• No results found

[Uitzending nr.163: Leviticus 11:4 t/m 47]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending nr.163: Leviticus 11:4 t/m 47]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending nr.163: Leviticus 11:4 t/m 47]

In de vorige uitzending hebben gelezen dat de HERE aan het begin van Lev.11 Mozes en Aäron de opdracht geeft om te spreken tot het volk Israël. Het onderwerp waar ze het over moeten hebben is het eten van dieren. Het volk mag niet alle dieren eten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen reine en onreine dieren.

De eerste groep dieren die genoemd wordt, zijn de landdieren. God stelt vast welke levende wezens uit de landdieren gegeten mogen worden. Het zijn de dieren met gespleten hoeven die herkauwen. Er bestaan ook landdieren, die maar één van de twee kenmerken hebben en daarom mogen die niet worden gegeten.

Herkauwende landdieren met gespleten hoeven zijn per definitie planteneters. Er bestaan planteneters die niet voldoen aan het tweede kenmerk (gespleten hoeven).

Leviticus 11 vers 4 t/m 8:

Dat houdt in dat de volgende dieren niet mogen worden gegeten: de kameel (hij herkauwt wel, maar heeft geen gespleten hoeven), de klipdas (deze her- kauwt ook, maar heeft evenmin gespleten hoeven), de haas (die herkauwt ook, maar heeft ook geen gespleten hoeven), het zwijn (deze heeft wel gespleten hoeven, maar herkauwt niet). Al deze dieren moet u als onrein beschouwen.

Niemand mag hun vlees eten of hun kadavers aanraken, zij zijn verboden voedsel.

Het eerste dier is een kameel. Waarschijnlijk wordt de eenbultige kameel (of drome- daris) bedoeld, die vanouds in Arabië voorkwam. De tweebultige kameel komt vooral in later tijd voor. Een kameel heeft een maag met drie kamers en herkauwt zijn voedsel. Een kameel heeft kussenachtige voetzolen en elke poot heeft twee tenen.

Het dier heeft echter geen hoeven en geldt daarom als onrein en mag niet gegeten worden. Dezelfde regel geldt voor de klipdas: hoewel het dier zijn voedsel herkauwt, heeft het geen gespleten hoeven en is het onrein. De klipdas komt veel voor in de rotsachtige gebieden bij de Dode Zee en het Hermon gebergte (Ps.104; Spr.30). Een klipdas heeft geen hoeven, maar wel grote nagels. Het is geen herkauwer, maar lijkt er wel op, omdat het dier voortdurend met de kaken beweegt.

(2)

Een andere reden waarom de klipdas als herkauwer wordt aangeduid, is dat de maag uit twee compartimenten bestaat. Een kenmerk van een herkauwer is de aanwezigheid van meer dan één maag. Na de klipdas volgt de haas. Het dier herkauwt zijn voedsel, maar heeft geen zolen met gespleten hoeven en daarom is het dier onrein. De haas komt in Israël en omgeving voor in twee varianten. Het eerste type leeft in bosachtige onbewoonde gebieden, terwijl het tweede type in woeste en kale gebieden leeft. Op zichzelf genomen is ook de haas geen herkauwer in de strikte zin van het woord. Toch vertoont het dier overeenkomsten met de

herkauwer, omdat het zijn uitwerpselen opnieuw opeet, zodat de voedingstoffen optimaler verteerd worden. Na de haas volgt het zwijn. Het dier heeft wel gespleten hoeven, maar is geen herkauwer.

In vers 8 wordt met een afsluitende zin onderstreept dat kameel, klipdas, haas en zwijn niet gegeten mogen worden. Het verbod gaat nog verder: de Israëlieten mogen geen kadaver van een van deze dieren aanraken en als ze dit toch doen, raken ze besmet.Dit verbod moet praktische problemen hebben opgeleverd: wat moet een Israëliet bijvoorbeeld doen, wanneer zijn kameel sterft? Het dier moet opgeruimd worden. Het kan zijn dat men een tijdelijke onreinheid accepteert (vs.25). Een andere oplossing kan zijn dat het gebod alleen is gegeven met het oog op de

feesten. Het is onaanvaardbaar om in onreine toestand tot het heiligdom te naderen.

In ieder geval is aanraking van het karkas van een onrein dier voor degene die deelneemt aan de offerdienst strikt verboden.

Is het mogelijk iets te ontdekken over de achtergronden van het onderscheid tussen reine en onreine landdieren? Het herkauwen geldt als kenmerk van de planteneter.

Een ander aspect dat regelmatig terugkomt is het verbod om bloed te eten. In Lev.11 houdt dit ook in, dat vleeseters niet mogen worden gegeten. Vleeseters eten immers het bloed van andere dieren. Daarmee treedt een specifiek kenmerk van de spijs- wetten naar voren: aandacht voor het leven en weerzin tegen de dood. Het is ook aanwezig in het gebod alleen dieren met hoeven te eten, in het algemeen zijn dieren

(3)

Leviticus 11 vers 9 t/m 12:

Wat vis betreft, mag alles worden gegeten wat vinnen en schubben heeft Het maakt niet uit of ze in de rivier of in de zee zijn gevangen. Maar alle andere waterdieren zijn streng verboden voor u. Niemand mag hun vlees eten en hun kadavers moet u als weerzinwekkend beschouwen. Ik herhaal:

elk waterdier dat geen vinnen of schubben heeft, is voor u verboden voedsel.

Een volgende groep dieren die wordt behandeld, zijn de waterdieren. Net als bij de landdieren wordt eerst een algemene regel gesteld: vissen met vinnen en schubben zijn rein. De regels gelden zowel voor zoetwatervissen als voor zee- vissen. Vervolgens geeft de HERE aan welke waterdieren niet gegeten mogen worden: Maar alle andere waterdieren zijn streng verboden voor u. Dat wil zeggen alle waterdieren zonder vinnen en schubben. Hiertoe behoren katvissen, palingen, garnalen, kwallen, krabben enzovoort. Deze dieren moeten voor de Israëlieten een gruwel zijn en het is niet toegestaan het vlees van deze water- dieren te eten. In onze vertaling staat voor het woord ‘gruwel’: streng verboden.

In het Hebreeuws staat ‘gruwel’, een woord dat ook gebruikt wordt voor zaken die verband houden met afgoderij (Deut.29:17). Het gedeelte over de waterdieren wordt afgesloten met de herhaalde mededeling dat alles wat zonder vinnen of schubben in het water zwemt, een gruwel is voor de Israëlieten.

Het is opmerkelijk dat in dit gedeelte geen vissoorten zijn genoemd. De afwezig- heid van onderscheidingen tussen vissen kan verband houden met de onbekend- heid van de Israëlieten met onderscheidingen bij waterdieren. In het OT staan geen onderscheidingen tussen vissen. Er wordt gesproken de vissen en de grote zeedieren.

De Israëlieten haalde vis uit de Middellandse Zee, het meer van Galilea en de Jordaan. Vis speelde een grote rol in Israël. Eén van de poorten van Jeruzalem heet de Vispoort. Het was de poort waardoor de vis uit de Middellandse Zee de stad werd binnengebracht.

(4)

Aan het begin van het optreden van Jezus spelen vissers en visserij een belang- rijke rol. De eerste discipelen van de Here Jezus waren vissers. Jezus zei hen dat zij vissers van mensen zouden worden. Leviticus 11 vers 13 t/m 19:

Wat de vogels betreft, zijn dit de soorten die niet mogen worden gegeten:

de arend, de lammergier, de zeearend, de wouw, en alle soorten gieren, alle soorten raven, de struisvogel, de kat-uil, de meeuw, en alle soorten

sperwers, de steenuil, de aalscholver en de oehoe, de witte uil, de pelikaan, de aasgier, en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.

De verzen 11 t/m 19 hebben een andere opzet dan het voorgaande. Daar werd het gedeelte ingeleid met een vuistregel over reine dieren. De vuistregel is hier afwezig. Onmiddellijk worden de vogels genoemd, die niet mogen worden gegeten. Kenmerkend voor het geheel is dat de 20 opgesomde vogels, zelfs de laatste twee (hop en vleermuis), allen leven van aas of van levende prooi.

Daarvan geldt: de dieren eten het bloed van andere dieren. Het eten van bloed is iets dat de HERE niet wil. In de verzen 13 t/m 19 komen 20 vogels voor.

Waren bij de vissen uiterlijke verschillen de indicatie voor rein en onrein, bij de vogels zijn het hun eetgewoonten. De onreine vogels voeden zich met dode landdieren, gevogelte en vissen.

De namen zijn in de verschillende Bijbelvertalingen niet altijd gelijk maar er worden wel dezelfde dieren mee bedoeld. Als voorbeeld, de eerste vogel die wordt genoemd is de arend. In andere Bijbelvertalingen komen we benamingen tegen als: adelaar, vale gier of zelfs de monniksgier. Dat de genoemde vogels allemaal in Israël te vinden zijn is een bevestiging van het punt dat de wetten die de HERE via Mozes heeft gegeven speciaal bedoeld zijn voor het volk en het land Israël. De Israëlieten moeten verschil maken tussen rein en onrein.

Voor een gelovige is dat vandaag niet anders. Steeds moeten er beslissingen worden genomen over allerlei zaken in het leven van elke dag. Over je gedrag en je houding, hoe je zult reageren, wat je wel en niet zult doen. Thuis, op het werk, bij de studie, in relaties met familie, vrienden en kennissen en ook over God.

Een mens moet een beslissing nemen over het wel of niet aanvaarden van Jezus

(5)

Spreuken 14 vers 12 zegt: Soms denkt iemand op de goede weg te zijn, maar die blijkt naar de dood te voeren. Luisteraar, bent u op de goede weg?

Leviticus 11 vers 20 t/m 23:

Vliegende insecten met vier poten mogen niet worden gegeten, met uitzondering van hen die springen: dus wel alle soorten sprinkhanen, treksprinkhanen, veldsprinkhanen en kleine treksprinkhanen. Alle andere vliegende insecten met vier poten mogen absoluut niet worden gegeten.

In vers 20 krijgt nog een andere categorie dieren de aandacht: de insecten.

Dan gaat het niet om insecten in de wetenschappelijke zin van het woord. Nee, we moeten hier denken aan alles wat rondzwermt en krioelt. Het is alles wat in de zee, op het land en in de lucht rondzwermt. Tot deze categorie horen ook andere dieren dan insecten (bv: garnalen, die ook tot de vissen worden gerekend). Voor Israël ging het om alle kleine dieren die krioelen. In geval van vs.20 is het terecht om van vliegende insecten te spreken.

Het is juist dit rondzwermen en krioelen, dat op symbolische wijze uitdrukt wat in strijd is met de bedoeling van de HERE. Ten aanzien van het voedsel van Israël geeft de HERE de voorkeur aan dieren die zich doelgericht voortbewegen.

Krioelende dieren vallen daar buiten. Natuurlijk is het zo, dat de HERE deze dieren zelf gemaakt heeft en dat ze daarom niet verwerpelijk zijn. Wanneer de onreine dieren minderwaardig zouden zijn, zouden ze in het Nieuwe Testament niet rein zijn verklaard (Hand.10). Waarmee niet gezegd is dat de spijswetten voor Messiasbelijdende Joden zijn afgeschaft.

Wat met de verklaring ‘rein’ symbolisch wordt uitgedrukt, is de meest zuivere weergave van wat God wil. De norm is dat vogels twee poten en twee vleugels hebben. Een dergelijke lichaamsbouw veroorzaakt een duidelijke en doelgerichte voortbeweging. Landdieren hebben vier poten en vissen hebben vinnen en schubben. Insecten wijken van de bij de vogels gestelde norm af, doordat ze meer poten hebben en daarmee rondkrioelen. Om die reden zijn ze onrein. De sprinkhanen vormen een positieve uitzondering op deze regel.

(6)

De reden hiervoor is dat het dier boven zijn voeten dijen heeft, die tot doel hebben over de aarde te springen. De Masoreten en de oude vertalingen geven voor het woord ‘sprinkhaan’ de vertaling: ‘die dijen boven de voeten heeft’.

Daarmee vertoont de sprinkhaan overeenkomst met de vogel: hij heeft een paar poten om mee te springen en een paar vleugels. Dit betekent dat hij wel aan de gestelde normen voldoet en als een rein dier wordt beschouwd.

Na de regel over reine, vliegende insecten, worden vier groepen sprinkhanen genoemd. Om welke sprinkhanen het nu precies gaat is niet vast te stellen en daarom kunnen de laatste drie soorten het beste onvertaald worden gelaten. Het eerste type wordt wel als sprinkhaan vertaald, omdat dit woord voorkomt als algemene aanduiding voor de sprinkhaan. Van de sprinkhaan zijn 15.000 soorten bekend, waarvan er vele in het Midden-Oosten voorkomen. Alleen al in het

Akkadisch zijn 18 woorden voor sprinkhaan bekend en in het OT worden ook verschillende namen gebruikt. De variatie tussen de verschillende Nederlandse vertalingen geeft al aan dat er onduidelijkheid bestaat. In vers 23 wordt onder- streept dat alle andere insecten absoluut niet mogen worden gegeten.

Uit het NT weten we dat Johannes de Doper sprinkhanen en wilde honing at.

Leviticus 11 vers 24 t/m 28:

Ieder die hun dode lichamen aanraakt, is tot de avond onrein en moet on- middellijk zijn kleren wassen. Tot de avond blijft hij onrein. Onrein wordt ook ieder die in aanraking komt met dieren die wel gespleten, maar geen geheel doorkloofde hoeven hebben of die niet herkauwen. Zoolgangers mogen niet worden gegeten. Ieder die hun kadaver aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. Hij die het kadaver ook nog oppakt, moet direct zijn kleren wassen en blijft onrein tot de avond. Deze dieren zijn voor iedereen verboden.

Na de opsomming van de reine en onreine dieren zijn we nu gekomen bij een gedeelte over de verontreiniging, die ontstaat door aanraking van dode onreine dieren. Als eerste wordt uitgelegd hoe men moet omgaan met dode, onreine landdieren.

(7)

Om dode dieren af te voeren is het nodig om de dieren op te pakken. Wanneer dat is gebeurd, moet men de kleding wassen en blijft de betrokkene onrein tot de avond. Na de formulering van de algemene regel wordt nader uitgelegd welke dieren deze onreinheid veroorzaken. De eerste groep wordt gevormd door dieren die gespleten hoeven hebben en niet herkauwen: deze dieren zijn onrein en hun karkas mag niet worden aangeraakt. Wanneer dit toch gebeurt, is men onrein tot de avond. De tweede groep zijn de dieren die lopen op hun zolen. Het zijn dieren die geen hoeven hebben en daarom onrein zijn. Tot de zoolgangers kunnen wolven, hyena’s, beren, leeuwen, honden en katten gerekend worden. Iemand die het karkas van een dergelijk dier oppakt, is tot de avond onrein en moet zijn kleren wassen. Leviticus 11 vers 29 t/m 31:

Dit zijn de onreine soorten van de dieren die over de grond kruipen: de mol, de muis en alle soorten padden, de egel, de varaan, de hagedis, de slak en de kameleon. Ieder die hun dode lichamen aanraakt, zal tot de avond onrein zijn.

In een nieuw gedeelte komen kleine landdieren ter sprake die over de aarde kruipen. De dieren die tot deze groep behoren worden genoemd. Het zijn kleinere dieren die in de buurt van de tenten en huizen van de Israëlieten voor komen. Wie één van deze dieren (als ze dood zijn) aanraakt zal tot de avond onrein zijn.

Leviticus 11 vers 32 t/m 36:

Elk voorwerp waarop dat dode lichaam valt, elk houten of stoffen voorwerp, elk vel en elke zak, alles wat ermee in aanraking komt, moet in het water worden gelegd en zal tot de avond onrein zijn. Daarna mag het weer worden gebruikt. Als zo’n dier in een stenen pot valt, is de inhoud onrein en moet de pot worden stukgeslagen. Als het water waarmee het onreine voorwerp is afgewassen, in aanraking komt met voedsel, is dat ook allemaal onrein. Elke drank die in de onreine pot zit, zal ook onrein zijn.

Als het lichaam van zo’n dier in aanraking komt met een stenen oven, is deze onrein en moet hij worden afgebroken. Als het lichaam in een bron valt of in een volle waterbak, is dat water niet onrein. Degene die het lichaam eruit haalt, is echter wèl onrein.

(8)

De genoemde dieren besmetten niet alleen personen, maar wanneer het karkas op bepaalde voorwerpen valt, worden die voorwerpen ook onrein. Het is opmerkelijk te zien welke materialen genoemd worden: hout, textiel en huid. De materialen zijn poreus en kunnen ontsmet worden door ze in water te leggen. Wel moet men er dan rekening mee houden dat ze tot de avond onrein zijn en daarom niet gebruikt mogen worden.

Anders is het met een aarden vat, waarin het dode lichaam van een van de

genoemde dieren valt. Een dergelijk voorwerp moet worden vernietigd. Maar dat is nog niet alles: ook de inhoud van het vat moet worden weggegooid, want ook die is besmet geraakt. Wanneer eten is klaargemaakt met water uit een dergelijk besmet vat, is het voedsel ook onrein geworden. Dezelfde verontreiniging als bij water is aanwezig bij andere dranken: wanneer een dood onrein dier erin valt, is de drank besmet en kan niet worden gedronken. Hetzelfde besmettingsgevaar bestaat bij een van klei gemaakte bakoven of bij een kooktoestel.

Het is anders, wanneer een dood onrein dier in een put of waterreservoir valt. Dan blijft het water in de put of het waterreservoir rein. Waarschijnlijk is deze uitzonde- ringsregel ingesteld uit praktische overwegingen. Het moet regelmatig gebeurd zijn dat kleine onreine dieren in een put of waterreservoir vallen. Wanneer de put in dat geval onrein wordt, is er geen water meer. Uit deze regel wordt duidelijk dat de uitvoering van de wet een haalbare zaak moet zijn. Vers 36 geeft aan dat degene die het dode dier uit de put of het waterreservoir haalt wel onrein is.

Leviticus 11 vers 37 en 38:

Als het dode lichaam in aanraking komt met zaaizaad, zal het niet onrein zijn.

Maar als het zaad vochtig is en het lichaam komt ermee in aanraking, dan is het zaad wel onrein.

Een situatie, vergelijkbaar met de put of het waterreservoir, zien we bij zaad dat in de grond gezaaid is: wanneer een dood, onrein dier, voorafgaande aan de irrigatie, daarop valt, blijft het gezaaide graan rein. Anders is het, wanneer irrigatie van het bezaaide veld heeft plaatsgevonden en er dan een dood dier op valt: in dat geval wordt het gezaaide zaad onrein. In het eerste geval is de graankorrel nog afgeslo-

(9)

Daardoor kan de onreinheid van het kadaver niet binnendringen. Na de irrigatie is het zaad ontkiemd en wordt het vatbaar voor verontreiniging en is het zaad wel onrein. Leviticus 11 vers 39 t/m 47:

Als een dier dat mag worden gegeten, dood gevonden wordt, is ieder die het kadaver aanraakt tot de avond onrein. Degene die het vlees eet of het kadaver aanraakt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond.

Kruipende dieren mogen niet worden gegeten. Daartoe behoren de reptielen die zich op hun buik voortbewegen en de kruipende dieren met poten. Geen enkel kruipend dier met vier of meer poten mag worden gegeten, want het is onrein. Verontreinig uzelf niet met deze dieren, opdat u niet onrein wordt.

Ik ben de HERE, uw God. Heilig u en wees heilig, want Ik ben Heilig, daarom moet u óók heilig zijn en mag u zich niet verontreinigen met één van deze kruipende dieren. Want Ik ben de HERE, die u uit Egypte heeft geleid om uw God te zijn. Daarom moet u heilig zijn , omdat Ik heilig ben.

Dit zijn de wetten aangaande het vee, de vogels, de waterdieren en de dieren die over de grond kruipen. Deze wetten maken het onderscheid duidelijk tussen rein en onrein, tussen wat wel en wat niet mag worden gegeten.

Luisteraar, u moet de beslissing nemen of u in deze verontreinigde wereld Gods weg wilt gaan en Hem gelooft op Zijn Woord. Zijn Woord maakt (ook vandaag) het onderscheid duidelijk tussen rein en onrein, tussen wat u geestelijk gezien wel en wat u beter niet kunt eten.

In de volgende uitzending lezen en bespreken we Lev.12:1 t/m 8.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het verdriet van Paulus wordt in eerste instantie niet veroorzaakt door het feit dat de Joden zijn volksgenoten zijn, maar doordat de HERE Zich aan de Israëlieten heeft

Als een mens tot berouw en inkeer komt en de HERE zoekt met heel zijn hart, dan zal de HERE hem niet doen naar zijn over- tredingen, maar naar Gods genade, want Hij is genadig en

Op beeldende wijze karakteriseert vers 4 het optreden van de twee getuigen die in vers 3 werden geïntroduceerd, het wordt ingeleid met de woorden ‘deze… zijn de twee olijfbomen en

Nadat de Heiland de vrouw had gezegd dat er een tijd komt waarop er niet meer gekozen hoeft te worden tussen de Gerizim en Jeruzalem, vertelt Hij haar in vers 23 dat die tijd nu

Ze moeten worden verwisseld op de sabbat en het oude brood mag worden gegeten door Aäron en zijn zonen, op een heilige plaats.. In dit verband wijs ik op de geschiedenis

God heeft ons niet tot losbandigheid geroepen, maar tot een leven dat Hem is toegewijd (1 Thess.4:4 t/m 7). En in Efeziërs 4:17 t/m 19: Ik zeg u dit met nadruk en ik spreek namens de

De woorden ‘deze heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus betekent in vers 2 niet het getuigenis aangaande Jezus Christus, maar het getuigenis

En bij alle vragen die daarbij ook onbeantwoord zullen blijven, is het einddoel niet onduidelijk: de heilige Stad, een nieuw Jeruzalem, waar geen apart huis van de HERE meer