de jongeman niet volledig Joods was, leidt het thema in. Het verhaal verloopt als volgt.

(6)

De jongeman verlaat zijn tent en krijgt ruzie met een Joodse man. Hij is door zijn afkomst waarschijnlijk een inwonende vreemdeling die binnen het legerkamp woont. We hebben hier met een specifieke situatie te maken hebben, namelijk vervloeking door een inwonende vreemdeling. De ruzie escaleert en loopt vermoedelijk uit op een vechtpartij. Er vallen boze woorden, zelfs de naam van de HERE wordt gelasterd. Bij de verbondssluiting heeft Mozes aan het volk bekendgemaakt, dat de HERE niet mag worden vervloekt (Ex.22). We hebben hier te maken met een rechtstreekse schending van het derde gebod. Wegens de ernst van de overtreding wordt de jongeman in bewaring gesteld. Het oordeel van de HERE moet worden afgewacht. Daarbij moeten we bedenken dat er nog niet eerder een straf voor deze overtreding is bepaald. Het is ook gecompliceerd, omdat we hier niet te maken hebben met een volbloed Israëliet, waarvoor mogelijk een andere beoordeling zou kunnen gelden.

De jongeman was een halfbloed. Veel halfbloeden trokken uit Egypte met de Israëlieten mee (Ex.12:38). We zullen gaan zien dat deze groep aanleiding geeft tot moeilijkheden.

Toen begonnen de vreemdelingen die waren meegekomen met de uittocht, terug te verlangen naar het goede leven in Egypte. Zij staken daarmee de Israëlieten aan en die begonnen te jammeren. Och, als we maar wat vlees te eten hadden (Num.11:4).

Dit is één van de redenen waarom de HERE tot Zijn volk zei dat een gelovige geen huwelijk mag sluiten met een ongelovige. Dat heeft niets te maken met een ras of huidskleur. Zelfs bij eenzelfde huidskleur of afstamming van het zelfde ras geldt de regel van de HERE: verbindt u niet met mensen die niet van de

HERE houden (2Korintiërs 6:14). Dat geldt niet alleen voor een Israëliet maar dat geldt voor ieder kind van God. Het is uw, jouw en mijn verantwoordelijkheid of wij ons aan het Woord van de HERE houden. Ook de consequenties van onze keuze dragen we zelf. Leviticus 24 vers 13 t/m 16:

De Here zei tegen Mozes: Breng hem buiten het kamp en laten allen die hem hebben horen lasteren, hun handen op zijn hoofd leggen, daarna zullen alle aanwezigen hem stenigen.

(7)

Vertel de Israëlieten dat ieder die God lastert, voor zijn zonde moet boeten:

hij moet sterven. Alle aanwezigen zullen hem stenigen. Deze wet geldt zowel voor de buitenlander als voor de Israëliet die de naam van de HERE lastert. Hij moet sterven.

De schuld van de jongeman die de HERE heeft vervloekt, is zo ernstig dat een schuldoffer niet toereikend is. Hier moet een zware straf worden opgelegd.

Mozes geeft opdracht de jongeman die de vervloeking heeft uitgesproken te brengen naar een plaats net buiten het legerkamp. Vervolgens moeten allen die de vervloeking gehoord hebben, de handen op het hoofd van de overtreder leggen. Uit Lev. 5 weten we dat degene die een vervloeking heeft gehoord en de overtreder niet aanbrengt, schuldig staat voor de HERE . Door de handoplegging wijzen de getuigen de vloeker als schuldige aan. De straf geldt zowel voor een Israëliet als voor een buitenlander.

Alle aanwezigen (lees: alle getuigen) moeten de man stenigen. Wanneer in het OT de doodstraf wordt uitgevoerd, gebeurt dit meestal door steniging.

Leviticus 24 vers 17 t/m 22:

Ook alle moordenaars moeten ter dood worden gebracht. Maar ieder die een dier doodt, moet het vergoeden. De straf op het toebrengen van

lichamelijk letsel is dat de dader hetzelfde letsel wordt toegebracht, breuk om breuk, oog om oog, tand om tand. Wat iemand een ander aandoet, zal ook hem worden aangedaan. Wie een beest doodt, moet het vergoeden en wie een mens doodt, moet ter dood worden gebracht. U zult dezelfde wet hanteren voor de buitenlander en de geboren Israëliet, want Ik ben de HERE, uw God.

De afsluiting van de strafwet heeft betrekking op de eerdergenoemde geschie- denis over de jongeman met de Egyptische vader, die de naam van de HERE vervloekte. In vers 17 volgen nu enkele andere wetten, die vooral betrekking hebben op wederkerigheid. Deze wetten komen hierop neer, dat een misdaad met gelijke munt moet worden vergolden. Dat lijkt in onze ogen wreed maar de wet beoogt het voorkomen van ongeremde bloedwraak.

(8)

De eerste regel heeft betrekking op moord. Iemand die een medemens

vermoordt, verdient de doodstraf. Daarbij moeten we bedenken dat al eerder (in Ex.21) een onderscheid is aangebracht tussen moord en doodslag.

Na de bestraffing van moord richt de aandacht zich (in vers 18) op het doden van een dier van de naaste. Wie zich aan zo’n dier vergrijpt, moet de waarde ervan vergoeden. Uit andere bronnen is bekend dat dit niet alleen een wet in Israël was.

In de Codex Hammurabi komt ook een situatie voor, waar iemand een stuk vee van zijn naaste doodt. De dader moet aan de gedupeerde een vergoeding beta- len die gelijk staat aan de waarde van het gestorven dier.

Bij dieren moeten de Israëlieten de wet van oog om oog, tand om tand niet zo strikt toepassen dat er nu ook een dier van de dader wordt gedood. Er is wel een stringente toepassing van oog om oog, tand om tand wanneer iemand een ander lichamelijk letsel toebrengt (vs.19). De regel is kort en bondig geformu- leerd: Wat iemand een ander aandoet, zal ook hem worden aangedaan.

Het betekent concreet dat bij verwonding door een naaste, deze naaste op dezelfde wijze moet worden verwond.

Het is overigens de vraag of deze regel zowel in het oude Oosten als in Israël altijd consequent werd toegepast. Bij de wetboeken uit Mesopotamië, waar we hetzelfde principe van wederzijdse vergelding tegenkomen, is het de vraag of de wet zo letterlijk werd toegepast als was voorgeschreven. Hetzelfde kunnen we vragen bij de toepassing van de wet in Israël.

Een voorbeeld waarbij men van de regels afwijkt, betreft een slavin die haar oog kwijtraakt. In ruil voor dit verlies, ontvangt ze de vrijheid (Ex.21:26). Het is daarom mogelijk dat de wet van de wederzijdse vergelding tot een uitgangspunt is

geworden voor vergoedingen. Daarbij blijft de hoogte van de straf in verhouding staan tot het misdrijf.

(9)

Na de algemene regel presenteert de tekst een aantal voorbeelden van lichaams- delen waarvoor de wet van de wederzijdse vergelding opgaat: een breuk voor een breuk, een oog voor een oog en een tand voor een tand. De zin wordt afgesloten met een samenvatting van de algemene regel: ‘Wat iemand een ander aandoet, zal ook hem worden aangedaan.

In vers 21 worden de regels nog een keer samengevat. Wie een dier doodt, hoeft alleen een schadevergoeding te betalen, terwijl een mens die een medemens doodt, de doodstraf krijgt. Tenslotte benadrukt de HERE de regel die van centraal belang is: zowel de Israëliet als de inwonende vreemdeling behoren in de recht- spraak op dezelfde wijze te worden beoordeeld. De bedoeling daarvan is om een reële strafmaat te bepalen en ongeremde wraak tegen te gaan.

Leviticus 24 vers 23:

Dus brachten zij de jongeman buiten het kamp en stenigden hem tot hij dood was, zoals de HERE het Mozes had opgedragen.

Nadat de HERE heeft gesproken, gehoorzamen de Israëlieten.

Luisteraar, voor de zonden die ik, u en jij hebben gedaan zouden wij al een paar keer moeten zijn gestenigd. Maar Christus heeft mijn doodstraf gedragen!

De profeet Jesaja schrijft in hoofdstuk 53 vers 4 t/m 6:

Maar het was ons leed dat Hij droeg, ons lijden drukte Hem neer. Wij

dachten dat Hij door God geslagen en vernederd was. Hij werd doorstoken en verbrijzeld ter wille van onze zonden. Hij werd zwaar gestraft zodat wij vrede konden hebben, Hij werd geslagen en daardoor werden wij genezen!

Wij zijn het die als schapen afdwaalden! Wij verlieten Gods paden en gingen onze eigen weg. Desondanks legde God de schuld en zonden van ons allen op Hem!

Luisteraar, als u nog rondloopt met uw eigen zonden dan weet u nu waar u er mee naar toe kunt!

In de volgende uitzending lezen we Lev.25:1 t/m 55

(10)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Paulus en Apollos hebben niet zelf besloten wat voor functie zij in Korinthe zouden willen bekleden, maar de HERE heeft hen naar Zijn plan gebruikt in de verkondiging van

in Judas 1 verzen 17 t/m 19 staat: ‘Maar u, geliefden, herinnert u zich de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus, dat zij u gezegd hebben dat er

Als de bakker brood wilt bakken, moet hij het deeg maken.. Eerst pakt hij de ingrediënten die weegt

In die woestijn beklaagden de Israëlieten zich tegenover Mozes en Aäron en zeiden: Waarom heeft de HERE ons niet gewoon in Egypte laten sterven.. Daar waren de vleespotten vol

We hebben in vers 1 gelezen dat God zegt: ‘Ga met uw familie aan boord van de ark’ En in vers 16 lezen we: ‘Toen sloot de HERE God de toegang tot de ark.’ God liet Noach niet

De daar aangegeven weelde, trots en het gevoel van veiligheid van Tyrus kan historisch niet worden terug- gelezen in de profetie van Jesaja, maar geeft wel een indruk wat er aan de

Hij laat zien dat het gezag van Jezus uitkomt in Zijn onderwijs en in Zijn macht over de boze geesten.. Jezus en Zijn metgezellen kwamen in

Koning Achaz en de Judeeërs kunnen gedacht hebben dat ze de juiste keuze maakten door op de koning van Assur te vertrouwen, maar de HERE voorzegt – door Jesaja – dat de