• No results found

[Uitzending 1261: Openbaring 11:3 t/m 10]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 1261: Openbaring 11:3 t/m 10]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 1261: Openbaring 11:3 t/m 10]

In de vorige uitzending hebben we de eerste twee verzen van Openbaring 11 al gelezen, deze uitzending willen we er graag mee beginnen. Openbaring 11 vers 1 en 2: Ik kreeg een rietstengel als meetlat en er werd tegen mij ge- zegd: Sta op, meet de tempel van God op en het altaar dat erin staat, en tel de mensen die Hem daar aanbidden. Maar meet het plein voor de tempel niet op, want dat is voor de vreemde volken bestemd. Zij zullen de heilige stad tweeënveertig maanden lang vertrappen. Openbaring 11 volgt zonder onderbreking direct op Openbaring 10. Voortbouwend op het voorgaande gaat het in hoofdstuk 11 om het profetisch handelen en spreken van de twee getuigen. Johannes ziet in de geest een nieuw gezicht of visioen waarin het, net als het voorgaande, over getuigen gaat. In verband daarmee ontvangt hij eerst een rietstengel als meetlat. Met deze meetlat moet hij ‘in de geest’ de tempel opmeten en het altaar dat erin staat. Dat is de binnen- ste voorhof van de oorspronkelijke tempel in Jeruzalem (1Kon.6:36). Daarbij gaat om het afbakenen van het genoemde gedeelte. Maar, welke tempel moet Johannes meten? De tempel in Jeruzalem? Die was al in het jaar 70 n.Chr.

door de Romeinen verwoest en bestond niet meer. Bovendien had die tempel toen al zijn functie verloren. Het voorhangsel was immers gescheurd toen de Here Jezus aan het kruis stierf. Daarom is dit visioen geen aankondiging van de verwoesting van de tempel door de Romeinen en verwijst daar ook niet naar. We moeten eerder denken aan de christelijke gemeente als tempel van God (Openb.3:12;1Petr.2:5). In het OT hadden alleen de priesters toegang tot de binnenste voorhof. Nu zijn, in Christus, alle gelovigen priesters voor God (1Petr.2:9). De christelijke gemeente is de voorhof waar de eredienst plaats- vindt (Openb.7:15-18). Op deze manier bakent Johannes de gemeente van Christus symbolisch af. Daar is het veilig, erbuiten niet. Daarmee loopt parallel wat we in Openbaring 7 hebben gelezen over de verzegeling van de gelovi- gen. De gemeente van Christus bestaat uit gelovige Joden die Christus belij- den, alsook uit gelovigen van niet-Joodse afkomst. In dit verband heeft ‘me- ten’, gezien de overeenkomst met Zacharia 2, een positieve betekenis: God wil het tempelhuis, de heilige voorhof en de gelovigen in Zijn zorg opnemen en beschermen.

(2)

dat is voor de vreemde volken bestemd. Zij zullen de heilige stad twee- enveertig maanden lang vertrappen. De voorhof buiten de tempel moet Jo- hannes niet meten. Die is aan de ongelovigen prijsgegeven. Zij zullen de hei- lige stad tweeënveertig maanden lang vertrappen. Het getal 42 is ontleend aan Daniël 12:7. Het lijden van het heilige volk van God is niet eindeloos, maar beperkt van duur.

In de vorige uitzending zagen we al dat het woord ‘vertrappen’ ook voorkomt in Jesaja 63 (vs.18) en Daniël 8 (vs.13), en in de woorden van de Here Jezus Christus in Lucas 21 (vs.24). De woorden duiden op het ontwijden en plunde- ren van de stad Jeruzalem door vreemde volken. Maar de macht van de vreemde volken is beperkt. Niet alleen tot het terrein buiten de tempel, maar ook in de tijd die hun wordt gegeven. De tijdsduur van 42 maanden (Openb.13 :5), is 3½ jaar, maar ook 1260 dagen. Het is een korte, beperkte periode van grote verdrukking tijdens de regering van de antichrist (Openb.13:5;7:14) in de eindtijd waarin het kwaad het voor het zeggen zal hebben op aarde. Het gelo- vig overblijfsel in Israël zal hierdoor wel bedreigd, maar niet getroffen worden (Openb.12:6).

Openbaring 11 vers 3: Dan zal Ik Mijn twee getuigen sturen. Zij zullen rouwkleren dragen en tijdens die twaalfhonderdzestig dagen zeggen wat Ik hun opdraag. Het nu volgende gedeelte beschrijft geen visioen van Johan- nes, zoals het grootste gedeelte van het Bijbelboek Openbaring dat doet. Het is een profetie, waarin de HERE Zelf het optreden van twee bijzondere getui- gen aankondigt. Anders dan in de beide vorige verzen is het in vers 3 duidelijk dat God of Christus de spreker is, want er wordt gesproken over ‘Ik zal Mijn twee getuigen sturen’. Bij het woord ‘sturen’ kunnen we denken aan ‘op- dracht geven’. De zin is in de Griekse tekst niet compleet. De twee getuigen worden in de volgende verzen nog verder aan de hoorders en lezers voorge- steld. Hun optreden wordt beschreven op een wijze die herinnert aan de profe- ten Mozes en Elia (vs.5-6). In de Bijbel is twee het aantal personen dat mini- maal nodig is voor een betrouwbaar getuigenis (Deutr.17:6;19:15;Matth.18:16;

Joh.5:31-32;8:17). De inhoud van het getuigenis, de profetie, van de twee ge- tuigen wordt nergens precies aangegeven.

(3)

In Openb.11:3 lezen we in de Griekse tekst:En Ik zal Mijn twee getuigen opdracht geven om, met zakken bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. Het bekleden met zakken betekent: ‘zij zullen rouwkle- ren dragen’ (Jona 3:5-8; Matth.11:21). Als we aannemen dat de kleding van de getuigen iets zegt over hun boodschap, betekent dit dat zij oordelen aan- kondigen. Maar uit het feit dat in vers 8 Jezus ‘hun Heer’ wordt genoemd, zouden we kunnen opmaken dat zij ook getuigen over de Here Jezus. Ook op andere plaatsten in het Bijbelboek Openbaring wordt gesproken over getuigen of vertellen over God en Jezus Christus (Openb.1:2,9; 12:17; 17:6; 19:10).

Zodoende is het aannemelijk dat de twee getuigen spreken over Jezus Christus en de naderende komst van de ‘Grote dag van de HERE’. Maar in Openb.11:3 ligt de nadruk eerder op hun optreden dan op de inhoud van hun getuigenis.

De periode van 1260 dagen in vers 3 is dezelfde als de 42 maanden uit vers 2. Een overeenkomst die een duidelijke verbinding vormt tussen beide verzen, en daarmee tussen de verzen 1 en 2 en 3 t/m 14. Dit houdt in dat de twee bij- zondere getuigen zullen optreden in dezelfde periode waarin de vreemde volken Jeruzalem bezetten en de gelovigen in Israël ernstig zullen worden bedreigd. Om deze reden en omdat we in vers 8 lezen dat hun lijken drieën- halve dag op straat blijven liggen in de grote stad, in Jeruzalem. Dat het Jeruzalem is blijkt uit de woorden die in vers 8 worden toegevoegd, namelijk:

de grote stad die symbolisch Sodom en Egypte heet, de stad waar ook hun Heer gekruisigd is.

Openbaring 11 vers 4: Deze twee getuigen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die voor de Here van de hele aarde staan. Op beeldende wijze karakteriseert vers 4 het optreden van de twee getuigen die in vers 3 werden geïntroduceerd, het wordt ingeleid met de woorden ‘deze… zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die voor de Here van de hele aar- de staan’. Blijkens de woorden ‘die voor de Here van de hele aarde staan’

is in vers 4 niet meer God Zelf aan het woord, maar Johannes, zoals dat bij- voorbeeld ook het geval is in Openb.4:5, 5:8 en 14:4. Het beeld van de olijf-

(4)

aan Zacharia 4 en wordt, blijkens het gebruik van het lidwoord, bekend veron- dersteld bij de lezers en hoorders van het Bijbelboek Openbaring.

We lezen in Zacharia 4 vers 3: En ik zie twee olijfbomen staan aan weers- zijden van het reservoir. En in Zacharia 4 vers 11 lezen we de vraag van Za- charia: Toen vroeg ik de engel: Wat betekenen die twee olijfbomen aan weerszijden van de kandelaar? En in Zacharia 4 vers 14 geeft de engel als antwoord: Zij stellen de twee gezalfden voor die vóór de HERE van de he- le aarde staan. Deze verwijzing kenmerkt de getuigen uit Openb.11:3 als ‘ge- zalfden’, dat wil zeggen: door God geroepen en toegeruste dienaren van de HERE. Anders dan Zacharia (Zach.4) spreekt Johannes niet over één, maar over twee kandelaren, namelijk de twee getuigen. Ook elders in het NT worden mensen die van God getuigen aangeduid als lichtdragers (Matth.5:14- 16;Joh.5:35).

Openbaring 11 vers 5: Als iemand probeert hen kwaad te doen, komt er vuur uit hun mond, waardoor hun vijanden worden verteerd. Zo zal ieder gedood worden die hen kwaad wil doen. De twee getuigen worden tijdens de korte periode van hun optreden (vs.3) op bovennatuurlijke wijze beschermd tegen iedereen die hun werk wil dwarsbomen. In een andere Bijbelvertaling lezen we in vers 5: En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. De twee zinsdelen die met ‘indien’ beginnen, drukken beide vrijwel hetzelfde uit en daardoor verster- ken ze elkaar: wie de getuigen bedreigt, zal zeker niet ongestraft blijven.

‘Kwaad doen’ is een breed begrip dat zelfs een dodelijke afloop kan inhouden (o.a. Openb.2:11). De woorden ‘kwaad doen’ worden in de Griekse tekst van vers 5 beide keren vergezeld door ‘willen’. Het geeft aan dat de tegenstan- ders van de twee getuigen het niet verder kunnen brengen dan het maken van plannen om hen uit te schakelen. De identiteit van de tegenstanders wordt heel vaag gelaten, namelijk: als iemand probeert… en zo zal ieder…

Uit de woorden ‘er komt vuur uit hun mond, waardoor hun vijanden wor- den verteerd’ blijkt voor de eerste keer dat de beide getuigen de trekken van

(5)

Mozes en Elia hebben. Tijdens het optreden van Mozes werden mensen do- delijk getroffen door vuur van de HERE (Num.16:35). Van Elia lezen we zelfs tweemaal dat hij vuur uit de hemel liet komen, waarvan eenmaal om tegen- standers uit te schakelen (1Kon.18:36-38; 2Kon.1:10-14). Dat het vuur ‘uit hun mond’ komt, typeert de persoonlijke autoriteit van de twee getuigen (2Sam.22:9; Jer.5:14). Dit vuur ‘verteert’ hun vijanden, dat wil zeggen: het vernietigt hen volledig. Doden door vuur is niet voorbehouden aan de HERE en Zijn dienaren, want ook de anti-goddelijke machten zullen zich bedienen van vuur (Openb.9:17-18;13:13). In het laatste deel van het vers: moet hij zó de dood vinden, wijst het woordje ‘zó’ op de wijze waarop elke tegenstander zal moeten sterven, namelijk door vuur, en ‘moet’ op het feit dat dit oordeel volgens Gods plan noodzakelijk is. Mogelijk bevat de zin een toespeling op de woorden van Deuteronomium 19:19; dat zou aansluiten bij het feit dat het ge- hele gedeelte over de twee getuigen teruggrijpt op Deuteronomium 19:15, namelijk: Veroordeel niemand op grond van de uitspraak van slechts één getuige. Er moeten minstens twee of drie getuigen zijn. Met andere woor- den: op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan.

Openbaring 11 vers 6: Zij hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de tijd dat zij als profeet namens God spreken. Zij hebben ook de macht al het water in bloed te veranderen en de wereld met allerlei rampen te teisteren, zo vaak zij dat willen. De verdere beschrij- ving van het optreden van de getuigen maakt steeds duidelijker dat zij de trek- ken van Mozes en Elia hebben. Op grond van Maleachi 4:5 verwachtte Jood- se gelovigen de persoonlijke terugkeer van Elia in de eindtijd. Volgens sommi- ge uitleggers zou ook Mozes persoonlijk terugkeren vóór ‘de grote dag van de HERE’. Maar Mozes en Elia worden in Openbaring 11 niet uitdrukkelijk ge- noemd.

Daarom moeten wij bij de twee getuigen eerder denken aan twee profetische figuren ‘in de geest van’ Mozes en Elia, te vergelijken met Johannes de Doper, die evenmin een reïncarnatie van Elia was (Joh.1:21; Maleachi 4:5-6 en Matth.11:14). Beide getuigen zijn een beeld van de twee grote profeten,

(6)

optreden in de geest van Mozes en Elia. Hun dienst wordt in vers 6 dan ook aangeduid met ‘spreken als een profeet’ dat wil zeggen: profeteren. Net als de vorige verzen beschrijft vers 6 de grote volmacht die de HERE God aan de getuigen geeft. Het eerste wat wordt gezegd, is dat zij tijdens de periode van hun optreden (1260 dagen, vs.3) kunnen zorgen dat het niet regent. Dat her- innert aan 1Kon.17:1 (1Kon.18:1), waar beschreven wordt dat Elia aankondig- de dat er geen regen zou zijn in Israël zolang het volk zich niet bekeerde tot de HERE hun God. De feitelijke periode is in het OT drie jaar of zelfs iets kor- ter, maar werd in de overlevering al gelijkgesteld aan drie en een half jaar of- tewel 1260 dagen (Luc.4:25; Jak.5:17), even lang als de periode van het oor- deel waarover de profeet Daniël profeteerde (Dan.7:25; 12:7,11).

De woorden ‘zij hebben de macht de hemel te sluiten’ is een overdrachtelij- ke manier van spreken voor het tegenhouden van o.a. regen. Het tweede ge- deelte van vers 6 vertelt dat de getuigen macht hebben om: ‘al het water in bloed te veranderen’. Daarmee wordt duidelijk dat de eerste plaag die Mozes over het land Egypte bracht (Ex.7:14-25), door de twee getuigen herhaald zal worden. De ‘macht’ die de twee getuigen ontvangen is in dit geval een godde- lijke volmacht. En dit ‘macht hebben’ heeft ook betrekking op het derde deel van het vers, waar staat dat de twee getuigen ‘de wereld’ zullen kunnen ‘teis- teren met allerlei rampen’ (1Sam.4:8). De laatste woorden van vers 6 sugge- reren dat ook de andere negen plagen van Egypte herhaald kunnen worden.

De woorden ‘zo vaak zij dat willen’ geven aan dat deze plagen niet alleen tot doel hebben om de twee getuigen te beschermen. Waarschijnlijk zijn ze ook bedoeld om het profetisch getuigenis kracht bij te zetten.

Openbaring 11 vers 7: Als zij klaar zijn met hun getuigenis, zal het beest uit de onderwereld opkomen en hun de oorlog aandoen. Het zal hen overwinnen en doden. Al eerder (vs.3) werd aangegeven dat naar Gods be- sluit het optreden van de twee getuigen 1260 dagen of drie-en-een-half jaar zal duren. Gedurende die tijd genieten de twee getuigen beide Gods onvoor- waardelijke bescherming (vs.5-6). Het einde van deze periode wordt in vers 7 aangeduid met de woorden ‘als zij klaar zijn met hun getuigenis’. Dit klaar

(7)

zijn (Openb.20:7; Dan.12:7) houdt in dat het getuigenis niet langer dan tot het door God bepaalde moment wordt uitgedragen. In Gods ogen is het getuigenis na de aangegeven tijd compleet. Maar er wordt niet gesproken over de reac- ties van degenen tot wie het getuigenis wordt gericht of over de inhoud van het getuigenis. Door de dood van de twee getuigen lijkt het alsof Gods zaak een gevoelige nederlaag heeft geleden, maar uit de verzen 11 en 12 blijkt het tegenovergestelde.

De moordenaar van de twee getuigen wordt aangeduid als ‘het beest dat uit de onderwereld opkomt’. Dit beest, het vierde dier uit Daniël 7 (vs.7,19-21), wordt hier voor het eerst in het Bijbelboek Openbaring genoemd. We lezen er pas meer over in Openbaring 13 en 17. Johannes bedoelt niet zozeer te zeg- gen dat het beest op dit moment pas uit de afgrond komt, maar gebruikt deze woorden om het beest nader te karakteriseren. De ‘onderwereld’ of de ‘af- grond’ is de verblijfplaats van de demonen (Openb.9:1). In het tweede deel van vers 7 wordt het optreden van ‘het beest’ omschreven als ‘oorlog voe- ren’, ‘overwinnen’ en ‘doden’. Hoe dat allemaal zal plaatsvinden, vertelt Jo- hannes er niet bij. We lezen in het volgende vers wat er met de lijken van de getuigen gebeurt na hun dood.

Openbaring 11 vers 8: Hun lijken zullen drieënhalve dag op straat blijven liggen in de grote stad die symbolisch Sodom en Egypte heet, de stad waar ook hun Heer gekruisigd is. Nadat het beest uit de afgrond ervoor ge- zorgd heeft dat de twee getuigen stierven, blijven hun lijken onbegraven op straat liggen. Het eerste deel van het vers bevat geen werkwoord, maar het is eenvoudig om ‘zullen liggen’ of ‘zullen blijven liggen’ aan te vullen. De plaats waar de lijken liggen en waar de getuigen waarschijnlijk werden ge- dood, is in de straten van Jeruzalem (vs.1-2). Terwijl het in vers 8 duidelijk over Jeruzalem gaat, is het een zware aanklacht dat deze stad, aangeduid wordt als ‘de grote stad’. Deze naam duidt namelijk elders in het Bijbelboek Openbaring de slechte stad Babylon aan, wat staat voor de stad Rome (Openb.14:8; 16:19; 17:18; 18:2,10,16-21). Het blijkt dat er in de ogen van Johannes maar amper verschil is tussen Jeruzalem en Rome! En aan dit impliciete oordeel voegt hij nog toe dat de stad in geestelijke zin of symbolisch

(8)

19:28) en dat slechte land (Egypte; Ex.1; Jes.19:1; Joël 3:19) werden al in Joodse overleveringen met elkaar verbonden. Eerdere profeten hadden Jeru- zalem ook al vergeleken met Sodom (Jes.1:9-10; Ezech.16:3,46-48). In de zin

‘waar ook hun Heer gekruisigd is’ (Hand.13:27-29) kunnen we ‘ook’ verbin- den met ‘waar’ en het zinsdeel opvatten als een nadere aanduiding van ‘de grote stad’. Maar we kunnen ‘ook’ net zo goed verbinden met ‘hun Heer’. In dat geval is de Here Jezus een persoon in de rij van mensen die in ‘de grote stad’ zijn gedood (Luc.13:33).

Openbaring 11 vers 9: Van over de hele wereld zullen mensen ernaar komen kijken en men zal niet toestaan dat ze begraven worden. De ver- zen 9 t/m 13 vertonen in de verwoording invloed van Micha 7:8 t/m 17. Aan het begin van het vorige vers stond dat de lijken van de twee getuigen onbe- graven op straat bleven liggen, in vers 9 wordt daaraan toegevoegd dat velen dat zullen zien. Johannes wil zeggen dat allerlei mensen van over de hele we- reld getuige zullen zijn van wat er met de twee getuigen gebeurt, mogelijk ook doordat ze in Jeruzalem aanwezig zijn. Het lijkt een lugubere en mensonte- rende ‘bezienswaardigheid’ te worden, want we lezen: en men zal niet toe- staan dat ze begraven worden.

Maar daar steekt de HERE een stokje voor. Hij laat niet toe dat Zijn getuigen onbegraven op straat blijven liggen. De heerschappij van het beest uit de on- derwereld duurt daardoor maar een korte tijd. De periode van drie-en-een- halve dag sluit aan op de periode van drie-en-een-half jaar waarin de getuigen hun werk deden (vs.2-3). Ook zien sommige Bijbeluitleggers hierin een ver- binding met de periode van drie dagen dat de Here Jezus in het graf was, om- dat ook de getuigen na deze tijdsperiode weer tot leven komen (vs.11). Er is al op gewezen dat het getal drie in de Joodse overlevering vaak in drie-en-een- half werd veranderd. Het tweede deel van het vers herhaalt wat we ook al in vers 8 lazen. Niet begraven worden was bij zowel Joden als Grieken een ern- stige zaak en het weigeren van een begrafenis gold als een zware straf (2Kon.

9:10;Ps.79:2-3;Jer.16:4-6;22:19). Het feit dat aan de getuigen met opzet een begrafenis wordt onthouden, duidt ook op grote haat tegen de twee getuigen

(9)

en tegen hun Zender, de HERE God.

Openbaring 11 vers 10: De bewoners van de aarde zullen blij zijn dat de twee profeten die namens God gesproken hebben, niet meer leven, om- dat die hen gekweld hebben. Zij zullen feestvieren en elkaar geschenken sturen. Het feit dat de lijken van de twee getuigen drie-en-een-halve-dag on- begraven op straat zullen liggen, geeft hun tegenstanders reden tot grote blijdschap. Dat hun lijken openlijk op straat blijven liggen is voor hen het zicht- bare bewijs dat er definitief een einde is gekomen aan het optreden en de prediking van de twee getuigen: nu is er niemand meer die hun van Godswe- ge het oordeel aankondigt. De getuigen worden in vers 10 weer aangeduid als profeten (vs.3).

In de volgende uitzending lezen we verder in Openbaring 11.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maleachi 2 vers 11: In Juda, Israël en Jeruzalem heerst gebrek aan trouw, want de mannen van Juda hebben de heilige en geliefde tempel van de HERE ontheiligd door te trouwen

De vorige uitzending eindigden we met het lezen van Openbaring 1:4 en daarmee willen we deze uitzending beginnen: Dit schrijft Johannes aan de zeven christengemeenten in Asia: Ik

‘En God zei tegen Noach en zijn zonen met hem: En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u, met uw nageslacht na u, en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en

 Amos 7:7-9 Het visioen van het paslood 7 Dit heeft Hij mij laten zien, en zie, de Heere stond op een loodrechte muur met een paslood in Zijn hand.. 8 Toen zei de HEERE tegen

In Openbaring 21:18b en 19 lazen we: De muur bestond uit een door- schijnend edelgesteente, uit diamant en was gebouwd op een fundering van twaalf lagen die met allerlei

We lazen in 2 Petrus 3 vers 7: En God heeft gezegd dat de tegenwoordige hemel en aarde bewaard worden voor een enorm vuur op de dag van het grote oordeel, als alle men- sen die

De volgende morgen (volgend op de ontmoeting met de delegatie van de Joodse leiders) zag Johannes de Doper de Here Jezus naar zich toe komen.. En zo, oog in oog staande met

De woorden ‘deze heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus betekent in vers 2 niet het getuigenis aangaande Jezus Christus, maar het getuigenis