• No results found

[Uitzending 195: Lucas 11:1 t/m 53]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 195: Lucas 11:1 t/m 53]"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 195: Lucas 11:1 t/m 53]

In Lucas 11 worden drie gedeelte weergegeven die gaan over het bidden.

Het eerste gedeelte gaat over het ‘Onze Vader’. Lucas 11 vers 1 t/m 4:

Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij daarmee op- hield, kwam één van Zijn leerlingen bij Hem en vroeg: Here, wilt U ons leren bidden? Johannes de Doper heeft het zijn leerlingen ook geleerd.

Jezus zei: Als u bidt, zeg dan: Onze Vader in de hemel, laat Uw naam alle eer ontvangen. Laat Uw koninkrijk komen. Geef ons elke dag opnieuw het voedsel dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze zonden, want wij vergeven ook de mensen die ons iets hebben aangedaan, en breng ons niet in beproeving.

Lucas laat in het midden waar en wanneer de Here Jezus precies aan het bidden was en ook wie van de leerlingen precies de vraag stelt. Lucas bena- drukt (meer dan de andere evangelisten) dat in het leven van Jezus het gebed een belangrijke plaats innam. Dat moet op de leerlingen zeker een diepe in- druk hebben gemaakt. Als iemand hun kon leren bidden, was het Jezus wel!

Het was ook onder de rabbijnen niet ongebruikelijk om leerlingen, naast de in de eredienst gangbare gebeden, ook eigen gebeden te leren. Vaak waren dat gebeden die heel specifiek waren gericht op de noden en behoeften van de eigen groep. Ook Johannes de Doper had zijn leerlingen gebeden aangeleerd.

De vraag van de leerling: Here, wilt U ons leren bidden?, is dan ook niet zo- zeer een erkenning van eigen onkunde om te bidden, maar de vraag naar een concreet gebed waarin het nieuwe en unieke van Jezus en Zijn werk tot uit- drukking komt.

Ik wil nog wat dieper in gaan op het Onze Vader. Laat Uw naam alle eer ont- vangen betekent dat een gelovige de heilige Naam van God eer geeft en graag wil eren. Laat Uw koninkrijk komen betekent dat we bidden dat Gods wil op aarde wordt gedaan. Dat betekent dat een gelovige bidt dat de HERE het kwade wil neerslaan en doet verdwijnen en het goede wil geven en oprich- ten. Voor een gelovige betekent dit persoonlijk dat hij of zij het verlangen heeft om Gods wil te doen. Het is zonder inhoud en nutteloos om de woorden van het Onze Vader in de mond te nemen zonder het echt te menen.

(2)

Het feit dat het gebed begint met onze Vader in de hemel laat zien dat het een gebed is voor een gelovige, die de Here God heeft leren kennen als Va- der in de hemel. Het is niet voor ongelovigen die niet zijn gered. Mogen on- gelovigen niet bidden? Natuurlijk wel! Maar hun gebed begint niet met onze Vader. Wat kan een ongered mens dan bidden? Het staat in Lucas 18 vers 13: God, ik ben een zondaar. Wilt u mij in genade aannemen? Het kan nog eenvoudiger. U mag er van uit gaan dat de HERE genadig is en ook in staat u genade te verlenen. Zelfs als u (in een gebed) geen woord kunt uitbrengen maar tot de HERE gaat in een stil gebed dan is Zijn genade genoeg om u te redden. Maar, als u tot God gaat moet u geloven dat Hij bestaat en een belo- ner is van wie Hem ernstig zoeken. Luisteraar, de HERE wil echt niet dat u verloren gaat maar dat u Hem erkent als de God van uw leven. Hij wil het al- leen uit uw eigen mond horen.

Misschien kent u dat oude psalmversje wel, uit de berijmde Psalm 81:12, Opent uwen mond, eist van Mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond; al wat u ontbreekt schenk Ik, zo gij ’t smeekt, mild en overvloedig.

Een ander deel van het Onze Vader gaat over zaken die ons lichaam nodig heeft. Geef ons elke dag opnieuw het voedsel dat wij nodig hebben.

Daarna volgt het gebed om vergeving te ontvangen maar ook om vergeving te schenken. Vergeef ons de zonden die wij hebben gedaan. Want wij ver- geven ook de mensen die ons iets hebben aangedaan.

Ik denk dat dit voor ons mensen een moeilijk punt is. Zowel het ‘vragen’ als het ‘geven’ komt er bij een mens niet gemakkelijk uit. Kan een mens wel aan deze norm voldoen? Vergeeft u iedereen? De HERE wil dat we anderen ver- geven. In Efeziërs 4:32 staat: Vermijd alles wat slecht is. Wees in plaats daarvan vriendelijk en liefdevol voor elkaar. Vergeef elkaar, zoals God uw zonden heeft vergeven om wat Christus voor u deed.

Over het gebed en bidden kan een mens nooit teveel leren. De volgende gelij- kenis vinden we alleen in het Lucas evangelie.

Lucas 11 vers 5 t/m 7:

Jezus leerde hun nog meer over het gebed. Stel dat je midden in de nacht naar een vriend gaat om drie broden te lenen. Je maakt hem wak- ker en zegt: Er is een vriend bij ons aangekomen.

(3)

Hij heeft een hele reis achter de rug. En nu heb ik niets voor hem te eten.

De man roept vanuit zijn slaapkamer: Laat me nou toch slapen! De deur is op slot en we liggen allemaal in bed! Ik kom er nu niet uit om je te hel- pen.

Jezus begint de gelijkenis met een niet ongewone gebeurtenis voor Zijn leer- lingen: iemand die zijn vriend om een brood vraagt omdat hij een onverwachte gast op bezoek heeft gekregen en niets in huis heeft om hem voor te zetten.

Drie broden is voldoende om een gast een maaltijd voor te zetten. Dat dit

‘midden in de nacht’ gebeurt, geeft de urgentie van het verzoek aan. Iemand gaat immers niet zomaar in het holst van de nacht bij een vriend iets te eten halen! Met het oog op de hitte overdag was het in het Oosten niet ongewoon om ’s nachts te reizen. Omdat de gastvrijheid in het Oosten hoog in het vaan- del stond, was het ondenkbaar dat een gastheer niet alle mogelijke moeite in het werk zou stellen om zijn gast op gepaste wijze te onthalen. Aangezien hij- zelf niets in huis heeft om hem voor te zetten en het nacht is, blijft hem niets anders over dan om een beroep te doen op een vriend. Het verzoek van de vriend komt op dit uur van de nacht natuurlijk hoogst ongelegen. De man lijkt dan ook niet bereid om zijn vriend te helpen. Het openen van de (met een dwarsbalk vergrendelde) deur kostte nogal wat moeite en zou nogal wat la- waai veroorzaken, waardoor de andere huisgenoten, die vermoedelijk in één en dezelfde ruimte sliepen, zeker ook in hun nachtrust gestoord zouden wor- den. Lucas 11 vers 8:

Ik verzeker jullie, ook als hij niet opstaat vanwege jullie vriendschap, dan zou hij opstaan vanuit zijn schaamteloosheid en je alles geven wat je nodig hebt.

De weigering van de vriend is in werkelijkheid ondenkbaar. Want hoe ongele- gen een dergelijke vraag ook komt, uiteindelijk zal de man krijgen waar hij om vraagt. Ook al geeft de uit zijn slaap gewekte vriend het hem dan niet uit vriendschap, dan toch om van het gezeur af te zijn, d.w.z. vanwege de op- dringerigheid van de vrager, in het besef dat hij vroeg of laat toch op zijn ver- zoek in moet gaan, wil hij van hem afkomen.

Waar het in deze gelijkenis om gaat, is niet het motief van de gebedsverho- ring, ook niet om de volharding waarmee het gebed gepaard moet gaan. Het gaat om de zekerheid van gebedsverhoring.

(4)

Een echte vriend zal geen moment twijfelen om zijn vriend te hulp te komen en hem geen moment laten wachten. De onuitgesproken toepassing van deze gelijkenis is dan: Hoeveel temeer mag een gelovige dan rekenen op de hulp van de Here God, de Vader in de hemel, Die niets liever wil dan het gebed van Zijn kinderen verhoren.

Lucas 11 vers 9 en 10:

Luister, zo gaat het ook bij het bidden. Vraag en je zult ontvangen. Zoek en je zult vinden. Klop en de deuren zullen voor je opengaan. Want ieder die bidt, ontvangt. Wie zoekt, vindt. En voor wie klopt, gaat de deur open.

Denkt u echt dat God slaapt? Gelooft u dat de HERE uw gebeden niet wil be- antwoorden? De HERE zal de gebeden van Zijn kinderen beantwoorden. Het is wel mogelijk dat een mens niet tevreden is met Gods antwoord. Immers, de antwoorden kunnen zijn: ja, nee en even wachten. De HERE wil onze gebe- den beantwoorden maar dan moeten wij geen geestelijke belletjetrekkers zijn.

Daar bedoel ik mee: wel iets vragen maar niet wachten op een antwoord.

In Jesaja 65 vers 24 staat: Voordat zij Mij roepen, zal Ik hun al antwoord geven. Terwijl zij nog tegen Mij praten over wat zij nodig hebben, zal Ik al beginnen hun gebeden te verhoren!

En als een mens iets heeft gebeden en het is niet gebeurd? Dan moeten we toegeven dat de HERE ‘nee’ heeft gezegd. Dat is meestal niet het eerste dat we zeggen. Nee, het eerste roept een mens dat God hem of haar in de steek heeft gelaten. Maar later schaam je je er over en moet je de HERE om verge- ving vragen. Hij liet niet in de steek. Hij wist wat voor u, jou en mij het beste was. Hij had iets veel beters in petto. Dan dankt een mens de HERE ook voor de keren dat Hij ‘nee’ zei. God slaapt niet. De deur staat wijd open en Hij zegt:

Klop, zoek en vraag. Breng alles in gebed naar de HERE en Hij zal u het beste geven. Lucas 11 vers 11 t/m 13:

Velen van jullie hebben kinderen. Als je zoon je om een vis vraagt, geef je hem dan een slang?

Of als hij om een ei vraagt, geef je hem dan een schorpioen? Natuurlijk niet! Dus, al ben je slecht, je geeft je kinderen toch wat zij nodig hebben.

Hoeveel te meer zal je hemelse Vader de Heilige Geest geven aan wie Hem daarom vragen?

(5)

Voortbouwend op de belofte dát God gebeden verhoort, gaat het in de verzen 11 t/m 13 om de manier waaróp Hij dat doet. Aan de hand van een drietal vergelijkingen (een brood en een steen; een vis en een slang; een ei en een schorpioen) maakt Jezus duidelijk dat wie zich in gebed tot God wendt, niet beschaamd zal uitkomen.

Wat op het gewone menselijke vlak al vanzelfsprekend is, is nog vanzelfspre- kender bij de Here God. Zo’n manier van redeneren was ook onder de rabbij- nen gebruikelijk. Uitgaande van een vaststaand feit paste men dit feit in abso- lute zin op God toe. Vers 13 is bij Lucas anders dan bij Mattheüs. In Mattheüs 7 vers 11 lezen we: Hoeveel te meer zal uw hemelse Vader het goede ge- ven wie Hem erom vragen? In plaats daarvan is er bij Lucas (heel concreet) sprake van het gebed om de Heilige Geest. Met het oog op de situatie van de leerlingen van Jezus is dat begrijpelijk. De Heilige Geest is de goede Gave bij uitstek. Na het heengaan van de Here Jezus zullen de discipelen de Heilige Geest absoluut nodig hebben om in de sporen van hun Meester te gaan en te blijven.

Lucas 11 vers 14 en 15:

Op een keer verjoeg Jezus een boze geest uit iemand die niet kon spre- ken. Zodra de geest weg was, begon de man te praten. De mensen ston- den perplex. Maar sommigen zeiden: Geen wonder dat Hij boze geesten kan wegjagen. Hun leider Beëlzebul heeft Hem die macht gegeven.

Dát er een wonder heeft plaatsgevonden en Jezus de man werkelijk van de boze geest bevrijd heeft, wordt door geen van de omstanders ontkend.

De feiten spraken wat dat betreft duidelijke taal. Maar over de vraag hoe Jezus tot een dergelijke machtsdaad in staat was zijn de meningen verdeeld.

Een aantal van hen heeft daarover een uitgesproken mening.

Volgens Matth.12 waren het de Farizeeën en Marcus 3 spreekt over de Bij- belgeleerden uit Jeruzalem. Zij zeiden dat Jezus die macht van ‘Beëlzebul had ontvangen, de leider van de boze geesten’, d.w.z. van satan zelf.

De Joodse leiders konden het bestaan van Jezus’ wonderen niet ontkennen, zij zagen ze voor hun ogen gebeuren. Sommigen verklaarden de wonderen op de laagste en meest godslasterlijke manier. Ze ontkenden niet dat ze plaats vonden, maar zeiden dat ze door de kracht van de duivel gebeurden.

Lucas 11 vers 16 t/m 19:

(6)

Anderen zeiden dat Hij maar eens moest bewijzen dat Hij de Christus was en zij probeerden Hem over te halen een teken uit de hemel te doen.

Hij wist wel wat in hen omging. Een land waar burgeroorlog is, verwoest zichzelf, zei Hij.

Een gezin waar altijd ruzie is, valt uiteen. Als het waar is wat jullie zeg- gen, dan vecht de duivel tegen zichzelf. Hoe kan zijn koninkrijk dan blij- ven bestaan? Als Beëlzebul Mij de macht geeft boze geesten te verjagen, hoe staat het dan met uw eigen volgelingen? In wiens naam verjagen zij boze geesten? Zij zullen over u oordelen!

De vergelijking met een burgeroorlog maakt duidelijk dat de kritiek van Jezus’

tegenstanders volstrekt ongerijmd is. Wanneer Jezus de duivelen niet in Gods kracht uitwerpt, waarom zouden hun eigen mensen dat dan wel doen? De conclusie moet wel zijn dat ze met twee maten meten. Om die reden kan een veroordeling van het onrecht dat Jezus door de Farizeeën aangedaan wordt niet uitblijven. Op de dag van het oordeel zullen hun eigen zonen het over- tuigend bewijs zijn van hun schuld.

Lucas 11 vers 20:

Maar als Ik door de kracht van God boze geesten verjaag, is dat een teken dat het Koninkrijk van God gekomen is.

Het Messiaanse rijk is dan nog wel niet aangebroken, maar God is de afreke- ning met satan al wel begonnen. Dat God werkelijk Zijn macht uitoefent, blijkt concreet uit het verslaan van satans onderdanen.

Lucas 11 vers 21 en 22:

Zolang iemand goed bewapend is en zijn terrein streng bewaakt, hoeft hij zich niet ongerust te maken. Maar als er iemand op hem afkomt die ster- ker is en hem overwint, dan neemt die ander hem zijn wapens af waar hij op vertrouwde, en geeft zijn buit aan anderen.

Tot Jezus’ komst had satan in een bepaald opzicht vrij spel, omdat er niemand was die hem zijn macht betwistte of iets tegen hem kon ondernemen.

De achtergrond van deze gelijkenis is Jes.49, met dien verstande dat wat daar van de Here God gezegd wordt nu op de Messias wordt betrokken en in Hem zijn vervulling vindt.

(7)

Lucas 11 vers 24 t/m 26:

Als een boze geest uit iemand is weggegaan, zwerft hij door dorre stre- ken op zoek naar rust. Maar hij vindt geen rust en besluit naar die per- soon terug te gaan. Als hij daar aankomt, ziet hij dat zijn oude woning helemaal schoongemaakt en op orde is. Dan haalt hij zeven andere gees- ten, die nog slechter zijn dan hijzelf. En met z’n allen trekken ze erin en gaan daar wonen. Zo iemand is er daarna nog veel erger aan toe dan daarvoor.

Deze verzen zijn in eerste instantie een waarschuwing aan het adres van al diegenen die zich buiten Jezus om bezighouden met het uitdrijven van boze geesten, maar ook de eigen leerlingen van Jezus zullen deze les ter harte moeten nemen. Gaat het uitdrijven van een boze geest niet gepaard met maatregelen die zijn terugkeer verhinderen (en wel concreet door de inwoning van de Heilige Geest), dan kan de bevrijding wel eens een averechts effect hebben.

In de verzen 29 t/m 32 dringen de tegenstanders steeds meer op. Zij vragen een bewijs van Jezus’ geloofwaardigheid. Het antwoord van de Here Jezus is:

het enige bewijs dat zij zullen krijgen, is het teken van Jona (vs.29). Net zo als Jona zelf het teken was dat de HERE hem naar Ninevé had gezonden.

Zijn redding uit de buik van de vis was een wonder en bevestigde ook de in- woners van Ninevé dat zijn boodschap van God kwam. Zo zal de HERE ook voor de tijdgenoten van Jezus het bewijs leveren dat de HERE, Jezus heeft gezonden. Dat teken is de opstanding van Jezus Christus.

De inwoners van Ninevé ontvingen Jona en zijn prediking na zijn wonderbaar- lijke uitredding en zij bekeerden zich. De daden van het volk Israël, plaatst hen in een veel slechtere positie, zij herkennen en aanvaarden de Messias niet en hebben zich niet bekeerd.

In de verzen 33 t/m 36 gaat het over de lamp van het lichaam. Jezus zegt:

Het oog is de lamp van het lichaam. Als uw oog open en gezond is, leeft u in het licht. Maar als uw oog verduisterd is, leeft u in het donker.

De Heiland vergelijkt Zichzelf met een lamp. Het is Gods bedoeling met de komst van Christus om licht te verspreiden. Dat dit niet door iedereen gezien wordt, is niet omdat het licht voor sommigen verborgen wordt gehouden, maar omdat zij ‘buiten’ staan.

(8)

Alleen zij die ingaan op de verkondiging van Jezus kunnen het licht zien. Voor hen is een teken niet nodig. Zij geloven de HERE op Zijn Woord.

Het is niet Gods schuld dat mensen die Jezus’ wonderen wel zien maar des- ondanks toch niet in Hem geloven. Het is hun eigen schuld omdat hun oog onzuiver is. Hun hart is niet ontvankelijk, omdat hun motieven onzuiver zijn.

De vragen van de geestelijke leiders werden gesteld om Hem op de proef te stellen en onderuit te halen.

In de verzen 37 t/m 54 spreekt de Heiland het ‘wee u‘ uit over de Farizeeën en Bijbelgeleerden. De aanleiding is een uitnodiging van een Farizeeër voor een maaltijd in zijn huis. Naar aanleiding van een klein incident (het negeren van de rituele reiniging voor de maaltijd) waarop de gastheer verbaasd reageert, komt Jezus tot een heftige veroordeling van de huichelachtige praktijken van de Farizeeën. Zij streven naar volstrekte reinheid. Maar, zegt Jezus, jullie rei- nigen wel de uiterlijke dingen, tot zelfs aan de buitenkant van de bekers toe, maar laten het belangrijkste na: je eigen hart. Dat hart is vol boosheid en roof.

Jezus zei tegen hem: Jullie Farizeeërs wassen alleen de buitenkant. Maar van binnen zijn jullie nog vuil, vol hebzucht en boosaardigheid. Dwazen!

Heeft God niet de buiten- én de binnenkant gemaakt? (Luc.11:39 en 40) U denkt er niet aan rechtvaardig te zijn en God lief te hebben. En daar komt het nu op aan.

Slecht bent u, Bijbelgeleerden! U houdt de sleutel tot de ware kennis voor de mensen verborgen. U hebt zelf de deur daartoe niet geopend en u houdt ook anderen tegen binnen te gaan.

De Farizeeën en Bijbelgeleerden waren woedend. Van die tijd af begon- nen ze Hem strikvragen te stellen om te proberen hem op een of ander woord te vangen (Luc.11:52 t/m 54).

In de volgende uitzending lezen we Lucas 12:1 t/m 59.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant

vergiffenis aan mensen die zwak zijn, laat mij hoop geven aan die niet meer hoopt, geloof aan wie twijfelt;. laat mij licht brengen waar duister is en vreugde waar mensen

Zie, Hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, speurend door de spijlen.’ Deze verzen geven een dynami- sche beschrijving van de bruid, dat haar geliefde komt..

Het is daarbij niet voldoende, dat iets goed is in de ogen van de mensen, het moet ook aangenaam voor God zijn, d.w.z.. het moet voldoen aan

De woorden ‘deze heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus betekent in vers 2 niet het getuigenis aangaande Jezus Christus, maar het getuigenis

Als motief voor Zijn waardeoordeel over de beheerder voerde Jezus tegen- over Zijn leerlingen aan, dat de kinderen van deze wereld onderling met meer overleg te werk gaan dan

Dat deze dingen wel moeten gebeuren, betekent dat ook deze de gebeurte- nissen niet buiten de HERE God omgaan, maar een plaats hebben in Zijn plan.. De HERE heeft het verloop van

Na de introductie op het Bijbelboek Jesaja - in de vorige uitzending - is nu het moment aangebroken om in Jesaja te gaan lezen. Bij de introductie is ook een indeling van