• No results found

[Uitzending 943: Hebreeën 2:10 t/m 17]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 943: Hebreeën 2:10 t/m 17]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 943: Hebreeën 2:10 t/m 17]

In de vorige uitzending lazen we in vers 8 en 9 dat God de Vader de Here Je- zus verantwoordelijkheid heeft gegeven over alles en iedereen en dat de Here Jezus Zichzelf aan de mensen heeft bekendgemaakt. Wij zien de Here Jezus op dit moment nog niet zichtbaar regeren op aarde, maar wij kunnen ons wel voorstellen hoe Hij in de hemelse heerlijkheid aanwezig is. Een gedachte die ons mag troosten en bemoedigen als we ons verward of angstig voelen over de toekomst. Juist dan is het goed om ons te realiseren wie de Here Jezus Christus is en wat Hij voor ons mensen heeft gedaan, alsook wat Christus nu, op dit moment, voor ons doet. Hij regeert en onderhoudt de wereld, bidt voor de gelovigen en komt voor hen op bij God de Vader. Daarnaast leidt Hij hen door Zijn Heilige Geest.

Als we nadenken over wat de Here Jezus voor ons heeft gedaan lazen we in Hebreeën 2 vers 10: Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Jezus heeft laten lijden, waardoor velen van Zijn zonen in Zijn heerlijkheid konden delen. Door Zijn lijden is Jezus hun volmaakte leider geworden, de enige die hen kon redden. Gods liefde heeft Christus tot de dood gebracht en dat klinkt als een verbazingwekkende tegenstrijdigheid. Toch kan liefde vaak opoffering en pijn in zich hebben. De Here Jezus kwam niet naar de wereld om politieke macht en status te verwer- ven, maar om te lijden en te sterven zodat wij werkelijk zouden leven. Als een mens dat moeilijk te begrijpen vindt, is het misschien tijd om de eigen stand- punten en motieven nog eens onder de loep te nemen. Zijn wij mensen meer geïnteresseerd in macht dan in nederigheid, in overheersing dan in dienst- baarheid, in nemen in plaats van geven? Als goedheid en niet egoïsme een mens motiveert, is het mogelijk dat een gelovige ook zal moeten lijden.

Waarom begrijpen wij mensen wel dat in een oorlog soldaten hun leven geven voor de vrijheid van anderen. Immers wij gedenken de doden die vielen op 4 mei en vieren een dag later bevrijdingsdag. We hebben groot respect en eer- bied voor hen die hun leven gaven voor onze vrijheid en willen dat niet verge-

(2)

Uit liefde voor u, jou en mij gaf Christus Zijn leven aan het kruis. Door Zijn lij- den is Jezus onze volmaakte leider geworden, de enige die ons kon red- den. In Hebreeën 5 vers 8 en 9 lezen we: Zelfs al was Jezus de Zoon van God, toch moest Hij uit ervaring leren wat gehoorzaamheid was. Ook als dat pijn en verlatenheid betekende. Nadat Jezus had bewezen daarin volmaakt te zijn, werd Hij de Gever van eeuwige redding voor alle men- sen die Hem gehoorzamen. Het lijden van Jezus Christus maakte Hem tot de volmaakte leider. Ons lijden kan maken dat wij betere dienaars van God worden. Mensen die pijn hebben gekend, zijn in staat om met gevoeligheid hun lijdende broeders en zusters te benaderen. Als u jij en ik moeten lijden, dan moeten we ons afvragen hoe die ervaring ons kan helpen om Christus be- ter te dienen.

Hebreeën 2 vers 11: Nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, heb- ben wij dezelfde Vader als Hij. Daarom schaamt Jezus Zich er niet voor ons Zijn broeders en zusters te noemen. Het bewijs dat de gelovigen ook zonen van God (vs.10) kunnen worden genoemd, is dat zij de ‘broeders’ van de Zoon, Jezus Christus zijn. In vers 11 wordt dat aangetoond en in vers 12 wordt dat met een tekst uit de Bijbel bevestigd. Voor de woorden ‘nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, hebben wij dezelfde Vader als Hij’ le- zen we in andere vertalingen: Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één. Met ‘die heiligt’ en ‘die geheiligd worden’ wor- den respectievelijk Jezus Christus en de gelovigen bedoeld. ‘Heiligen’ bete- kent ‘apart zetten’ voor God. Maar in het Bijbelboek Hebreeën is de heiliging niet één aspect van het christenleven, maar de totale ervaring van bekering tot de eeuwige zaligheid (vs.10: heerlijkheid). De gelovigen worden door het bloed van Jezus Christus geheiligd (Hebr.9:13vv.; Hebr.10:10,14; 13:12) en kunnen dan ook heilig – voor Hem afgezonderd - worden genoemd (Hebr.3:1).

Zowel Jezus Christus als de gelovigen zijn allen ‘uit één’. Sommigen denken bij ‘uit één’ aan het feit, dat Jezus Christus en de gelovigen allen deelhebben aan de éne menselijke natuur, maar het is waarschijnlijker dat ‘één’ een om- schrijving is van God de Vader.

(3)

Het wijst in vers 11 op God als de éne Vader, die Jezus Christus deed gebo- ren worden en die de gelovigen deed wedergeboren worden (Joh.1:12,13;

Rom.8:29; 1Petr.1:3). Vandaar de vertaling van Het Boek: Nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, hebben wij

dezelfde Vader als Hij. Daarom schaamt Jezus Zich er niet voor ons Zijn broeders en zusters te noemen. Omdat de HERE Hem de eerste wilde laten zijn onder vele broeders (Rom.8:29), schaamt de Zoon Zich niet de gelovigen

‘broeders en zusters’ te noemen. Hij heeft Zich niet geschaamd mens te worden als zij en Zich volledig met hen te identificeren (vs.14,17) om Zijn broeders (zonen) tot heerlijkheid te brengen (vs.10). In de beschrijvingen van de opstanding - in de evangeliën - spreekt de opgestane Here ook over Zijn leerlingen als ‘mijn broeders’ (Matth.28:10; Joh.20:17). Natuurlijk is Jezus Christus op een totaal andere manier Zoon van God dan de gelovigen en bezit Hij een unieke en oneindig veel hogere status.

Hebreeën 2 vers 12: Dat komt overeen met wat geschreven staat: Ik zal mijn broeders uw Naam bekendmaken, te midden van de gelovigen zal ik een lied zingen tot uw eer. De tekst, die hier aangehaald wordt, komt uit Psalm 22:23. Psalm 22 is een psalm van David, die echter handelt over de Messiaanse Koning, die door de mensen wordt veracht en vernederd, maar door God wordt verhoogd (Jes.52:13-53:12). Dat het niet over David gaat in deze psalm, maar over de Messias is heel duidelijk in de verzen 27 t/m 32, waar we lezen: De armen zullen te eten hebben en geen honger meer kennen. Zij die de HERE zoeken, zullen Hem loven en prijzen. Moge het u altijd goed gaan. Over de hele wereld zal men de HERE leren kennen en zich tot Hem bekeren. Alle volken zullen voor U buigen. Het Koninkrijk is van de HERE, Hij heerst over alle volken. Over de hele wereld zullen rijke mensen Hem aanbidden. Maar ook arme mensen, die zichzelf amper in het leven kunnen houden, knielen voor Hem neer. Het nageslacht zal Hem dienen en ieder vertelt zijn kinderen over Hem. Zij zullen Zijn recht en goedheid doorgeven aan allen die nog geboren moeten worden, om- dat Hij alles heeft volbracht. Volgens de laat-Joodse traditie heeft de psalm betrekking op de Messiaanse eindtijd, maar er was verschil van mening over

(4)

In het NT werd de psalm vanaf het begin uitgelegd met betrekking op Jezus Christus (Matth.27:35,46; Joh.19:24). In Ps.22:23 prijst de Messiaanse Koning de HERE om de uitredding, die Hij heeft gegeven. Dat doet Hij in het midden van de gemeente of – anders gezegd - temidden van zijn broeders. Het

‘bekendmaken van Uw naam’ spreekt over het getuigen van Gods liefde en gerechtigheid (Ps.22:32). De schrijver van Hebreeën haalt dit vers hier aan om met het ‘mijn broeders’ aan te tonen, dat de gelovigen inderdaad de ‘broe- ders en zusters’ van Jezus Christus zijn (vs.10 en 11).

Hebreeën 2 vers 13: Er staat ook: Ik zal op God vertrouwen, en: Kijk, hier ben Ik met de kinderen die God Mij gegeven heeft. De twee aanhalingen in vers 13 komen uit Jes.8:17 en 18, waar we lezen: ‘Ik zal op God vertrouwen, ik wacht op het moment dat de HERE ons te hulp komt, ook al verbergt Hij Zich nu. Ik en de kinderen die God mij gegeven heeft, hebben symbo- lische namen die de plannen van de HERE van de hemelse legers met Zijn volk onthullen: Jesaja betekent ‘De HERE zal Zijn volk redden’, Sear- Jasub betekent ‘Een restant zal terugkeren’ en Maher-Schalal Chaz-Baz’

betekent ‘Uw vijanden zullen spoedig zijn vernietigd.’ De aanhalingen worden onderbroken door ‘er staat ook‘, maar dat komt vaker voor (Hebr.10:

30). Jes.8:14 t/m 9:6 is een Messiaans gedeelte, het spreekt over de tijd vóór (Jes.8:14-23) en de tijd van de geboorte van de Messias (Jes.9:1-6). Ook het eerste deel wordt diverse malen in het NT aangehaald (Matth.4:15-16; Rom.9:

33; 1Petr.2:8).

De symbolische namen van Jesaja en zijn kinderen wijzen naar een situatie in de toekomst. De zoon Maher-Salal Chas-Baz - Spoedig Roof-Buit Nabij, (Jes.8:1-4) wijst op een donkere tijd, de zoon Sear-Jasub - Rest Terug, (Jes.7:

3) wijst op een gelovige rest, die behouden zal worden. En de naam Jesaja,

‘de HERE is heil’, wijst heen naar de komende Messias (Jes.9:1-6).

Daarom is het geheel in overeenstemming met Jesaja als de schrijver van Hebreeën de Here Jezus deze verzen in de mond legt. Met de eerste aanha- ling ‘ik zal op God vertrouwen’ wordt Jezus op één lijn gesteld met de gelo- vigen, die moeten leven vanuit het vertrouwen op God.

(5)

Het benadrukt de menswording van de Zoon, die in alle opzichten aan Zijn broeders gelijk is geworden (vs.17). De tweede aanhaling ‘Ik en de kinderen die God mij gegeven heeft’ spreekt over de Messias Jezus Christus en ‘een gelovig restant’, de kinderen van God die de gemeente van Christus vormen.

Deze kinderen zijn als broeders van Jezus door de Vader aan de Zoon gege- ven (Joh.6 vers 37).

Hebreeën 2 vers 14: Omdat wij mensen van vlees en bloed zijn, is Hij ook een mens van vlees en bloed geworden, want alleen als mens kon Hij sterven en zo de duivel, die de macht over de dood had, machteloos maken. In aansluiting op het vorige vers, waar de gelovigen ook kinderen ge- noemd worden, neemt de schrijver het thema van het lijden en de menswor- ding (vs.9,11) weer op. Om de oorzaak van de dood, de zonde (Rom.5:12;

1Kor.15:56) te verzoenen, moest de Zoon Zelf sterven in de plaats van godde- loze mensen (Rom.5:6-8). Maar om te kunnen sterven moest de Zoon een fysiek menselijk lichaam aannemen. ‘Vlees en bloed’ is de gangbare uitdruk- king om een mens aan te duiden in zijn lichamelijke bestaan, zoals hij door zintuigen wordt waargenomen. De woorden ‘Hij is ook een mens van vlees en bloed geworden’ geven een éénmalig gebeuren in het verleden aan. De vleeswording - de geboorte - van Jezus is verleden tijd en op dit moment heeft de Here Jezus een verheerlijkt bestaan in de hemel (Hebr.2:7,9). De Zoon heeft een normaal menselijk lichaam van vlees en bloed gehad (Rom.8:3;

Fil.2:7), met dit verschil dat Hij niet leefde in de zonde (Hebr.4:15).

De dood (Rom.5:17; 1Kor.15:26; Openb.20:13,14), is het gevolg van de zonde (Gen.3:22; Rom.5:12; 1Kor.15:56). De macht van de duivel over de dood is dan ook indirect. Daar waar de zonden van de gelovigen door het sterven van Jezus Christus zijn verzoend, is zijn macht in principe al teniet gedaan (Kol.2:

13vv.). Lichamelijk sterven de gelovigen nog wel, maar aangezien de Here Jezus uit de dood opstond, weten zij zeker dat de dood over hen niet het laat- ste woord heeft (1Kor.15:20-22, 52-54; 2Tim.1:10), maar dat zij bij de komst van Christus een verheerlijkt lichaam zullen ontvangen.

(6)

Hebreeën 2 vers 13: Alleen op die manier kon Hij de mensen, die hun leven lang vrees voor de dood hadden, uit de slavernij bevrijden. De mensheid wordt omschreven als ‘degenen die door vrees voor de dood aan slavernij onderworpen zijn’. Op andere plaatsen spreekt het NT over slaver- nij aan de zonde (Joh.8:34; Rom.6:17) of aan de wet (Gal.2:4; 5:1).

Maar in vers 13 gaat het om slavernij (gebondenheid), aan angst voor de dood. De dood was voor de mens in de antieke wereld met zijn epidemieën en kindersterfte een altijd dreigende realiteit. Verder boden de antieke godsdien- sten de mens weinig perspectieven voor de eeuwigheid. Het Jodendom vorm- de daarop een uitzondering, maar voor de Joden bestond de schrik om bij het oordeel niet gerechtvaardigd voor de HERE te kunnen staan (Matth.19:16vv.;

Rom.3:20; Gal.2:15,16). Zo stond ook bij hen het hele leven in het teken van

‘schrik voor de dood en het oordeel van God’. Door het sterven van Jezus worden de gelovigen met de HERE verzoend en verlost van hun zonden. Zij mogen weten dat zelfs het sterven hen niet scheidt van de liefde van God (Rom.8:38). In 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 en 14 lezen we daarover: Over wat er gebeurt met christenen die sterven, willen wij u niet in het onzeke- re laten. U hoeft over hen geen verdriet te hebben, zoals de mensen die zonder hoop leven. Want zoals wij geloven dat Jezus na Zijn dood weer levend is geworden, geloven wij ook dat God de gestorven christenen met Christus zal laten terugkomen. Christus heeft een totale verlossing be- werkt, niet alleen van de angst voor de dood. De Wet van God eist de dood als loon van de zonde en zegt: De ziel die zondigt, zal sterven. Satan was in de eerste plaats de oorzaak van de zonde van de mens, en, ook al is hij de leugenaar van de beginne, hij kan – op grond van Gods eigen uitspraken - ei- sen dat de zondaar moet sterven. Om die reden waren alle mensen, omdat al- len hebben gezondigd, bang voor de dood en onderworpen aan de slavernij van de zonde.

Hebreeën 2 vers 16: Wij weten allemaal dat Hij voor de engelen niet hoeft te zorgen, maar wel voor de nakomelingen van Abraham. De verschillende uitlegmogelijkheden van vers 16 zijn verbonden met de ruime variatie in bete- kenissen van het werkwoord ‘aannemen’ of ‘ontfermen’.

(7)

In een andere vertaling lezen we in vers 16: Want waarlijk, Hij neemt de en- gelen niet aan, maar Hij neemt het zaad van Abraham aan. Of: Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nage- slacht van Abraham. Vanaf de kerkvaders t/m de tijd van de Reformatie is vers 16 altijd als een bewijs voor de menswording opgevat: ‘Want Hij heeft toch niet de natuur van engelen aangenomen, maar Hij neemt de natuur van (het) zaad van Abraham aan - d.w.z. een menselijke natuur’. Sinds de Reformatie vat men het Griekse woord doorgaans op als ‘zich aantrekken’ of

‘zich bekommeren om’. Vers 16 wordt dan een nieuw argument om duidelijk te maken, waarom de Zoon een korte tijd beneden de engelen was gesteld (Hebr.2:9). Hij kwam immers niet om engelen te verlossen, maar om zich het lot van de mensen aan te trekken. Daarom moest Hij een mens van vlees en bloed worden (Hebr.2:14). Met de eerste uitleg - de Zoon neemt de natuur van het ‘zaad van Abraham’ aan - kunnen we nog verwijzen naar de aardse af- stamming van

Jezus uit het nageslacht van Abraham (Matth.1:1) en naar de belofte voor Abraham en zijn zaad (Gen.12:7) die door Paulus in Gal.3:16 op Christus wordt betrokken. Uitgaande van de tweede uitleg wordt met ‘zaad van Abra- ham’ in de eerste plaats het Joodse volk bedoeld omdat het Bijbelboek He- breeën speciaal voor Joodse christenen is bestemd en in het verlengde daar- van, allen die door het geloof in Christus Jezus ‘zaad van Abraham’ zijn ge- worden (Gal.3:29; Rom.4:16). De Here bekommert Zich nog steeds om het

‘zaad van Abraham’.

Hebreeën 2 vers 17: Het was nodig dat Jezus Christus aan ons, zijn broe- ders en zusters, gelijk werd. Anders had Hij niet onze genadige en trou- we hogepriester voor God kunnen worden, een priester die, als Hij met onze zonden afrekent, zowel genadig voor ons als trouw aan God is.

Een tweede argument, waarom de Zoon mens moest worden, is dat een ‘ho- gepriester’ genomen moet worden uit degenen die hij bij God vertegenwoor- digt, in dit geval uit ‘de broeders’ (vs.11,12), ‘het volk’, het zaad van Abra- ham (vs.16). Met ‘het was nodig’ wordt een logische noodzaak aangegeven.

(8)

Zo wordt duidelijk gemaakt dat Jezus niet alleen een uiterlijke gelijkenis met

‘de broeders’ had, maar dat Hij hun gelijk werd (Rom.8:3; Fil.2:7), uitgezon- derd de zonde (Hebr.4:15). Genadig zijn en trouw blijven is één van de eigen- schappen van God (Ex.34:6). Hier wordt gesproken over onze genadige en trouwe hogepriester voor God, over de barmhartigheid van de Zoon, omdat Hij kan meevoelen met de mensen (Hebr.4:15). Immers, Hij heeft net als zij onder verleidingen geleden (vs.18; 4:15). Over de trouw van de Here Jezus lazen we al in Hebreeën 3 vers 2: Want Jezus is trouw aan God, die Hem als hogepriester heeft aangesteld, zoals ook Mozes trouw was aan zijn opdracht in het huis van God. De titel ‘hogepriester’ wordt in vers 17 voor het eerst in Hebreeën gebruikt. Het is één van de hoofdthema’s van het Bij- belboek (Hebr.4:14-5:10; hfst.8-10). Door de Zoon ‘hogepriester’ te noemen en te spreken over ‘het afrekenen met onze zonden’, roept de schrijver het beeld op van de grote verzoendag (Lev.16). De enige dag, waarop de hoge- priester het Heilige der Heiligen – het achterste deel van de tabernakel – bin- nenging om de zonden van zichzelf en het volk te verzoenen (Hebr.9:7). Jezus Christus bracht Zichzelf als offer voor de zonden van de mensheid (Hebr.9:12;

Joh.3:16; 1Joh.2:2).

In 2 Korinthiërs 5 vers 18 en 19 lezen we: En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoe- ning gegeven heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toe-

vertrouwd.

God heeft geen verzoening nodig! God verandert niet, maar ‘de zonden van het volk’ worden door Christus offer bedekt. In Hebreeën 5 vers 1 lezen we over de hogepriester: De hogepriester van Israël is een mens die de speci- ale taak heeft zijn medemensen bij God te vertegenwoordigen. Hij biedt God hun gaven aan en offert Hem de dieren zie zijn gegeven om niet al- leen de zonden van de mensen, maar ook die van hemzelf te bedekken.

(9)

De Here Jezus kwam naar de aarde in de gestalte van een mens. In Filippen- zen 2 vers 7 t/m 11 lezen we: Integendeel, Hij legde zijn grote macht en heerlijkheid af, nam de gestalte aan van een dienaar en werd een mens.

Herkenbaar als mens, vernederde Hij Zich en gehoorzaamde tot het ui- terste , zelfs tot in de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem de hoogste plaats en de allerhoogste titel gegeven, zodat in de naam van Jezus iedereen in de hemel, op aarde en onder de aarde zijn knieën zal buigen en tot eer van God de Vader openlijk zal erkennen: Jezus Chris- tus is de Here!

Hebreeën 2 vers 18: Omdat Hij Zelf geleden heeft en beproeving heeft ge- kend, weet Hij wat het is om te lijden en beproefd te worden, daarom kan Hij ons zo goed helpen. Het is belangrijk dat een hogepriester uit eigen erva- ring weet, wat verzoeking inhoudt. De hogepriesters van het volk Israël wisten dat, maar konden niet wezenlijk ‘helpen’, omdat zij zelf ook zondigden in de verzoekingen. In dit opzicht is Jezus Christus uniek.

In de volgende uitzending kijken we nog een keer terug op Hebreeën 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maleachi 2 vers 11: In Juda, Israël en Jeruzalem heerst gebrek aan trouw, want de mannen van Juda hebben de heilige en geliefde tempel van de HERE ontheiligd door te trouwen

Zijn ooms legden de burgers van Sichem Abimelechs plan voor en deze kozen Abimelech, omdat zijn moeder uit Sichem kwam.. Zij gaven hem geld uit de tempel van de

Maar het is de genadige beschikking van God de Vader, want we lezen in vers 10: Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Je- zus heeft

Want iedereen moet weten wie liefde heef|: Jezus.. Want iedereen moet weten wie vrede

Maar de HERE zei tegen de profeet Semaja: Ga naar koning Rechabeam van Juda, de zoon van Salomo, en naar het volk van Juda en Benjamin en zeg hun: De HERE zegt: vecht niet tegen

Er is ook niets moeilijks aan, want dat staat op talloze andere plaatsen waarin de Here Jezus niet alleen in Zijn omwandeling op aarde als mens wordt aangeduid, maar waar Hij zelfs

Het gaat erom dat een gelovige zich niet moet beroemen op eigen wijsheid, kracht of rijkdom, maar zijn roem vindt in dat wat de Here door hem of haar heeft gedaan.. Aan de ene kant

We lazen in 2 Petrus 3 vers 7: En God heeft gezegd dat de tegenwoordige hemel en aarde bewaard worden voor een enorm vuur op de dag van het grote oordeel, als alle men- sen die