• No results found

[Uitzending 964: Hebreeën 10:5 t/m 26]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 964: Hebreeën 10:5 t/m 26]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 964: Hebreeën 10:5 t/m 26]

De vorige uitzending sloten we af met Hebreeën 10 vers 4: Want het bloed van stieren en bokken kan nooit voorgoed met de zonden afrekenen.

Met deze woorden sloot de schrijver van het Bijbelboek Hebreeën zijn onder- wijs af over het onvermogen van de OT offers op Grote Verzoendag. Het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt. In dit verband is het verhelderend om Romeinen 11:25 t/m 36 er bij te lezen. Paulus schrijft aan de gelovigen in Rome: Broeders en zusters, ik wil u het geheim van Gods plan met Israël vertellen, om te voorkomen dat u afgaat op uw eigen ideeën. Voorlopig moet een deel van de Israëlieten niets van Jezus Christus hebben. En dat duurt totdat de grote massa uit de andere vol- ken in Gods koninkrijk is ingegaan. Dan zal heel Israël gered worden. Dat staat ook in de Boeken: De grote Bevrijder zal uit Sion komen om het kwaad van Israël weg te doen. Dit is Mijn afspraak met hen: Ik zal hun zonden wegnemen. Zij staan dus vijandig tegenover het goede nieuws van Jezus Christus. Daar hebt u (niet-Joden) voordeel van. Maar omdat zij vanouds het volk zijn dat God uitgekozen heeft, houdt Hij nog steeds van hen. Want als Hij (de HERE) iets zegt, komt Hij er niet op terug. En als Hij in genade iets heeft gegeven, blijft het gegeven. Vroeger verzette u zich tegen God. Maar omdat de Israëlieten zich tegen Hem hebben verzet, heeft Hij u nu genade gegeven. Nu zijn zij het dus die zich tegen God verzetten, terwijl u genade hebt gekregen. Maar de bedoeling daarvan is dat zij ook genade zullen krijgen. Want God heeft alle mensen aan de ongehoorzaamheid overgegeven om hun allemaal genadig te kunnen zijn. Gods liefde gaat uit naar heel de wereld, de HERE heeft alle mensen - ook Zijn eigen volk Israël - aan de ongehoorzaamheid overgegeven om hun allemaal genadig te kunnen zijn. In één zin wordt de door Paulus be- kendgemaakte verborgenheid samengevat. God heeft allen - Joden en niet- Joden - aan de ongehoorzaamheid overgegeven. Geen enkel mens kan door eigen verdienste recht laten gelden op Gods genade (Rom. 3:9,19; 5:12; Gal.

3:22). Alle mensen zijn op dezelfde manier overgegeven aan de ongehoor- zaamheid en hebben allemaal op dezelfde manier Gods genade nodig. Gods doel met het overgeven van de mensheid aan de ongehoorzaamheid, is niet

(2)

dat zij allen verloren zullen gaan, maar dat Hij hun allemaal genadig zou kun- nen zijn. Maar dat is alleen mogelijk, als een mens inziet dat hij Gods genade nodig heeft, omdat hij of zij een zondaar is (Fil.3:7-9). Zeker het is Gods ver- langen dat alle mensen behouden zullen worden (1Tim.2 :4;2 Petr.3:9), maar dat betekent niet dat iedere afzonderlijke Jood en niet-Jood (heiden) ook daadwerkelijk deze redding zal aannemen.

Hebreeën 10 vers 5 t/m 10: Daarom heeft Christus, toen Hij in de wereld kwam, gezegd: God, U verlangde geen offers of offergaven, maar U hebt Mij dit lichaam gegeven, om het als een offer te geven. Het offeren van dieren die voor U geslacht en verbrand werden om de zonden weg te nemen gaven U geen vreugde. Toen zei Ik: Hier ben Ik om Uw wil te doen, God, zoals in de Boeken staat. Nadat Christus had gezegd dat God de verschillende offers en gaven die onder het oude verbond vereist wa- ren, niet wilde, voegde Hij eraan toe: Hier ben Ik om Uw wil te doen. Hij vervangt het oude verbond door een nieuw en beter verbond. Door te doen wat God van Hem vroeg en eens en voor altijd voor ons te sterven, heeft Christus onze zonden vergeven en ons gereinigd. De onmacht van de dierenoffers uit het oude verbond (vs.1-4) en de daaruit voortvloeiende noodzakelijkheid van het offer van Christus wordt nu door een citaat uit de Bijbel ondersteund.

Het citaat wordt op een nogal ongebruikelijke manier ingeleid (Hebr.1:6):

Daarom heeft Christus, toen Hij in de wereld kwam, gezegd…‘. De uit- drukking ‘Hij die komt naar de wereld’ vinden we vaker als een aanduiding voor de Messias Jezus Christus (Joh.1:11; 6:14; 11:27; Luc.7:19,20). Het ci- taat uit de Bijbel dat volgt werd door David geschreven, maar de profetische inhoud werd pas van kracht bij de komst van Jezus Christus op aarde.

In Ps.40 zijn de Messiaanse trekken vooral duidelijk in de geciteerde verzen 7 t/m 9. Net als in andere profetische psalmen wordt Christus sprekend tot de Vader ingevoerd (bv. Ps.22, Hebr.2: 12). De schrijver volgt de tekst van de Griekse vertaling van het OT (LXX), maar die wijkt af van de Hebreeuwse tekst. De Hebreeuwse tekst leest: ‘U hebt mij de oren doorboord (toebe- reid)’ i.p.v. ‘U hebt mij een lichaam bereid’. Over het ontstaan van deze

(3)

afwijking tast men in het duister. De bedoeling van de verschillende teksten is min of meer gelijk. Zowel de ‘oren’ als het ‘lichaam’ spreken als deel van het geheel over de hele mens (een zgn. pars pro toto). In 1 Samuël 15:22 lezen we al dat luisteren en gehoorzamen beter is dan het brengen van slachtoffers.

Het offer van het eigen lichaam - de eigen wil - is beter dan het brengen van slachtoffers (Rom.12:1). In vers 6 en 7 wordt het citaat uit Ps.40 (vs.7-9) ge- woon voortgezet.

De zinsnede ‘zoals in de Boeken staat’ of ‘in de boekrol is aangaande mij geschreven’ betekent in Ps.40, dat in de boekrol van de wet van Mozes de rechten en plichten van de koning beschreven worden (Deutr.17:14-20). In de mond van de Here Jezus verwijst de ‘boekrol’ naar het hele OT, dat profe- tisch over de Messias schrijft. Maar de zinsnede kan ook betekenen dat de loop van het leven van de koning, in Gods boek was opgeschreven - de HERE kende David al voordat hij was geboren (Ps.139:16).

In de verzen 5 en 6 werd duidelijk wat de HERE niet wil en wat Hem geen vreugde gaf, namelijk: de offers en offergaven (slachtoffer, spijsoffer, brandof- fer en zondoffer). Maar Christus is gekomen om te doen wat wel Gods ‘wil’ is.

Hij zou Zijn ‘lichaam’ dat God Hem had gegeven (vs.5) als offer brengen ter verzoening van de zonden van de mensen (vs.10). Gods ‘wil’ blijkt voortdu- rend gericht te zijn op de redding van de mens (Matth.26:39,42;Joh.4:34;5:30;

6:38vv.; Ef.1:5,9,11). Zoals Jer.31 (vs.31-34; Hebr.10:16-17) het nieuwe ver- bond beschrijft, zo behandelt Ps.40 (vs.7-9) het nieuwe offer.

In de verzen 8 t/m 10 vinden we de uitwerking van het citaat uit Ps.40 (vs.7-9).

De in vers 5 en 6 genoemde offers hebben de HERE geen vreugde gegeven, hoewel ze volgens de wet werden gebracht en door de HERE Zelf waren voorgeschreven. De OT offers waren op zichzelf krachteloos (vs.3,4) en kon- den alleen dienen als een heenwijzing naar het offer van Christus. Daarom is deze OT offerdienst verouderd, sinds het offer van het lichaam van Christus is gebracht (vs.10; Hebr.8:13) en ongeldig verklaard en dan ook niet meer naar Gods wil (vs.9). In vers 9b volgt een korte tussenzin waarmee de schrijver uit- legt wat de voorgaande profetische woorden inhouden. Christus stelt de OT offerdienst volgens de wet (vs.8) buiten werking om tegelijkertijd het tweede,

(4)

Zijn komst om Gods wil te doen, geldig te maken. Het doen van Gods wil be- tekent voor Christus: Zichzelf offeren voor de zonden (vs.10; Hebr.9:14).

De woorden ‘door te doen wat God van Hem vroeg‘ houdt in dat de Here Jezus Christus uitvoert wat God de Vader Hem had gevraagd, namelijk: dat mensen behouden worden (1Tim.2:4; Ef.1:5,11). Daartoe moest Jezus Christus het offer van Zijn lichaam brengen, Zichzelf offeren inplaats van zon- dige mensen die zichzelf niet kunnen redden. Dat God de Vader dit aan Chris- tus vroeg betekent dat de redding van de gelovigen in Zijn wil, Zijn heilsplan besloten ligt. Met het verzoeningsoffer van Zichzelf ‘heeft Christus onze zonden vergeven en ons gereinigd (vs.10). De werkwoordsvormen geven aan dat het om ‘vergeving’ en ‘reiniging’ gaat die in het verleden heeft plaatsgevonden en van kracht blijft tot in het heden. Dit wordt nog eens ver- sterkt door de woorden ‘eens en voor altijd’. Met ‘gereinigd of geheiligd’

worden (Hebr. 2:11; 10:14,29; 13:12) wordt in vers 10 het ontvangen van een heilige status bedoeld, en niet (zoals bv. in 1Thess.4:3) het hebben van een heilige levenswandel. Dit ‘gereinigd of geheiligd’ worden is nauw verbonden met het volmaakt worden - het verzoend worden met God en het deel krijgen aan Zijn heerlijkheid (vs.14) en het gereinigd worden van zonden (vs.2; Hebr.9 :14,26, 28). Dit ‘gereinigd of geheiligd’ worden opent de toegang tot een hei- lig God. Natuurlijk houdt het geheiligd worden wel de verplichting in om ook heilig te leven (vs.24vv.).

Hebreeën 10 vers 11: De gewone priesters waren dag in dag uit in de tempel bezig en brachten telkens dezelfde soort offers, die de zonden niet konden wegnemen. Het eens en voor altijd gereinigd of geheiligd zijn van de gelovigen in het vorige vers geeft nogmaals aanleiding om een verge- lijking te trekken tussen de Levitische priesters en Christus. De gewone pries- ters waren dagelijks in de tempel bezig hun dienst te verrichten, waarbij zij vaak dezelfde offers brachten (Hebr.7:27), maar Christus hoefde niet meer dan één offer te brengen (Zichzelf; vs.12). De offers van de priesters waren bovendien niet in staat de zonden weg te nemen, ze waren niet toereikend en konden het geweten van de mensen niet zuiveren (vs.1,4; Hebr.9:9). Het éénmalige offer van Christus brengt een blijvende volmaaktheid (vs.10,14).

(5)

In de Griekse tekst van vers 11 lezen we over de priesters die ‘staan’ om te dienen, de Here Jezus Christus zit aan de rechterhand van God de Vader om te heersen (vs.12; Hebr.1:3). De priesters moesten elke dag bezig blijven met het brengen van offers, terwijl Christus de hemelse rust en heerlijkheid geniet nadat Zijn werk was volbracht. De dienst van de gewone priesters, alsook van die van de aardse hogepriester op Grote Verzoendag konden de zonden niet wegnemen. De OT offers konden alleen de zonde bedekken. De offers herin- nerden de mensen eraan dat zij overtreders en zondaars waren.

Hebreeën 10 vers 12: Maar nadat Christus Zichzelf voor onze zonden aan God had gegeven als een offer voor alle tijden, ging Hij aan Gods rech- terhand zitten. Na de kernachtige beschrijving van de onmachtige bediening van de priesters volgt nu het tegenbeeld. Het ‘telkens dezelfde offers bren- gen’ (vs.11) staat in contrast met het ene offer dat Christus voor de zonden heeft gebracht (Hebr.7:27; 9:26). Tegenover het ‘dagelijks staan’ van de priesters, heeft alleen Christus het recht ‘voor altijd’ te zitten ‘aan de rech- terhand van God’ (Ps.110:1). Het zitten aan de rechterhand van God (Hebr.1:

3,13; 8:1; Matth.22:44; Hand.2:34; Rom.8:34; Ef.1:20; Kol.3:1) betekent voor Christus het deelhebben aan Gods heerlijkheid en het deelnemen in Gods heerschappij van de wereld. In Hand.7 (vs.55,56) ziet Stefanus Jezus Christus

‘staan’ aan de rechterhand van God, maar dit betreft een uitzonderlijke situa- tie, waarbij Christus pleit voor Stefanus, de eerste martelaar voor het geloof.

Hebreeën 10 vers 13: Daar wacht Hij totdat Zijn vijanden aan Hem onder- worpen zijn. Ook vers 13 citeert woorden uit Ps.110 vers 1: totdat Ik Uw vijanden aan U onderworpen heb (Hebr.1:13). Christus zit al aan de rech- terhand van God de Vader, maar de vijanden hebben zich klaarblijkelijk nog niet allen onderworpen (Hebr.2:8; 1Kor.15:24-26). Dat zal pas gebeuren bij de wederkomst van de Here Jezus (Hebr.1:6; en bv. 2Thess.1:7-9; 2:8). De tijd tussen de hemelvaart en de wederkomst (Hand.1:10,11) is dan ook een tijd van ‘wachten’ en verwachten, zowel voor de Here Jezus Christus als voor de gelovigen (Hebr.9:28; 11:10). God de Vader onderwerpt alle vijanden aan Christus (Ps.110:1;1Kor.15:27,28;Hebr.1:13). Tot deze ‘vijanden’ moeten we rekenen: de dood, degene die macht over de dood had, de duivel (Hebr.2:14),

(6)

alle geestelijke overheden en machten die door de duivel worden bestuurd (Ef.2:2; 6:12) en ten slotte de mensen die zich door hen laten inspireren

(Ef.2:2,3; Kol.1:21). Door Zijn sterven aan het kruis heeft Christus de duivel en zijn machten al onttroond (Hebr.2:14; Joh.16:33; Kol.2:15), maar zij hebben zich nog niet aan Hem onderworpen.

Hebreeën 10 vers 14: Door dat ene offer heeft Hij allen - die voor God zijn afgezonderd - voor altijd volmaakt gemaakt. In een korte zin wordt nu de kracht van het offer van Christus samengevat. Door middel van één offer heeft Christus de gelovigen voor altijd volmaakt gemaakt. De wet en het Levitische priesterschap waren niet in staat geweest met behulp van de vele offers men- sen zuiver te maken voor God (Hebr.7:11,19; 9:9; 10:1). Het wil zeggen dat zij geen werkelijke verzoening van zonden konden bewerken, geen herstel van de toegang tot God en geen zekerheid van een eeuwig leven en een eeuwige erfenis. Jezus Christus werd langs de weg van lijden en sterven door God volmaakt (Hebr.2:10; 7:28;12:2). Hij ontving goddelijke heerlijkheid (Fil.2:9,10) en is gezeten aan de rechterhand van God (vs.12). Bovendien heeft Hij door Zijn offer (vs.10) de gelovigen voor altijd volmaakt gemaakt. De gelovigen worden in vers 14 ‘de voor God afgezonderden’ genoemd, net als in Hebr.2 vers 11. Aan de ene kant hebben de gelovigen de volmaaktheid - d.w.z. de volkomen verzoening met God - al ontvangen, aan de andere kant wordt reini- ging en heiliging beschreven als een voortgaand proces.

Hebreeën 10 vers 15 t/m 17: De Heilige Geest heeft ook gezegd dat dit zo was. Het volk van Israël heeft zich niet aan het verbond gehouden, zei Hij, maar Ik zal een nieuw verbond met hen sluiten: Ik zal Mijn wetten in hun gedachten leggen en in hun hart schrijven. En Hij voegde eraan toe:

Ik zal nooit meer aan hun zonden denken. Om aan te tonen dat door het of- fer van Christus de gelovigen inderdaad volmaakt zijn (vs.14), dat hun zonden zijn vergeven, maakt de schrijver nogmaals gebruik van een citaat uit Jer.31.

Het wordt ingeleid met de woorden: De Heilige Geest heeft ook gezegd dat dit zo was (Hebr.7:8,17). Hieruit kan enerzijds worden afgeleid dat de Heilige Geest het op schrift gestelde Woord van God heeft geïnspireerd (2Tim.3:16;

1Petr.2:21), zodat de HERE door de inhoud van de Bijbel nog steeds getuigt

(7)

(schriftgetuigenis). Anderzijds kan worden gezegd dat de Heilige Geest ge- bruik maakt van de Bijbel om de gelovigen te bevestigen (Hebr.3:7; 9:8).

We lazen het citaat uit Jer.31 al in een vorige uitzending, maar het essentiële is dat de HERE zegt: ‘Ik zal een nieuw verbond met hen (Israël) sluiten’ en

‘Ik zal nooit meer aan hun zonden denken’.

Luisteraar, er is hoop voor Israël en er is hoop voor u, jou en mij! God heeft de wereld lief en wil niet dat mensen verloren gaan. Dat geldt voor Joden en niet- Joden. Hebreeën 10 vers 18: Als de zonden vergeven en vergeten zijn, is er geen offer meer nodig. Het centrale deel van het Bijbelboek Hebreeën, de beschrijving van het grotere, belangrijkere en betere van het hogepriester- schap van Christus, vindt in vers 18 zijn afsluiting met een korte stelling: Als de zonden vergeven en vergeten zijn, is er geen offer meer nodig. De uit- spraak klinkt principieel en absoluut en dat is ze ook. Een offer voor de zon- den is niet alleen niet meer nodig, maar een OT offer is na het eenmalige offer van Christus ook niet geldig en heeft geen recht van bestaan meer.

De consequentie van het éénmalige en afdoende offer van Jezus Christus komt in het vervolg aan de orde. We lezen de aansporing om op deze Hoge- priester te blijven vertrouwen en met geloof (Hebr.11) en volharding (Hebr.12) de wedloop of wedstrijd te lopen (Hebr.12:1), totdat de Here terugkomt.

Hebreeën 10 vers 19: Omdat Jezus zijn leven en zijn bloed voor ons heeft gegeven, broeders en zusters, mogen wij bij God komen.

Met vers 19 begint het slotdeel van het Bijbelboek Hebreeën, waarin de prak- tische consequenties voor de lezers aan de orde komen. Deze consequenties vloeien voort uit het voorafgaande onderwijs over de verhevenheid van Chris- tus en Zijn offer. Het begint met een aansporing tot standvastigheid in het ge- loof. De gelovigen worden nu zelf voorgesteld als priesters die met of door het bloed van Jezus voor Gods aangezicht in het hemelse heiligdom mogen ver- schijnen (Hebr.9:25). Door Jezus Christus is deze weg, deze toegangsmoge- lijkheid geopend (vs.20). De woorden ‘bij God komen’ betekenen dat een ge- lovige - door Christus - toegang heeft tot het hemelse Heiligdom waar God is, het Allerheiligste, het hemelse Heilige der Heiligen (Hebr.9:8,12,24).

(8)

Hebreeën 10 vers 20 t/m 26: Omdat Hij Zich voor ons heeft opgeofferd, is er voor ons een nieuwe weg naar het leven gekomen, dwars door het gordijn heen dat het Allerheiligste van het Heilige scheidde, en dat gor- dijn is Zijn lichaam. Jezus is de grote priester die in het huis van God is aangesteld. Laten wij daarom naar God gaan met een oprecht hart en het vaste vertrouwen dat Hij ons zal ontvangen. Want ons hart is met het bloed van Christus besprenkeld, waardoor wij een zuiver geweten heb- ben gekregen, en ons lichaam is met schoon water gewassen. Wij moe- ten blijven vasthouden aan wat God ons heeft beloofd, en andere men- sen erover vertellen. Omdat God Zich aan Zijn woord houdt, zullen wij krijgen wat wij van Hem verwachten. Laten wij op elkaar letten en elkaar aansporen God en de mensen lief te hebben en altijd goed te doen. Wij moeten ook niet uit onze samenkomsten wegblijven. Sommigen maken daar een gewoonte van, maar dat is niet goed. Wij moeten elkaar bemoe- digen en waarschuwen, vooral nu wij zien dat het niet lang meer zal duren, voor de Here Jezus terugkomt. Wij hebben de waarheid leren kennen en weten dat Jezus Christus voor onze zonden gestorven is.

Maar als wij willens en wetens blijven zondigen, is er geen offer meer over om onze zonden weg te doen. De nieuwe weg naar het leven, de toe- gang, is door het bloed van Christus ingewijd. Hij ging Zelf als voorloper dwars door het grote gordijn het hemelse Allerheiligste binnen. De weg die Hij heeft verworven, wordt een ‘een nieuwe weg naar het leven’ genoemd. De gelovi- gen hebben door Christus niet alleen de toegang tot de troon van God, maar zij hebben in Christus ook ‘een grote priester’ die voor hen pleit (Hebr.7:25).

In vers 22 worden de gelovigen aangespoord om te naderen tot God de Vader. Daarbij moeten zij wel de juiste instelling hebben en voldoen aan de normen die gelden voor priesters binnen het nieuwe verbond.Na de eerste aansporing om tot de HERE te naderen met geloof volgt in vers 23 een twee- de: ‘het blijven vasthouden aan wat God ons heeft beloofd’ en dat vertel- len aan anderen. Na geloof (vs.22) en hoop (vs.23) noemt de schrijver in vers 24 de ‘liefde’. De gelovigen moeten op elkaar letten, niet om elkaar te bekriti- seren, maar om elkaar aan te sporen God en de naaste lief te hebben en goed te doen. Dit letten op elkaar is alleen mogelijk als een christelijke gemeente

(9)

een echte gemeenschap vormt. En wanneer sommigen de eigen, christelijke samenkomst verzuimen, dan zullen zij ook niet worden vermaand en bemoe- digd.Door zich te onttrekken aan de eigen erediensten, liepen gemeenteleden bovendien de kans af te vallen, zich te verharden, terug te vallen in het wet- tisch Jodendom of te verstrikken in een dwaalleer.

Luisteraar, bezoek u nog een kerk of gemeente?

In de volgende uitzending lezen we: Hebr.10:26 t/m 39.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zijn ooms legden de burgers van Sichem Abimelechs plan voor en deze kozen Abimelech, omdat zijn moeder uit Sichem kwam.. Zij gaven hem geld uit de tempel van de

1 Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, 2 maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons

Jezus heeft, na zijn eenmalig offer voor de zonden, voorgoed zijn plaats aan Gods rechterhand ingenomen, waar hij wacht op het moment dat zijn vijanden voor hem tot een bank voor zijn

Maar het is de genadige beschikking van God de Vader, want we lezen in vers 10: Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Je- zus heeft

Hoewel Israël bij de uittocht uit Egypte een soort doop onder- ging (toen ze dwars door de Rode Zee heen liepen; vs.2) en een soort maal- tijd des Heren ontvingen (een

Maar de HERE zei tegen de profeet Semaja: Ga naar koning Rechabeam van Juda, de zoon van Salomo, en naar het volk van Juda en Benjamin en zeg hun: De HERE zegt: vecht niet tegen

Het is daarbij niet voldoende, dat iets goed is in de ogen van de mensen, het moet ook aangenaam voor God zijn, d.w.z.. het moet voldoen aan

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant